Plan: | Wapenveld-Dorp, Kanaaldijk 46 en 47 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0246.205WPVH3KAND46en47-VA01 |
Op het perceel Kanaaldijk 46 en 47 te Wapenveld staat een bedrijfswoning met daarachter een rijksmonumententaal bedrijfspand in de vorm van een molenromp met aangebouwde maalderij, pakhuis en winkel en een opslagloods (niet monumentaal). In het achterliggende bedrijfsmatige gedeelte was als laatste een winkel in dierenbenodigdheden gevestigd. Het bedrijfsgedeelte is sedert mei 2013 niet meer in gebruik.
Het bedrijfsperceel is kadastraal gesplitst en heeft twee huisnummers, te weten:
De wens van de familie is om het rijksmonumentale bedrijfspand te restaureren en een nieuwe bestemming te geven, een bedrijfsbestemming zal moeilijk te realiseren zijn. De bedrijfswoning moet weer geschikt gemaakt worden voor burgerbewoning volgens de eisen van de huidige tijd.
Vanuit de wensen van de familie, rekening houdend met vigerende plannen en regelgeving, is het voorstel het bestaande pakhuis te restaureren en als woning in gebruik te nemen. De molenromp met aangebouwde maalderij wordt gerestaureerd tot atelierruimte en een galerie (werken).
Doordat galerie en mogelijk soms het atelier toegankelijk zijn voor klanten en bezoekers, is een zekere openbaarheid van het monument gewaarborgd.
Daarnaast bestaat de wens om de huidige bedrijfswoning te gebruiken als burgerwoning.
Dit bestemmingsplan wordt opgesteld om dit te kunnen realiseren.
De molen werd in 1857 gebouwd in opdracht Jacob Mulder, een zoon van Steven jans Mulder van molen De Vlijt aan het andere eind van Wapenveld.
Na 1868 kreeg de molen diverse eigenaren en in 1891 kwam de molen in bezit van Beerd Dries Volkers, afkomstig uit Oldebroek. De molen kwam na het overlijden van Beerd Dries in 1914 in handen van zijn zoon Willem. Deze liet in 1922 onderin de belt een motor plaatsen om ook bij windstilte te kunnen malen. Het betrof een Reform-gloeikopmotor voor het aandrijven van het binnenwerk. De molen is toen in september 1935 onttakeld, waarbij het gevlucht en de kap werden verwijderd. In 1936 werd tegen de molenromp een pakhuis gebouwd. De belt werd hiervoor gedeeltelijk afgegraven. Na 1945 werd de gloeikopmotor vervangen door een in een kelder geplaatste Lister dieselmotor die een hamermolen aandreef en er werden twee mengketels en een elevator geplaatst. De opbouw met daarin de elevator en 2 mengketels zijn na het jaar 2003 gesloopt, aangezien de opbouw in zeer slechte staat was en de mengketels in de kelder dreigden te vallen. Hiertoe werd aan de voorzijde een aanbouw gemaakt. Het gaande werk van de molen werd verwijderd.
Tot 1998 was op de molenlocatie een maalbedrijf in werking en werd regelmatig uitgebreid om aan de vraag te kunnen voldoen.
Deze molen is een bijzonder subtype van de achtkante beltmolen. De doorgang in de belt was namelijk niet overbrugd of overkluisd met een gewelf. Complete molens van dit type zijn niet bewaard gebleven. Ook de gesloopte molen De Grenadier in Driewegen was van dit type, maar daar was de doorgang veel smaller. In de molenromp zijn het vrijwel complete neutenkruiwerk en enkele drijfassen en riemen uit het tijdperk van de gloeikopmotor aanwezig.
De bescherming omvat naast de molenromp ook het pakhuis en de aanbouw.
Foto van de molen
Het perceel is gelegen aan de zuidkant van het dorp Wapenveld in het buurtschap Bruggenhoek en direct aan het Apeldoorns Kanaal. Buurtschap Bruggenhoek maakt onderdeel uit van het dorp Wapenveld. Het gebied waarin het perceel is gelegen kan aangemerkt worden als het omgevingstype van een "gemengd gebied". Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functieverandering. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca of kleine bedrijven. Ook lintbebouwing met een overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Rondom het perceel liggen veel woonbestemmingen, maar ook een aantal bedrijfsbestemmingen en agrarische gronden.
De Kanaaldijk waaraan het perceel is gelegen kan tot één van de hoofd toegangswegen van het dorp Wapenveld worden gerekend. Zeker vanuit de historie. Ook het Apeldoorn Kanaal is een belangrijke ader voor het gebied, ook op het gebied van cultuurhistorie. Er is een ontwikkelingsvisie op het Apeldoorns Kanaal opgesteld door meerdere kanaalgemeenten. Een van de thema's in die visie is dat de recreatieve functie en het wonen en werken aan het kanaal versterkt moet worden.
Plangebied met omgeving
Het plangebied valt geheel binnen de grenzen van het geldende bestemmingsplan "Wapenveld Dorp" en heeft hierin de bestemming "Bedrijf". De op de plankaart voor "Bedrijf" aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven, opslag en installaties, met de daarbij behorende gebouwen, andere-bouwwerken, tuinen, erven, terreinen en parkeervoorzieningen. Detailhandel is niet toegestaan. Binnen de bestemming is één dienst/bedrijfswoning toegestaan (artikel 6).
Uitsnede vigerend bestemmingsplan
Het verzoek om het bestaande bedrijfsgedeelte te restaureren en her te gebruiken voor de combinatie van wonen en werken en de bestaande bedrijfswoning te gebruiken als burgerwoning, past niet binnen de regels van het geldende bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan bevat geen vrijstellingsbepaling (nu afwijking) of wijzigingsbevoegdheid om het betreffende verzoek mogelijk te maken. Wel kan met een wijzigingsbevoegdheid de bedrijfsbestemming omgezet worden in de bestemming wonen en/of tuin en/of agrarisch. Hiermee kan echter nog niet de tweede woning binnen het bestaande bedrijfsgebouw op het perceel worden gerealiseerd.
Eventuele medewerking kan alleen worden verleend middels een herziening van het geldende bestemmingsplan. Bij de overweging om het bestemmingsplan te herzien dient te worden aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Het bestemmingsplan "Wapenveld-Dorp, Kanaaldijk 46 en 47" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven.
In de regels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin het aan het plan ten grondslag liggende onderzoek en een planbeschrijving zijn opgenomen.
Hoofdstuk 2 gaat in op het beleid. Om tot een gedegen planontwikkeling te komen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, die inzicht geven in de ontwikkelingsmogelijkheid van het gebied. Hoofdstuk 3 geeft een samenvatting van deze onderzoeken. Hoofdstuk 4 gaat kort in op de bijbehorende planologisch-juridische regeling en hoofdstuk 5 gaat tot slot in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen voor de komende decennia. Op 27 februari 2006 is de Nota Ruimte formeel in werking getreden. Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. De Nota Ruimte stelt ruimte voor ontwikkeling centraal en gaat uit van het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De nota ondersteunt gebiedsgerichte, integrale ontwikkeling waarin alle betrokkenen anticiperen. Het accent verschuift van toelatingsplanologie naar ontwikkelingsplanologie. Ruimte voor ontwikkeling betekent ook dat het Rijk voor ruimtelijke waarden van nationaal belang waarborgen creëert om die te kunnen behouden en ontwikkelen.
De voornaamste ruimtelijke beleidsopgaven die het kabinet ziet voor de kortere en langere termijn zijn:
De algemene basiskwaliteit is de ondergrens voor alle ruimtelijke plannen, dus datgene waar een ruimtelijk plan minimaal aan moet voldoen. De Nota Ruimte bevat hier generieke regels voor, waaraan alle betrokken partijen zijn gebonden. Op het gebied van economie, infrastructuur en verstedelijking gaat het bijvoorbeeld om het bundelingsbeleid, het locatiebeleid, een goede balans tussen rode (stedelijke) en groen/blauwe (natuur en water) functies, milieuwetgeving en veiligheid. Op het gebied van water, natuur en landschap geldt de basiskwaliteit op punten als de watertoets, functiecombinaties met water en het groen in en om de stad.
Voor verstedelijking, infrastructuur en vestiging van bedrijven geldt een zogenaamd bundelingsbeleid: nieuwe woongebieden en bedrijvigheid moeten zoveel mogelijk worden aangesloten op bestaande bebouwing en infrastructuur. En daarbij moet bovendien rekening worden gehouden met (bestaande) voorzieningen, groen en water (watertoets).
Het Rijk mengt zich niet in kwesties op lokaal niveau, maar stuurt op hoofdlijnen. Het Rijk stelt alleen nog maar beperkingen als een nationaal belang in het geding is. De verantwoordelijkheid voor de inrichting van het ruimtelijk gebied wordt neergelegd bij de decentrale overheden. Er gelden geen rode-contouren meer en provincies en gemeenten mogen zelf - met inachtneming van bepaalde hoofdregels - bepalen waar ze bouwen.
In 2008 is op initiatief van de minister het project Modernisering Monumentenzorg van start gegaan. Het belangrijkste doel is om het behoud en de ontwikkeling van erfgoed te verbinden met vernieuwingen waar de samenleving om vraagt. Ook in de Nota Ruimte heeft het Rijk een stelling ingenomen. Herbestemmen en herontwikkelen behoren tot de speerpunten van het beleid. Door te anticiperen op leegstand blijven cultuurhistorisch waardevolle gebouwen behouden en worden aanslagen op het landschap voorkomen. Daarnaast is herbestemmen ook een sociale opgave. Leegstand versnelt sociale ontwrichting van de buurt. In het actieprogramma Ruimte en Cultuur en in de laatste architectuurnota van het Ministerie van OCW en VROM nemen herbestemming en herontwikkeling dan ook een prominente plaats in. En het beter mogelijk maken van herbestemmingen is één van de speerpunten in het project Modernisering Monumentenzorg.
Nederland en molens: ze horen bij elkaar, al eeuwenlang. Ruim voor de Gouden Eeuw speelden molens al een belangrijke rol in de economische en landschappelijke ontwikkeling en het sociale leven van Nederland. Dit veranderde in de industriële revolutie. Gelukkig zijn organisaties en overheden er op tijd bij geweest om de molen als monument en als beeldmerk voor Nederland te behouden. Vandaag de dag hebben ze een belangrijke functie in de collectieve beleving van ons land en leveren ze een waardevolle bijdrage in de toeristische industrie. Herbestemming, met behoud van de monumentale waarden, wordt gestimuleerd waar dit het gebruik van een monument bevordert en de positie ervan in de maatschappij versterkt. Een aantal voor molens karakteristieke eigenschappen, legt beperkingen op aan de mogelijkheden tot herbestemming. Ook het Rijk erkent dat het financieel en functioneel niet altijd mogelijk is om monumenten onveranderd in stand te houden. In bepaalde gevallen kan herbestemming het gebruik van een monument bevorderen en de positie ervan in de maatschappij versterken. Net als bij andere monument is ook bij molens herbestemming wenselijk als het voortbestaan van het monument daarmee wordt veiliggesteld. In sommige gevallen kan een nieuwe functie een belangrijke meerwaarde opleveren, met name als het gebruik van een molen of molenrestant daarmee wordt gestimuleerd en hij zo hernieuwde maatschappelijke betekenis krijgt. Een opengestelde molen trekt meestal veel belangstelling en kan zo een toeristische factor van formaat zijn. Uitgangspunt bij functieverandering is dat de verandering met respect voor het monument worden aangebracht en omkeerbaar zijn. De herbestemming kan in molens en molenrestanten een stuk verder gaan, als het gaandewerk en het interieur grotendeels verloren zijn gegaan, of in molen en bijgebouwen die veel vrije ruimte bieden. In dergelijke gevallen is bijvoorbeeld een woon-, kantoor-, of atelierfunctie mogelijk.
Het betreffende plan heeft geen consequenties voor rijksbelangen. Het verzoek met betrekking tot hergebruik van het monumentale pand, past goed binnen het beleid van het Rijk. De rijksdienst is betrokken bij de planvorming via het Samenwerkingsverband Cultuurhistorie Gelderland. Zij zullen een adviesrol hebben over het hergebruik van het rijksmonumentale pand. Zie hiervoor het aspect Cultuurhistorie.
Op 29 juni 2005 is het Streekplan Gelderland 2005 door Provinciale Staten vastgesteld. In het Streekplan Gelderland 2005 wordt het motto van de Nota Ruimte 'decentraal wat kan, centraal wat moet' vertaald naar het provinciale niveau 'lokaal wat kan, provinciaal wat moet'. Het streekplan kent een selectieve beleidsinzet op die zaken die van provinciaal belang zijn. Daarbij hoort een grotere beleidsvrijheid en eigen verantwoordelijkheid voor gemeenten voor die zaken die van lokaal belang zijn. Het streekplan kent het onderscheid tussen de provinciale hoofdstructuur en het multifunctionele gebied. Voor het multifunctionele gebied geldt in het algemeen dat dit het domein is van de gemeenten en dat dit gebied een beperkte bemoeienis van de provincie kent.
In het vastgestelde streekplan ligt het perceel in bebouwd gebied (rode raamwerk). Voor dit gebied geldt in het algemeen dat dit het domein is van de samenwerkende gemeenten. Dit gebied kent een beperkte bemoeienis van de provincie. Woningbouwplannen moeten passen binnen het Kwalitatieve Woningbouwprogramma.
Met het inwerking treden van de Wro heeft het Gelderse Streekplan de status van Structuurvisie gekregen. Het beleid is daarbij inhoudelijk niet gewijzigd. In de structuurvisie wordt het motto van de Nota Ruimte 'decentraal wat kan, centraal wat moet' vertaald naar het provinciale niveau 'lokaal wat kan, provinciaal wat moet'. De structuurvisie kent een selectieve beleidsinzet op die zaken die van provinciaal belang zijn. Daarbij hoort een grotere beleidsvrijheid en eigen verantwoordelijkheid voor gemeenten voor die zaken die van lokaal belang zijn. De structuurvisie maakt onderscheid tussen de provinciale hoofdstructuur en het multifunctionele gebied. Voor het multifunctionele gebied geldt in het algemeen dat dit het domein is van de samenwerkende gemeenten en dat dit gebied een beperkte bemoeienis van de provincie kent. In de structuurvisie wordt vastgesteld dat het regionale netwerk van de Noord-Veluwe bestaat uit grotere dorpen en kleine historische steden met een goed voorzieningenniveau en een levendige lokale economie. Het netwerk draagt bij aan een aantrekkelijk toeristisch-recreatief product.
Provinciale Staten hebben in hun vergadering van 15 december 2010 de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld. De verordening (RVG) is gericht tot de gemeenten en bevat voorschriften waar met name bestemmingsplannen aan dienen te voldoen. Daarnaast bevat de verordening voor één onderwerp de burger direct bindende regels, namelijk voor het onderwerp nieuwvestiging en uitbreiding van solitaire glastuinbouwbedrijven. Bij de totstandkoming van de verordening is het beleid uit het streekplan 2005 (thans structuurvisie), streekplanuitwerkingen en -herzieningen als uitgangspunt genomen. De verordening behelst slechts een juridische vertaling van dit beleid, hier is geen nieuw beleid aan toegevoegd.
Op verzoek van gemeenten heeft de provincie in het streekplan een gebiedsspecifiek beleid ontwikkeld in de vorm van regionale structuurvisies. Deze visies zijn gebaseerd op een analyse van ruimtelijke structuren en ruimtelijke opgaven of ambities voor wat betreft de ruimtebehoefte. Voornamelijk gaan de visies in op de gewenste verstedelijking en de daarbij passende positie van de stedelijke kernen en netwerken en op de opgaven voor het landelijk gebied.
De gemeente Heerde maakt onderdeel uit van de regio 'Noord Veluwe'. De regio 'Noord Veluwe' kenmerkt zich als een bijzonder belevingslandschap dat een aantrekkelijk toeristisch product is. De regio kent een goed voorzieningenniveau en een levendige lokale economie.
Gedeputeerde Staten van Gelderland heeft op 12 december 2006 de Streekplanuitwerking 'zoekzones voor stedelijke functies en landschappelijke versterking' vastgesteld. Hierin worden regionale zoekzones voor stedelijke functies en landschappelijke functies aangewezen. Met deze zoekzones wil de provincie voorzien in de ruimtebehoefte tot 2015. Voor invulling van de zoekzones voor landschappelijke versterking heeft de Regio aansluiting gezoch bij de intensieve zwermgebieden die in de Regionale structuurvisie zijn onderscheiden. Het beleid voor deze gebieden is gericht op het versterken van de ruimtelijke kwaliteit en het benutten van de functionele mogelijkheid via herstructurering. Het streekplan gaat ervan uit dat "rood" primair via functieverandering, hergebruik bestaande bebouwing en woningsplitsing wordt gerealiseerd. Incidenteel kan nieuwbouw plaatsvinden. De zoekzones voor 'landschappelijke versterking' zijn de gebieden waar het landschap moet worden versterkt en waar slechts incidenteel en op beperkte schaal woningen mogen worden gebouwd. De opgestelde gemeentelijke visies van de betrokken gemeenten zijn een basis geweest voor het vaststellen van deze zoekzones. De nieuwe woningen moeten in vormgeving en ligging passen bij de (nieuwe) identiteit van de streek. Belangrijk criterium zal zijn de vraag of de initiatieven de ruimtelijke kwaliteit versterken, de toegankelijkheid vergroten en bijdragen aan duurzaam beheer. De status van de aanduiding landschappelijke versterking is indicatief. Concretisering zal plaatsvinden bij uitwerking in gebiedsplannen en het opstellen van vereveningsregelingen.Het onderhavige perceel is niet gelegen in één van deze twee zoekzones.
n.v.t.
Provinciale Staten hebben op 13 februari 2009 de kadernota vastgesteld. Ook bij de provincie is behoud door ontwikkeling de kern van het cultuurhistorisch beleid Belvoir. Dit komt tot uiting in de aanpak, advies en subsidiestromen. Eigenaren, bewoners, organisaties en stichtingen die allemaal hetzelfde doel hebben, behouden wat van waarde is en zoveel mogelijk een nieuwe bestemming geven. Zo zien wij in de provincie steeds meer monumenten en gebouwen die met veel zorg en aandacht gerestaureerd worden en een geheel nieuw gebruik krijgen. De provincie wil mensen en organisaties daadwerkelijk inspireren, helpen en aanmoedigen om hun cultuurhistorische omgeving tot een integraal deel van hun dagelijks leven te maken en deze als een basiselement te laten dienen voor de toekomst. De provincie doet dat vanuit de gedachte "behoud in of door ontwikkeling". Ze richten zich daarbij niet alleen op het bewaren en behouden van cultuurhistorische waarden maar ook op het (functioneel) gebruiken van de cultuurhistorie.
Het betreffende plan heeft geen consequenties voor provinciale belangen en is lokaal van aard. De werkwijze van de provincie is gebaseerd op de sturingsfilosofie van de Wro en het kabinetsmotto "Decentraal wat kan, centraal wat moet". Van belang hierbij is dat elke overheidslaag verantwoordelijk wordt geacht voor de realisatie en bescherming van haar eigen belangen, zonder dat sprake is van hiërarchie tussen overheden. Dit betekent dat de provincie alleen betrokken wenst te worden bij ruimtelijke plannen waarbij als zodanig geformuleerde provinciale belangen betrokken zijn. In artikel 3.1.1, lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat gemeenten bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de diensten van de provincie "die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn". De provincie is met de minister van mening dat "in het geding zijn" hier moet worden begrepen als "aan de orde zijn". Dit betekent dat de gemeente bepaalt of bij een plan provinciale belangen een rol spelen, en dat de provincie vervolgens inhoudelijk afweegt of deze belangen gerespecteerd worden, hetgeen in lijn is met de sturingsfilosofie van de Wro. Daarnaast past het plan prima binnen het beleid van de provincie op het gebied van cultuurhistorie, te weten "behoud in of door ontwikkeling". De provincie is betrokken bij de planvoorbereiding via het Samenwerkingsverband Cultuurhistorie Gelderland. Zij zullen een adviesrol hebben bij het hergebruik van het rijksmonumentale pand. Zie hiervoor het aspect Cultuurhistorie.
Uitgangspunt van het woonbeleid is, dat voorzien wordt in een aanbod van woningen dat past bij de geconstateerde regionale kwalitatieve woningbehoefte. Dit is in een afspraak met de provincie vastgelegd in het Kwalitatief Woningbouwprogramma (KWP). Voor het KWP3 (periode 2010-2019) van de regio Noord Veluwe is door Companen een onderzoek verricht naar behoefte en plannen. In dit rapport is opgenomen dat Heerde een gevarieerd programma voor nieuwbouw heeft. Daarbij is ook aangegeven dat het aantal geplande woningen fors groter is, dan de berekende woningbehoefte. Er moet natuurlijk wel rekening worden gehouden met planuitval en vertraging van plannen die meegenomen zijn in het programma. Het college heeft op 15 november 2011 besloten om ongewijzigd uitvoering te blijven geven aan de kwalitatieve eisen, zoals gesteld in het KWP3. Bij de uitvoering van de kwantitatieve eisen, zoals gesteld in het KWP3, de initiatieven voor het toevoegen van woningen te toetsen aan minimaal a) de plannen die een maatschappelijk belang dienen en/of b) plannen die de ruimtelijke kwaliteit versterken.
Het betreffende plan heeft geen directe consequenties voor regionale belangen, mits het plan past binnen het KWP3. Het plan is al opgenomen op de inventarisatielijst (teldatum 7 oktober 2011) onder de zachte plancapaciteit. Het plan voldoet verder aan het besluit van het college van 15 november 2011, waardoor er in principe en onder voorwaarden medewerking kan worden verleend aan het plan.
Op grond van de toetsing aan de kwantitatieve eisen, kan het volgende worden gesteld:
Maatschappelijke en economische ontwikkelingen gaan in snel tempo. Om hierop in te spelen heeft de gemeente de visie gemeente Heerde 2015 vastgesteld Deze visie is een agenda voor de toekomst, een heldere profilering van de gemeente in de regio en naar de eigen burgers, instellingen en ondernemers. De visie maakt duidelijk:
De toekomstvisie is door de raad vastgesteld op 13 juli 2009. De toekomstvisie is een kader, een kapstok waaraan het toekomstige gemeentelijke beleid gekoppeld wordt en vormt de basis voor de ruimtelijke en maatschappelijke ontwikkelingen.
Uitgangspunt voor de toekomst van de gemeente is behoud door ontwikkeling en het verbinden van structuren. Bestaande waardevolle kwaliteiten dienen behouden te worden en waar mogelijk versterkt of verder ontwikkeld. Ontwikkelingspotenties liggen op de gebieden natuur, rust, ruimte recreatie en toerisme, water, wellness, zorg, welzijn, sport en educatie.
Inzake landschap en natuur moet voorkomen worden dat het specifieke natuur- en cultuurlandschap verdwijnt en de groene natuurlijke ruimte versnippert en fragmenteert tot een gelijksoortig voor-elk-wat-wils programma.
In de visie zijn 8 thema's opgenomen. Thema's uit de visie, die betrekking hebben op dit plan zijn:
Naast de verschillende thema's die voor de gemeente Heerde in de toekomst worden gezien, wordt de gemeente ook verdeeld in de volgende zones:
De 8 thema's zijn voor de gehele gemeente van toepassen en worden verder specifiek in de zones vertaald. De thema's krijgen in de zone hun 'bestemming'. Tussen de zones worden knooppunten ontwikkeld waar elementen en routes samenkomen.
Het onderhavige perceel ligt in de zone Cultuur, natuur en voedselproductie (zone 3). Zone 3 is de zone van het waterprofiel van de gemeente Heerde. In deze zone liggen de drie verschillende waterstructuren Apeldoorns Kanaal, Wetering en IJssel, elk met eigen kenmerken, kwaliteiten en mogelijkheden. Het oostelijk deel van het Apeldoorns kanaal vormt hierbij een tussenzone, een overgangsgebied van het centrale deel van de gemeente met nieuwe zakelijkheid en gezondheid, naar het gebied van cultuur, natuur en voedselproductie. De versterking van de cultuurhistorische identiteitsdragers van Heerde en de IJsselvallei door middel van de versterking van de aanwezige beken, weteringen, het Apeldoorns Kanaal en het oeverwallencomplex langs de Ijssel.
Het Apeldoorn Kanaal waaraan het plangebied grenst, krijgt u een nieuwe functie. Geen historische functie in de zin van transport of handel, maar een eigentijdse functie met betrekking tot de kwaliteit van de leefomgeving en de beleving van het water. Als verbindende as tussen de dynamiek van de 'nieuwe zakelijkheid' en cultuur, natuur en voedselproductie. Het water als ecologische verbindingszone speelt een grote rol. Langs deze blauwe draad worden 'kralen' onderscheiden. Kralen gebaseerd op de diversiteit in de randen langs het kanaal en waar de diversiteit wordt beleefd. Riet, gras, 'stenigheid', sport. Langs het Apeldoorns kanaal kunnen diverse ontwikkelingen plaatsvinden gericht op recreatie en ontspanning, maar ook woon-werk-leerlandschappen zijn mogelijk. Verder kan langs het Apeldoorns kanaal een uniek woonconcept worden ontwikkeld gebaseerd op water en natuur. Ook biedt het kanaal kansen voor laagdynamische watersport. Door het kanaal te ontwikkelen en bevaarbaar te maken wordt het mogelijk het Apeldoorns Kanaal te gebruiken voor kanovaren, kajakken, etc. Het kanaal kan zo een centrale recreatief-toeristische drager worden in de gemeente Heerde.
De structuurvisie Heerde 2025 is door de gemeenteraad vastgesteld op 17 september 2012. De structuurvisie is het kader voor de ontwikkeling van de gemeente Heerde tot 2025. Deze visie geeft richting aan de ruimtelijke, economische en maatschappelijke ontwikkeling van de gemeente naar de toekomst. Het betreft een nadere uitwerking van de toekomstvisie. De structuurvisie hanteert dezelfde zones als de toekomstvisie. Zie paragraaf 2.4.1. De structuurvisie schept geen rechten en plichten naar inwoners of bedrijven, maar heeft alleen directe werking in beleidsmatige zin voor het gemeentebestuur van Heerde.
Cultuurhistorie
Naast natuur, rust en ruimte heeft ook cultuurhistorie een grote invloed op de ruimtelijke kwaliteit en aantrekkelijkheid van de gemeente. Dat heeft betrekking op het ontstaan van het gebied en het landschap, maar ook op de gebouwen en gebruiken in het gebied. Voor een aantrekkelijk leeft-, woon- en werkklimaat en natuurlijk voor recreatie is het behouden, beschermen en versterken van cultuurhistorie belangrijk. De geschiedenis van het gebied en mensen moet zichtbaar blijven c.q. zichtbaar gemaakt worden. Oude routes, gebouwen, landschappen en mensen moeten een (samenhangend) verhaal vertellen. De geschiedenis is een algemeen bindend element. Daarnaast moeten nieuwe ontwikkelingen zorgvuldig worden ingepast en in beginsel toevoegingen zijn aan de cultuurhistorie van het gebied en hun eigen ontstaansgeschiedenis vertellen.
Cultuurhistorie is niet alleen belangrijk voor de buitengebieden, maar zeker ook voor de kernen. Oude structuren en gebouwen moeten de basis vormen van de ontwikkeling van de kernen. Cultuurhistorisch belangrijke gebouwen en terreinen moeten een passende economische en/of maatschappelijke functie krijgen om op termijn het behoud veilig te stellen. Bij voorkeur openbaar toegankelijk. Het plan past binnen deze doelstelling.
Volgens de structuurvisie Landelijk Gebied (vastgesteld op 27 juni 2005) ligt het perceel in het deelgebied "platteland van dynamiek". Dit gebied heeft een agrarisch karakter, waar agrarische bedrijven en burgerwoningen elkaar afwisselen. De gemeente wil de aanwezige kansrijke agrarische bedrijven niet in de weg staan bij de bedrijfsontwikkeling en wil verbreding van de landbouw stimuleren. In deze zone zijn het Apeldoorns Kanaal en de Nieuwe Wetering gelegen die samen met de Groote Wetering en de dijk de structuur van het buitengebied van de gemeente bepalen.
De functie wonen is door de veranderingen in de agrarische structuur in het kader van de leefbaarheid van het platteland zeer belangrijk. In de beleidsnotitie 'Wonen in het landelijk gebied' is weergegeven op welke wijze deze functie in stand gehouden kan worden.
De beleidsnotie 'Wonen in het landelijk gebied' gaat in op vijf verschillende aspecten van wonen te weten:
De beleidsnotitie is niet verder van toepassing op dit plan.
De gemeente Heerde heeft in samenwerking met twee andere gemeenten het Landschapsontwikkelingsplan (hierna te noemen LOP) van Veluwe tot IJssel opgesteld. Het landschapsontwikkelingsplan heeft drie doelstellingen:
Bij de beschrijving van het landschap is er voor gekozen om uit te gaan van 'landschapseenheden'. Onder een landschapseenheid wordt een kenmerkende combinatie van hoogteligging, bodemgebruik, beplanting, wegenpatroon, verkavelingspatroon en bebouwingspatroon verstaan. Deze kenmerkende combinatie zorgt er over het algemeen ook voor dat binnen een landschapseenheid een herkenbaar en samenhangend landschapsbeeld bestaat.
Bij de waardering is er voor gekozen om binnen de landschapseenheden de waardevolle landschapskenmerken in de vorm van elementen aan te geven. Landschapskenmerken zijn waardevol wanneer ze:
Het plangebied ligt volgens het LOP in de landschapseenheid "dekzandruggen".
Op de flank van de Veluwe liggen hogere zandgronden, met daarop veel kernen en oude bouw-landen. Het betreft hier de onderzijde van de helling van de stuwwal en de dekzandruggen. De dekzandruggen liggen over het algemeen in een dwarsrichting (oost-west) op de Veluwe en zijn tamelijk langgerekt. De oude gronden van de Veluweflank bestaan uit relatief grote eenheden, die al vroeg bewoond zijn geraakt. Voorbeelden van relatief grote dekzandgebieden zijn die rond Epe, Vaassen, Emst, Oene en Heerde. De kleinere dekzandruggen zijn herkenbaar aan de dwars op de Veluwe lopende wegen, bebouwing en beplanting langs de randen. Een van de mooiste voorbeelden van een dergelijke dekzandrug met oud bouwland is de Dijkhuizer Enk. De overgang naar de lagere gebieden is over het algemeen vrij scherp. Rond de dekzandruggen wisselen diep ingesneden beekdalen en hoge gronden elkaar op korte afstand af. Op enkele plaatsen (bijvoorbeeld ten noorden van Heerde) komt langs de randen van de dekzandruggen en oude bouwlanden ook nog een jongere overgangszone voor. Door gebrek aan ruimte op de oude bouwlanden is hier vanaf de 18de eeuw een kleinschalige mix van individuele boerderijen, erfbeplantingen, bosjes, houtwallen, sprengen en akkertjes ontstaan. Deze gebieden zijn redelijk aantrekkelijk maar ze zijn plaatselijk ook sterk verrommeld. Kenmerkend voor de hogere zandgronden is de aanwezigheid van bebouwingslinten (tegenwoordig vaak kernen) en een groot complex of collectief van oude bouwlanden bij het dorp. Kenmerken van oude bouwlanden zijn de bolle ligging, grote open percelen met randbeplantingen (houtwallen), laanbeplantingen en steilranden. Delen van deze bouwlanden zijn inmiddels bebouwd geraakt. Oorspronkelijk hadden ieder dorp en buurtschap hun eigen beeld en sociale identiteit, maar tegenwoordig kun je de ene maar moeilijk van de andere onderscheiden. De Hoorn is een goed bewaard voorbeeld, waar nog prachtig te zien is hoe bijzonder deze gebieden kunnen zijn. Over het algemeen loopt de hoofdontsluiting (met lintbebouwing) evenwijdig aan de stuwwal, op de rand van hoog naar laag, of tussen de bouwlanden door. Vanuit de kern waaieren wegen en linten vervolgens uit. Op veel plaatsen worden de dekzandruggen doorsneden door het Apeldoorns Kanaal, zoals bij Markluiden en Oene.
Zie voor verdere toetsing het aspect Ruimtelijke inpasbaarheid.
De gemeente Heerde heeft het ontwikkelde welstandsbeleid beschreven in de welstandsnota Heerde, welke in juni 2004 is vastgesteld. Er zijn zowel gebiedsgerichte als algemene welstandscriteria geformuleerd. De welstandsnota kent een gebiedsopdeling. Aan elk deelgebied is een welstandsniveau toegekend. Er wordt onderscheid gemaakt in vier welstandsniveau's, te weten:
De betreffende locatie valt onder deelgebied 7, Monumenten, markante panden en hun omgeving met welstandniveau 1, wat inhoudt dat de locatie onder de zware welstandstoetsing valt.
Het beleid richt zich op het handhaven van de historische karakteristiek van de panden en hun nabije omgeving. Deze omgeving bestaat uit alles wat zich binnen 75m afstand van het betreffende pand bevindt. Bebouwing die binnen deze 75m van een monument of karakteristiek pand staat, mag op geen enkele manier afbreuk doen aan de uitstraling en het historische beeld. Als afbreuk doen aan, kan in ieder geval worden beschouwd: een dusdanige situering of omvang van het bouwvolume dat de zichtbaarheid van het monument of markante pand vermindert. Een ander voorbeeld is het gebruik van zeer opvallend kleurgebruik voor grotere vlakken, waardoor de aandacht van het historische pand wordt afgeleid. Het plan wordt beoordeeld op de volgende criteria: algemeen, situering, massa en vorm, gevels, kleur en materiaalgebruik en detaillering.
Op 27 juni 2006 heeft het college van B&W beleidsregels voor aan-huis-gebonden bedrijven vastgesteld. Op 4 december 2007 heeft het college een aantal criteria in het schema gewijzigd vastgesteld. De beleidsregels worden als toetsingskader gehanteerd. Een aan-huis-gebonden-bedrijf kan worden gedefinieerd als: het beroepsmatig verlenen van diensten c.q. uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, niet zijnde een aan-huis-gebonden-beroep, waarbij de woning met bijbehorende gebouwen in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
Aan het toestaan zijn een aantal criteria verbonden zoals:
Het toestaan van aan huis-gebonden-bedrijven wordt gereguleerd met een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid.
Het betreffende plan heeft geen consequenties voor de gemeentelijke belangen en past binnen het gemeentelijke beleid, mits wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden.
Directe omgeving plangebied
In de directe omgeving van het plangebied staan veel burgerwoningen. Het gebied waarin de locatie is gelegen wordt ook aangemerkt als woongebied en behoort ook tot bestemmingsplan 'Wapenveld Dorp'. Er is voornamelijk sprake van lintbebouwing. Het omzetten van een bedrijfsbestemming in een woonbestemming met daarbij de combinatie van wonen en werken is dan ook passend te noemen. Op een afstand van circa 65 meter vanaf de perceelsgrens ligt nog een bedrijfsbestemming. Zie hiervoor verder het aspect milieu.
Stedenbouwkundige inpasbaarheid
Het plan heeft betrekking op hergebruik van bestaande bedrijfsbebouwing voor de combinatie van wonen en werken en het omzetten van de bedrijfswoning in een burgerwoning. Er wordt geen extra bouwvolume toegevoegd. Bij de uitvoering van de plannen is het van belang dat het terrein een bedrijfsmatig uitstraling zal blijven behouden. Omdat het molencomplex als één geheel functioneerde, verdient het sterk de aanbeveling dat het gebied rondom de molen zich manifesteert als één geheel en niet wordt opgedeeld in twee woonerven. Daarnaast wordt vanuit cultuurhistorie en welstand ook geadviseerd over het plan onder andere qua situering en vormgeving. Zie hiervoor het aspect Welstand en Cultuurhistorie.
Landschappelijke inpasbaarheid
Aangezien het hier niet gaat om het toevoegen van nieuw rood op een vrije locatie is een uitgebreid landschapsplan niet direct noodzakelijk. Wel moeten karakteristieke landschapselementen en/of beeldbepalende bomen op het terrein bewaard blijven. Beleidsuitgangspunten voor de landschapseenheid van dekzandruggen die betrekking op het plangebied zijn o.a.:
Parkeren en ontsluiting
Parkeren zal geschieden op eigen terrein. De huidige ontsluiting op de Kanaaldijk zal gehandhaafd moeten worden voor beide percelen.
Conclusie
Ruimtelijk gezien is het plan aanvaardbaar, rekening houdend met de hiervoor genoemde randvoorwaarden. Voor de uitvoering van het plan is een inrichtingsplan ter goedkeuring overgelegd. Het bestaande groen blijft gehandhaafd en er wordt ook geen nieuw groen toegevoegd.
Het inpassingsplan is als Bijlage 1 Inrichtingsplan toegevoegd bij dit plan.
Het betreffende plangebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied en het totale plangebied is 2.510m2 groot. Binnen het plangebied wordt geen extra rood toegevoegd (verstening). Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone of binnen de zoekgebieden voor waterberging, zoals deze staan weergegeven in het Streekplan. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor en door (grond)water in de omgeving. In de directe omgeving zijn wel wateren aanwezig met een hoge ecologische waarde.
Grondwater
De gemiddelde grondwaterstand is 350 cm ten opzichte van het NAP. De maaiveldhoogte ten opzicht van het NAP is 444 cm. Er is in en om het gebied geen grondwateroverlast bekend. Het gebied ligt niet in de grondwaterfluctuatiezone, zoals provincie Gelderland deze heeft gedefinieerd. Hemelwater zal binnen het plangebied worden geïnfiltreerd. Ingrepen voortkomend uit dit plan zullen geen bodemlagen aantasten waardoor het grondwatersysteem verandert.
Oppervlaktewater
Naar aanleiding van dit plan zal geen extra oppervlaktewater gecreëerd worden. Er is rondom het plangebied wel oppervlaktewater aanwezig (A-watergang, te weten Apeldoorns Kanaal). Het plan zal geen nadelige gevolgen veroorzaken voor of door het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.
Natuur
Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor waterafhankelijke natuur. In een straal van 5km is geen gebied aanwezig waar verdroging wordt aangepakt. In een straal van 5km is waardevolle natte landnatuur aanwezig.
DWA en RWA
Het hemelwater binnen het plangebied wordt niet afgevoerd naar de riolering. Het zal binnen het plangebied worden geïnfiltreerd. Door het gebruik van niet uitlogende bouwmaterialen wordt voorkomen dat het te infiltreren hemelwater het grondwater verontreinigd.
Conclusie
Doordat dit plan minder dan 1.500 m2 aan verhard oppervlak toevoegt, buiten Keurzones valt, het geen HEN-water inclusief beschermingszone betreft, er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaat worden op oppervlaktewater, buiten de zoekgebieden voor waterberging valt, geen landgoed, weg(en), spoorlijn(en), Tracéwet, damwand(en), scherm(en), ontgrondingen et cetera betreft, valt het onder de "postzegelplannen" zoals Waterschap Veluwe die vanuit het oogpunt van de watertoets heeft gedefinieerd. Het plan wordt conform het beleid van "postzegelplannen" dan ook niet voorgelegd aan het Waterschap Veluwe. Wel moeten de eigenaren van het perceel rekening houden met hun 'zorgplicht'. De zorgplicht is een soort 'vangnet' voor gedragingen die niet nadrukkelijk onder een verbodsbepaling vallen. Het komt er op neer dat we verwachten dat iedereen met oppervlaktewater en dijken net zo zorgvuldig omgaat als met eigen kostbare bezittingen.
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. Deze wet, een wijziging van de Monumentenwet 1988, regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Nieuw in de wet is dat de gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemer van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
De gemeente heeft een archeologische waarden- en verwachtingskaart opgesteld en een archeologische landschappenkaart. De landschappenkaart geeft aan in welk landschapstype het plangebied is gelegen. De waarden- en verwachtingskaart geeft vervolgens aan wat de archeologische verwachting binnen het plangebied is (vooronderzoek). Op grond van deze twee kaarten heeft de gemeente vervolgens de archeologische beleidskaart vastgesteld.
Gemeentelijke archeologische landschappenkaart
Op de archeologische landschappenkaart is het perceel gelegen in het landschapstype "daluitspoelingswaaierlandschap". De daluitspoelingswaaiers betreffen een relatief brede zone van helling- en (sneeuw)smeltwaterafzettingen langs de voet van de stuwwal. Het betreft hoofdzakelijk grof, grindrijk zand dat grotendeels is afgedekt door een laag dekzand. In bodemkundig opzicht zijn het meester mineralogisch armere humspodzolen en gooreerdgronden met grof zand en/of grind beginnend tussen 40 en 120 cm-Mv. Ten behoeve van het bepalen van archeologische verwachtingszones is binnen de zone van helling- van (sneeuw)smeltwaterafzettingen onderscheid gemaakt in daluitspoelingswaaier met sneeuwsmeltwaterglooiing. In het Holoceen ging kwelwater in de dalen en langs de stuwwalranden stromen. Vanwege de dichte begroeiing was er aanvankelijk niet of nauwelijks sprake van erosie. Vanaf de IJzertijd maar vooral in de Vroege en Volle middeleeuwen werd op grotere schaal bos gekapt. Door de ontbossing ontstond ook opnieuw erosie langs de hellingen van de stuwwal. Nog steeds vindt bij hevige neerslag actief erosie plaats. Door de lange ontstaansgeschiedenis van de daluitspoelingswaaiers is er een getrapt landschap ontstaan van over elkaar heen gevormde waaierachtige afzettingen uit verschillende perioden. Vooral de steilere randen aan de voorkant van de individuele lobben zijn goed te begrenzen met behulp van de AHN (actuele hoogtekaart Nederland).
Gemeentelijke archeologische waarden- en verwachtingskaart
Op de archeologische waarden- en verwachtingskaart van de gemeente Heerde is het perceel gelegen binnen het verwachtingsgebied "hoge archeologische verwachting". Onder archeologische verwachting wordt de kans op het voorkomen van archeologische resten verstaan. Archeologische verwachting zegt dus iets over de dichtheid waarin archeologische terreinen binnen een landschappelijke eenheid voorkomen of worden verwacht. Hoe hoger de archeologische verwachting van een bepaalde landschappelijke eenheid, hoe groter de verwachte dichtheid aan archeologische resten. Met de termen hoge, middelmatige en lage verwachte dichtheid aan archeologische resten wordt dit tot uitdrukking gebracht.
Archeologische beleidskaart
Binnen het gebied met een "hoge archeologische verwachting" dient de aanvrager bij een bouwplan groter dan 100m2 een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Dit rapport hoeft niet te worden overgelegd indien:
Conclusie
Wat betreft het bouwplan met betrekking tot het hergebruik van de bestaande rijksmonumentale bedrijfsbebouwing kan worden geconcludeerd dat hiervoor geen verder archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk is omdat er sprake is van bouwen binnen de bestaande bouwmassa.
Wat betreft het gebruik van de bestaande bedrijfswoning door een burgerwoning kan worden geconcludeerd dat hiervoor ook geen archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk is.
Cultuurhistorische waarde
De Monumentenwet beschermt cultuurhistorisch belangrijke gebouwen. De bestaande woning op het perceel is niet aangewezen als rijks- of gemeentelijk monument. Ook komt de woning niet voor op de lijst van het Monumenten Inventarisatie Project (MIP) of is door de gemeente aangewezen als markant pand. De bedrijfsgebouwen op het perceel (exclusief de opslagloods) zijn daarentegen wel aangewezen als rijksmonument. Plannen aan dit pand moet altijd voor advies worden voorgelegd. Met name als het gaat om hergebruik/herbestemming. Doordat de woning op het perceel wel direct verbonden is aan de achterliggende rijksmonumentale bebouwing kan aan de woning toch wel enige cultuurhistorische waarde worden toegekend. Ook gezien de directe ligging aan de Kanaaldijk.
Conclusie
Aan de gebouwen en de locatie wordt een cultuurhistorische waarde toegekend waarmee met de bouwplannen rekening moet worden gehouden. Het concept plan is in het kader van vooroverleg daarom ook voorgelegd aan het Samenwerkingsverband Cultuurhistorie Gelderland (SCG). Bij dit overleg zitten vertegenwoordigers van de provincie Gelderland en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Het SCG heeft vanuit het oogpunt van cultuurhistorie waardering voor het initiatief. Het valt te waarderen dat de van rijkswege beschermde molenromp wordt gerestaureerd / geconsolideerd. De voorgestelde inrichting en gedeeltelijke herbestemming van de aanbouwen in en tot woon- en expositie ruimtes voegt zich op fraaie wijze in het karakter van het complex. Aandacht wordt gevraagd voor de terreininrichting. Het is van belang dat het terrein een bedrijfsmatig uitstraling zal blijven behouden. Omdat het molencomplex als één geheel functioneerde verdient het sterke aanbeveling dat het gebied rondom de molen zich manifesteert als één geheel en niet wordt opgedeeld in meerdere woonerven. Ondanks de onbeschermde status van de woning aan de Kanaaldijk, vertegenwoordigt het object wel degelijk cultuurhistorische waarde als molenaarswoning bij dit beschermde molencomplex. Geadviseerd wordt om het plan verder uit te werken op grond van voorgaande punten. Het definitieve plan moet voor advies worden voorgelegd aan de diverse instanties in het kader van Monumentenzorg (monumentencommissie, provincie Gelderland, Rijksdienst voor het culturele erfgoed).
De natuur in Nederland wordt beschermd vanuit twee invalshoeken: bescherming van gebieden en bescherming van soorten. De gebiedsbescherming is geregeld via de Natuurbeschermingswet (Natura 2000-gebieden en Beschermde natuurmonumenten) en het Streekplan (onder andere Ecologische Hoofdstructuur (EHS), weidevogelgebieden en ganzenfoerageergebieden). De soortbescherming is geregeld door middel van de Flora- en faunawet. De verschillende natuurwetgevingen in Nederland hebben als belangrijk component het zorgplichtbeginsel, dat van elke initiatiefnemer verlangt dat hij zich vooraf op de hoogte stelt van eventuele schadelijke effecten op voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
Gebiedsbescherming
Het plangebied is niet gelegen binnen de Ecologische Hoofdstructuur. De EHS ligt op een afstand van meer dan 600 meter van het plangebied. Het plangebied is daarnaast ook niet gelegen binnen het gebied in het kader van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn dan wel de Natuurbeschermingswet (Natura 2000-gebied). Dit gebied ligt op een afstand van meer dan 1 km van het plangebied. Gesteld kan worden dat tussen het plangebied en de aangewezen gebiedsbescherming dusdanig verstorende objecten aanwezig zijn zoals woningen en wegen zodat er geen negatieve effecten te verwachten zijn die een negatieve invloed zouden kunnen hebben op deze aangewezen gebieden.
Kaart EHS Streekplanherziening (vaststelling juli 2009)
Wat betreft de soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. De Flora- en faunawet verplicht een ieder die ruimtelijke ingrepen of andere activiteiten wil ontplooien, na te gaan in hoerverre dit negatieve effecten kan hebben op van nature in in het wild voorkomende planten- en diersoorten, ongeacht of deze beschermd zijn of niet. De zorgplicht van artikel 2 uit de Flora- en faunawet stelt dat optredende negatieve effecten zoveel mogelijk vermeden of geminimaliseerd dienen te worden. Voor schade aan juridisch zwaarder beschermde soorten kan de aanvraag van een ontheffing van de Flora- en faunawet bij het Ministerie van EL&I noodzakelijk zijn. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Gesteld dient te worden of er zeldzame planten en/of dieren voorkomen, die door de Flora- en fauna wet beschermd worden dan wel dat het voorgenomen initiatief significante effecten zal hebben op deze Flora- en fauna.
In het leegstaande bedrijfspand kunnen zich diersoorten schuilhouden die beschermd zijn, zoals vleermuizen. Verblijfplaatsen bevinden zich in donkere en voor vleermuizen bereikbare ruimten in bomen, huizen, kelders et cetera. Een quick scan natuurtoets zal uitgevoerd moeten worden om hierover uitsluitsel te kunnen geven.
Conclusie
Gezien de ligging van het perceel en het gebruik van het perceel kan worden geconcludeerd dat er waarschijnlijk geen gevolgen zijn voor de gebiedsbescherming maar wel voor de soortenbescherming. Een verkennend natuuronderzoek (quick scan) moet uitgevoerd worden om dit uit te kunnen sluiten. Dit onderzoek is uitgevoerd door Stichting Staring Advies (rapport september 2012). Aan de hand van de resultaten van de quickscan natuurtoets op de locatie kan worden geconcludeerd dat een aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet niet noodzakelijk is.
De quickscan natuurtoets is als Bijlage 2 Quickscan natuurtoets toegevoegd bij dit plan.
Mogelijke hinder vanwege bedrijven/instellingen en milieuvergunning/melding
In de directe omgeving van het plangebied zijn twee bedrijfsbestemmingen aanwezig, te weten Revelingseweg 47 en Kanaaldijk 52. Op het perceel Revelingseweg 47 is een garagebedrijf gevestigd, te weten handel in auto's & motorfietsen, reparatie en service bedrijven. Op grond van de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" moet hiervoor een grootste afstand in acht worden genomen ten opzichte van gevoelige functies zoals woningen van 30 meter voor het aspect geluid. Aangezien dit perceel op een afstand van 60 meter is gelegen vanaf de perceelsgrens van het onderhavige plangebied, kan gesteld worden dat hiermee verder geen rekening dient te worden gehouden met de verdere planvorming.
Binnen een straal van 1 km van de planlocatie ligt een bedrijf met een provinciale omgevingsvergunning, te weten opslag consumentenvuurwerk, Wagenvoort Kanaaldijk 52. Ten opzichte van dit bedrijf moet rekening worden gehouden met een hinderzone met name in het kader van veiligheid. Op grond van de provinciale vergunning mag het bedrijf alleen consumentenvuurwerk voorradig hebben en verkopen. Bepalend voor dit bedrijf zijn de veiligheidsafstanden voorkomend uit de opslag in de bufferbewaarplaatsen. Voor de opslag ter plaatse geldt een veiligheidsafstand van 48 meter voorwaarts, 36 meter zijwaarts en 9 meter achterwaarts. De afstanden gelden vanuit de deuropening tot een kwetsbaar object. De deuren zijn zodanig gesitueerd dat deze richting eigen terrein zijn gericht. Het vrijwaringsgebied blijft derhalve buiten het perceel Kanaaldijk 46/47 te Wapenveld. De laatste controle van de provincie heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2011 waarbij geen overtredingen zijn geconstateerd. Gesteld kan worden dat hiermee verder geen rekening dient te worden gehouden met de verdere planvorming.
Mogelijke hinder eigen perceel
Het onderhavige perceel zelf heeft planologisch ook nog een bedrijfsbestemming. Deze bedrijfsbestemming wordt echter al jaren niet meer gebruikt en was er slechts nog sprake van een woonfunctie. Er is ook geen geldende milieuvergunning of melding meer aanwezig.
De nieuwe voorgestane functie van wonen en wonen-werken, te weten een atelierruimte en galerie valt onder het begrip van aan-huis-gebonden-bedrijven. Voor deze lichte bedrijfsactiviteiten moet een grootste afstand tot omliggende woningen in acht worden genomen van 10 meter voor geluid. Deze afstand wordt niet overschreden, waardoor gesteld kan worden dat hiermee verder geen rekening dient te worden gehouden met de verdere planvorming. Zie hiervoor ook het aspect "Beleidsregels voor aan-huis-gebonden-bedrijven" onder gemeentelijk beleid.
Conclusie
Op dit moment zijn er geen milieuaspecten aanwezig waarmee rekening dient te worden gehouden met de planvorming.
Bodemverontreinigingen
In de buurt van het plangebied (250m) zijn gegevens bekend over verontreinigde locaties, te weten het Apeldoorns Kanaal en het perceel Revelingseweg 47. Beide locaties zijn ernstig verontreinigd. Dit heeft verder geen invloed op de voorgestelde planontwikkeling.
Asbest/asbestkansen
In de buurt van het plangebied (250m) zijn geen gegevens bekend over asbest in de bodem. Volgens de asbest kansenkaart van de provincie ligt het plangebied in een gebied met een grote kans. Dit houdt in meer dan 20% kans op het aantreffen van asbest in de bodem.
Ontgrondingen
Binnen een straal van 5 km van het plangebied bevinden zich geen ontgrondingen.
Conclusie
Om te beoordelen of de planlocatie geschikt is voor het voorgestane initiatief moet een verkennend bodemonderzoek conform de NEN/5740 binnen het plangebied uitgevoerd worden. Dit bodemonderzoek is uitgevoerd door Grondslag bodemkwaliteitsbureau (rapport 28 september 2012). Uit het onderzoek blijkt dat de gestelde hypothese, dat ter plaatse van de onderzoekslocatie geen verontreiniging wordt verwacht, niet is bevestigd. Er zijn in de grond en grondwater lichte verhogingen aangetoond aan zware metalen, PAK, xylenen en/of minerale olie. De gevolgde onderzoeksstrategie geeft echter in voldoende mate de milieuhygiënische situatie ter plaatse van de onderzoekslocatie weer. Er is derhalve geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullende onderzoek. De onderzoeksresultaten vormen geen milieuhygiënisch belemmeringen voor de beoogde bestemming en de afgifte van een omgevingsvergunning (bouw). Aanbevolen worden om de grond die tijdens de bouw vrijkomt te hergebruiken binnen de perceelsgrenzen. Indien dit niet mogelijk is, kan de grond op basis van dit rapport worden afgevoerd naar een grondbank of -depot. Als de grond wordt afgevoerd voor hergebruik elders, is (normaliter) eerst een keuring nodig conform het Besluit Bodemkwaliteit. Met name bij grotere partijen grond is dit laatste voordeliger dan afvoeren naar een grondbank of -depot. Daarnaast wordt opgemerkt dat het asfalt waarschijnlijk teerhoudend is. Hiermee dient rekening gehouden te worden indien het asfalt afgevoerd moet worden.
Het verkennend bodemonderzoek is als Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek toegevoegd bij dit plan.
Geluidsbelasting
Binnen een straal van 1 km van het plangebied zijn geen woningen waarvoor bijzondere regels gelden of waarvoor een maximale geluidsbelasting is vastgesteld.
Actieplan geluid
In een straal van 1 km van het plangebied zijn geen woningen met een hogere geluidsbelasting door een provinciale weg. Binnen een straal van 1 km van het plangebied bevindt zich ook geen provinciale weg.
Zones en stiltegebieden
Binnen een straal van 250 meter van het plangebied bevindt zich geen stiltegebied of geldt er beleid voor stilte. Het dichtstbijzijnde stiltegebied is de Noord-Oost Veluwe. Het plangebied ligt ook niet in een geluidszone van een industrieterrein, een spoorweg of provinciale weg, een vliegveld of een motorcrossterrein. Het plangebied ligt ook niet een laagvlieggebied.
Mogelijke hinder vanwege het wegverkeer (geluid)
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het wijzigen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden besteed aan het aspect geluid. Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in deze wet de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van nieuw geprojecteerde woningen en andere geluidsgevoelige objecten.
Voor een eerste beoordeling van de invloed van het wegverkeerslawaai op geluidgevoelige objecten in ruimtelijke ordeningsplannen beschikt de gemeente Heerde over een Milieumodel. Het Milieumodel is samengesteld aan de hand van gegevens van verkeerstellingen en prognoses van de verkeersintensiteit in 2020. Het Milieumodel geeft een beeld van de geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer. Als uit het Milieumodel blijkt dat de voorkeurswaarde van 48 dB voor de geluidbelasting ter plaatse van het geluidgevoelig object wordt gehaald of overschreden, is het uitvoeren van akoestisch onderzoek noodzakelijk.
Milieumodel gemeente Heerde
In dit geval is het plangebied deels gesitueerd binnen de zone met een geluidbelasting tot 53 dB en 48 dB. Er moet daarom een akoestisch onderzoek (geluid) worden uitgevoerd ten aanzien van het weg verkeerslawaai.
Het plangebied ligt niet binnen de geluidszone van de Rijksweg A-50.
Conclusie
Op dit moment zijn er wel geluidsaspecten aanwezig waarmee direct rekening dient te worden gehouden in het plangebied, te weten het wegverkeerslawaai. Op basis van artikel 77 Wgh moet akoestisch onderzoek uitgevoerd worden, zodat aangetoond kan worden dat wordt voldaan aan (in eerste instantie) de voorkeursgrenswaarde. Kan niet worden voldaan de voorkeursgrenswaarde, dan biedt de Wgh de mogelijkheid af te wijken van de voorkeursgrenswaarde tot een maximale waarde. Dit wordt de hogere waarde procedure genoemd. Bij vaststelling van het bestemmingsplan moet de voorkeursgrenswaarde, dan wel een vastgestelde hogere waarde, in acht worden genomen (artikel 76 Wgh). Dit akoestisch onderzoek is uitgevoerd door Noordelijk Akoestisch Adviesburo BV (rapport 18 september 2012, 4544/NAA/ad/fw/1). Uit het onderzoek is gebleken dat de geluidsbelasting op de woning Kanaaldijk 46, 52 dB bedraagt. Hiermee wordt niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, maar het gaat om bestaande woonbebouwing, Het aanvragen van een hogere waarde is daarmee niet nodig. De geluidsbelasting op de nieuwe woning Kanaaldijk 47, bedraagt 42 dB. Hiermee wordt royaal voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Hoewel de woning niet valt binnen de randvoorwaarden van methode I vanwege bijvoorbeeld de aanwezige afscherming, is de berekende waarde een 'worst case' benadering. In de praktijk zal de geluidsbelasting lager liggen dan deze waarde vanwege met name de eerstelijns bebouwing langs de Kanaaldijk. Een gedetailleerde berekening van de geluidsbelasting is dan ook niet nodig. Voor deze nieuwe woning zijn verder geen acties noodzakelijk.
Het akoestisch onderzoek is als Bijlage 4 Akoestisch onderzoek toegevoegd bij dit plan.
Op 15 november 2007 ( Stb. 2007, 434) is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De aanleiding daartoe is de maatschappelijke discussie die ontstond als gevolg van de directe koppeling tussen ruimtelijke ordeningsprojecten en luchtkwaliteit. De directe koppeling had tot gevolg dat veel geplande (en als noodzakelijk of gewenst ervaren0 projecten geen doorgang konden vinden in de overschrijdingsgebieden. Bovendien moest voor ieder klein project met betrekking tot luchtkwaliteit een uitgebreide toets gedaan worden.
Met de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen op grond van de richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage.
In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven.
Conclusie
Het onderhavige project is aan te merken als een project dat niet bijdraagt aan luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven. Daarnaast kan gesteld worden dat de achtergrondconcentratie voor fijn stof en stikstofdioxide binnen het plangebied niet hoger is dan de achtergrondconcentratie in Gelderland.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Die beperkingen moeten in milieuvergunningen en bestemmingsplannen zijn vastgelegd. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen.
Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Structuurschema buisleidingen (SBUI) van toepassing.
Het doel van het Besluit externe veiligheid inrichtingen is om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken.
Aan de hand van de Risicokaart Gelderland is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Gelderland staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Risicokaart Gelderland
Conclusie
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
Binnen een straal van 1 km van het plangebied bevindt zich geen zone van een hoogspanningslijn. Hiermee hoeft verder geen rekening te worden gehouden met de voorgenomen plannen.
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving terzake van externe veiligheid.
Inleiding
Het gemeentebestuur heeft het klimaatbeleid voor de periode 2009-2012 vastgelegd in het "meerjarenprogramma klimaat - en duurzaamheid 2009-2012". Uitgangspunt voor het gemeentelijk
beleid is het vinden van een goede balans tussen menselijk welzijn, natuur & milieu
en economie (People, Planet, Profit).
De zorg voor een toekomstige duurzame en klimaatbestendige samenleving vraagt om grote
inspanningen van overheid inwoners, bedrijven en maatschappelijke organisaties. Duurzame
ontwikkeling is een ontwikkeling die voorziet in de behoefte van de huidige generatie zonder daarmee voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.
Bij duurzame ontwikkeling gaat het onder meer om duurzaam omgaan met energie, bouwmaterialen, ruimte, biodiversiteit en milieuvervuilende stoffen. De gemeente Heerde streeft C02 neutraliteit na voor het jaar in 2050.
Gemeentelijke duurzaamheiddoelstellingen ten aanzien van nieuwbouwontwikkelingen
Door middel van het instrument GPR Gebouw kan de ambitie ten aanzien van nieuwbouw worden benoemd. Dit instrument stelt een rapportcijfer voor verschillende duurzaamheidthema's als energie (met als item de EPC), milieu, water, gezondheid etc.
Voor alle bouw en ontwikkelprojecten in Heerde wordt een GPR van 7,0 als minimum gehanteerd. Dit niveau is kostenneutraal haalbaar. Voor gemeentelijke ontwikkelingen waarbij de gemeente opdrachtgever is, wordt een GPR van 8,0 als minimum gehanteerd. Bij toekomstige strengere eisen, die vanuit het Bouwbesluit aan de energie-efficiency van gebouwen wordt gesteld (verdere verscherping EPC), wordt deze eis naar evenredigheid in de GPR waarde versleuteld.
Kansen ten aanzien van duurzaamheid in het plangebied
Om duurzaamheid binnen het plangebied zo optimaal in te zetten wordt voorgesteld om bij de planvorming en bij het toekomstige gebruik zoveel mogelijk gebruik te maken van zon en wind, restwarmtebenutting, collectieve energie-infrastructuur, waterbeheer en materialisatie.
Bestemmingsplan
Dit plan laat zich aanmerken als een gedetailleerd bestemmingsplan. De bestemmingen geven tot in detail inzicht in de bouw- en gebruiksmogelijkheden. De regels en plankaart (verbeelding) zijn de juridisch bindende onderdelen.
De planregels
De regels geven inhoud aan de op de plankaart aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden.
Voor de regelgeving geldt dat voor iedere bestemming die is opgenomen, een omschrijving dient te worden gegeven waarin de doeleinden van de betreffende bestemming worden aangegeven. Het gaat om de doeleinden die met het oog op een goede ruimtelijke ordening aan de in het plan begrepen gronden zijn toegekend.
Hoewel bij de opzet van de regels getracht is het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen dat werkelijk noodzakelijk is, kan een dergelijke regeling waarschijnlijk niet in alle zich voordoende situaties voorzien. Daarom zijn soms flexibiliteitsbepalingen opgenomen in de vorm van ontheffingen.
De uitvoering daarvan berust bij het bevoegd gezag. Deze bepalingen maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming niet mag worden gewijzigd. Indien er ontwikkelingen plaatsvinden buiten deze visie, dan is een nieuwe afweging noodzakelijk die - bij een positieve uitkomst - via een formele planherziening zijn beslag dient te krijgen.
De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. De indeling is als volgt:
In hoofdstuk 1 worden enkele in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten. In hoofdstuk 2 worden de bestemmingen omschreven en wordt bepaald op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels en in hoofdstuk 4 komt het overgangsrecht aan de orde en de slotregel
Overeenkomstig artikel 3.1.6, lid 1 sub f van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient een onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Aangezien het een particulier initiatief is, waarbij de gemeente in principe alleen medewerking zal verlenen door middel van een wijzigingsplan of een partiële herziening van het bestemmingsplan, is in dit geval een beschrijving van de economische verantwoording niet aan de orde, ervan uitgaande dat de aanvrager het plan ter uitvoering zal brengen. De kosten die samenhangen met de procedure komen voor rekening van de initiatiefnemer. De risico's voor planschade worden bij de aanvrager neergelegd middels een exploitatieovereenkomst. Voor het bestemmingsplan zal in principe geen exploitatieplan opgesteld. Conform artikel 6.12 lid 2 Wro kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan op te stellen indien het verhalen van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is. In deze situatie zal hiervan sprake zijn.
In de toelichting van een bestemmingsplan moet zijn neergelegd een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.
Aangezien het om een relatief eenvoudig ruimtelijk plan gaat, is er afgezien van het houden van een inspraakprocedure. Het bestemmingsplan wordt direct als ontwerp ter visie gelegd. De eventueel ingediende zienswijzen worden te zijner tijd in deze toelichting opgenomen.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
De gemeente Heerde heeft besloten af te zien van het houden van een overlegprocedure. Het bestemmingsplan is direct als ontwerp ter visie gelegd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 24 juli 2013, gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegd. Tevens is de tervisielegging op 23 juli 2013 bekend gemaakt in de Staatscourant, op de website (www.heerde.nl) en in de huis-aan-huis editie van de "Schaapskooi".
Binnen de termijn van ter inzage legging zijn geen zienswijzen ingediend.
Het wijzigings plan is op 11 november 2013 vastgesteld door het college van Burgemeester en Wethouders (zie Bijlage 5 Vaststellingsbesluit) . Tegen het besluit is beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.