Plan: | Sportlaan 2 Heerde |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0246.419Sportlaan2-VA01 |
Initiatiefnemer heeft bij de gemeente een verzoek ingediend om de voormalige schoollocatie aan de Sportlaan 2 te Heerde te herontwikkelen voor de realisatie van 13 woningen. Het bestaande kinderdagverblijf blijft behouden.
Op 3 september 2019 heeft de gemeente een positief college besluit genomen voor de herontwikkeling van deze locatie.
Omdat de voorgenomen ontwikkeling niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan, is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. In dit bestemmingsplan wordt aangetoond dat het voornemen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied ligt aan de noordzijde van de woonkern Heerde.
Hierna een luchtfoto van de ligging van het plangebied in de directe omgeving.
Luchtfoto (bron: google earth)
Kadastrale gegevens
Het plangebied is kadastraal bekend:
Gemeente : Heerde
Sectie : B
Nummers : 3269, 3408, 3733, 3759, 3760 en deel van 2244 en 3732
Uitsnede kadastrale kaart met globale plangrens (rood)
Het bestemmingsplan “Sportlaan 2 Heerde” bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan “Heerde-Dorp”. Dit bestemmingsplan is op 30 maart 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Op basis van dit bestemmingsplan is het plangebied voorzien van de bestemming ‘Maatschappelijk’. Gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd met een maximum goothoogte van 4 meter en een maximum bouwhoogte van 11 meter.
Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Om de woningen mogelijk te maken wordt een deel van het aangrenzende bedrijventerrein gewijzigd van milieucategorie 3.2 naar milieucategorie 2. Dit deel is gelegen in het bestemmingsplan 'Bedrijven- en sportterreinen Heerde', welk is vastgesteld op 27 januari 2014. Op basis van dit bestemmingsplan zijn bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 mogelijk, met een maximum bouwhoogte van 12 meter en een bebouwingspercentage van 75 %.
Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Op basis van het geldende bestemmingsplan is de bouw van woningen in het plangebied niet toegestaan. De zonering van het bedrijventerrein maakt de woningen niet mogelijk.
De geldende bestemmingen zijn zowel qua gebruik als qua bouwmogelijkheden ontoereikend.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de historische situatie van Heerde en de omgeving alsmede de huidige situatie in het plangebied. Hoofdstuk 3 gaat in op de gewenste situatie. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente Heerde beschreven. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsthema's de revue. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
De geschiedenis van Heerde begint in 1176, toen Bisschop Godfried van Utrecht de plaatsen Herghe (Heerde) Gaedsbergh (Hattem) en Vorchten (Vorchten) losmaakte van de kerk van Epe. Toen was Heerde echter al een woonkern met een kapel. Het oudst benoemde deel van Heerde (in 1025 geregistreerd) is Merclede (Markluiden). Dat Markluiden een nederzetting was waar al vroeg op systematische wijze landbouw en veeteelt werden bedreven, blijkt uit de vroege vermeldingen van een Markluiderenk en een Markluiderbroek.
Nog steeds is een groot deel van de gemeente agrarisch, maar het karakter er van is de laatste 150 jaar sterk veranderd. Met de komst van de kunstmest eind negentiende eeuw, was de heide niet meer nodig om begraasd en afgeplagd te worden. Zeer grote delen werden bebost. Weidse vergezichten op heidevelden verdwenen. Slechts met grote moeite worden thans de laatste restjes heide in stand gehouden met onder andere een schaapskudde.
De historische ontwikkeling van Heerde op historische topografische kaarten is te zien op de navolgende afbeelding.
Historische ontwikkeling Heerde (Bron: www.topotijdreis.nl)
Zoals aangegeven ligt het plangebied aan de noordzijde van de woonkern Heerde. De functionele structuur rondom het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit woonfuncties, een kantoor en aan de noordzijde het bedrijventerrein. De woning rondom het plangebied zijn hoofdzakelijk twee-onder-een-kapwoningen en vrijstaande woningen voorzien van twee bouwlagen met een kap.
Omgeving plangebied met aan de zuid- en oostzijde woningbouw (bron: www.kadastralekaart.com)
Onderstaande afbeelding geeft een beeld richting de Zwolseweg (bron: google streetview).
De navolgende afbeelding geeft een beeld van de Sportlaan in noordelijke richting (bron: google streetview).
Sinds 1950 is school De Beeklanden op het perceel gevestigd. De school is al lange tijd niet meer in gebruik als school. Een klein deel wordt verhuurd en het grootste deel staat al geruime tijd leeg. Het kinderdagverblijf is in de jaren '90 gebouwd en is nog steeds volop in gebruik en voorziet in een grote behoefte voor de omgeving.
De voorgenomen ontwikkeling betreft het amoveren van het voormalige schoolgebouw ten behoeve van woningbouw in het middensegment en goedkope segment. Het kinderdagverblijf blijft gehandhaafd. In totaal worden er 13 woningen gerealiseerd. Hierna wordt ingegaan op de gewenste situatie ter plaatse van het plangebied.
Zoals in hoofdstuk 2 is aangegeven, bevindt zich in het plangebied een voormalig schoolgebouw. Het schoolgebouw is niet meer als zodanig in gebruik en wordt deels gebruikt voor (para)medische functies. Het grootste gedeelte van het gebouw staat momenteel leeg.
Het transformeren van de locatie naar een woningbouwlocatie voor maximaal 13 woningen is vanuit zowel stedenbouwkundig als functie oogpunt een passende ontwikkeling.
De in het plangebied te realiseren woningen worden hoofdzakelijk uitgevoerd in de vorm van drie maal een rijwoningen van drie woningen en één beneden-bovenwoning met 2 woningen op de begane grond en 2 woningen op de verdieping. Van de te realiseren woningen zijn negen woningen in het middeldure segment en vier woningen zijn starters woningen.
De woningen worden ontsloten op de Sportlaan. Tussen de woningen worden parkeervoorzieningen en groen gerealiseerd. Bij een aantal woningen kan op eigen erf worden geparkeerd.
Gewenste stedenbouwkundige opzet van het plangebied
Hierna volgt een 3D impressie van het plangebied
Zoals op vorige afbeelding is te zien blijft het kinderdagverblijf gehandhaafd en wordt dus niet herontwikkeld tot woningbouwlocatie. Hierdoor blijft deze voorziening, waarvoor een grote behoefte is behouden voor de directe omgeving.
Aan de noordzijde van het plangebied bevindt zich het bedrijf 'Van der Most'. Met dit bedrijf is afgesproken dat de maximum milieucategorie wordt terug gebracht naar categorie 2, waardoor dit bedrijf geen belemmering is voor de realisatie van de woningen.
Deel Van der Most met milieucategorie 2 (rode gebied)
Uitgangspunten
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Voor wat betreft de parkeerbehoefte wordt uitgegaan van de gemeentelijke ‘Parkeernormennota gemeente Heerde’ d.d. 5 oktober 2012. Het verkeer van en naar het kinderdagverblijf blijft gelijk, ten opzichte van de huidige situatie en zal dus niet leiden tot een verhoging van de verkeersintensiteiten.
Verkeer
Uitgaande van 7 verkeersbewegingen per etmaal (bron: CROW), vinden er door de realisatie van de 13 woningen in totaal 91 verkeersbewegingen per etmaal plaats. Hiervan vindt 10% plaats tijdens de spits. Dit resulteert in 1 auto per 6 minuten. Deze extra verkeersintensiteit is voor de omliggende wegen geen enkel probleem.
Parkeren
Volgens de 'Parkeernormennota' geldt:
Voorziening | aantal | norm: schil centrum | benodigd aantal parkeerplaatsen |
Wonen, midden segment | 9 | 1,8 | 16,2 |
Wonen, goedkoop segment | 4 | 1,4 | 5,6 |
Kinderdagverblijf | 800 m2 | 0,6/100 m2 | 4,8 |
Totaal | 26,6 |
Op eigen terrein worden 8 parkeerplaatsen gerealiseerd en in het openbare gebied 28 parkeerplaatsen. In totaal 36 parkeerplaatsen. Hiermee wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormennota.
Er is ook gekeken naar het parkeren in de directe omgeving van het plangebied. Veel woningen hebben ruim voldoende gelegenheid om op eigen terrein te parkeren. Op de Emmalaan is toegestaan om op de weg te parkeren. Door de realisatie van dit plan ontstaat geen extra parkeerdruk voor de omgeving. Eventueel kunnen later nog extra parkeergelegenheid worden gecreëerd binnen het plangebied.
Voor deze kleinschalige woonlocatie is een verkeerscirculatie analyse op (deel)wijkniveau niet nodig.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.
De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 in werking getreden. De Structuurvisie infrastructuur en ruimte 2040 (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Deze 13 nationale belangen zijn:
De visie is via regels verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Deze geeft voor het plangebied geen direct bindende regels.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) regelt de doorwerking van nationale belangen op ruimtelijk gebied in gemeentelijke bestemmingsplannen door het stellen van de juridische kaders. Het Barro is ook wel bekend als de AMvB Ruimte. Het besluit is per 17 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn opgenomen:
Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Wapenveld. Voor dit gebied gelden geen nationale belangen waarmee rekening gehouden hoeft te worden. Dit bestemmingsplan voldoet aan het Barro.
Op 1 oktober 2012 is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder voor duurzame verstedelijking is opgezet met als primair doel het tot stand brengen van een goede ruimtelijke ordening, door middel van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Concreet houdt dit in dat de ladder als ondersteuning dient voor decentrale overheden (provincies en gemeenten) bij de vraaggerichte programmering van hun grondgebied. Hierdoor kan er een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming plaatsvinden bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Daarbij mogen dus enkel criteria een rol spelen die ruimtelijk relevant zijn.
De juridische grondslag van de ladder voor duurzame verstedelijking ligt in het Bro (artikel 3.1.6 lid 2), beleidsmatig is de ladder geïntroduceerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De ladder is daarmee kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden, zoals de gemeentelijke bestemmingsplannen en de provinciale inpassingsplannen. Voorheen bestond de ladder uit drie treden die doorlopen moesten worden ter verantwoording van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, maar per 1 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen van kracht geworden. Eén van de belangrijkste is dat de drie treden worden losgelaten. Feitelijk is er nog maar één trede: "er dient gemotiveerd worden dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte." Het betreft ontwikkelingen zowel binnen als buiten stedelijk gebied. Het realiseren van een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied moet nadrukkelijk gemotiveerd worden.
Planspecifiek
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.
Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak (ABRvS 28 juni 2017; ECLI: NL: RVS: 2017: 1724) dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn, dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
Het voorliggende plan maakt de ontwikkeling van 13 woningen mogelijk.
Vastgesteld kan worden dat door sloop van bestaande bebouwing en herstructurering van het gebied en geschikt te maken voor woningbouw en het feit dat sprake is van inbreiding, er geen sprake is van meer bebouwing in de nieuwe situatie.
Daarbij kan worden vastgesteld dat onderzoek is gedaan naar de behoefte aan woningbouw en dat de bouw past binnen geformuleerde woonvisie van de gemeente Heerde. In paragraaf 4.4.1 nader op ingegaan.
Conclusie
De in het plan opgenomen ontwikkeling voldoet, rekening houdend ook met de inhoud van paragraaf 4.4.1, aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
In januari 2018 is Omgevingsvisie Gelderland geconsolideerd. Op 5 juni 2018 heeft Gedeputeerde Staten van Gelderland het ontwerp van de vernieuwde Omgevingsvisie Gaaf Gelderland ter inzage gelegd. De nieuwe visie ligt van 14 juni tot en met 9 augustus 2018 ter inzage. De omgevingsvisie wordt twee keer per jaar geactualiseerd op basis van gewijzigde wet- en regelgeving. De provincie kiest ervoor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan de gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze twee hoofddoelen zijn:
Een versterking van de economische structuur vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat betekent enerzijds een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden, anderzijds gaat het om een aantrekkelijke woon- en leefomgeving. Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap in Gelderland, een gezonde en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem. Daarom wordt ingezet op het waarborgen en ontwikkelen van deze kwaliteiten van Gelderland.
De twee hoofddoelen van de Omgevingsvisie Gelderland zijn onderverdeeld in drie ambities, namelijk:
De laatste jaren kan worden geconstateerd dat het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder, die voortvloeit uit de ladder voor duurzame verstedelijking zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening, wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing. Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Daarnaast dient afgewogen te worden of de ontwikkeling past bij de doelen in Gelderland en hoe de ontwikkeling extra kwaliteit toevoegt aan een gebied. Aangezien de juridische borging van de ladder geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening. Het plangebied is gelegen in de regio Noord-Veluwe. De gezamenlijke inspanningen van gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en Provincie Gelderland in de regio Noord-Veluwe richten zich op vier speerpunten:
Het ruimtelijke beleid uit de Omgevingsvisie Gelderland, is deels verankerd in de Omgevingsverordening Gelderland (vastgesteld 14 januari 2018). De verordening bevat regels ten aanzien van onderwerpen uit de Omgevingsvisie waarvoor het de provincie eraan gelegen is dat de doorwerking van het beleid op lokaal niveau juridisch gewaarborgd is.
In de Omgevingsverordening is opgenomen dat nieuwe woonlocaties en daar te bouwen woningen alleen toegestaan worden wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma of de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgaven wonen voor de betreffende regio. Dit artikel heeft betrekking alle nieuwe woningen die in een bestemmingsplan worden opgenomen, dus ook woningen die ontstaan door woningsplitsing of woningen die in het kader van functieverandering van kantoren, scholen, zorggebouwen, nieuwe (zorg-) landgoederen, vrijkomende agrarische bebouwing en dergelijke worden gerealiseerd.
In Gelderland wordt qua woningmarkt uitgegaan van regionale woningmarkten. Verschillende relevante partijen, zoals provincie, gemeenten, woningcorporaties, (andere marktpartijen) en zorginstellingen bundelen capaciteit, kennis en middelen om gezamenlijk de opgaven op de regionale woningmarkt aan te pakken. Voor de provincie is woonprogrammering een aangelegenheid van provinciaal belang.
Het gaat om afstemming met buurprovincies, voorkomen van concurrentie om inwoners en bijbehorende onbedoelde migratiestromen tussen regio's en gemeenten, keuze van de beste locaties voor woningbouw, verkleinen van de kans op leegstand, voorzien in de aangetoonde kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte voor de Gelderse bevolking en bevorderen van regionale samenwerking. Voorheen stelde Gedeputeerde Staten per regio een indicatieve (kwantitatieve) taakstelling vast in het Kwalitatief Woonprogramma 2010- 2019 (KWP3). Zo ook voor regio Noord Veluwe. De Ruimtelijke Verordening Gelderland bepaalde dat alle nieuwe woningbouwmogelijkheden in het vigerende KWP moesten passen, ofwel binnen de indicatieve taakstelling. Het KWP bevatte naast dit kwantitatieve kader ook afspraken over de kwalitatieve differentiatie van woningbouwmogelijkheden in nieuwe bestemmingsplannen (huur/koop, betaalbaarheid en geschiktheid voor ouderen). De kwalitatieve vraagstukken worden echter voortaan in het kader van de Regionale Woonagenda's aangepakt. Hierop heeft regio Noord Veluwe in 2014 de concept Woonvisie Regio Noord-Veluwe opgesteld. Deze woonvisie vormt het vertrekpunt voor gemeentelijke woonvisies.
Het voorliggend bestemmingsplan voldoet aan de doelen en ambities zoals gesteld in het provinciaal beleid. Voorgaande is met name het gevolg van het loslaten van de taakstelling uit het KWP. Hierdoor zijn de regio's zelf verantwoordelijk voor het opstellen/vaststellen van de kwantitatieve opgave de eigen woningbehoefte (zie regionaal beleid).
Gemeenten Elburg, Ermelo, Harderwijk, Nunspeet, Oldebroek, Putten, Hattem en Heerde hebben samen met provincie Gelderland en de Noord-Veluwse woningcorporaties na het loslaten van het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP), de Woonvisie NoordVeluwe opgesteld. De KWP wordt vervangen door de Kwantitatieve Opgave, waarmee de eigen woningbehoefte van de gemeentes binnen de regio leidend is. Richtlijn: 4.300 woningen, aangevuld met 1.300 woningen ten behoeve van extramuralisatie tot 2020.
Daarnaast wordt in de woonvisie een kwalitatief afwegingskader gehanteerd, waarin de marktvraag leidend is, woningen flexibel moeten zijn voor meerdere doelgroepen, projecten inspelen op ruimte en kwaliteit en de ruimtelijke kwaliteit versterken met een accent op kleinschalige gefaseerde projectontwikkeling. Voorts moet rekening worden gehouden met concurrentie ten aanzien van de bestaande woningvoorraad en dienen projecten in te spelen op gewenste nieuwe vormen van wonen met zorg en rekening te houden met duurzaamheid en energieneutraliteit. Tot slot dienen projecten financieel haalbaar te zijn en qua juridische planstatus in vergevorderd stadium te verkeren. Het vertrekpunt van de visie is de bestaande woningvoorraad. Echter, aanvullend is nieuwbouw noodzakelijk en dan met name in de sectoren waar strategische toevoeging aan de te transformeren bestaande voorraad nodig is.
De Woonvisie Regio Noord-Veluwe dateert van 2014 en is gebaseerd op de door de regio in 2013 uitgevoerd onderzoeken en het landelijke woonwensonderzoek WoON 2012. Er is daarin ook nog geen rekening gehouden met de veranderde landelijke wetgeving voor woningcorporaties (Woningwet 2015) en de regels voor het passend toewijzen van huurwoningen. Ook is nog geen rekening gehouden met de gevolgen van de economische en financiële crisis. In de visie wordt hierdoor nog weinig aandacht besteed aan de inmiddels toegenomen vraag naar particuliere huurwoningen, met een huurprijs boven de huurtoeslaggrens.
De KWP3 is opgevolgd door de Kwantitatieve opgave wonen 2013-2025. Het beleidsstuk is nog niet compleet. Wel zijn er gezamenlijke afspraken tussen de gemeente gemaakt over de verdeling van de bouwopgave tot en met 2024. Per gemeente is een bandbreedte opgesteld. Met de bandbreedte wordt bedoeld de in de regionale woonvisie globaal berekende lokale woningbehoefte. Afgesproken is dat gemeenten bij de ontwikkeling van woningbouwplannen binnen deze bandbreedte blijven. Bij het overschrijden door een gemeente van de gemiddelde waarde van de bandbreedte zal worden bezien of nog opgaven resteren, in beginsel zijn 800 woningen nog niet onderling verdeeld, of dat tot een herverdeling gekomen kan worden. Voor Heerde geldt een bandbreedte van 620-750 en een gemiddelde waarde van 685.
Het bestemmingsplan voldoet aan het regionale beleid waarin de kwantitatieve woningbehoefte van gemeenten binnen de regio's leidend is. Bij de kwalitatieve woningbehoefte is de marktvraag leidend.
Het uitgangspunt van de woonvisie is het maken en behouden van kwaliteit. Dit kan alleen door niet vooraf strikte en knellende regels op te stellen, maar door te werken met bestaande kwaliteiten, partijen en passende oplossingen. Dit leidt tot maatwerk per situatie met inachtneming van de algemene vastgestelde principes. Het creëren van maatschappelijke meerwaarde is bij ieder initiatief het uitgangspunt en het afwegingskader van het gemeentebestuur.
De bestaande gebouwen in de gemeente worden optimaal gebruikt. Waar mogelijk worden gebouwen omgevormd tot woonruimten.
Het grootste deel van de benodigde woningen voor de toekomst staat er al. Uitgerekend is dat er in Heerde in verband met de groei van het aantal huishoudens (dus niet het aantal inwoners) in de periode 2013 tot 2020 circa 420 – 460 extra woningen nodig zijn. Gemiddeld is dat een toevoeging van 60 – 65 woningen per jaar. Ten opzichte van de bestaande woningvoorraad is dat een toename van ongeveer 6%. Gelet op de geschetste trends en het streven dat een ieder op termijn kan beschikken over een bij zijn situatie passende woning, is duidelijk dat het grootste deel van de opgave bereikt moet worden door aanpassing en vervanging van de bestaande woningvoorraad.
In de regionale visie is aangegeven dat afgestapt wordt van de oude manier van woningbouwprogrammering. Er wordt overgestapt van aanbodgestuurd bouwen naar vraaggestuurd bouwen. De markt bepaalt wat gebouwd gaat worden. Daarvoor is een nieuw afwegingskader voor nieuwbouw noodzakelijk. Niet langer is bepalend of een ontwikkeling past in een woningbouwprogramma. De vraag is nu of een bouwplan inspeelt op de marktvraag en voldoende maatschappelijke en ruimtelijke kwaliteit toevoegt.
In de gemeente Heerde is vraag naar woningen voor verschillende doelgroepen, te weten:
Er is bij dit plan aansluiting gezocht bij de gemeentelijke woonvisie. Er worden negen woningen in het midden segment gebouwd en vier starters woningen in het goedkope segment, waardoor deze ontwikkeling past binnen de Woonvisie Heerde 2015-2025.
De Woonagenda van Heerde is op 3 maart 2020 door het college vastgesteld. De woonagenda is inhoudelijk vormgegeven op basis van de uitkomsten van de in 2017 uitgevoerde woningmarktanalyse. De woonagenda geeft alleen aan wat de kwalitatieve en kwantitatieve opgaven zijn voor wonen. Hierbij wordt de kanttekening geplaatst dat de gemeente Heerde weinig gronden in bezit heeft en dat er daardoor een grotere afhankelijkheid is van de particuliere markt voor het uitvoeren van deze woonagenda.
De gemeente Heerde wil de woonagenda uitvoeren aan de hand van een actielijst. De gemeente monitoord en actualiseerd deze actielijst elke twee jaar. Daarbij gaat de gemeente na in welke mate de doelen zijn bereikt en of actuele ontwikkelingen vragen om bijstelling van acties, gericht op het bereiken van de doelen. Dit hoofdstuk valt in een aantal delen uiteen. In de eerste plaats gaat het om de richtlijn die gehanteerd kan worden voor nieuwbouw initiatieven. In de tweede plaats wordt de grote behoefte aan sociale huurwoningen in relatie tot de raadsbrede motie beschreven. In de derde plaats gaat het om een overzicht van de acties per thema, inclusief een prioriteitstelling. Als laatste wordt de samenhang met de prestatieafspraken met de woningbouwcorporaties toegelicht.
Richtlijn voor woningbouw
Voor nieuwbouwontwikkelingen hanteerd de gemeente de volgende volkshuisvestelijke richtlijnen, als aanvulling op de Structuurvisie Heerde 2025 en ter toepassing bij de leidraad voor nieuwe initiatieven.
Ontwikkelperspectief van de kernen
Er is met dit plan sprake van inbreiding, behoud van identiteit en verbetering van de kwaliteit van de woonomgeving.
Maatschappelijke en economische ontwikkelingen gaan in snel tempo. Om hierop in te spelen heeft de gemeente op 13 juli 2009 de Toekomstvisie gemeente Heerde 2025 vastgesteld. Deze visie is een agenda voor de toekomst, een heldere profilering van de gemeente in de regio en naar de eigen burgers, instellingen en ondernemers. De Toekomstvisie gemeente Heerde 2025 maakt duidelijk waar de gemeente voor staat, welke ontwikkeling zij ambieert en waarvoor de gemeente zich de komende jaren hard wil maken richting de eigen bevolking, instellingen, ondernemers en andere voor de ontwikkeling van Heerde belangrijke partijen.
Thema Wonen
Architectonisch en ruimtelijk hebben de verschillende kernen van de gemeente Heerde een eigen karakter. De inrichting en de architectuur in relatie tot het landschap bepalen de ‘leesbaarheid’ van Heerde.
Bebouwing hoeft niet altijd en overal te worden uitgesloten. Het gaat vooral om hoe en waar gebouwd wordt en of dat zó kan plaatsvinden dat de kwaliteit intact blijft of wordt versterkt. Behoud van identiteit, eenheid en schoonheid door de (aan-)bouw van doordachte nieuwbouw, renovatie en inbreiding is van belang om de kwaliteiten van de gemeente te waarborgen.
Door een grotere variëteit aan leefstijlen en woonwensen zal de differentiatie in bewonersgroepen in de gemeente toenemen. Te verwachten valt dat zekerheid en geborgenheid belangrijkere waarden worden. Gedacht wordt aan de groeiende vraag naar wonen in een veilige, geborgen omgeving met gelijkgestemden. Het kunnen terugvallen op private waarborgen en garanties wordt belangrijker.
De eisen aan de woning en woonomgeving zijn en komen hoger te liggen. Meer welvaart leidt tot:
De locatie ligt binnen de kern Heerde. Er is hier sprake van inbreiding en met de voorgenomen ontwikkeling wordt ingespeeld op de toenemende vraag op het gebied van wonen, zoals weergegeven bij het verhaal van de woonvisie.
De Structuurvisie Heerde 2025 is op 17 september 2012 vastgesteld door de gemeenteraad. De structuurvisie is het kader voor de ontwikkeling van de gemeente Heerde tot 2025. Deze visie geeft richting aan de ruimtelijke, economische en maatschappelijke ontwikkeling van de gemeente Heerde naar de toekomst. De Structuurvisie Heerde 2025 is een nadere uitwerking van de toekomstvisie.
Structuurbeeld gemeente Heerde
In de structuurvisie is de gemeente opgedeeld in verschillende zones. Het plangebied behoort tot zone 2 'Nieuwe zakelijkheid en gezondheid'. Dit is de economische zone tussen Heerde en Wapenveld, inclusief de gebieden ten noorden en zuiden daarvan. Het is een zone waarin zowel wonen, werken, recreatie en zorg als natuur en groen een plek hebben. Kortom, een dynamisch gebied dat zich verder kan ontwikkelen, maar met respect voor omliggende functies.
Nieuwe woningbouw is toegestaan binnen de grenzen van de kernen of in de daarvoor aangewezen gebieden. Inbreiding en herstructurering hebben in de kernen de voorkeur boven uitbreiding en kunnen al een belangrijke bijdrage leveren aan het voorzien in de woningbehoefte. Inbreiding mag echter niet ten koste gaan van het karakter van de verschillende kernen.
Er is hier sprake van inbreiding, waardoor er geen strijdigheid is met de structuurvisie.
In de Structuurvisie geeft de gemeente aan op welke manier uitvoer wordt gegeven aan het ruimtelijk deel van de Toekomstvisie. Dit gaat onder andere over de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied. De Uitvoeringsparagraaf geeft handvatten voor de manier waarop de gemeente de Structuurvisie in de praktijk toepast. Dat wil zeggen dat de Uitvoeringsparagraaf aangeeft op welke manier de gemeente omgaat met de totstandkoming van ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente. De Uitvoeringsparagraaf wordt jaarlijks geëvalueerd. Als het nodig is, wordt hij aangepast. De Uitvoeringsparagraaf wordt vastgesteld door de gemeenteraad.
De Uitvoeringsparagraaf heeft een aantal vaste onderwerpen. Deze onderwerpen zijn voorgeschreven in de Structuurvisie en komen in elke versie van de Uitvoeringsparagraaf terug. De volgorde waarin deze vaste onderwerpen worden behandeld kan per versie verschillen. De vaste onderwerpen zijn:
Sinds 2016 is de gemeentelijke visie op het grondbeleid ook een vast onderwerp in de Uitvoeringsparagraaf. Ook in de Uitvoeringsparagraaf 6.0 komen bovenstaande vaste onderwerpen aan de orde.
In 2021 wordt de nieuwe Omgevingswet ingevoerd. De komst van de Omgevingswet heeft ook gevolgen voor de inhoud van de Structuurvisie en de Uitvoeringsparagraaf. In 2020 verwacht de gemeente een Omgevingsvisie vast te stellen. Deze Omgevingsvisie komt in plaats van de Structuurvisie en heeft dus ook gevolgen voor de houdbaarheid van de Uitvoeringsparagraaf. De Uitvoeringsparagraaf zal in een andere vorm terugkeren. Daarom heeft de gemeente in 2019 ervoor gekozen om bij de actualisatie van de Uitvoeringsparagraaf alleen de noodzakelijke actualiteiten, aanpassingen en nuanceringen door te voeren.
De gemeente Heerde werkt al een paar jaar met uitnodigingsplanologie. Uitnodigingsplanologie zegt iets over de werkwijze van de gemeente wanneer er zich nieuwe initiatieven aandienen binnen het ruimtelijk domein. Het is ook de basis van de Omgevingswet. De Structuurvisie is geen bestuurlijke beleidsagenda, maar is gericht op een goede leefomgeving voor inwoners en bezoekers van Heerde. De gemeente heeft daarbij wel oog voor de maatschappelijke ontwikkelingen en trends. De gemeente probeert daarop in te spelen binnen de kwaliteiten die in de Structuurvisie zijn beschreven en de ambities die in de Toekomstvisie zijn opgenomen.
Het toepassen van uitnodigingsplanologie betekent dat de gemeente initiatieven stimuleert die een zogenaamde ‘maatschappelijke meerwaarde’ hebben.
Meerwaardes kunnen zijn:
Ruimtelijke meerwaarde is de mate waarin tegemoet wordt gekomen aan de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde (economisch, ecologisch, sociaal, cultureel en erfgoed) bij ruimtelijke ontwikkelingen. Onderdelen van de ruimtelijke meerwaarde zijn: landschap, architectuur, stedenbouw, verkeer, milieu, ecologie en erfgoed.
Planspecifiek:
Het initiatief leidt tot ruimtelijke meerwaarde. De stedenbouwkundige structuur wordt verder versterkt door de bebouwing aan de Sportlaan. Het middengebied krijgt een eigen karakter en het kinderdagverblijf krijgt een eigen plek.
De mate waarin de deelname van burgers aan het sociale en economische leven wordt bevorderd. Onderdelen van sociaal-maatschappelijke meerwaarde zijn: welzijn, zelfredzaamheid, sociale cohesie, leefomgeving, veiligheid en gezondheid.
Planspecifiek
Het plan leidt tot sociaal-maatschappelijke meerwaarde. Leegstand verdwijnt, onveiligheid door verpaupering wordt voorkomen en de vraag naar woningen wordt ingevuld.
Economische en recreatieve meerwaarde is de mate waarin de lokale en regionale economie gestimuleerd en versterkt wordt. Onderdelen van economische en recreatieve meerwaarde zijn: welvaart, werkgelegenheid, toename van bezoekers, versterking van recreatie, toename van bestedingen en lokaal ondernemerschap.
Planspecifiek
Meer woningen leiden tot meer bestedingen bij lokale ondernemers en tot meer belastinginkomsten bij de gemeente. Daarnaast krijgt het kinderdagverblijf extra groeimogelijkheden met alle positieve gevolgen van dien.
Maatschappelijke aanvaardbaarheid meerwaarde is de mate waarin lokale ondernemers en andere personen, instellingen en organisaties van de gemeenschap betrokken worden of baat hebben bij de uitvoering en exploitatie. Onderdelen van maatschappelijke aanvaardbaarheid meerwaarde is draagvlak, betrokkenheid burgers, instellingen en organisaties, samenwerking met lokale ondernemers.
Planspecifiek
Het plan leidt tot maatschappelijke meerwaarde. Het kinderdagverblijf blijft bestaan waardoor deze voorziening blijft behouden voor de directe omgeving met kansen voor groei.
Duurzame meerwaarde is de mate waarin een initiatief aantoonbaar volhoudbaar is, waarbij toekomstige generaties in hun behoeftes kunnen blijven voorzien. Onderdelen van duurzame meerwaarde zijn: gezonde aarde, welvarende bewoners en goed functionerende ecosystemen.
Klimaat en duurzaamheid heeft de aandacht van het gemeentebestuur en is erg belangrijk bij het toetsen van een plan.
Planspecifiek
het plan leidt tot duurzame meerwaarde. Het oude schoolgebouw bevat asbest, wat bij de sloop wordt gesaneerd. Het gebouw is slecht geïsoleerd en wordt verwarmd met gas (veel fossiele brandstoffen). De nieuwe woningen worden volgens de laatste eisen gebouwd en zijn daardoor gasloos en erg energiezuinig. tevens zijn contacten gelegd met de eigenaren van het achterliggende industrieterrein om te bekijken wat andere mogelijkheden zijn tot verduurzaming, zoals restwarmte.
Bijdrage sociale woningbouw
De uitvoeringsparagraaf Structuurvisie 2025 6.0 heeft een bijlage: Bijdrage sociale woningbouw. Dit is in het leven geroepen naar aanleiding van een onderzoek van Companen waaruit bleek dat er in Heerde een fors tekort is aan sociale woningbouw.
Indien blijkt dat een initiatiefnemer niet voldoende goedkope woningen bouwt moet er een bijdrage in een fonds worden gedaan, waarvan de middelen worden ingezet om elders goedkope woningen mogelijk te maken. Voor dit plan moet 30% sociale woningbouw zijn. Door de realisatie van vier sociale woningen wordt hieraan voldaan en hoeft er geen bijdrage aan het fonds te worden gedaan.
Conclusie
De functieverandering leidt tot verbetering van het woon- en leefklimaat ter plaatse.
De gemeenteraad van Heerde heeft de Welstandsnota gemeente Heerde op 24 mei 2004 vastgesteld. In de nota is het welstandsbeleid van de gemeente Heerde beschreven en zijn zowel gebiedsgerichte als algemene welstandscriteria geformuleerd.
Deelgebieden
Aan elk deelgebied is een welstandsniveau toegekend. Er wordt onderscheid gemaakt in vier welstandsniveau's, te weten:
Het plangebied is niet gelegen binnen een deelgebied en valt hiermee onder welstandsniveau 4, op basis van de welstandsnota.
Wordt gekeken naar Rijks, Provinciaal, Regionaal en Gemeentelijk beleid, dan kan worden vastgesteld dat het voorgenomen plan daarmee in overeenstemming is.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en belangenafweging (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).
In augustus 2018 is door Boluwa een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd met als doel het vaststellen van eventuele verontreiniging van grond en grondwater van de locatie en een globaal inzicht te verschaffen in de aard, plaats en concentratie van eventuele verontreinigende stoffen. Het vooronderzoek is uitgevoerd volgens de NEN 5725.
Op basis van het resultaten uit het onderzoek blijkt dat:
Het aangetroffen licht verhoogde gehalte barium is waarschijnlijk van natuurlijke oorsprong. Zware metalen kunnen van nature in de ondergrond aanwezig zijn. In de loop der jaren zijn deze metalen uitgespoeld naar het grondwater.
Op basis van de onderzoeksresultaten wordt de hypothese, van een onverdachte locatie voor de grond aangenomen en verworpen voor het grondwater. De resultaten van het verkennend bodemonderzoek geven geen milieuhygiënische belemmeringen voor de realisatie van de woningen.
Het aspect bodem is geen belemmering voor de realisatie van de plannen. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 1 Verkennend bodem onderzoek toegevoegd aan dit plan.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van het Rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
In december 2019 is door EDOK-RO de digitale watertoets ingevuld.
Bij de digitale watertoets kwamen de volgende zaken naar voren:
Binnen het plangebied liggen een of meerdere belangrijke oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat mogelijk daarmee primaire waterbelangen worden geraakt. In het specifieke geval van dit plan gaat het om de belangen:
Over de hierboven genoemde primaire belangen gaat het waterschap graag in gesprek met de initiatiefnemer van het plan.
Aandachtspunten
Naast de primaire waterbelangen, zullen in het overleg ook een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water aan de orde komen.
Algemene aandachtspunten
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Het waterschap adviseert de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van ons waterschap toe te passen.
Gebiedsspecifieke aandachtspunten
Water van het "Hoogste Ecologische Niveau" en met een "Specifiek Ecologische Doelstelling"
In het plangebied liggen een of meerdere wateren met een zeer hoge ecologische waarde. Dit zijn de zogenaamde HEN en SED wateren. Met deze functietoekenning, wil de Provincie Gelderland die ecologische waarde beschermen en eventuele negatieve beïnvloeding terugdringen.
Capaciteit hemelwatervoorziening
Met de vuistregel 436 m3/ha verhard oppervlak moet de benodigde waterberging berekend worden voor de toename van het verhard oppervlak, de maximaal toelaatbare peilstijging bedraagt 0,3 m op zomerpeil bij een T=10+10%.
Deze berekening, de afmetingen en locatie van de infiltratiekoffers zal bij de omgevingsvergunning worden aangeleverd.
Het aspect water is geen belemmering voor de realisatie van de woningen. De watertoets en de samenvatting watertoets zijn respectievelijk als gevoegd aan dit plan.
Initiatiefnemer heeft aangegeven samen met de gemeente en het waterschap naar het afvoeren van hemelwater te kijken.
Op 1 januari 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening aangepast als uitwerking van het in 2009 door het rijk ingezette beleid Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Voor de ruimtelijke ordening betekent dit een omschakeling van een objectgerichte naar omgevingsgerichte benadering. Door deze modernisering moet bij het opstellen van een bestemmingsplan meer rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie en hoe in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden. De gemeente Harderwijk hanteert het uitgangspunt dat bij ruimtelijke ingrepen in de bestaande ruimtelijke structuur cultuurhistorische waarden waar mogelijk worden ingepast. Wanneer er geen sprake sprake is van ingrepen in de ruimtelijk structuur (actualisatieplannen), is het uitgangspunt dat cultuurhistorische waarden geen directe reden zijn om bestaande rechten in te perken.
Archeologie
De gemeenteraad van Heerde heeft op 12 maart 2012 de gemeentelijke archeologische kaart vastgesteld.
Op deze kaart is aangegeven welke gebieden een hoge, een gematigde, dan wel een lage verwachtingskans op archeologische vondsten hebben en waar zich archeologische monumenten bevinden.
De kaart geeft aan in welke gebieden er onderzoek gedaan moet worden en in welke gebieden onderzoek achterwege kan blijven. Op de volgende afbeelding is een uitsnede van deze kaart weergegeven.
Uitsnede gemeentelijke archeologische beleidskaart
Het plangebied ligt in een gebied dat is aangegeven met een 'middelhoge verwachting'. In deze gebieden is archeologisch onderzoek verplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen met een verstoringsoppervlak groter dan 1.000 m2 en die dieper gaan dan 40 centimeter beneden maaiveld.
Het plan is besproken met de regioarcheoloog en op 18 februari 2019 heeft de regio-archeoloog aangegeven dat een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.
Cultuurhistorie
De gemeente heeft een cultuurhistorische waardenkaart vastgesteld. Deze rapportage dateert van januari 2017. Er heeft een inventarisatie en waardering plaatsgevonden van de cultuurhistorische elementen en objecten.
Er zijn vanuit cultuurhistorie geen belangen, die zeker gesteld hoeven te worden.
Vanuit archeologie en cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen, die de voorgenomen ontwikkeling in de weg staan.
Ook voor het vrijgegeven plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016, dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de gemeente, provincie of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Wet natuurbescherming
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Deze wet vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Het doel van de wet is het behouden en herstellen van de natuur. Het is belangrijk voor de natuur dat er veel verschillende planten- en diersoorten zijn. Sommige soorten zijn kwetsbaar. Een goede natuurbescherming is belangrijk. Wanneer het met de natuur goed gaat, is er ook meer ruimte voor economische en andere maatschappelijke activiteiten. De wet kent twee soorten bescherming: gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
Natura 2000
Binnen de Wet natuurbescherming zijn de Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden en vormt daarmee de basis voor het Europees beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura 2000 is niet alleen ter bescherming van gebieden, maar draagt ook bij aan soortenbescherming. Natura 2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen geformuleerd. Voor de Natura 2000-gebieden geldt ook de zogenaamde externe werking. Dit betekent dat ook gekeken moet worden of er negatieve effecten zijn van ontwikkelingen die plaatsvinden buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebieden maar die toch van invloed kunnen zijn op dit gebied.
Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone
Om de biodiversiteit nu en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen, beschermt de provincie het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang.
De Groene Ontwikkelingszone (GO) bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven. De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.. De provincie nodigt de Gelderse samenleving uit om in de GO initiatieven te ontwikkelen die bijdragen aan de realisatie van deze dubbele doelstelling. Vanwege de dubbele doelstelling is er in de GO ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en voor een uitbreiding van bestaande bedrijven, woningen en bouwwerken en andere functies.
Soortenbescherming
De soortenbescherming in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. In grote lijnen blijft de bescherming gelijk aan de oude Flora- en Faunawet. Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende dier- en plantensoorten. De wet hanteert het 'nee, tenzij'-principe. Dit betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten in principe verboden zijn. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiervoor moet een ontheffing worden aangevraagd bij de provincie. De aanvraag moet onderbouwd worden met een onderzoek naar het voorkomen van en de effecten op beschermde soorten.
In de nieuwe wet is daarnaast een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht is van toepassing op alle planten en dieren, ongeacht of ze wettelijk beschermd zijn. De zorgplicht houdt in dat er bij ingrepen, zoals bouwactiviteiten, altijd zorgvuldig moet worden omgegaan met aanwezige planten en dieren. Schadelijke activiteiten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen.
In november 2019 is door Bureau Natuurlijk een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd met als doel een beeld te krijgen van de aanwezige habitats en de voorkomende beschermde dier- en plantensoorten ter plaatse van het onderzoekslocatie.
Gebiedsbescherming
Natura 2000
Het plangebied ligt op ruim 1,1 kilometer verwijderd van het Natura2000 gebied de Veluwe en op ruim 3,2 kilometer ten opzichte van de Rijntakken. Gezien de aard van de werkzaamheden en de afstand tot Natura2000 gebieden wordt geen verstoring verwacht.
Natuur Netwerk Nederland
Omdat het NNN in Gelderland geen externe werking kent en het plangebied buiten het NNN gelegen is, is een verdere toetsing niet aan de orde.
Stikstof
In het kader van de PAS is door Eco Reest in december 2019 voor het plan stikstofberekeningen uitgevoerd. In het kader van de Wet natuurbescherming, onderdeel Natura 2000, dient vooraf zekerheid te zijn verkregen dat er geen sprake is van negatieve effecten op Natura 2000-gebieden. Doel van de stikstofberekeningen is het inzichtelijk maken of als gevolg van het voornemen sprake is van (toename van) stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.
Uit de AERIUS-berekening voor de aanlegfase komt naar voren dat géén sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden (0,00 mol/ha/jr) als gevolg van de tijdelijke werkzaamheden. Daarnaast toont de verschilberekening aan dat de toekomstige situatie géén toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden boven 0,00 mol/ha/jr veroorzaakt.
De berekening is als Bijlage 5 Stikstofberekening toegevoegd aan dit plan.
Soortbescherming
Flora
Er is geen sprake van overtredingen wet natuurbescherming.
Vleermuizen
Het leefgebied van beschermde vleermuizen (artikel 3.5 Habitatrichtlijn bijlage IV) bestaat uit verblijfplaatsen, vliegroutes en foerageergebieden. Tijdens het veldbezoek kan niet uitgesloten worden dat het plangebied een van deze functies vervult. De bebouwing is onderworpen aan een visuele inspectie. Bij deze ronde tijdens het veldbezoek zijn er holten waargenomen die mogelijkheden kunnen verschaffen voor vleermuizen om in het gebouw te komen. Er zijn ventilatiekieren en ruimten onder de dakrand aangetroffen. Om vast te stellen of uit te sluiten of het gebouw ook daadwerkelijk in gebruik is voor de vleermuis en/of het een essentiële functie bekleedt, wordt een nader onderzoek naar gebouw bewonende vleermuizen uitgevoerd.
Zoogdieren
Er is geen sprake van overtredingen wet natuurbescherming.
Vogels
Er is geen sprake van overtredingen wet natuurbescherming.
Reptielen
Er is geen sprake van overtredingen wet natuurbescherming.
Houtopstanden
Er worden geen bomen gekapt.
Uit het onderzoek blijkt dat er nader onderzoek naar vleermuizen moet worden uitgevoerd. Zodra dit is uitgevoerd wordt dit aan dit plan toegevoegd. Verder zijn er geen belemmeringen aanwezig. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 4 Natuurtoets toegevoegd aan dit plan.
Uit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening moet bij nieuwe ontwikkelingen worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen voor gevoelige functies als wonen. Daarnaast dient te worden bezien of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (de 'omgekeerde werking').
Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid aansluiting te zoeken bij de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom kan deze publicatie worden gebruikt voor het op verantwoorde wijze inpassen van bedrijvigheid in de fysieke omgeving. De VNG-handreiking geeft op systematische wijze informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op gemeentelijk niveau op elkaar af te stemmen. In de publicatie zijn richtafstanden gegeven. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De afstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).
In september 2019 is door bureau Kragten onderzoek uitgevoerd naar industrie lawaai.
De gronden ten noorden van het plangebied hebben conform het bestemmingsplan Bedrijven- en sportterreinen Heerde de enkelbestemming Bedrijventerrein en zijn bestemd een bedrijf en/of het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten zoals genoemd in de bij de regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten in de categorieën 1 tot en met 3.2. De VNG-publicatie geeft hiervoor een (maximale) richtafstand van 100 meter tussen de grens van het terrein van de inrichting en de gevels van woningen in een “rustige woonwijk” of “rustig buitengebied”.
Zowel de gronden met bestemming Kantoor als de met bestemming Bedrijventerrein worden in de huidige situatie beperkt in hun planologische rechten door de school en het kinderdagverblijf ter plaatse van het plangebied. Nader (geluid)onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Direct ten noorden van de school ligt in een vrijstaand gebouw (Sportlaan 2k) een kinderdagverblijf binnen de bestemming Maatschappelijk. De VNG-publicatie geeft hiervoor een (maximale) richtafstand van 30 meter tussen de grens van het terrein van de inrichting en de gevels van woningen in een “rustige woonwijk” of “rustig buitengebied”.
Er zijn woningen geprojecteerd op een afstand van minder dan 30 meter van het kinderdagverblijf, zodat niet wordt voldaan aan de gewenste richtafstand. Voor het kinderdagverblijf dient overeenkomstig stap 2 uit het stappenplan een akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Uit een analyse van de omliggende woningen, richtafstanden op basis van VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering en uitgevoerde berekeningen wordt geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een relevante geluidbelasting door het kinderdagverblijf. De langtijdgemiddeld beoordelingsniveaus en de maximale geluidniveaus voldoen niet aan de richtwaarde uit stap 2 van de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering”.
Om aan de richtwaarde van 45 dB(A) uit stap 2 van de VNG-publicatie te kunnen voldoen dient de schermen een dusdanige hoogte te hebben (ruim 3,0 meter) dat dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk is.
Het bevoegd gezag kan gemotiveerd afwijken naar stap 3 uit de VNG-publicatie om de volgende redenen:
Aan de noordzijde van het plangebied bevindt zich Van der Most. Met dit bedrijf is afgesproken dat de maximum milieucategorie wordt terug gebracht naar categorie 2, waardoor dit bedrijf geen belemmering is voor de realisatie van de woningen. De afstand van de woningen moet minimaal 10 meter (gemengd gebied) bedragen. Hieraan wordt voldaan. Deze wijziging wordt zowel in de regels als op de verbeelding juridisch vastgelegd.
Deel Van der Most met milieucategorie 2 (rode gebied)
Omliggende bedrijven en milieuzonering leveren geen belemmeringen op voor het plan en worden door de realisatie van de woningen niet belemmerd in hun bedrijfsvoering. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 6 Industrielawaai toegevoegd aan dit plan.
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het plan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect "geluid". In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een plan geldt niet indien in dat plan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.
Aangezien er woningen (geluidgevoelige object) in het plangebied wordt gerealiseerd, dient er akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:
In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:
In november 2019 is door bureau Kragten een onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting vanwege wegverkeer. De planlocatie is gelegen binnen de wettelijk vastgestelde zone van de Europaweg en de Zwolseweg. Tevens is het gelegen binnen de invloedssfeer van meerdere 30 km/uur-wegen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de geluidbelasting ten gevolge van deze wegen beschouwd.
Het onderzoek is uitgevoerd volgens de regels van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012, waarbij de geluidbelastingen zijn getoetst c.q. beoordeeld aan het stelsel van voorkeurswaarde en maximale ontheffingswaarden uit de Wet geluidhinder.
Uit de rapportage blijkt dat de geluidbelastingen inclusief aftrek artikel 110g van de Wet geluidhinder vanwege verkeer op de (gezoneerde) Europaweg en Zwolseweg niet meer bedragen dan 48 dB, de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder. Er hoeft geen hogere waarde aangevraagd te worden.
Zowel vanwege de overige nabij het plangebied gelegen afzonderlijke 30 km/uur-wegen als van alle wegen gezamenlijk (cumulatief) bedraagt de geluidbelasting niet meer dan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder.
Op basis van het uitgevoerde akoestisch onderzoek blijkt dat het aspect wegverkeerslawaai geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan. het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 7 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai toegevoegd aan dit plan.
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een plan worden vastgesteld, indien:
Ruimtelijke-economische besluiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM zijn uitvoeringsregels vastgesteld die betrekking hebben op het begrip NIBM.
Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10 In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Vooralsnog geldt dat:
De voorgenomen ontwikkeling betreft een ontwikkeling van 13 woningen en dus van veel geringere omvang dan wat hiervoor is aangegeven. De luchtkwaliteit zal dus 'in niet betekenende mate' verslechteren. Daarom hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.
Het aspect luchtkwaliteit is geen belemmering voor de realisatie van de 13 woningen.
Wettelijk kader
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt, afhankelijk van de ontwikkeling, een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de daarbij horende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire effectafstanden LPG tankstations
De circulaire vraagt gemeenten uitdrukkelijk ook een effectbenadering toe te passen bij bij besluiten rondom LPG-tankstations. Daarnaast blijft een risicobenadering in het kader van het Bevi (plaatsgebonden risico en groepsrisico) nodig. De Circulaire hangt samen met een Safety Deal. In deze Safety Deal liggen afspraken tussen het ministerie en de LPG-sector vast.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid transportroutes (Revt) met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Beleidsvisie externe veiligheid Veluwe Noord De Gezamenlijke beleidsvisie externe veiligheid gemeenten in de regio Veluwe-Noord biedt aan de Noord-Veluwse gemeenten (Elburg, Ermelo, Harderwijk, Hattem, Heerde, Nunspeet, Oldebroek en Putten) een kader om op gestructureerde wijze keuzes te maken over externe veiligheid en met name in de samenhang tussen ruimtelijke ordening en externe veiligheid. Daarnaast biedt de beleidsvisie ook een platform voor een samenwerking tussen de afdelingen van de gemeenten en bijvoorbeeld de hulpdiensten. Een belangrijk nevendoel van de beleidsvisie is om de beschikbare gemeentelijke middelen efficiënt in te zetten. Vanuit de externe veiligheidswetgeving gelden verplichtingen waarvan de invulling een inspanning vraagt van het gemeentelijk apparaat. De systematiek in de beleidsvisie externe veiligheid voorziet in het concentreren van de aandacht op gebieden waar deze 'winst' is te realiseren en in het volstaan met algemene beleidsregels voor gebieden op grotere afstand. Geld en kennis worden daarmee ingezet op plaatsen waar deze nodig zijn. Veel externe veiligheidsbeleid is vastgelegd in landelijke wet- en regelgeving, maar gemeenten zijn grotendeels verantwoordelijk voor de invulling en uitvoering daarvan. Gemeenten dienen een antwoord te hebben op nieuwe technische en juridische inzichten, alsook ontwikkeling van nieuwe risicobronnen. Bij het invullen en uitvoeren van externe veiligheidsbeleid zijn drie thema's te onderscheiden:
Uitsnede risicokaart
Risicobronnen.
Nabij het plangebied bevinden zich geen risicovolle inrichtingen en is het plangebied niet gelegen in de nabijheid van wegen en spoor waarover risicovolle transporten plaatsvinden.
Buisleidingen
Het plangebied ligt op circa 1.100 meter afstand van een hoge druk aardgasleiding. In de onderstaande tabel zijn de eigenschappen van deze leiding samengevat.
Tabel Leidinggegevens
Buisleiding | Diameter (inch) | Druk | 100% letaliteitsafstand | 1% letaliteitsafstand | Afstand tot plangebied |
N 556-60 | 8 | 40 bar | 50 m | 95 m | 1.100 m |
Uit bovenstaande tabel blijkt dat het plangebied niet binnen de 1%-letaliteitsafstand van deze buisleiding is gelegen. De risico's voor het plangebied als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormen geen aandachtspunt. Een verantwoordingsplicht is derhalve niet noodzakelijk.
Het aspect externe veiligheid hoeft niet nader onderzocht te worden en vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
In of nabij het plangebied liggen geen bovengrondse en/of ondergrondse leidingen die ruimtelijk relevant zijn voor deze woningen.
Conclusie
Vanuit het aspect kabels en leidingen zijn er geen beperkingen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid moet gekeken worden of die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Is sprake van nadelige gevolgen, dan dient een milieueffectrapportage te worden opgesteld en dient de bijbehorende m.e.r.-procedure te worden doorlopen. Voorgaande is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Om te kijken of sprake is van een m.e.r.-plichtl zijn er drie onafhankelijke sporen die uitsluitsel moeten geven, namelijk:
Toets MER-plicht op basis van drie sporen
Per spoor wordt ingegaan of en eventueel in welke mate sprake is van m.e.r.-plicht.
Toetsing op basis van onderdeel C en D
Het bestemmingsplan biedt een juridische-planologische regeling voor de realisatie van 13 woningen. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt (wonen) valt onder categorie 'D 11.2 uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden of zijn niet van toepassing (oppervlakte van 200 hectare of meer, 2.000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer).
Voorgaande houdt in dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt of niet alsnog een m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. moet worden doorlopen. In de volgende paragraaf is de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' behandeld.
Wet Natuurbescherming
De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Veluwe) bedraagt circa 1.1 km. Gelet op de soort activiteit, de huidige bestemming en ligging binnen stedelijk gebied en de afstand tot aan het Natura 2000-gebied, is geoordeeld dat is uit te sluiten dat er significante negatieve effecten optreden op het Natura 2000-gebied. voorgaande houdt in dat geen 'passende beoordeling' op grond van de Wet Natuurbescherming voor dit plan noodzakelijk is en er via dit spoor ook geen sprake is van een planMER-plicht.
Aanwijzing door Provinciale Staten
De Provinciale Staten van Gelderland hebben momenteel geen activiteiten aangewezen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Derhalve is er via dit spoor ook geen sprake van een planMER-plicht voor dit bestemmingsplan.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten, die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Voorgaande is aan de orde bij het voorliggend bestemmingsplan. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect).
Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Voorgaande blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in hoofdstuk 4 zijn opgenomen. Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling is het relevant om te melden dat het plangebied niet in een Belvedere-gebied, een waterwingebied en een grondwaterbeschermingsgebied ligt.
Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.
Dit bestemmingsplan maakt, gelet op de drie te volgen sporen, geen activiteiten mogelijk die grote nadelige gevolgen hebben voor het milieu. Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is dan ook niet verplicht. Er is daarom geen MER opgesteld. Verder kan worden vastgesteld dat in feite een beoordeling van vormvrije m.e.r.-beoordeling plaats heeft gevonden aan de hand van de verschillende milieuaspecten in dit hoofdstuk. Op basis van het voorgaande kan worden vastgesteld dat geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Voor alle plannen die vanaf 1 juli 2013 in procedure gaan, is de RO Standaarden 2012 verplicht. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
Begrippen.
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Wijze van meten.
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in onder andere:
Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan.
Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, et cetera).
Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn.
Afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemming.
In paragraaf 6.2 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.
Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Anti-dubbeltelregel.
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan een keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
Algemene bouwregels
Hierin is een regeling opgenomen voor parkeren en laden en lossen.
Algemene gebruiksregels.
In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels voorzien in de mogelijkheid om de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen te wijzigen en om eventueel de woning te splitsen.
Overgangs- en slotbepalingen
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
In deze paragraaf wordt kort ingegaan op de verschillende bestemmingen.
Bedrijventerrein
De bestemmingsregeling ‘Bedrijventerrein’ gaat uit van de huidige situatie. Binnen deze bestemming wordt in principe overal bedrijvigheid tot maximaal de categorie 2 toegestaan.
Maatschappelijk
Deze bestemming is bedoeld voor maatschappelijke voorziening. In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat een geluidscherm moet worden aangelegd en onderhouden.
Tuin
Deze bestemming betreft uitsluitend de voortuin van de woningen. Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van bijvoorbeeld erkers of ingangspartijen ten dienste van de aangrenzende bestemming ‘Wonen’. Ook is een regeling opgenomen voor bouwwerken ten dienste van de aangrenzende bestemming ‘Wonen’, met dien verstande dat deze bebouwing de (verlegde) grenzen van het bouwvlak met niet meer dan 1,5 m mag overschrijden. Erfafscheidingen zijn toegestaan tot maximaal 1 m hoog.
Verkeer
De openbare wegen en het openbaar groen zijn bestemd als 'Verkeer'. Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor wegen, straten en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, geluidwerende voorzieningen. De inrichting van de openbare ruimte is niet in het bestemmingsplan vastgelegd vanwege gewenste flexibiliteit. Als na enige tijd blijkt dat een iets andere inrichting van de openbare ruimte gewenst is, kan dit worden gerealiseerd zonder dat een bestemmingsplanherziening nodig is.
Water
Binnen het plangebied loopt een deel van de Molenbeek / Heerderbeek. Deze beek is bestemd als ´Water´. Deze bestemming is bedoeld voor water, taluds en oevers, natuur, bruggen, duikers en/of dammen en nutsvoorzieningen. Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn binnen deze bestemming wel toegestaan.
Wonen
De toekomstige woningen zijn bestemd tot 'Wonen'. De regels voor 'Wonen' bevatten in Heerde gebruikelijke bepalingen. De maximum goot- en bouwhoogte van de woningen is op de verbeelding vastgelegd.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient een onderzoek te worden verricht naar de uitvoerbaarheid van het plan. De gemeente Heerde zal voordat het plan in procedure gaat met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst sluiten, zodat de economische uitvoerbaarheid 'anderszins verzekerd' is.
De kosten voor de uitvoering van dit bestemmingsplan komen voor rekening van de initiatiefnemer. Aangenomen wordt dat deze over de financiële middelen beschikt om het plan uit te kunnen voeren. Hiermee wordt het plan economisch uitvoerbaar geacht.
Op 5 maart 2020 is voor direct omwonenden een inloopbijeenkomst gehouden. Het verslag van deze avond is als Bijlage 8 Verslag informatieavond toegevoegd aan dit plan.
Ook zijn er enkele schriftelijke reacties gericht aan de gemeente. De strekking van deze reacties zijn gelijk aan de opmerkingen zoals die zijn gemaakt tijdens de inloopavond en zijn ingevuld op de reactieformulieren. Een schriftelijke reactie is door de gemeente ontvangen nadat het college al had besloten tot het verlenen van planologische medewerking aan het plan. Deze reactie was een vervolgreactie op een eerder ingediende reactie. Deze vervolgreactie zal in het verdere procesverloop alsnog worden betrokken.
Ter inzage legging
Het plan is vanaf 19 mei 2020 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegd. Gedurende deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze op het plan kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Gedurende de inzagetermijn zijn geen zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan is ongewijzigd vastgesteld.