direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hattemse Loo
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0244.bpHattemseLoo-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan is opgesteld als een herziening van het geldende bestemmingsplan. Deze herziening is nodig om de beoogde ontwikkeling op het voormalige terrein van een bouwmaterialenhandel mogelijk te maken.

Eind 2004 is besloten de bedrijfsactiviteiten op de locatie van bouwmaterialenhandel NVB te beëindigen en elders voort te zetten. Inmiddels is de locatie al een aantal jaar buiten gebruik en is met betrokken partijen een plan opgesteld voor een herontwikkeling met woningbouw.

In principe worden hier maximaal 15 villa's gebouwd. Wanneer een gegadigde een groot perceel wenst, dan kan het aantal grondgebonden woningen

kleiner worden.

Initiatiefnemer voor het project is Van Wijnen Projectontwikkeling Noord B.V. in samenspraak met de gemeente Hattem en de Provincie Gelderland.

Eerdere plannen voor de locatie

Al in april 2009 is voor de locatie het bestemmingsplan "Hezenberg park" vastgesteld door de gemeenteraad. In 2010 is dit besluit vernietigd door de Afdeling Bestuursrechtspraak, Raad van State.

In het vernietigde bestemmingsplan waren meerdere bouwvlakken opgenomen waarbinnen meer dan 50% van de bestaande bebouwing van de voormalige bouwmaterialenhandel mocht worden gerealiseerd. Hiermee werd op twee punten afgeweken van het provinciaal beleid, dat kortgezegd concreet neerkomt op: 1) herbouw voor wonen binnen één woongebouw en 2) maximaal 50% herbouw voor wonen.

De onderbouwing door de gemeenteraad van de eerste afwijking heeft de Afdeling geaccordeerd (zes woongebouwen). Alleen voor de onderbouwing van de afwijking van het tweede punt (maximaal 50%) heeft de Afdeling het bestemmingsplan in strijd met het motiveringsbeginsel geacht, maar dus wel het gehele bestemmingsplan vernietigd.

Het huidige bouwplan voor de woningen betekent een forse reductie van 50% van de bestaande bebouwing ten opzichte van het nu geldende bestemmingsplan en de mogelijkheden voor bebouwing vanuit dit plan. Bovendien zal het voormalig geheel verharde terrein worden ingericht als een extensief woongebied met veel groen en dus een groene uitstraling. Het is derhalve een aanmerkelijke kwalitatieve verbetering.

Geldende bestemmingsplan

Het nu geldende bestemmingsplan "Het Veen 2005", is vastgesteld door de gemeenteraad op 25 april 2005. Gedeputeerde Staten hebben het plan goedgekeurd bij besluit van 3 januari 2006.

In het vigerende bestemmingsplan hebben de gronden behorende bij de voormalige bouwmaterialenhandel de bestemming "Bouwmarkt". Het vigerende bestemmingsplan hanteert een minimale goothoogte van 3 meter en een maximale nokhoogte van 6 meter. Op basis van de vigerende planregeling mag 70% van de locatie bebouwd worden.

De voorgenomen ontwikkeling met woningbouw past niet binnen het bestemmingsplan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is de voorliggende bestemmingsplanherziening opgesteld.

1.2 Situering van het plangebied

Het plangebied is gelegen ten zuiden van de stad Hattem in de oksel van de Hezenbergerweg en de Konijnenbergerweg en ligt in de directe nabijheid van het Apeldoorns kanaal (zie Bijlage 1).

Op afbeelding "Ligging en begrenzing locatie" is de ligging en de begrenzing van het plangebied op een luchtfoto weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpHattemseLoo-0003_0001.jpg"

Afbeelding: Ligging en begrenzing locatie

Hoofdstuk 2 Beleid

In dit hoofdstuk worden de aspecten toegelicht die relevant zijn voor het opstellen van het voorliggende plan, dit in het kader van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. In deze structuurvisie zijn alleen uitspraken opgenomen die een specifiek nationaal ruimtelijk belang dienen of die zorgen voor een gegarandeerde basiskwaliteit voor alle bewoners van Nederland. Het Rijk is vooral verantwoordelijk voor ruimtelijke functies waarmee de concurrentiepositie van Nederland wordt versterkt, voor de bescherming van het land tegen het water en voor de belangrijkste elementen van de infrastructuur (verkeer en energievoorziening). Provincies en gemeenten zijn verantwoordelijk voor het ruimtelijke beleid met betrekking tot wonen en werken en de daarbij behorende voorzieningen, het groen, het water en de recreatie. Het voorliggende bestemmingsplan doet geen afbreuk aan het ruimtelijke beleid van het Rijk omdat het niet in strijd is met één van de nationale belangen. De bevoegdheid voor het ruimtelijk beleid op het niveau van Hattemse Loo ligt bij de provincie en gemeente.

2.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is als procesvereiste opgenomen in het Bro. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen:

Trede 1: is er een regionale behoefte?

De regiogemeenten voor de Noord-Veluwe (Hattem, Elburg, Epe, Ermelo, Harderwijk, Heerde, Nunspeet, Oldebroek en Putten) en de provincie Gelderland hebben voor de periode 2010 - 2019 het Kwalitatief Woonprogramma voor de regio vastgesteld (KWP3). In het KWP3 worden vraag en aanbod regionaal op elkaar afgestemd. Volgens het KWP3 mag Hattem 564 woningen bouwen in de periode 2010 t/m 2019. Hiervan mogen 186 woningen in het dure segment worden gebouwd (koop vanaf € 250.000). Nog maar een zeer beperkt deel van deze 'dure' 186 woningen is gebouwd. De 15 woningen die in dit plan worden mogelijk gemaakt vallen in het dure segment en zijn dus in overeenstemming met de behoefte aan dit soort woningen in de regio Noord Veluwe zoals neergelegd in het KWP3.

De ligging en kwaliteit van de locatie vraagt om woningen in het dure segment. Inmiddels zijn er van de 14 kavels 7 verkocht en 3 optanten. Dit geeft aan dat er meerdere serieuze gegadigden zijn voor deze unieke plek in Hattem hetgeen de behoefte aan dit type woningen op deze plek onderschrijft. Door onzekerheid over de planning van de procedure wachten een aantal belangstellenden af.

Trede 2: Is het in het plan voorziene deel van de regionale behoefte op te vangen binnen bestaand stedelijk gebied?

Voorop staat dat in dit geval een bestaande stedelijke ontwikkeling van een bedrijfsterrein wordt getransformeerd naar een ander soort stedelijke ontwikkeling voor woningbouw. De met het plan beoogde ontwikkeling beschouwen wij als een vooruitgang met het oog op de omringende landelijke en natuurwaarden. De functie Wonen (in de vorm van woningen op ruime kavels) is een meer gewenste invulling van het gebied dan de vigerende functie van bedrijvigheid.

Er is geen mogelijkheid deze woningbehoefte van 10-15 vrijstaande woningen op ruime kavels op te vangen in ander bestaand stedelijk gebied in de regio. Het plangebied betreft ook een unieke situatie van een van oudsher aanwezig bedrijfsterrein in een landelijke omgeving die wordt heringericht ten behoeve van woningbouw. De voorziene duurdere woningbouw in een landelijke omgeving op ruime kavels is een aantrekkelijke woonvorm en nu juist geschikt in een landelijke setting in plaats van (ander) bestaand stedelijk gebied.

Trede 3: Zoek een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden voor de resterende regionale behoefte.

Met de ligging nabij de Apeldoornseweg is het gebied goed ontsloten. Het betreft ook een initiatief van maximaal 15 woningen. Afgezet tegen de voorheen aanwezige bouwmarkt zal de ontsluiting van het plangebied geen problemen opleveren. Multimodale ontsluiting is voor dit beperkt aantal woningen niet noodzakelijk.

Conclusie

De ontwikkeling van Hattemse Loo voldoet aan de ladder duurzame verstedelijking uit het Bro.

2.1.3 Nationaal Waterplan 2009-2015

Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de 4e Nota Waterhuishouding uit 1998 en hét Rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Water krijgt een meer prominente rol bij de inrichting van Nederland. De beleidslijnen van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw en het Nationaal bestuursakkoord Water, die inspelen op de verwachte klimaatsveranderingen, zijn een belangrijke impuls voor de koers van het nieuwe waterbeleid. Het hoofdthema is: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de Europese Kaderrichtlijn Water.

Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen in paragraaf 3.3 Water. Hierin is opgenomen welke waterhuishoudkundige thema's relevant zijn voor het plangebied en op welke manier daarmee wordt om gegaan. Daarnaast zijn de uitgangspunten van het Waterschap Vallei en Veluwe in de waterparagraaf meegenomen.

2.2 Provinciaal / regionaal beleid

2.2.1 Structuurvisie

De Provincie Gelderland heeft haar ruimtelijke beleid vastgelegd in de provinciale structuurvisie, voorheen Streekplan Gelderland 2005. Deze structuurvisie beschrijft de hoofdlijnen van het Gelderse ruimtelijk beleid en is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan.

Eén van de doelen binnen de structuurvisie is het realiseren van de Ecologische Hoofdstructuur. Het plangebied ligt in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Natuur en andere functies komen hier naast elkaar voor.

De ruimte tussen bestaand bebouwd gebied van Hattem en Wapenveld is daarnaast aangewezen als groene wig met een ecologische poort en het maakt onderdeel uit van het groenblauwe raamwerk als EHS verbindingszone (met snippers EHS natuur). Doel van de groene wig en de ecologische poort is om te voorkomen dat de dorpen langs de dorpenweg aan elkaar groeien. Op deze manier kan ook ecologische uitwisseling tussen de uiterwaarden en de Veluwe plaatsvinden.

Het plangebied ligt in een beschermingszone natte landnatuur. Ruimtelijke ingrepen mogen niet leiden tot verlaging van de grondwaterstand in en om de natte natuur of verslechtering van de waterkwaliteit.

Er gelden dus nadrukkelijk groene gebiedsdoelen: natuur op de overgang van het Veluwemassief naar de lager gelegen uiterwaarden van de IJssel. Er ligt een ambitie op het gebied van natuur- en landschapsontwikkeling.

2.2.2 Ruimtelijke verordening Gelderland

Op 15 december 2010 stelden Provinciale Staten de Ruimtelijke Verordening Gelderland vast. Het Streekplan is als bijlage 1 opgenomen bij de Ruimtelijke Verordening Gelderland. Met de ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. De ruimtelijke verordening Gelderland is van toepassing op de volgende onderwerpen:

  • verstedelijking;
  • wonen;
  • detailhandel;
  • recreatiewoningen/-parken;
  • glastuinbouw;
  • waterwingebied;
  • grondwaterbeschermingsgebied;
  • oppervlaktewater voor drinkwatervoorziening;
  • ecologische hoofdstructuur (EHS);
  • waardevol open gebied;
  • Nationale landschappen.

Voor het plangebied zijn de volgende onderwerpen van belang: verstedelijking, wonen, ecologische hoofdstructuur en Nationale landschappen. Deze zijn onderstaand verder uitgewerkt. Overige onderwerpen zijn niet aan de orde binnen het plangebied.

Verstedelijking

Het plangebied is aangeduid als 'Verstedelijking algemeen'. Het plangebied valt buiten het 'bestaand stedelijk gebied'. Artikel 2.3 sub b van de verordening 'Nieuwe bebouwing onder voorwaarden toegestaan' is van toepassing.

Artikel 2.3  
In afwijking van het bepaalde in 2.2 kan in een bestemmingsplan nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken tevens mogelijk worden gemaakt:
a. indien de nieuwe bebouwing functioneel gebonden is aan het buitengebied;
b. in geval van functieverandering naar een niet-agrarische functie, mits 1) de functieverandering in overeenstemming is met een door Gedeputeerde Staten geaccordeerd regionaal beleidskader; 2) sprake is van de vervanging van bestaande bebouwing, met inbegrip van bouwwerken ten behoeve van glastuinbouw, door nieuwe bebouwing, welke leidt tot een substantiële vermindering van het bebouwde oppervlak; 3) buiten de concentratiegebieden glastuinbouw en de regionale clusters glastuinbouw gelegen; en 4) in de toelichting bij een bestemmingsplan wordt aangegeven op welke manier nieuwe bebouwing landschappelijk wordt ingepast;
c. bij oprichting van nieuwe landgoederen, mits 1) sprake is van een substantiële verbetering van in de directe omgeving aanwezige kwaliteiten van natuur, water of landschap of de recreatieve mogelijkheden van die omgeving,en 2) in de toelichting bij een bestemmingsplan wordt aangegeven op welke manier nieuwe bebouwing landschappelijk wordt ingepast;
d. ten behoeve van uitbreiding van bestaande niet-agrarische bedrijvigheid tot een maximum van 20% van het bebouwd oppervlak, met dien verstande dat de maximale bedrijfsoppervlakte na uitbreiding niet groter is dan 375 m2, waarbij een grotere uitbreiding kan worden toegestaan, indien deze uitbreiding in overeenstemming is met een door Gedeputeerde Staten geaccordeerd regionaal beleidskader;
De geometrische plaatsbepaling is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9925.PVRVGcons2-vst1 en verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Verstedelijking.
 

Afweging

De voorgenomen ontwikkeling betreft een functieverandering naar een niet-agrarische functie:

  • 1. dat in overeenstemming is met een door Gedeputeerde Staten geaccordeerd regionaal beleidskader, namelijk het Kwalitatief Woningbouwprogramma 3 (zie paragraaf 2.3.2). De ontwikkeling is echter niet geheel in overeenstemming met de Regionale regeling functieverandering Noord Veluwe (bijlage 12 bij de Ruimtelijke Verordening Gelderland. Er is ontheffing aangevraagd en verkregen van dit artikel (artikel 2.3, sub b, onder 1) (zie paragraaf 2.2.6);
  • 2. waarbij de bestaande bebouwing wordt vervangen door nieuwe bebouwing, welke leidt tot een substantiële vermindering van het bebouwde oppervlak (immers er is sprake van halvering van het bebouwd oppervlak);
  • 3. dat buiten de concentratiegebieden glastuinbouw en de regionale clusters glastuinbouw ligt;
  • 4. waarbij in de toelichting bij dit bestemmingsplan wordt aangegeven op welke manier nieuwe bebouwing landschappelijk wordt ingepast- hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.4.

A rtikel 3 Wonen  
De in een bestemmingsplan op te nemen nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen dienen te passen in het vigerende, door GS vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio en het daarin opgenomen regiototaal aan woningen, zoals opgenomen in bijlage 9.
 

Wonen  

De in een bestemmingsplan op te nemen nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen dienen te passen binnen het Kwalitatief Woonprogramma.

 

Afweging

In paragraaf 2.3.2 is het Kwalitatief Woningbouwprogramma 3 opgenomen. Voorgenomen ontwikkeling past binnen dit programma.

Artikel 18.1  
In een bestemmingsplan worden in een gebied gelegen binnen de EHS geen bestemmingen toegestaan waardoor de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied, zoals aangegeven in de streekplanuitwerking “Kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Gelderse ecologische hoofdstructuur” en het Waterplan Gelderland 2010 - 2015, welke zijn opgenomen als bijlage 4 en bijlage 10 bij deze verordening, significant worden aangetast. De geometrische plaatsbepaling van deze gebieden is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9925.PVRVGcons2-vst1 en is verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart EHS.  

Ecologische hoofdstructuur (EHS)

Het plangebied ligt binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Afweging

Met de nieuwe invulling van het plangebied worden kenmerken of waarden zoals aangegeven in de streekplanuitwerking en het Waterplan niet significant aangetast. Deze toets is opgenomen in respectievelijk de paragrafen 2.2.3 en 2.2.5.

Artikel 20.2  
In gebieden binnen een nationaal landschap, met de aanduiding waardevol landschap, kunnen slechts bestemmingen worden toegestaan, voor zover deze de kernkwaliteiten van het gebied, zoals vastgelegd in de streekplanuitwerking "Kernkwaliteiten waardevolle landschappen" behouden of versterken. De geometrische plaatsbepaling is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9925.PVRVGcons2-vst1 en is verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Waardevol open gebied en nationaal landschap.  

Nationale landschappen

Aangezien het plangebied samenvalt met de EHS geldt het 'nee-tenzij' uitgangspunt ten aanzien van ontwikkelingen. Dat wil zeggen dat aantasting van de kernkwaliteiten niet mogelijk is tenzij er een groot maatschappelijk belang aan de orde is en er geen alternatieven elders zijn. Is er sprake van een groot maatschappelijk belang en ontbreken alternatieven elders, dan kan de activiteit plaatsvinden op voorwaarde van compensatie van de landschapskwaliteiten buiten het deel van het Waardevol landschap dat samenvalt met de EHS. Op niveau van het Waardevol landschap dient er daarbij sprake te zijn van behoud of versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten.

Afweging

De voorgenomen ontwikkeling is een verbetering voor het huidige landschap en de kernkwaliteiten van het gebied zullen worden versterkt. Omdat geen aantasting van de kernkwaliteiten plaatsvindt is de vraag of groot maatschappelijk belang dan aan de orde is en of er alternatieven zijn, niet van toepassing. Immers de aanwezige bebouwing zal worden gehalveerd waarbij de totale verharding van de locatie zal worden verwijderd en worden vervangen door maximaal 15 villa's binnen een groen omrande boskamer. Daarbij wordt de mogelijkheid van bebouwing van 70% van het plangebied conform het vigerende bestemmingsplan teruggebracht naar 11,7% in het voorliggende bestemmingsplan.

Eindconclusie

Met uitzondering van artikel 2.3, sub b, onder 1 past voorgenomen ontwikkeling binnen de Ruimtelijke Verordening Gelderland. Van het bepaalde in artikel 2.3, sub b, onder 1 is ontheffing verkregen. Dit is beschreven in paragraaf 2.2.6. De beschikking van de provincie waarin de ontheffing wordt verleend is toegevoegd als Bijlage 2.

Met deze beschikking voldoet het plan aan de Ruimtelijke Verordening Gelderland.

2.2.3 Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

Door het rijk en provincies is een beleidskader opgesteld met de spelregels die gelden bij ingrepen binnen de EHS. In dit beleidskader is aangegeven dat ingrepen met significante negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS alleen onder voorwaarden worden toegestaan. In dit kader moet allereerst in beeld worden gebracht wat de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS in het plangebied zijn. Provincies hebben het rijksbeleid doorvertaald in het provinciaal beleid.

In de provincie Gelderland bestaat de EHS uit drie onderdelen; EHS-Natuur, EHS-verweving en EHS-verbindingszones.

  • Soorten die zijn gebonden aan grotere natuurgebieden vinden vooral een plek in EHS-natuur.
  • EHS-verweving is van belang voor soorten die in gebieden leven waarin natuurelementen verweven zijn met agrarisch gebruik van het landschap.
  • Met de EHS-verbindingszones neemt de versnippering van de natuur af en ontstaan meer migratiemogelijkheden voor planten en dieren.

Het plangebied ligt in een verwevingsgebied. Binnen de EHS geldt de "nee, tenzij-benadering". Dit houdt in dat bestemmingsplanwijzigingen en bestemmingsplanherzieningen niet mogelijk zijn als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang.

Dit plan tast de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied niet aan. Aan de nee-tenzij benadering (en artikel 18.4, 18.5 en 18.6) wordt niet toegekomen.

Er zijn dus in de verschillende onderdelen van de EHS nog wel ontwikkelingen mogelijk, met name in de EHS-verweving en -verbinding, op plaatsen waarvoor geen specifieke natuurdoelen zijn. In de Streekplanuitwerking van Gelderland (Provincie Gelderland, 2009) zijn de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS in Gelderland vertaald naar zogenoemde kernkwaliteiten en omgevingscondities. De kernkwaliteiten zijn grotendeels gelijk aan de natuurdoelstellingen van het Natuurbeheerplan van het betreffende gebied. De omgevingscondities betreffen de omstandigheden die nodig zijn om deze ecologische kernkwaliteiten te realiseren. Door de provincie zijn deze uitgewerkt, waardoor toetsing aan objectieve criteria mogelijk is. De effecten die volgens de provincie Gelderland tot significante aantasting van de kernkwaliteiten en omgevingscondities kunnen leiden, worden verdeeld in algemene effecten – welke gelden voor de hele EHS in Gelderland – en specifieke effecten van een deelgebied van de provincie (bijvoorbeeld Veluwe, Randmeerkustzone en de Gelderse Vallei). Deze zijn opgenomen in paragraaf 3.2 van het Ecologisch onderzoek in Bijlage 11.

Streekplanuitwerking 'Kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Gelderse ecologische hoofdstructuur' (bijlage 4 Ruimtelijke Verordening Gelderland)

De 14 effecten die volgens de provincie Gelderland tot significante aantasting van de kernkwaliteiten en omgevingscondities (bron: Kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Gelderse ecologische hoofdstructuur, 2009) kunnen leiden zijn onderstaand weergegeven. Per effect is beschreven of deze in voorliggende situatie aan de orde dan wel te verwachten is.

1 Een vermindering van areaal en kwaliteit van bestaande natuur-, bos- en landschapselementen en gebieden die aangewezen voor nieuwe natuur en agrarische natuur.

In het streekplan is door de provincie niet elk verhard erf dan wel oppervlak uitgekarteerd. Het Streekplan moet door de gemeente in detail verder uitgewerkt worden in de bestemmingsplannen met de juiste bestemming van bouwblokken. Wel dienen ontwikkelingen in bebouwing in kwetsbare omgeving zorgvuldig en terughoudend beoordeeld te worden.

De planlocatie bestond tot voor kort voor nagenoeg 100% uit verhard oppervlak. Na de herbestemming en inrichting zal het aandeel onverhard oppervlak toenemen in de vorm van tuinen en beplanting. Van een vermindering van het areaal of kwaliteit van bestaande natuur, waardevolle elementen of nieuwe natuur is zodoende geen sprake.

2. Een vermindering van de uitwisselingsmogelijkheden voor planten en dieren in verbindingszones en tussen de verschillende leefgebieden n de overige delen van de EHS. In het bijzonder de vrije verplaatsing van herten en wilde zwijnen binnen het gehele bos- en natuurgebied van de Veluwe.

&

10. De uitwisselingsmogelijkheden voor planten en dieren binnen de hele Veluwe. In het bijzonder de vrije verplaatsing van herten en wilde zwijnen binnen het gehele bos- en natuurgebied van de Veluwe.

&

11. De verbinding van de Veluwe met de IJsselvallei, Rijnuiterwaarden, Gelderse Vallei en Randmeerkust via verbindingszones en in de toekomst poorten en robuuste verbindingen (Hattemer-, Wisselse, Beekberger-, Soerense, Haviker-, Renkumse, Voorthuizer- en Hierdense poort). Planten en dieren kunnen zich ongestoord verplaatsen binnen deze verbindingszones en poorten. In de poorten kunnen de abiotische processen op de overgang van Veluwe en de lagere randgebieden zo veel mogelijk ongestoord verlopen.

In de huidige situatie was de locatie tot voor kort geheel verhard en geheel omheind met rasters, waardoor het geen functioneel onderdeel vormt van de Ecologische Hoofdstructuur, een robuuste ecologische verbindingszone of ecologische poort. Van vermindering van de uitwisselingsmogelijkheden voor planten en dieren, op basis van beschikbaar oppervlak, is dan ook geen sprake.


Robuuste verbindingszones
Robuuste ecologische verbindingszones zijn door het Rijk geïntroduceerd in de Nota Ruimte, de 'voorganger' van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Robuuste verbindingszones bestaan uit landschapszones van enkele honderden meters tot ongeveer een kilometer breed met daarbinnen een hoge dichtheid aan natuurgebieden en -elementen.

Ecologische poort
Groene verbindingen tussen natuur- en bosgebieden.
 

Omdat door de toekomstige bewoning en mogelijke nevenfuncties er wel sprake zal zijn van verharding, verlichting en verkeer, zal de nieuwe situatie niet optimaal zijn als verbinding of leefgebied voor diverse soorten. Door het verdwijnen van deze rasters en de aannemelijke aanleg van tuinen en ander (openbaar) groen in het gebied, zal de locatie mogelijk wel meer een onderdeel van migratieroutes kunnen gaan vormen dan in de huidige situatie (de weerstand van de locatie wordt lager). Bij migratie gaat het overigens niet alleen om de grote soorten als edelhert en wild zwijn, maar ook om allerlei andere, kleinere soorten die kunnen profiteren van de afname van rasters en toename van het oppervlak groen (van loopkever tot middelgrote zoogdieren als marters en eekhoorn).

Een vermindering van migratiemogelijkheden van edelhert en wild zwijn is overigens ook niet aan de orde, omdat beide soorten op dit moment geen gebruik (kunnen) maken van het gebied, aangezien het nog buiten het bereikbare areaal ligt als gevolg van rasters elders op de Veluwe.

Tot slot heeft de ontwikkeling geen effect op de omgeving, aangezien de omgeving niet wordt gewijzigd. Er worden geen extra toegangswegen, recreatiepaden en dergelijke gerealiseerd die van invloed kunnen zijn op de geschiktheid van de omgeving als leefgebied dan wel migratieroute. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de passeerbaarheid van het Apeldoornsch Kanaal dat in zowel de huidige als in de toekomstige situatie een barrière vormt over de hele lengte van de Veluwe Poort. Het oplossen van dit knelpunt heeft een aanzienlijk grotere impact dan mogelijke verminderde toename van kwaliteit door de herinrichting van de planlocatie.

3. Een vermindering van de kwaliteit van het leefgebied van alle soorten waarvoor conform de Flora- en faunawet bij ruimtelijke ontwikkelingen een ontheffing vereist is en als zodanig worden genoemd in de AmvB Vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora en Faunawet.

In het plangebied zijn diverse veldonderzoeken uitgevoerd (Wallink & Veeman 2007, Goutbeek, 2012 en Goutbeek 2013). Bij deze veldbezoeken is overigens ook de omgeving betrokken, voor zover van toepassing in het kader van de Flora- en faunawet. Uit dit onderzoek is gebleken dat op de planlocatie geen verblijfplaatsen van ontheffingsplichtige soorten aanwezig zijn (waren) en dat deze ook niet verwacht werden. Ook is beoordeeld dat de ontwikkeling niet leidt tot verstoring of vernieling van vaste rust- of verblijfplaatsen of essentiële onderdelen van leefgebied in de directe omgeving. Verwezen wordt ook naar hoofdstuk 4 Flora- en faunawet (pagina 19).

4. Een vermindering van het areaal van de grote natuurlijke eenheden (aaneengeslotenheid).

&

5. Een belemmering voor het verloop van natuurlijke processen in de grote eenheden.

Het plangebied behoort volgens Atlas Groen Gelderland niet tot gebieden die als grote eenheden worden aangemerkt en ligt ook niet in de nabijheid hiervan. Deze eenheden worden gevormd door grote, aaneengesloten bos- of natuurterreinen waar natuurlijke processen grotendeels toegestaan zijn. Het meest nabij gelegen gebied is de Welsummerwaard op circa 10 kilometer. Aantasting is dan ook niet aan de orde.

6. Een verstoring van de natuurlijke morfologie, waterkwaliteit, watervoering en verbondenheid met het landschap van HEN-wateren.

In het plangebied of in de directe omgeving hiervan zijn geen HEN-wateren aangewezen. De HEN-wateren zijn beken met een hoge ecologische en landschappelijke waarde. Het meest nabij gelegen Het meest nabijgelegen HEN-water is de Heerderbeek op circa zes kilometer. Van negatieve invloed op HEN wateren is zodoende geen sprake.

7. Een verandering van de grond- en oppervlaktewater-omstandigheden (kwaliteit en kwantiteit) die de voor de natuurdoeltypen gewenste grond- en oppervlaktewater situatie (verder) aantast.

Het plangebied heeft geen ambitiedoelstelling ten aanzien van te ontwikkelen natuur. Op de beheergebiedenkaart is voor dit gebied geen natuurdoeltype aangewezen (bron: Atlas Groen Gelderland, kaart Natuurbeheerplan 2012). Enkele percelen aan de oostzijde hebben een doelstelling voor Droog bos [N15.02] en voor Kruidenrijk en faunarijk grasland [N12.02] (Gelderland, 2013).

Omdat de grondwaterstand in het plangebied en dus in de omgeving niet wijzigt, zal van aantasting ook geen sprake zijn. Overigens liggen de doelen aan de oostzijde van het Apeldoornsch Kanaal, waardoor eventuele lokale effecten opgevangen worden door de invloed van het kanaal.

Ook wordt een deel van het verhard oppervlakte opgeheven waardoor er meer ruimte is voor een natuurlijke infiltratie.

8. Een verhoging van de niet gebiedseigen geluidsbelasting in stiltebeleidsgebieden en stiltegebieden (in geval de norm van 40 decibel wordt overschreden).

Het plangebied is volgens de kaart ‘Gelderse stiltegebieden en stiltebeleidsgebieden’ (bron: Atlas Groen Gelderland) gelegen binnenin het ‘stiltebeleidsgebied’. In deze gebieden wordt op basis van het principe standstill - step forward uitsluitend het ruimtelijk spoor gevolgd om de beleidsdoelen te bereiken. Deze (vijf) grote gebieden binnen de EHS en zijn geselecteerd omdat hier sprake is van een relatief grote mate van rust en stilte. In deze gebieden moet stilte en rust ten behoeve van de dierenwereld en de rust zoekende recreant worden bewaard en bevorderd. Het geluidniveau is gemiddeld lager dan 40 dB(A) (24eq). Het beleid is hier niet gericht op de streefwaarde 40 dB(A), maar op het niet laten toenemen van de geluidbelasting ten opzichte van de bestaande situatie.

Om de ontwikkeling van de geluidbelasting in de stilte(beleids)gebieden te kunnen monitoren, is bij de vaststelling van de nieuwe omgevingsplannen de akoestische nulsituatie vastgelegd. Deze vormt het ijkpunt waaraan de ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst. In deze situatie vindt een functieverandering plaats van een bouwmaterialenhandel naar wonen. De geluidsintensiteit (24eq) van wonen is lager dan die van een materialenhandel, met name als gevolg van een afnemende transportactiviteit (zie ook paragraaf 3.1). . Er wordt om die reden voldaan aan het 'standstill - step forward' principe.

9. Het grootschalige samenhangende bos- en natuurgebied waarbinnen uitwisseling van planten en dieren mogelijk is, waarbinnen natuurlijke processen zo veel mogelijk ongestoord verlopen, en waarbinnen het beheer optimaal is afgestemd op de gevarieerde natuurdoelstellingen. Hierbij is zowel ruimte voor grote eenheden natuur en natuurbos als voor meer 'beheerde' natuur: multifunctioneel bos, heide, vennen en stuifzanden en de daarbij behorende flora en fauna.

Door de plannen wordt de grootschaligheid van de Veluwe niet aangetast. De locatie ligt nabij de Veluweflank waar veel cultuuractiviteiten plaatsvinden, waardoor ook geen sprake is van aantasting van natuurlijke processen. Door de ligging aan de randzone is eveneens geen sprake van belemmering van uitwisseling van planten en dieren. In de punten 2, 10 en 11 is hier al nader op ingegaan.

12. De landschappelijke, hydrologische en ecologische samenhang binnen het stroomgebied van de Hierdense beek met infiltratie- en kwelgebieden, met moerassen, natte schraallanden, natte heide, bloemrijke graslanden, en kruidenrijke akkers en bossen.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van dit systeem. Toetsing is niet aan de orde.

13. De verwevenheid en het samengaan van cultuurhistorie en natuur in onder andere landgoederen, sprengen, oude landbouwenclaves, grafheuvels en hakhoutbossen.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van dergelijke landschapsonderdelen en deze liggen ook niet in de omgeving. Toetsing is niet aan de orde.

14. De beken, sprengen en beekdalen op de flanken van de Veluwe met hun hydrologische en landschappelijke samenhang met hun omgeving.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van dergelijke systemen en deze liggen ook niet in de omgeving. Toetsing is niet aan de orde.

Conclusie

Samengevat kan worden dat de planlocatie binnen de begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur ligt en ligt binnen het gebied dat aangewezen is als een Veluwe Poort (de Hattemerpoort). Getoetst is dan ook aan de 14 effecten die volgens de provincie Gelderland tot significante aantasting van de kernkwaliteiten en omgevingscondities kunnen leiden. Uit deze toetsing is gebleken dat geen van de genoemde effecten aan de orde zijn. Belangrijkste reden hiervoor is dat de planlocatie in de huidige situatie geen functioneel onderdeel vormt van de EHS en dat door de geplande ontwikkeling het functioneren van de EHS in de omgeving niet aangetast wordt.

2.2.4 Uitvoeringsprogramma Hattemer Poort

Het Uitvoeringsprogramma Hattemerpoort 2010-2018 is opgesteld door Dienst Landelijk Gebied Regio Oost in opdracht van de provincie Gelderland. Het uitvoeringsprogramma beschrijft de visie voor de ontwikkeling van de Hattemerpoort en de maatregelen en projecten die nodig zijn om dit te realiseren.

In het Uitvoeringsprogramma Hattemerpoort ligt het gebied in de zogenaamde Kanaalzone. Kern van de visie voor dit gebied zijn de volgende punten

  • Optimaal inrichten van de "flessenhals"
  • Verder faciliteren van het wild door aanpassingen op de wegen en het kanaal.
  • Aandacht voor recreatie in combinatie met cultuurhistorie.

De kanaalzone vormt een barrière voor een optimale doorgang van de fauna. De mogelijk beschikbare groene ruimte is zeer beperkt. Gezocht wordt naar benutting van mogelijkheden om deze ‘flessenhals’ groen in te richten en passeerbaar te maken. De beperkende factoren in het gebied voor wildpassage zoals ook genoemd in het Uitvoeringsprogramma Hattemerpoort zijn met name de doorgaande drukke Apeldoornseweg/ Groteweg en het Apeldoorns Kanaal met bijhorende weg op de Kanaaldijk aan de oostzijde van het Kanaal. Voorliggend plangebied betreft een klein onderdeel van de Hattemer Poort. Het plangebied is niet specifiek benoemd in het Uitvoeringsprogramma. De concrete invulling van de Hattemer Poort wordt, wat betreft de inrichting voor natuur, thans meer in zuidelijk inrichting ten opzichte van het plangebied gezocht. De voorgenomen ontstening en vergroening van het gebied is niet in strijd met de visie voor de Kanaalzone.

2.2.5 Waterplan Gelderland 2010-2015

Het Waterplan Gelderland is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan Gelderland is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is op 11 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld en op 22 december 2009 in werking getreden.

In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.

Voor de realisatie van bepaalde waterdoelen zijn ruimtelijke maatregelen nodig. Hiervoor krijgt het Waterplan Gelderland op basis van de nieuwe Waterwet de status van structuurvisie.

Het gebied van en rondom het plangebied heeft de dubbelfunctie 'beschermingszone natte landnatuur'. Deze dubbelfunctie geldt in de zone rondom natuurgebieden binnen de EHS met meer dan 75% natte natuur. In de zones wordt rekening gehouden met de kwaliteit, waterstand en stroming van het grond- en oppervlaktewater met het oog op de natuurwaarden en -doelen van het nabijgelegen natuurgebied.

De natte natuur in de TOP-lijstgebieden en eventueel daar buiten vallende beschermingszones natte landnatuur zijn ruimtelijk beschermd. Deze ruimtelijke bescherming betekent minimaal ‘stand still’. Veranderingen in de waterhuishouding mogen in ieder geval niet nadelig zijn voor de natuurdoelen ter plekke. In de aangewezen beschermingszones natte landnatuur zijn ruimtelijke en waterhuishoudkundige ontwikkelingen, die de natuurwaarden negatief beïnvloeden in principe niet toegestaan. In geval van dergelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat de voorgenomen ontwikkelingen de te beschermen natuurwaarden niet negatief beïnvloeden.

Het plangebied was tot voor kort nagenoeg 100% verhard. Na de herinrichting zal het aandeel onverhard fors toenemen in de vorm van tuinen, kleine bosschages, hagen en andere tuinbeplanting. Omdat een groot deel van het verhard oppervlak wordt verwijderd kan regenwater rustig wegzijgen in de bodem. Dit is een verbetering voor de waterhuishouding en natuurwaarden. In paragraaf 3.3 is de waterparagraaf opgenomen.

2.2.6 Functieveranderingsbeleid

De Structuurvisie Gelderland (Streekplan Gelderland 2005) geeft de beleidskaders voor functieverandering van gebouwen in het buitengebied. De regio Noord-Veluwe heeft hiervoor in regionaal verband specifiek beleid op ontwikkeld (2007). Dit beleid is als bijlage opgenomen bij de Ruimtelijke Verordening Gelderland.

Vanwege ontwikkelingen in verschillende sectoren verliezen in de komende periode veel (vooral agrarische) gebouwen en bouwpercelen in het buitengebied hun huidige functie, of hebben die functie al verloren. De provincie wil bevorderen dat deze gebouwen op een goede wijze kunnen worden (her)gebruikt.

Door functieverandering kan tegemoet worden gekomen aan de aanwezige behoefte aan wonen en werken in het buitengebied, zonder daarvoor extra bouwlocaties toe te voegen. De doelen van het provinciaal ruimtelijk beleid voor functieverandering van gebouwen in het buitengebied zijn de volgende:

  • land- en tuinbouwbedrijven de mogelijkheid geven niet-agrarische nevenfuncties te vervullen;
  • de behoefte aan landelijk wonen en in tweede instantie werken accommoderen in vrijgekomen gebouwen in het landelijk gebied. Hiermee kan een impuls worden gegeven aan de leefbaarheid en vitaliteit van het landelijk gebied;
  • niet-agrarische bedrijvigheid die gebonden is aan de kwaliteiten en de functies van dat buitengebied ruimte bieden;
  • verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door vrijgekomen gebouwen te hergebruiken en door per bouwperceel waar functieverandering plaatsvindt de resterende vrijgekomen gebouwen te slopen.

Functieverandering van vrijgekomen gebouwen naar wonen door middel van bestemmingsplanwijziging van het perceel zal een positieve bijdrage leveren aan de omgevingskwaliteit. De wezenlijke kenmerken en waarden van de omgeving worden met functiewijziging naar wonen niet aangetast en zelfs verbeterd. Functieverandering naar wonen is daarom toepasbaar in het groenblauwe raamwerk.

De generieke voorwaarden voor functieverandering (naar wonen) zijn de volgende:

  • Het gaat om fysiek bestaande, legale, vrijgekomen (en vrijkomende) gebouwen in het buitengebied.
  • Bestemmingswijziging van het gehele voormalige perceel en verkleining van het bouwvlak.
  • Reductie van ten minste 50% van de gebouwen.
  • Overtollige bebouwing slopen met uitzondering van monumentale en karakteristieke gebouwen.
  • Geen belemmering van bedrijfsontwikkeling van omliggende agrarische bedrijven.
  • Niet leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.
  • Opstellen beeldkwaliteitsplan (verschijningsvorm van de functieverandering afstemmen op de omgeving).
  • Hergebruik van aanwezige gebouwen met meerdere wooneenheden (in één gebouw, hoogstens in twee gebouwen die bij elkaar staan). Wanneer hergebruik van de gebouwen voor wonen niet mogelijk is kan vervangende nieuwbouw plaatsvinden in één gebouw met meerdere wooneenheden, met een oppervlakte van maximaal 50% van de gesloopte bebouwing.

Conclusie

In de Structuurvisie is beleid opgenomen met betrekking tot functieverandering van gebouwen in het buitengebied. Binnen dit generieke beleid voor de functieverandering naar wonen zijn drie mogelijkheden aangegeven:

  • 1. De functieverandering voldoet aan de algemene voorwaarden (generieke kaders).
  • 2. De functieverandering voldoet niet aan deze algemene voorwaarden, maar past binnen een door GS geaccordeerde regionale beleidsinvulling voor functieverandering.
  • 3. De functieverandering past niet binnen de algemene voorwaarden of deze regionale beleidsinvulling, maar GS aanvaarden de functieverandering in de vorm van "maatwerk voor bijzondere situatie".

Met onderhavig plan wordt op één na aan alle voorwaarden van de provincie en de regio voldaan. Immers er is sprake van bestaande overtollige bebouwing die wordt gesloopt en waarvoor slechts 50 procent wordt teruggebouwd. Er worden geen agrarische bedrijven belemmerd en er zullen zich geen knelpunten in de verkeersafwikkeling voor gaan doen. Tevens is er een groen beeldkwaliteitsplan opgesteld voor de inpassing in de omgeving van het plangebied.

Er wordt niet voldaan aan de eis dat er bij nieuwbouw voor wonen sprake is van één woongebouw. In de streekplanuitwerking is vermeld dat bij functieverandering van bedrijvigheid naar wonen binnen de EHS maximaal 50% van de bebouwing mag worden gebruikt voor wonen in één woongebouw waarbinnen meerdere wooneenheden gerealiseerd mogen worden. Bij functieverandering naar wonen kan zowel hergebruik van bestaande bedrijfsgebouwen plaatsvinden als sloop en vervangende nieuwbouw.

In de beoordeling van een eerder plan met zes woongebouwen met in totaal 30 appartementen heeft de Raad van State dd. 1 september 2010 uitspraak gedaan over het aantal woongebouwen (200904632/1/R2) De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat afwijking van het beleid op dit punt van één gebouw gerechtvaardigd is omdat met de bouw van meerdere woongebouwen een betere landschappelijke inpassing kan worden bereikt.

Deze uitspraak wordt tevens van toepassing geacht op de maximaal 15 villa's die middels voorliggend bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt. Aan de 50% eis wordt eveneens voldaan, immers er komt maximaal 1.700 m2 nieuwbouw, terwijl in de voorgaande situatie 3.815 m2 aanwezig was. Bovendien is door de initiatiefnemer voor de landschappelijke uitwerking en inpassing een landschapsarchitect ingeschakeld. De uitgangspunten voor de groene beeldkwaliteit van het plan zijn opgenomen in het Beeldkwaliteitsplan dat door de gemeente inclusief Welstand is goedgekeurd.

Op grond van artikel 25 van de Verordening Gelderland is ontheffing gevraagd van het bepaalde in artikel 2.3, sub b, onder 1. In dit artikel staat als voorwaarde voor een voorgenomen functieverandering naar een niet-agrarische functie dat de functieverandering in overeenstemming moet zijn met een door het college geaccodeerd regionaal beleidskader. Dit beleidskader 'het functieveranderingsbeleid' is voorgaand beschreven en schrijft onder andere voor dat vervangende nieuwbouw plaatsvindt in één gebouw. Hier wordt in het huidige plan niet aan voldaan, immers in het huidige plan wordt uitgegaan van de bouw van ten hoogste 15 villa's.

Daarom is ontheffing van de verordening aangevraagd.

Bij haar beoordeling heeft de provincie bovenstaande in overweging genomen en geconcludeerd dat strikte toepassing van artikel 2.3 van de verordening zou leiden tot een situatie die de verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk beleid onevenredig belemmert en bovendien minder recht doet aan het provinciale belang van een goede ruimtelijke inpassing. Dit overwegende heeft de provincie ontheffing verleend. De beschikking van de provincie waarin de ontheffing wordt verleend is toegevoegd als Bijlage 2.

2.3 Gemeentelijke beleid

2.3.1 Algemeen

Functieverandering

De Structuurvisie Gelderland (Streekplan Gelderland 2005) geeft de beleidskaders voor functieverandering van gebouwen in het buitengebied. De regio Noord-Veluwe heeft hiervoor in regionaal verband specifiek beleid op ontwikkeld (2007) dat door de gemeente Hattem tot haar eigen beleid is gemaakt. Indien goed uitgevoerd, is er bij functieverandering sprake van win-win situaties. Verrommelde, leegstaande of vervallen terreinen en gebouwen worden gesaneerd en er wordt gewerkt aan landschappelijke versterking. De nieuwe functies worden landschappelijk ingepast. Nieuwe bij het gebied passende functies zorgen voor een vitaal landelijk gebied. Functieverandering naar wonen en werken draagt bij aan zorgvuldig ruimtegebruik. Door de nieuwe woningen via functiewijziging te realiseren is minder ruimte nodig voor nieuwe bouwlocaties.

Desondanks is het standpunt dat iedere functieverandering een niet te vergelijken situatie betreft. Wanneer voldaan wordt aan de generieke provinciale voorwaarden is er niet per definitie sprake van de beste ruimtelijke oplossing.

Met andere woorden: elke functieverandering is een ontwerpopgave. Functieverandering van een bouwmaterialenhandel in een overwegend bosrijke omgeving vraagt een andere ruimtelijke benadering dan functieverandering van een agrarisch bedrijf dat gesitueerd is in een open polder. Het generieke provinciale uitgangspunt dat er bij hergebruik van de gebouwen sprake kan zijn van nieuwbouw in één gebouw is niet gebaseerd op een ontwerpvraagstuk. Een ontwerp dient immers altijd in samenhang met de omgeving bezien te worden. Een ontwerpgerichte aanpak is dan ook gewenst. Om die reden is ook intensief overleg geweest tijdens de planvormingsfase tussen de initiatiefnemer en de gemeente.

In dit kader is het verder van belang te melden dat de ligging in de EHS geleid heeft tot onderzoek naar een mogelijke aantasting van de kernkwaliteiten en omgevingsaspecten. Geconcludeerd wordt dat de planontwikkeling niet tot aantasting van de kernkwaliteiten en omgevingscondities leidt (zie hiervoor paragraaf 2.2.3). De gemeente is van mening dat er daarentegen sprake is van een verbetering van de huidige situatie, hetgeen in deze toelichting is beschreven.

Geconcludeerd is dat een hergebruik van de bestaande bebouwing geen optie is. Naast het bouwtechnische aspect heeft de bebouwing geen enkele gebiedskarakteristiek. De gebouwen passen landschappelijk niet in de omgeving. Op dat moment moet geconcludeerd worden dat sloop en nieuwbouw aan de orde is. Uitgangspunt is immers een kwalitatieve verbetering.

Wanneer de generieke provinciale beleidslijn zou worden gevolgd, kan er één gebouw van maximaal 1.700 m2 gerealiseerd worden (50% van bestaande bebouwing). Eén gebouw met zo'n bouwmassa doet echter afbreuk aan de landschappelijke kenmerken en vormt een te sterk contrast met de bebouwing in de omgeving.

In de beoordeling van een eerder plan met zes woongebouwen met in totaal 30 appartementen heeft de Raad van State dd. 1 september 2010 uitspraak gedaan over het aantal woongebouwen (200904632/1/R2) De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat afwijking van het beleid op dit punt van één gebouw gerechtvaardigd is omdat met de bouw van meerdere woongebouwen een betere landschappelijke inpassing kan worden bereikt.

Gezien de ligging van de locatie is het stedenbouwkundig alleszins verantwoord de nieuwe bouwmassa te spreiden over meerdere gebouwen. Voor de landschappelijke uitwerking en inpassing is een landschapsarchitect ingeschakeld. De uitgangspunten voor de groene beeldkwaliteit van het plan zijn opgenomen in het Beeldkwaliteitsplan dat door de gemeente inclusief Welstand is goedgekeurd. De provincie heeft ontheffing verleend van de voorwaarde dat vervangende nieuwbouw uit één gebouw bestaat (zie paragraaf 2.2.6).

Door de planontwikkeling - die in detail verder wordt beschreven in Hoofdstuk 4 vindt er een reductie van minimaal 50% van de bestaande bebouwing plaats. Er is daarnaast sprake van een nog grotere afname van het verharde oppervlak. Deze onverharde ruimte wordt groen ingericht (tuinen, hagen, kleine bosschages) en biedt meer mogelijkheden voor infiltratie van regenwater.

De locatie ligt in een omgeving die ook al intensiever wordt gebruikt. Zo grenst de locatie aan een golfbaan en ligt in de nabijheid van tennisbanen en andere sportvelden. De kwetsbaarheid van dit gebied is niet de kwetsbaarheid van bijvoorbeeld een locatie midden in de Veluwse bossen. De intensiteit van het gebruik van het terrein zal daarnaast afnemen met deze ontwikkeling.

Nadrukkelijk wordt nogmaals aangeven dat ontwikkeling van het plan in de voorgestelde vorm tot stand is gekomen in een gezamenlijk proces waarbij ook de provincie inhoudelijk heeft meegestuurd. Gezamenlijk is geconcludeerd dat er een basis aanwezig is om de ontwikkeling te beschouwen als passende functieverandering voor het buitengebied. Daarbij wordt de mogelijkheid van bebouwing van 70% van het plangebied conform het vigerende bestemmingsplan teruggebracht naar 11,7% in het voorliggende bestemmingsplan.

De gemeente is verder van mening dat ze gelet op het hiervoor beschrevene heeft aangetoond dat er sprake is van een meerwaarde die met de ontwikkeling van het project wordt gerealiseerd.

2.3.2 Kwalitatief woningbouwprogramma 3

De regiogemeenten voor de Noord-Veluwe (Hattem, Elburg, Epe, Ermelo, Harderwijk, Heerde, Nunspeet, Oldebroek en Putten) en de provincie Gelderland hebben voor de periode 2010 - 2019 het Kwalitatief Woonprogramma voor de regio vastgesteld.

In het KWP3 is per regio een afsprakenkader opgenomen, zo ook voor de regio Noord-Veluwe. De ontwikkeltrajecten voor de regio Noord-Veluwe zijn gericht op het aanpakken van de belangrijkste verschillen met de uit onderzoeken gebleken behoeften aan woningen (het referentiekader). De trajecten zijn een resultaat van de vergelijking van het referentiekader en de regionaal opgetelde woningbouwprogramma's.

Naar aanleiding van de trajecten zijn voor de regio nieuwe afspraken gemaakt, deze zijn opgenomen in een werkprogramma. Op basis van dat werkprogramma worden de komende jaren lokale en provinciale woning-bouwprogramma's en woonvisies gerealiseerd, inclusief de bouw van goedkope huur- en koopwoningen.

Het KWP3 van de provincie gaat in op de kwaliteit van de woning en de woonomgeving. Inbreiding krijgt voorrang boven uitbreiding en er is specifieke aandacht is voor duurzaamheid en levensloopbestendigheid. Er blijft aandacht voor het realiseren van voldoende goedkope huur en koopwoningen en er is aandacht voor specifieke doelgroepen zoals senioren en starters. De ambities van Hattem passen goed bij de ambitie van het KWP3. De afnemende bevolkingsgroei in de regio heeft effect op het totaal aantal woningen dat is toegewezen aan de regio. Bij de onderlinge verdeling van woningaantallen mag Hattem 564 woningen bouwen in de periode 2010 t/m 2019.

Van het totaal valt 33% (dus 186) van de woningen in het dure segment (vanaf 250.000 €). De woningen die kunnen worden gebouwd middels voorliggend bestemmingsplan vallen in het dure segment.

2.3.3 Ruimtelijk Ontwikkelingsplan (Structuurvisie Hattem 2025)

Het doel van het ruimtelijk ontwikkelingsplan Structuurvisie Hattem 2025 is om in grote lijnen en op integrale wijze de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van Hattem tot 2025 te verwoorden. Het plangebied is in het Ruimtelijk Ontwikkelingsplan aangegeven als 'Vrijkomende locatie'. Er wordt in het ontwikkelingsplan geen nadere invulling gegeven aan de locatie. Het gebied ligt in deelgebied Hattemer poort. Natuur is de hoofdfunctie in deze zone, maar er wordt wel gezocht naar combinaties met functies die daaraan bijdragen en daarbij passen. De combinatie van natuur en sport is bijvoorbeeld gemaakt door de aanwezige sportvelden te herinrichten. Voor locatie de Hezenberg (dit is de locatie Hattemse Loo) wordt gedacht aan de functie wonen in een groene omgeving. Er is een duidelijke zonering van functies te vinden in de poort, waarbij het noordelijk deel intensiever is ingericht dan het zuidelijk deel. Voorgenomen plan is niet in strijd met het Ontwikkelingsplan.

2.3.4 Landschapsontwikkelingsplan

In de structuurvisie Hattem is aangegeven dat natuur en landschap één van de kernwaarden van de gemeente vormt, die versterkt moet worden. De structuurvisie zelf beschrijft weliswaar de landschappelijke kwaliteiten op hoofdlijnen, maar geeft nog onvoldoende “tegenwicht” aan de druk vanuit de rode functies. Om dit “tegenwicht” vanuit groen en landschap te bieden, is een landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld. Het LOP geeft de visie op het behoud en de ontwikkeling van het landschap in Hattem weer voor de komende 10 jaar. De visie is uitgewerkt in een uitvoeringsprogramma met concrete projecten.

Het plangebied van het LOP betreft het gehele buitengebied van Hattem. In het LOP wordt onderscheid gemaakt in een vijftal deelgebieden:

  • Uiterwaarden
  • Landschappelijk te versterken zone
  • Poldergebied
  • Uitloopgebied Assenrade
  • Gebied ten zuiden van kern Hattem

Het plangebied Hattemse Loo valt binnen het deelgebied 'Gebied ten zuiden van kern Hattem'. In het LOP is de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied reeds als opgave meegenomen. Immers in de opgaven genoemd in paragraaf 3.3.5 wordt het 'Inpassen Hezenbergpark en initiatieven rond de golfbaan' specifiek benoemd. Er is geen nadere uitwerking aan deze opgaven gegeven. Aangezien het huidige plan zorgvuldig landschappelijk wordt ingepast zijn deze niet in strijd met het Landschapsontwikkelingsplan. Als sturende maatregel wordt aangegeven dat eigenaren moeten worden gestimuleerd de aanwezige hekwerken en andere obstakels aan te passen of te verwijderen. Dit sluit aan bij het voorgestane beeld van het plangebied zoals beschreven in het beeldkwaliteitsplan (opgenomen als Bijlage 13).

Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten

3.1 Geluid

Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder hebben alle wegen een zone waarbinnen, indien daar woningen of andere geluidgevoelige projecten zijn geprojecteerd, onderzoek naar de geluidssituatie worden gevoerd.

Deze verplichting geldt niet voor:

  • wegen waarvoor een maximale snelheid van 30 km/uur geldt;
  • wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau-kaart vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de weg 50 dB(A) of minder bedraagt;
  • wegen gelegen binnen een gebied dat als woonerf is aangeduid.

Het plangebied ligt binnen de onderzoekzone van zowel de Hezenbergerweg als de Konijnenbergerweg. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting binnen het plangebied als gevolg van het verkeer op de Hezenbergerweg en de Konijnenbergerweg beneden de voorkeursgrenswaarde van 48 dB blijft. Ook is gerekend aan de geluidsbelasting op de bestaande woningen, in de huidige situatie en de toekomstige situatie. Ook voor de bestaande woningen geldt dat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden. Vanuit de Wet geluidhinder zijn dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen plannen, voor zover het wegverkeerslawaai betreft. Het akoestisch onderzoek is bij de toelichting gevoegd als Bijlage 3.

3.2 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).

Ten behoeve van de inrichting van een tijdelijk depot op de locatie is er een nulmeting gedaan van de bovengrond van de locatie in 2012. Er zijn geen verhoogde gehalten aangetroffen (zie Bijlage 4). De gekeurde partij grond van de locatie is schoon bevonden (zie Bijlage 6). Na de afvoer van het gronddepot is een eindbemonstering van de bovengrond gedaan (2013). Ook hier zijn geen verhoogde gehalten aangetoond (zie Bijlage 5).

Door Enviso Ingenieursbureau is een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd (2013), deze is bijgevoegd als Bijlage 8. Het doel van het actualiserend bodemonderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van zowel de grond als het grondwater op een deel van de locatie en het actualiseren van de aanwezige bodemverontreiniging met PAK.

Vooronderzoek

Uit het vooronderzoek is gebleken dat op de locatie een bouwmaterialenhandel met opslagloodsen en een buitenterrein aanwezig is geweest. Er hebben diverse bodemonderzoeken plaatsgevonden op de locatie, deze zijn voor de volledigheid toegevoegd als Bijlage 7. Daarnaast zijn ter plaatse van het onderzoeksterrein een boven- en 2 ondergrondse tanks aanwezig geweest. Uit de rapporten is gebleken dat er aan de westzijde van de opslagloodsen een verontreiniging met PAK’s aanwezig is waarbij de interventiewaarde overschreden wordt. Alle voorgaande bodemonderzoeken hebben zich niet voldoende gericht op de westelijke en noordelijke grensstroken aan de naastgelegen percelen. Het overige terrein is meerdere malen onderzocht. Er bestaat geen aanleiding om asbesthoudende materialen in en/of op de bodem te verwachten. Voor zover bekend zijn er geen gedempte sloten of watergangen op de locatie aanwezig. In overeenstemming met gemeente Hattem richt het onderhavige bodemonderzoek zich op de westelijke en noordelijke grensstroken van de locatie. Daarnaast wordt het terreindeel met de sterke verontreiniging aan PAK’s nader onderzocht, om de verontreiniging horizontaal beter in kaart te brengen.

Resultaten grond

Ter plaatse van de noordelijke grensstrook op de locatie met het naastgelegen perceel is in de bovengrond een licht verhoogde gehalte aan minerale olie vastgesteld. Daarnaast is uit de resultaten van het onderzoek gebleken dat de verontreiniging met PAK voldoende in kaart is gebracht. Tijdens het actualiserend bodemonderzoek zijn zowel in de grond als op het maaiveld visueel geen asbestverdachte materialen aangetroffen.

Resultaten grondwater

Uit de resultaten van het onderzoek is gebleken dat in het grondwater ter plaatse van deellocatie A geen verhoogde concentraties aan onderzochte parameters zijn vastgesteld.

Verontreinigingssituatie

Ter plaatse van deellocatie B is de grondverontreiniging met PAK in voldoende mate in kaart gebracht. Ter plaatse is een geval van ernstige bodemverontreiniging in de zin van de Wet Bodembescherming aanwezig. De verontreiniging aan PAK’s is aanwezig van circa 0,80 m-mv tot circa 1,20 m-mv. In totaal is er circa 260 m³ verontreinigde grond aanwezig waarvan circa 150 m³ sterk verontreinigd. De oorzaak van de sterke verontreiniging, ter plaatse van deellocatie B is niet eenduidig vast te stellen, maar is zeer waarschijnlijk het van oudsher bedrijfsmatige gebruikte terrein. Van deze terreinen is bekend dat door het intensieve gebruik en de bedrijvigheid er verontreinigingen kunnen ontstaan.

Conclusie bodemonderzoek

Op basis van de onderzoeksresultaten kan formeel gezien voor deellocatie A de hypothese ‘onverdacht’ verworpen worden, omdat in de bovengrond een licht verhoogde gehalte aan minerale olie is vastgesteld. Het aangetroffen gehalte is dusdanig gering dat nader onderzoek niet noodzakelijk is. De grondverontreiniging met PAK, ter plaatse van deellocatie B, is middels het nader bodemonderzoek in voldoende mate in kaart gebracht. Ter plaatse is een ernstig geval van bodemverontreiniging in de zin van de Wet Bodembescherming aanwezig, welke op korte termijn gesaneerd gaat worden in verband met de voorgenomen herontwikkeling. Indien op de locatie graaf- en/of saneringsactiviteiten worden uitgevoerd, dient rekening gehouden te

worden met een nader op te starten saneringsprocedure. Hiertoe dient een BUS-melding (Besluit Uniforme Sanering) opgesteld te worden, welke goedgekeurd dient te worden door het bevoegd gezag (Provincie Gelderland). Indien grond van de locatie wordt afgevoerd voor toepassing elders, volstaan de resultaten van het onderliggende bodemonderzoek mogelijk niet. Om definitief vast te stellen of de grond buiten de locatie kan worden hergebruikt, kan het bevoegd gezag (gemeente waar de grond zal worden toegepast) verzoeken om een inkeuring conform het Besluit bodemkwaliteit.

Conclusie

De bodemkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet in de weg, mede omdat het plangebied zal worden gesaneerd door de initiatiefnemer.

3.3 Water

Tijdens het opstellen van het bestemmingsplan voor Hezenberg park en Hattemse Loo is er veelvuldig contact geweest met Waterschap Vallei en Veluwe (samengegaan sinds 1-1-2013). Met het onderhavige plan Hattemse Loo neemt de verharding nog verder af dan waar bij het vorige bestemmingsplan sprake van was. Het waterschap stond destijds positief tegenover de voorgenomen ontwikkeling. In dat kader is een aantal algemene opmerkingen geplaatst, die hieronder zijn weergegeven. Tevens zijn afspraken gemaakt over de wijze waarop met het hemelwater wordt omgegaan. Deze zijn hieronder eveneens weergegeven.

Algemeen

Opgemerkt is dat het plangebied deels in de buitenbeschermingszone van de waterkering ligt. Daarvoor gelden de bepalingen uit de Keur. Het gebied grenst aan de natte ecologische verbindingszone (EVZ). Het plan mag geen negatieve consequenties hebben voor deze EVZ. Ook ligt het plan in de grondwaterfluctuatiezone. Nagegaan moet worden wat de huidige grondwaterstanden zijn en er dient rekening met de fluctuatiezone te worden gehouden. Verder is het van belang dat grondwater niet afgevoerd wordt. Met betrekking tot hemelwater wordt vereist dat niet op het riool wordt afgewaterd. De trits vasthouden-bergen-afvoeren is leidend.

Verhard oppervlak

In de oude situatie was sprake van een vrijwel 100% verhard oppervlak (13.766 m2). In de nieuwe situatie wordt uitgegaan van een totale verharding van bebouwing, aanbouwen, verhardingen op de kavels en openbare weg van slechts 3.800 m2. Dit betekent een afname van het verhard oppervlak van 9.966 m2. Op grond van de beleidsregels van het waterschap dienen nieuwe ontwikkelingen te worden voorzien van voldoende berging binnen de plangrens. Dat betekent dat er in de nieuwe situatie een berging van 36mm x 3800m² verhard oppervlak = 137 m3 gerealiseerd moet worden.

In Bijlage 9 zijn de uitgangspunten voor de riolering en waterhuishouding opgenomen.

Uitgangspunten

Uitgangspunt is het plan dat op 27 mei aan het Waterschap is voorgelegd. Op 26 juni heeft het waterschap per brief ingestemd met deze uitgangspunten. Samengevat is afgesproken dat:

  • Een gescheiden stelsel wordt aangelegd;
  • Vuilwater wordt afgevoerd naar het bestaande DWA-systeem van de gemeente;
  • Neerslag wordt tot een bui van 36 mm in het plangebied vastgehouden (dat is 137 m3);
  • Berging wordt gevonden in het HWA-stelsel en een aan te leggen watergang/wadi;
  • Overtollige neerslag kan geloosd worden op de Grift d.m.v. de bestaande afvoer.

 Het ontworpen DWA-stelsel loost, met een gemaal, op het bestaande vuilwatersysteem van Hattem.

 

Uitwerking:

Het ontworpen HWA- stelsel wordt uitgevoerd als IT-riool. Lozing op de Grift zal plaatsvinden via een overstortdrempel. Hierdoor wordt de hele bergingsinhoud van het rioolstelsel benut. De bergingsinhoud van het riool is 106 m3 groot. De overstortdrempel kan eventueel worden uitgevoerd met een kleine lozingsopening, om eventueel het stelsel onder vrij verval leeg te kunnen laten lopen (t.b.v. onderhoud etc).

 

De bergingsinhoud in het stelsel is niet voldoende om te voldoen aan het bergingscriterium. Daarom wordt bij elke woning een ondergrondse bergingsruimte aangelegd van circa 2 m3 inhoud. Deze voorziening wordt aangelegd tijdens de bouw en voert onder vrij verval af naar het IT-riool. De voorzieningen kunnen eventueel zelf ook als IT-voorziening worden aangelegd.

 

Lozing van het HWA stelsel vindt plaats via de bestaande uitstroom op de Grift. 

Er wordt een gescheiden rioolstelsel voor DWA en HWA aangelegd.

Het DWA riool wordt onder vrij verval afgevoerd naar een nieuw te realiseren rioolgemaal binnen de plangrens welke met een persleiding wordt aangesloten op het bestaande pompgemaal van de gemeente Hattem nabij de tennisbaan aan de Astraweg.

De positieve reactie van het waterschap is opgenomen in Bijlage 10. In de bijlage bij deze brief zijn ook de uitgangspunten en een principetekening van het aan te leggen systeem opgenomen.

3.4 Archeologie

Archeologische waarden worden in toenemende mate in de planvorming betrokken. Een instrument hiervoor is de Archeologische Monumentenkaart (AMK), waarop de bekende en gewaardeerde vindplaatsen zijn aangegeven. Er zijn in het gebied geen archeologische monumenten bekend. Complementair aan deze kaart is de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW).

Op basis van deze kaart kan inzicht worden verkregen in de mate waarin archeologische resten in een gebied kunnen worden aangetroffen. Op basis van de IKAW kan gesteld worden dat het plangebied een lage trefkans heeft. Bovendien is het gebied decennia lang bebouwd geweest. Er is sprake van geroerde grond. Naar verwachting is de bodemlaag waar in het verleden eventuele archeologische resten aanwezig geweest zouden kunnen zijn verstoord. Beleidsmatig is in de onderzoeksfase van het voorontwerpbestemmingsplan geconcludeerd dat geen nader onderzoek noodzakelijk is.

Nadien is in opdracht van het gemeentebestuur de Archeologie nota Hattem opgesteld (voorjaar 2008). De Archeologische Waarderingskaart Hattem vormt een onderdeel van de Archeologie nota Hattem en maakt inzichtelijk waar archeologische waarden in de bodem zijn te verwachten.

Door het gedetailleerde karakter is de kaart een enorme verdieping van de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) en de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Deze rijks- en provinciale kaarten omvatten een meer globaal niveau. Omdat de AWH reële en meer gedetailleerde verwachtingen van archeologische waarden bevat, vervangt deze de voornoemde kaarten wat het Hattemse grondgebied betreft.

Op volgende afbeelding (archeologische waarderingskaart gemeente Hattem) is af te lezen dat de locatie (aangegeven met pijl) in een gebied ligt met een waardering van 10%. Dit betekent dat het gebied een lage archeologische trefkans heeft. Dit betekent dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat er archeologische vondsten worden gedaan. De bouw zal overigens archeologisch worden begeleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpHattemseLoo-0003_0002.png"

3.5 Ecologie

Bij het maken van ieder bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met effecten op de ecologische waarden. Hiervoor is wetgeving ontwikkeld, waarbij onderscheid kan worden gemaakt in gebieds- en soortbescherming. Gebiedsbescherming vindt plaats via de Vogel- en Habitatrichtlijn, soortbescherming gebeurt via de Flora- en faunawet.

3.5.1 Aanleiding

Wat vooraf ging 

In 2007 is door EcoGroen Advies een quickscan Flora- en faunawet uitgevoerd voor de herinrichting van een terrein aan de Hezenbergerweg in Hattem. De initiatiefnemer had het voornemen op het terrein van de (voormalige) bouwmarkt zes appartementencomplexen te realiseren.

Naar aanleiding van bezwaren uit de omgeving en van de Vereniging Landschap en Milieu Hattem en op verzoek van de provincie Gelderland zijn in 2008 en in 2009 (Veeman 2008 en Veeman 2009) enkele notities opgesteld, waarin nader is ingegaan op het EHS-beleid en de Natuurbeschermingswet. In zowel de quick-scan als in beide aanvullende notities wordt geconcludeerd dat negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS en op de instandhoudingsdoelen van de op korte afstand gelegen Natura 2000-gebieden Uiterwaarden IJssel en Veluwe niet aan de orde zijn. Ook werden geen negatieve effecten verwacht op (strikt) beschermde soorten (zgn. tabel 2- en tabel 3-soorten) uit de Flora- en faunawet.

Inmiddels is het plan gewijzigd naar de ontwikkeling van maximaal 15 vrijstaande villa's. Deze wijziging is in begin 2013 beoordeeld in een memo (Goutbeek, 2013) en is geconcludeerd dat de conclusies hetzelfde konden blijven. Alle rapportages zijn samengevat in een nieuwe rapportage waarin bovendien wordt uitgegaan van het uiteindelijke ontwerp dat nu gepland is (de 15 villa's). Dit document is als Bijlage 11 bij dit bestemmingsplan gevoegd. Voor de volledigheid zijn alle voorgaande rapportages opgenomen als Bijlage 12.

3.5.2 Natuurbeschermingswet

Het plangebied ligt buiten Natura 2000-gebieden. Wel liggen op kort afstand ten westen het gebied Veluwe en ten oosten het gebied Uiterwaarden IJssel. Directe effecten zoals oppervlakte aantasting kunnen op voorhand dus direct uitgesloten worden.

De voorgenomen ontwikkelingen hebben met zekerheid geen significant negatieve en eveneens geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van de nabijgelegen Natura 2000-gebieden Veluwe en Uiterwaarden IJssel.

De afstand tot het gebied Veluwe en de tussenliggende landschappelijke inrichting zorgt er voor dat eventuele effecten niet tot dit gebied reiken (licht, geluid, recreatie et cetera). De afstand tot Uiterwaarden IJssel is korter, maar door de tussenliggende beplanting en het Apeldoornsch Kanaal zal ook hier van directe invloeden eveneens geen sprake zijn. Wel is er mogelijk sprake van een lichte toename van lokale recreatie. De wegen en paden in de directe omgeving van de planlocatie zijn al onderdeel van drukke recreatieve routes, waardoor de omgeving al aan verstoring onderhevig is. De minieme toename door het plan zal hierbij niet meetbaar zijn.

3.5.3 Ecologische Hoofdstructuur

De planlocatie ligt geheel binnen de begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur, in een deel dat is aangewezen als EHS-verweven natuur. Of de planlocatie ook daadwerkelijk onderdeel vormt van de EHS, is niet duidelijk. In het Streekplan worden bebouwing of wegen niet expliciet geexclaveerd zoals dit bij de Natuurbescherminsgwet (Natura 2000) wel het geval is. Dit is gedaan omdat het Streekplan een plan is op Provinciaal niveau, waarbij het uitkarteren van alle gebouwen en bouwblokken ondoenlijk is (bron: Structuurvisie Aanpassingen EHS 2012). De juiste bestemming van een terrein dient door de gemeente vastgelegd te zijn en worden in het bestemmingsplan. Wel wordt gesteld dat bij ontwikkelingen in bebouwing rekening gehouden dient te worden met kwetsbare omgevingen.

Hieruit kan worden opgemaakt dat de ontwikkeling in ieder geval getoetst dient te worden op eventuele effecten. Dit betekent dat het EHS-beleid wel van toepassing is en er dus gekeken moet worden of de geplande ontwikkeling hiermee in strijd is. Dit wordt gedaan door de planontwikkeling te toetsen aan de 14 effecten die volgens de provincie Gelderland tot significante aantasting van de kernkwaliteiten en omgevingscondities kunnen leiden (bron: Kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Gelderse ecologische hoofdstructuur, 2009). Door toetsing aan deze criteria wordt niet alleen naar de effecten op de planlocatie zelf gekeken, maar ook naar de effecten op de omgeving. Vervolgens zal bepaald worden of er maatregelen getroffen moeten en kunnen worden. Een uitgebreide behandeling van het beleid ten aanzien van de ecologische hoofdstructuur is ook opgenomen in paragraaf 2.2.2 en 2.2.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpHattemseLoo-0003_0003.jpg"

Afbeelding: EHS-begrenzing nabij het plangebied (lichtgroen is EHS-verweven en donkergroen is EHS-natuur)

Samengevat kan worden dat de planlocatie binnen de begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur ligt en ligt binnen het gebied dat aangewezen is als een Veluwe Poort (de Hattemerpoort). Getoetst is dan ook aan de 14 effecten die volgens de provincie Gelderland tot significante aantasting van de kernkwaliteiten en omgevingscondities kunnen leiden. Uit deze toetsing is gebleken dat geen van de genoemde effecten aan de orde zijn. Belangrijkste reden hiervoor is dat de planlocatie in de huidige situatie geen functioneel onderdeel vormt van de EHS en dat door de geplande ontwikkeling het functioneren van de EHS in de omgeving niet aangetast wordt.

3.5.4 Flora- en faunawet

Achtergrond

Het onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet richtte zich ten tijde van het oorspronkelijk onderzoek vooral op de effecten van de geplande sloop van de opstallen. Wel is van de directe omgeving bepaald of beschermde soorten aanwezig kunnen zijn en of door de plannen schade kan optreden aan beschermde, ontheffingsplichtige soorten dan wel leefgebied van deze beschermde soorten. Dit onderzoek is uitgevoerd op 31 mei 2007.

Voor een actualisatie is op 22 maart 2012 een actualiserend veldonderzoek uitgevoerd, waarbij de planlocatie en de directe omgeving opnieuw onderzocht zijn op aanwezigheid en mogelijke aanwezigheid van beschermde plant- en diersoorten. Wederom heeft de onderzoeksinspanning zich gericht op soorten waarvoor bij ruimtelijke ontwikkelingen een ontheffing vereist is.

Tot slot is op 28 mei 2013 een derde veldbezoek uitgevoerd, omdat de situatie ter plekke gewijzigd was door de sloop van de opstallen.

Resultaten en conclusie veldbezoeken

Samengevat kan worden dat binnen het plangebied geen (verblijfplaatsen van) strikt beschermde soorten aangetroffen zijn en deze ook niet verwacht worden. In 2007 zijn nog wel mogelijk broedende huismussen waargenomen, maar in 2012 en 2013 niet meer. Verwacht wordt wel dat enkele algemeen in Nederland voorkomende soorten gebruik maken van het terrein, waarbij gedacht kan worden aan huisspitsmuis, bosmuis, een enkele gewone pad en diverse voedselzoekende zangvogels van bos en struweel.

Het betreft allemaal soorten van uit de categorie Algemene soorten (tabel 1-soorten) waarvoor bij ruimtelijke ontwikkelingen automatisch een vrijstelling geldt op de ontheffingsplicht. Wel geldt dat, indien broedvogels aanwezig zijn (ook algemene soorten) binnen de verstoringszone, dat buiten het broedseizoen gestart moet worden. Nadere vervolgstappen als soortspecifiek onderzoek of een ontheffingsaanvraag is dan niet aan de orde.

Tot slot zullen in de omgeving van de planlocatie mogelijk wel enkele strikt beschermde soorten voorkomen zoals diverse vleermuissoorten, eekhoorn en boommarter. De verspreiding zal vooral volgend zijn op aanwezig biotoop en zich concentreren in de bossen, bosjes, heide en singels in de omgeving (zoals landgoed de Hezenberg, het bos- en heideterrein bij de Industrieweg en bossen richting de Veluwe). Door de kleinschaligheid van het landschap is het wel aannemelijk dat deze soorten ook (in tuinen) langs de Hezenbergweg en de Konijnenbergerweg aangetroffen worden. Het zal dan vooral gaan om incidentele, langstrekkende of foeragerende exemplaren, die elders in de omgeving een verblijfplaats hebben. Overigens is het voor deze soorten aannemelijker dat gebruik gemaakt wordt van de meer natuurlijk ingerichte omgeving om zich door te verplaatsen (golfbaan en singels) dan van de wegen en het verharde terrein van de planlocatie. De geplande ontwikkeling heeft een dusdanig kleine uitstraling, dat van negatieve effecten op de omgeving geen sprake zal zijn. Dat wil zeggen dat vaste verblijfplaatsen of essentiële foerageergebieden niet worden beïnvloed.

3.6 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" (2009) is hiervoor een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten "milieubelastende activiteiten" aangegeven welke richtafstanden bij voorkeur aangehouden moeten worden vanwege de aspecten geur, stof, geluid en gevaar ten opzichte van "milieugevoelige activiteiten". De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Onderstaand is het verband tussen de afstand en de milieucategorie aangegeven (voor een rustige woonwijk):

milieucategorie   richtafstand rustige woonwijk  
1   10 meter  
2   30 meter  
3.1   50 meter  
3.2   100 meter  
4.1   200 meter  
4.2   300 meter  

Het waar nodig scheiden van milieubelastend activiteiten en milieugevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • Het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies.
  • Het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zover met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden.

Met het bouwplan wordt de bouw van maximaal 15 villa's mogelijk gemaakt. Deze liggen op geruime afstand van het gezoneerde bedrijfsterrein ten zuiden van de Hattemse Golf and country club. In het verleden was aan de Konijnenbergerweg een agrarisch bedrijf gevestigd. Deze heeft zijn bedrijfsvoering echter beëindigd en heeft inmiddels een woonbestemming.

In de nabijheid van het plangebied is wel sprake van recreatievoorzieningen die mogelijke hinder veroorzaken voor de woonfunctie, namelijk een golfbaan en andere sportterreinen (tennis, hockey, voetbal).

De VNG-richtlijn geeft voor deze functies het volgende aan:

  • Golfbaan: maatgevende aspect: geluid, afstand: 10 meter.
  • Veldsportcomplex: maatgevend aspect geluid, afstand: 50 meter.

De woningen zijn gesitueerd direct naast de golfbaan. Echter tussen de woon- en sportactiviteiten ligt een groen en bos-beplantingsstrook (ook vastgelegd in de bestemmingsplannen). Het plangebied ligt op ruim 150 meter van de tennisbaan/ sportterreinen. Er zijn daarmee geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkelingen.

3.7 Externe veiligheid

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid ("Indeling Leidraad maatramp") zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang.

Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.

Inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen, dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (hierna: Bevi) regels gesteld.

Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • Of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico.
  • Of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor kwetsbare objecten geldt een plaatsgebonden risico PR 10-6 en voor beperkt kwetsbare objecten geldt een richtwaarde voor het plaatsgebonden risico PR 10-6.

Het groepsrisico bestaat uit de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

Uit bestudering van de Risicokaart blijkt dat in de directe nabijheid van het plangebied geen Bevi-inrichtingen liggen. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.

Buisleidingen

Uit bestudering van de Risicokaart blijkt dat in de directe nabijheid van het plangebied geen buisleidingen liggen waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals aardgas, plaatsvindt. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden. Voorafgaand aan de uitvoering van werkzaamheden is er ter controle contact met de Gasunie.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

Uit bestudering van de Risicokaart blijkt dat in de directe nabijheid van het plangebied geen transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaatsvindt. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.

Natuurbrand

Het plan ligt in een risicogebied voor natuurbranden. De brandpreventie en -bestrijding wordt hiervoor lokaal afgestemd met de hulpdiensten (brandweer, politie). Op de Veluwe staat een aantal meetstations dat onder andere luchtvochtigheid, temperatuur, windsnelheid en windrichting meet. Deze gegevens worden doorgegeven aan hulpdiensten in de regio, die betrokken instanties en personen alarmeren.

3.8 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, die behoort bij de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Hierbij geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden.

Het bestemmingsplan maakt een ontwikkeling mogelijk, die van veel geringere omvang is dan wat hiervoor is aangegeven en daarom kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet "in betekenende mate" zal verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

Hoofdstuk 4 Het plan

4.1 Voorgeschiedenis

De locatie is in 2008 verworven door de initiatiefnemer. De ontwikkeling ging destijds uit van 30 luxe appartementen voor senioren in 6 identieke complexen. Het daarvoor opgestelde bestemmingsplan is door de Raad van State vernietigd.

In het vernietigde bestemmingsplan zijn meerdere bouwvlakken opgenomen waarbinnen die 50% van de bestaande bebouwing mag worden gerealiseerd. Hiermee werd voor dit plan op twee punten afgeweken van het provinciaal en gemeentelijk beleid zoals verwoord in de streekplanuitwerking functieverandering Regio Noord Veluwe: 1) herbouw voor wonen binnen één woongebouw en 2) maximaal 50% herbouw voor wonen.

ad 1)

De onderbouwing van de eerste afwijking door de gemeenteraad dat met de bouw van meerdere woongebouwen een betere landschappelijke inpassing kan worden bereikt. heeft de Afdeling geaccordeerd (zes woongebouwen). Deze uitspraak wordt tevens van toepassing geacht op de maximaal 15 kleinere villa's die middels voorliggend bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt. Immers 15 woningen zijn nog beter landschappelijk in te passen dan de eerdere woongebouwen. Bovendien is door de initiatiefnemer voor de landschappelijke uitwerking en inpassing een landschapsarchitect ingeschakeld. De uitgangspunten voor de groene beeldkwaliteit van het plan zijn opgenomen in het Beeldkwaliteitsplan dat door de gemeente inclusief Welstand is goedgekeurd.

ad 2)

Voor de onderbouwing van de afwijking van het tweede punt (maximaal 50%) heeft de Afdeling het bestemmingsplan in strijd met het motiveringsbeginsel geacht, maar dus wel het gehele bestemmingsplan vernietigd

In het huidige bouwplan wordt rekening gehouden met een maximum voetprint van 50% van de huidige bebouwing (in plaats van 76% bij het plan met de appartementen, totaal te bebouwen oppervlakte 2.606 m2). De 50% komt neer op een totaal van 1.700 m2. Hiermee wordt voldaan aan het provinciaal beleid. Overigens voorziet het vigerende bestemmingsplan in een bebouwingsmogelijkheid van 70% van het plangebied. Voorliggende plan voorzien in een bebouwingsmogelijkheid van 11,7 %. Dit betekent dat teruggang in bebouwingsmogelijkheid van ruim 58%.

EHS

Bij de allereerste besprekingen tussen gemeente, provincie en initiatiefnemer is al onderkend dat er in het gebied waarin de locatie is gelegen een belangrijke natuurdoelstelling ligt. Een omvorming van een stenen bedrijfsperceel naar "natuur" zou ecologisch en landschappelijk gezien goed aansluiten bij de beleidsuitgangspunten van de EHS.

Al in een vroeg stadium is gebleken dat het één op één omzetten naar natuur in verband met het ontbreken van financiële middelen geen optie is. Deze conclusie is gezamenlijk (provincie, gemeente en initiatiefnemer) getrokken. Onder voorwaarden biedt de Structuurvisie echter mogelijkheden voor functieverandering naar "wonen". Hieraan wordt nu invulling gegeven. Eerder is op dit punt al nader ingegaan.

In dit hoofdstuk wordt verder op de relevante stedenbouwkundige aspecten ingegaan.

4.2 Voormalige situatie

Tot januari 2007 was op de planlocatie een actieve bouwmaterialenhandel aanwezig. Het perceel is exact 14.577 m2 groot. Het terrein was volledig verhard en/of bebouwd en heeft hierdoor - zeker in relatie tot de voornamelijk open, groene omgeving - geen enkele ruimtelijke dan wel architectonische kwaliteit. Een herontwikkeling van de locatie moet dan ook in de eerste plaats duidelijk leiden tot een kwalitatieve verbetering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpHattemseLoo-0003_0004.png"

Afbeelding: Voormalige bebouwing, verharding en oppervlakten

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpHattemseLoo-0003_0005.png"

Afbeelding: Terrein vanaf de Hezenbergerweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpHattemseLoo-0003_0006.png"

Afbeelding: Terrein vanaf de Konijnenbergerweg

Hergebruik van de bestaande bedrijfsbebouwing voor woondoeleinden is niet aan de orde, omdat de bebouwing hiervoor niet bruikbaar is. Afgezien van de fysieke problemen bij hergebruik zal een ontwikkeling binnen de bestaande gebouwen niet leiden tot een stedenbouwkundige en architectonische kwaliteitsverbetering voor de omgeving.

In het eerder genoemde overleg tussen gemeente, provincie en inititatiefnemer is een aantal uitgangspunten geformuleerd die bij de herontwikkeling in acht dienden te worden genomen. Deze uitgangspunten dienen alle om te komen tot een kwalitatieve verbetering van de planlocatie.

De volgende uitgangspunten worden genoemd:

  • halvering van bebouwd oppervlak;
  • geen significante toename van het verkeer;
  • hoogwaardige architectuur bij de uitwerking;
  • een gedeelte van het terrein wordt teruggegeven aan de natuur of wordt anderszins "groen";
  • kwalitatief hoogwaardige aankleding van de "open" ruimte en een goede relatie met dan wel inpassing in de omgeving.

4.3 Huidige situatie

In juni 2013 is alle bovengrondse bebouwing gesloopt en een deel van de verharding verwijderd, zoals te zien op nuvolgende foto's. De kelder en de begane grondvloer zijn nog aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpHattemseLoo-0003_0007.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpHattemseLoo-0003_0008.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpHattemseLoo-0003_0009.jpg"

4.4 Planbeschrijving

De omgeving

Het plangebied ligt op de overgang van de Veluwse stuwwal in het westen en de IJsselvallei in het oosten. Het overgangsgebied kent een grote landschappelijke verscheidenheid. In deze zone liggen de meeste dorpen, waaronder Hattem. De groene zones tussen de dorpen worden gekenmerkt door groene kamers met daarin diverse functies, zoals sportvelden, recreatieparken, een golfbaan en verspreide bebouwingselementen. Hattemse Loo ligt in deze overgangszone. De groene zone heeft tevens een belangrijke ecologische functie, de zone fungeert namelijk als verbinding tussen de Veluwe en de uiterwaarden van de IJssel. Veel kleine zoogdieren, amfibieën, insecten en vogels maken, om zich te verplaatsen, gebruik van de vele houtwallen en singels die het gebied rijk is.

Het plan

In het plan worden in principe maximaal 15 villa's in het groen gerealiseerd op vrije kavels van 500 m2 tot 2.500 m2 (bij combinatie van kavels).

Beeldkwaliteit en landschappelijke inpassing

Voor Het Hattemse Loo is een beeldkwaliteitsplan opgesteld met als doel om samenhang te creëren in beeldtaal en uitstraling van de beoogde grondgebonden woningen. Het beeldkwaliteitsplan is als Bijlage 13 aan dit bestemmingsplan toegevoegd.

In de huidige situatie is een groot deel van het terrein al met groen omzoomd. Navolgende conceptverkaveling laat zien dat in de nieuwe situatie het totale plangebied met wordt groen omzoomd waardoor er een nieuwe boskamer ontstaat in een omgeving waar dit veelvuldig voorkomt. Binnen deze boskamer kunnen dan de villa's worden gebouwd.

De groene erfascheiding/ omlijsting van de particuliere kavels wordt privaatrechtelijk vastgelegd. Hekken en schuttingen zijn conform het BKP niet toegestaan

afbeelding "i_NL.IMRO.0244.bpHattemseLoo-0003_0010.png"

Afbeelding Conceptverkaveling

Landschappelijke inpassing

Vanwege de ligging in de Ecologische Hoofdstructuur is er aandacht besteed aan een zorgvuldige landschappelijke inpassing. Er is hiervoor een groen beeldkwaliteitsplan opgesteld waarbij één grote boskamer het uitgangspunt is. Hekwerken en schuttingen binnen de boskamer zijn in verband met het beeld en de doorgang voor dieren niet toegestaan. Kortom met het plan wordt kwaliteit toegevoegd (herstel ecologische verbindingen en versterking omgeving).

De belangrijkste groenelementen in het plan zijn:

  • Houtsingels op een deel van de erfgrenzen. Deze fungeren niet alleen als groene erfafscheiding maar ook als ecologische verbindingsroute. Op de overige erfgrenzen komen groene erfafscheidingen, bijvoorbeeld hagen of heesterranden.
  • Hagen langs de ontsluitingsweg. De hoogte van de hagen kan variëren, maar komt niet boven de 1,80 meter. Door groene erfafscheidingen toe te passen in plaats van hekken wordt het groene, landelijke karakter van de woonomgeving versterkt.

Verkeer en parkeren

Het plangebied wordt ontsloten door een woonstraat die de Konijnenbergerweg en de Hezenbergerweg met elkaar verbindt. Voor de eigenaren van de villa's geldt dat zij parkeren op eigen terrein. Op de weg is ook parkeergelegenheid voor bezoekers.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 De regels

De regels vormen het juridisch bindend element van het bestemmingsplan.

De regels geven inhoud aan de op de plankaart aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden. Het kan in een concrete situatie voorkomen, dat afwijking van de gestelde normen gewenst is. Hiertoe worden dan afwijkingsbepalingen opgenomen, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Gelet op het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht dienen burgemeester en wethouders bij vergunningverlening de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

De regels zijn conform de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden enkele in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

In hoofdstuk 2 worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt bepaald op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Tevens worden per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld.

Hoofdstuk 3 bevat de bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat ze uit praktische overwegingen en conform de SVBP in een afzonderlijk hoofdstuk zijn ondergebracht. Het betreft bepalingen die standaard in Hattemse bestemmingsplannen worden opgenomen.

In hoofdstuk 4 komt het overgangsrecht aan de orde. In de slotregel wordt de citeertitel vermeld.

5.2 Nadere toelichting op de regels

Voor zover nodig worden de afzonderlijke bestemmingen van een toelichting voorzien. Niet alle bestemmingen worden daarom toegelicht.

Artikel 3 Groen

Binnen deze bestemming wordt de groene rand rond het woongebied geregeld. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen en erfafscheidingen worden gerealiseerd.

Artikel 4 Woongebied

Binnen deze bestemming is het mogelijk maximaal 15 vrijstaande woningen te realiseren. In de bouwregels zijn de randvoorwaarden voor wat betreft hoogte aangegeven en is een maximaal bebouwingsoppervlakte aangegeven. Het beeldkwaliteitsplan is leidend voor de gronduitgifte en de uiteindelijke invulling van het plangebied. De bouwregels geven daarbij de kaders aan. Per kavel en woonhuis kan gevarieerd worden in de bouwoppervlakte. De totale oppervlakte (uitgezonderd de vergunningsvrije bouwmogelijkheden op grond van artikel 2 van bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht) aan bouwwerken mag echter nooit meer bedragen dan 1700 m2. In de gebruiksregels worden de randvoorwaarden voor een beroep of bedrijf aan huis aangegeven en wordt uitgesloten dat vrijstaande bijgebouwen voor bewoning in gebruik genomen kunnen worden.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient een onderzoek te worden bericht naar de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Volgens de Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Van een dergelijk bouwplan is in dit geval sprake (artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening). De gemeenteraad kan besluiten, bij de vaststelling van het bestemmingsplan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, ondermeer als het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.

In het voorliggende geval gaat het initiatief uit van Van Wijnen Projectontwikkeling Noord B.V. De gesloten exploitatieovereenkomst waarborgt in voldoende mate de uitvoering van het plan. De weg binnen het plan wordt gerealiseerd door de initiatiefnemer en vervolgens overgedragen aan de gemeente. De kosten voor bodemsanering zijn eveneens voor de initiatiefnemer.

Inmiddels zijn er van de 14 kavels 7 verkocht en 3 optanten. De initiatiefnemer verwacht dat de kavels binnen afzienbare tijd worden verkocht. De woningen op deze kavels vallen onder de dure categorie van het KWP3 waarin voor Hattem is voorzien in de behoefte en bouw van 186 woningen. Hiervan is tot op heden nog maar een zeer beperkt deel gebouwd.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak

Met betrekking tot de maatschappelijke uitvoerbaarheid kan worden opgemerkt, dat de in de gemeente Hattem gebruikelijke procedure met betrekking tot de inspraak is gevolgd. Gedurende het proces zijn omwonenden periodiek met brieven over de stand van zaken geïnformeerd en zijn er verschillende overleggen met omwonenden en Vereniging Landschap en Milieu Hattem geweest.

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft voor een ieder ter inzage gelegen. In deze periode zijn vier inspraakreacties ingediend. De inspraakreacties zijn samengevat en van commentaar voorzien. De reactienota inspraak is opgenomen in Bijlage 14.

7.2 Vooroverleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen, die in het plan in het geding zijn.

Het voorontwerpbestemmingsplan is besproken met het waterschap.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerp van het bestemmingsplan Hattemse Loo heeft met ingang van 1 augustus 2013 tot en met 11 september 2013 voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende die periode is er een mogelijkheid geweest om een zienswijze naar voren te brengen.

Er zijn in totaal 3 zienswijzen ingediend, waarvan 1 namens de eigenaren/gebruikers van een zestal percelen aan de Konijnenbergerweg.

De inspraakreacties zijn samengevat en van commentaar voorzien. De reactienota zienswijzen is opgenomen in Bijlage 16.

De provincie heeft schriftelijk medegedeeld geen zienswijzen te hebben tegen voorliggend plan. Deze brief is opgenomen als Bijlage 15.

januari 2013.