Plan: | Bonenburgerlaan 52-54 Heerde |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0246.426HDEBPBBL52en54-VA01 |
Op het perceel Bonenburgerlaan 52-54 te Heerde bestaat het voornemen voor de realisatie van een appartementengebouw met 10 appartementen. In de huidige situatie is hier het autobedrijf Bartelds gevestigd. Aangezien de bedrijfsvoering hiervan stopt, dreigt een onwenselijke leegstand. Door een woonfunctie te geven aan het plangebied, sluit het perceel beter aan op de omgeving en wordt leegstand voorkomen.
Aangezien een woonfunctie op grond van het vigerende bestemmingsplan niet is toegestaan, dient een herziening van het bestemmingsplan vastgesteld te worden.
Het plangebied is gelegen aan de Bonenburgerlaan 52-54 aan de rand van de centrum van het dorp Heerde. Aan de achterzijde van het plangebied grenst het plangebied aan de Meidoornlaan. Op navolgende afbeelding is de begrenzing van het plangebied weergegeven.
Afbeelding 1.1: Begrenzing plangebied
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Heerde - Dorp', vastgesteld door de gemeente Heerde op 30 maart 2009. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van dit bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied.
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan (plangebied rood omkaderd)
Het plangebied heeft de bestemming 'Bedrijf' met meerdere aan elkaar gelegen bouwvlakken. Voor de bedrijfsbebouwing geldt een maximale bouwhoogte van 4 m (noordkant) en 6 m (zuidkant). Ter plaatse van de bedrijfswoningen is de aanduiding '1 - dienst/bedrijfswoning' opgenomen en geldt een maximale bouwhoogte van 7 m.
Ter plaatse van een gedeelte van het plangebied is in het vigerende bestemmingsplan een straalpad planologisch vastgelegd. Op grond hiervan zijn bouwhoogtes groter dan 20 meter niet toegestaan. Aangezien onderhavige ontwikkeling qua bouwhoogte geen belemmering vormt voor dit straalpad, wordt dit aspect verder buiten beschouwing gelaten.
Strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan
Binnen de bestaande bestemming "Bedrijf" is het oprichten van appartementen niet toegestaan. Het initiatief is daarmee in strijd met het vigerende bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
Het plangebied tussen de Meidoornlaan en de Bonenburgerlaan ligt nabij het centrum van Heerde. De Meidoornlaan, ten westen van het plangebied, is een rustige zijstraat van de Langeslag. Aan de weg zijn voornamelijk woningen gelegen. De Bonenburgerlaan, ten oosten van de locatie, vormt de zuidelijke entreeweg van Heerde. Ten zuiden van het plangebied liggen voornamelijk woningen binnen ruim opgezette kavels en landbouwgronden aan de weg. Samen met de laanbomen vormt de Bonenburgerlaan daardoor een statige en groene entree van Heerde. Ter hoogte van het plangebied begint het centrum van Heerde en is sprake van een meer gevarieerd bebouwingsbeeld met aan weerszijden van de weg gebouwen van één of twee bouwlagen met kap uit verschillende bouwperiodes. Binnen dit gemengde gebied zijn naast woningen ook centrumfuncties waaronder horeca en detailhandel gevestigd.
Ter plaatse van het plangebied is in de huidige situatie het autobedrijf Bartelds gevestigd inclusief bedrijfswoning op de verdieping. Ter plaatse van de onbebouwde delen van het plangebied aan zowel de voorzijde, zijerf als het achtererf worden auto's gestald.
Gelet op de technische staat van de bebouwing en de wens de bedrijfsvoering elders in Heerde voort te zetten, bestaat de wens voor de herontwikkeling van het plangebied.
Afbeelding 2.1: Bestaande situatie aanzicht Bonenburgerlaan
Afbeelding 2.2: Bestaande situatie aanzicht Meidoornlaan
Het voornemen bestaat om ter plaatse van het plangebied een appartementengebouw met in totaal 10 vrije sector koopappartementen waaronder 2 penthouses te realiseren. Hiervoor zal alle bebouwing binnen het plangebied gesloopt worden.
Het appartementengebouw zal uit 3 bouwlagen bestaan en krijgt een uitstraling die aansluit bij de bebouwing in de omgeving.
Het huidige verhard oppervlak (bestaande opstal, terreinverharding t.b.v. het stallen van auto’s) zal door de voorgenomen ontwikkeling substantieel afnemen. Het voorgenomen plan kent meer groen (tuinen aan de straatzijde en zijkanten van het appartementengebouw, groenvoorzieningen rond parkeerplaatsen op eigen terrein, als ook groenvoorziening rond parkeervoorziening aan zijde Bonenburgerlaan).
Afbeelding 2.3: Situtatietekening voorgenomen ontwikkeling
Afbeelding 2.4: Gevelaanzicht voorgevel
De volgende stedenbouwkundige uitgangspunten liggen ten grondslag aan het ontwerp.
In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.
De nieuwbouw in het plangebied wordt gebouwd conform de vigerende wet- en regelgeving. Daardoor is de nieuwbouw energetisch van goede kwaliteit en voldoet aan de BENG. Verduurzaming van het plan sluit daarbij aan bij de eisen en doelstellingen waar de huidige kritische markt om vraagt.
Het duurzaam maken van het plan wordt niet alleen behaald door de toe te passen bouwkundige materialen en/of technieken. Aanpassingen op planniveau dragen daarin ook bij.
Voor het plangebied wordt hierbij gedacht aan de volgende aspecten:
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.
Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren. Heerde is geen onderdeel van deze voorlopige aandachtsgebieden waardoor er geen vraagstukken met extra prioriteit van toepassing zijn.
Opgaven
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:
Conclusie
Voor het plangebied doet de Nationale Omgevingsvisie geen concrete uitspraken. Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen rijksbelangen raakt als opgenomen in de NOVI.
De wetgever heeft in de Wet ruimtelijke ordening, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens een provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.
Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met onderdelen per 1 oktober 2012 aangevuld. Het besluit is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.
Conclusie
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.
Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Per 1 oktober 2012 is deze ladder opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. Het bevoegd gezag moet voldoen aan een motiveringsvereiste als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
De Ladder geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Het begrip stedelijke ontwikkeling is omschreven in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Voor het begrip 'andere stedelijke voorzieningen' wordt aangesloten bij de Handreiking voor de ladder voor duurzame verstedelijking van de minister van IenM. Daarin wordt onder dit begrip verstaan: accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure.
Conclusie
Op grond van jurisprudentie geldt dat een woningbouwontwikkeling van 11 woningen of minder geen stedelijke ontwikkeling betreft. Aangezien onderhavige ontwikkeling betrekking heeft op slechts 10 woningen wordt geconcludeerd dat verdere toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking niet nodig is.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving.
Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
Conclusie
In de Omgevingsvisie zijn ter plaatse van het plangebied geen specifieke beleidsuitgangspunten of regels opgenomen.
Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 31 maart 2021 voor het laatst geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Conclusie
In de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland zijn ter plaatse van het plangebied geen specifieke beleidsuitgangspunten of regels opgenomen.
In algemene zin is in artikel 2.1 (regionale woonagenda) aangegeven dat een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe woningen in principe alleen mogelijk is als de ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. In paragraaf 3.3.1 is onderbouwd dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de kwantitatieve- en kwalitatieve behoefte uit het actuele regionale woonagenda. Deze woonagenda is op 11 december 2018 door Gedeputeerde Staten vastgesteld. Het initiatief past daarmee binnen het bepaalde in artikel 2.1 uit de omgevingsverordening.
Algemeen
De gemeente Heerde, Apeldoorn, Brummen, Deventer, Epe, Lochem, Voorst en Zutphen hebben in maart 2023 de Regionale Woondeal 2022-2030 Regio Stedendriehoek - Gelderland ondertekend. Met de woonagenda wordt ingezet op een toekomstbestendige woningvoorraad en woonomgeving. Ook voor de nieuwbouw wordt daaraan bijgedragen, door te bouwen met de juiste woningen, voor de juiste doelgroepen op de juiste plek.
De regionale woondeal komt voort uit afspraken die met het rijk, de provincie Gelderland en de deelnemende gemeenten zijn gemaakt. Hierbij wordt vooral ingezet op betaalbaar wonen.
Kwantitatieve- en kwalitatieve opgaven
Op basis van de speerpunten is de kwantitatieve woningbouwopgave voor de verschillende gemeenten in de regio bepaald. Voor de gemeente Heerde is afgesproken dat er nog behoefte is aan harde plancapaciteit voor 844 woningen tot 2030. Hierbij is er vooral behoefte aan betaalbare woningen.
Planspecifiek
Door het toevoegen van 10 appartementen levert onderhavig initiatief een directe bijdrage aan het uitbreiden van de lokale voorraad om in de behoefte aan nieuwe woningen binnen de gemeente Heerde te voorzien. De kwantitatieve behoefte aan de woningen uit voorliggend plan is daarmee aangetoond.
Ook vanuit kwalitatief oogpunt sluit het woningbouwprogramma van voorliggend initiatief aan op de uitgangspunten van het regionale woonbeleid. Onderhavige ontwikkeling dient qua programma in samenhang bezien te worden met de ontwikkeling "Koops - van Olst" aan de Bonenburgerlaan 23-29. Met beide ontwikkeling wordt een gevarieerd aanbod aan typologie woningen gerealiseerd waarbij minimaal 40% van de woningen sociale woningbouw betreft.
De 'Structuurvisie gemeente Heerde 2025' (2009) is opgesteld om in te spelen op maatschappelijke en economische ontwikkelingen. Deze visie is een agenda voor de in de regio en naar de eigen burgers, instellingen en ondernemers. De Structuurvisie Heerde 2025 (vastgesteld 17 september 2012) is een nadere uitwerking van de toekomstvisie van de gemeente Heerde (uit 2009) en onderscheidt drie zones in de gemeente:
Bij de structuurvisie is ook een Uitvoeringsparagraaf 6.0 (2019) vastgesteld. Hierin is aangegeven dat een initiatief een maatschappelijke meerwaarde dient te hebben, dat zich uit in een ruimtelijke meerwaarde, een sociaal-maatschappelijke meerwaarde, een economische en recreatieve meerwaarde, een duurzame meerwaarde en een meerwaarde maatschappelijke aanvaardbaarheid.
Bij alle ontwikkelingen die niet voldoen aan het beleidspercentage, zoals vermeld in de Woonagenda, verplicht de initiatiefnemer zich om te zoeken naar een alternatieve locatie voor de realisering van het sociaal woonprogramma, dan wel een financiële bijdrage te doen in het Vereveningsfonds sociale woningbouw. In de uitvoeringsparagraaf is mede opgenomen dat er binnen de gemeente nieuwe woningen gebouwd moeten worden ten behoeve van doelgroepen voor wie een woning in de huidige markt onbereikbaar dreigt te worden. Woningbouwplannen die niet voorzien in sociale woningbouw dienen een financiële bijdrage te leveren aan het gemeentelijke Vereveningsfonds. De gemeente Heerde schaart de volgende twee categorieën onder het sociale woonprogramma:
Planspecifiek
Het plangebied maakt onderdeel uit van zone 2 uit de visie; Nieuwe zakelijkheid en gezondheid. Nieuwe woningbouw is toegestaan binnen de grenzen van de kernen of de daarvoor aangewezen gebieden. Inbreiding en herstructurering hebben in de kernen de voorkeur boven uitbreiding en kunnen al een belangrijke bijdrage leveren aan het voorzien in de woningbehoefte. Inbreiding mag echter niet ten koste gaan van het karakter van de verschillende kernen. Het initiatief sluit aan op deze beleidsuitgangspunten uit de structuurvisie. De appartementen worden gerealiseerd op een inbreidingslocatie aan de rand van het centrum van Heerde die voorheen in gebruik was als bedrijfslocatie.
Afbeelding 3.1: Zonekaart 2 'Nieuwe zakelijkheid en gezondheid (plangebied met blauwe stip
aangeduid)
In aanvulling op het beleid uit de structuurvisie geeft de bijbehorende uitvoeringsparagraaf een nader afwegingskader voor nieuwe ruimtelijke projecten. Voorliggend initiatief heeft een meerwaarde op verschillende gebieden, waaronder ruimtelijke- sociaal-maatschappelijke-, economische- en duurzame meerwaarde. De meest aansprekende zijn hieronder toegelicht.
Sociaal-maatschappelijk: Door het aanbod van de vrije sector appartementen op deze locatie ontstaan er binnen Heerde dynamische verhuisbewegingen. De doorstromers of wel de mensen met een gevorderde wooncarrière vormen de doelgroep binnen het voorliggende plan. Met de verschuiving van deze doelgroep ontstaat er binnen Heerde een dynamische verhuisbeweging. De appartementen worden in het kader van toegankelijkheid uiteraard geschikt gemaakt voor rolstoelgebruikers en zijn daardoor levensloopbestendig en breder verkoopbaar.
Ruimtelijk: de bestaande bedrijfslocatie sluit qua functie en uitstraling niet aan bij de omgeving. Met het realiseren van de voorgenomen nieuwbouw op deze locatie ontstaat een nieuwe en kwalitatief hoogwaardige gebruikswaarde voor de toekomst. In het plan is gezocht naar een kleinschalige nieuwbouw van maximaal 3 bouwlagen hoog. In deze opzet worden de bestaande opstallen vervangen door nieuwbouw met een gelijkwaardige schaalgrootte.
Het huidige verhard oppervlak (bestaande opstal, terreinverharding t.b.v. het stallen van auto’s) zal door de voorgenomen ontwikkeling substantieel afnemen. Het voorgenomen plan kent meer groen (tuinen aan de straatzijde en zijkanten van het appartementengebouw, groenvoorzieningen rond parkeerplaatsen op eigen terrein, als ook groenvoorziening rond parkeervoorziening aan zijde Bonenburgerlaan).
De voorgenomen herontwikkeling van de bestaande garage op loopafstand van het centrum en met uitzicht op De Grift en De Bonenburg heeft een kwalitatief hoogwaardige en positieve bijdrage aan de openbare ruimte, de stedenbouwkundige kwaliteit en aan het woongenot.
Vereveningsfonds
Binnen het plangebied worden enkel vrije sector koopappartementen mogelijk gemaakt. Ten aanzien van het verplichte aandeel in het sociale segment dient deze ontwikkeling in samenhang bezien te worden met de herontwikkeling van de locatie "Koops - van Olst" aan de Bonenburgerlaan 23-29 te Heerde waar een overmaat aan programma in het sociale segment is opgenomen.
Het initiatief past binnen de gemeentelijke structuurvisie en de bijbehorende uitvoeringsparagraaf.
In juli 2015 heeft de gemeente Heerde haar woonvisie gepubliceerd. Uitgangspunt voor deze visie is de Woonvisie Regio Noord Veluwe 2014, waarin de gezamenlijke gemeenten uit de Regio Noord-Veluwe de algemene trends en hoofdlijnen met betrekking tot wonen hebben opgenomen.
De gemeentelijke woonvisie heeft de regionale hoofdlijnen vervolgens geconcretiseerd in 4 thema's:
Per thema wordt vervolgens weer een aantal hoofdlijnen aangegeven die regionaal en lokaal verder uitgewerkt moeten worden.
In 2015 heeft de gemeenteraad van Heerde voor de periode 2015-2025 een woonvisie vastgesteld. Sinds die tijd is de woningmarkt in hoog tempo veranderd. Na een crisisperiode is de markt de laatste jaren weer stevig aangetrokken. Het aantal woningverkopen neemt toe, nieuwbouwprojecten komen van de grond en ook de huizenprijzen stijgen.
In de Woonvisie Heerde 2015-2025 staan de beleidsmatige kaders die zijn vastgesteld door de gemeenteraad voor deze periode. De Structuurvisie gemeente Heerde 2025 biedt de ruimtelijke kaders voor de woonagenda en de Toekomstvisie Heerde 2025 biedt inzicht in het beoogde ontwikkelingsperspectief van onze gemeente en haar kernen. Deze woonagenda functioneert binnen genoemde kaders en geeft alleen aan wat de kwalitatieve en kwantitatieve opgaven zijn voor wonen. Hierbij wordt de kanttekening geplaatst dat de gemeente Heerde weinig gronden in bezit heeft en dat er daardoor een grotere afhankelijkheid is van de particuliere markt voor het uitvoeren van deze woonagenda. In de woonagenda doet de gemeente voorstellen over onderwerpen die nader uitgewerkt worden voor de nog op te stellen omgevingsvisie- en plan.
In maart 2021 is er, aanvullend op de woonagenda, een addendum vastgesteld, waarin de prijzen van de maximale huurgrens en ook de maximale verkoopprijzen van sociale woningbouw zijn aangepast. De aangepaste prijzen zijn benoemd in paragraaf 3.4.1.
Percentage sociale huurwoningen
Op 6 november 2018 heeft de gemeenteraad het college opgeroepen om: Ervoor zorg te dragen dat er in elk vastgesteld bouwproject ten minste sprake moet zijn van gemiddeld 30% sociale huur/starterswoningen. In maart 2021 is er, aanvullend op de woonagenda, een addendum vastgesteld waarin is vastgelegd dat er sprake dient te zijn van een aandeel van 40% sociale woningbouw.
Planspecifiek
Reeds is onderbouwd dat het woningbouwprogramma van voorliggend initiatief aansluit op de kwantitatieve- en kwalitatieve behoefte zoals opgenomen in het woonbeleid van de gemeente Heerde.
In aanvulling hierop heeft de gemeente in de woonagenda een staffeling opgenomen over het opnemen van sociale woningen binnen nieuwe woningbouwprogramma's. Voor een nieuw woningbouwplan dient op grond van het addendum op de woonagenda 40% van de woningen een sociale woning te betreffen. In de Structuurvisie Heerde 2025, zie verder 3.4.1, licht de gemeente toe wat het verstaat onder een sociale woning.
Voorliggend initiatief voorziet in totaal in 10 nieuwe appartementen in de vrije sector. Qua programma en aandeel sociale huur/starterswoningen dient onderhavige ontwikkeling in samenhang bezien te worden met de voorgenomen ontwikkeling van de locatie "Koops - van Olst" aan de Bonenburgerlaan 23-29 te Heerde waar een overmaat aan programma in het sociale segment is opgenomen. Gezamenlijk voldoen de plannen aan de gemeentelijke Woonagenda, inclusief vastgesteld addendum.
Het initiatief past binnen het woonbeleid van de gemeente Heerde.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is er door Inpijn Blokpoel een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat er ter plaatse van het plangebied enkel lichte verontreinigingen aanwezig zijn. Op basis van de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de milieuhygiënische bodemkwaliteit de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling niet belemmert.
De rapportage van het bodemonderzoek is als bijlage 1 bijgevoegd.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van o.a. de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) en de Atlas Leefomgeving. Hieruit blijkt dat de concentraties stikstofdioxide, fijnstof en zeer fijnstof ruim onder de gestelde grenswaarden liggen. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Als gevolg van het initiatief verdwijnt de bestaande bedrijfslocatie met bedrijfswoning en daar komt een woonlocatie met in totaal 10 appartementen voor terug. Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief daarmee van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (1.500 nieuwe woningen / 3%). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Wegverkeerslawaai
Ter plaatse van de wegen in de omgeving van het plangebied geldt een maximumsnelheid van 30 km/u.
Het plangebied ligt niet binnen een geluidzone van een 50 km/u-weg. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek vanuit de Wgh is daarom niet noodzakelijk. De wegen in de omgeving van het plangebied worden voornamelijk gebruikt door autoverkeer (licht verkeer). In de omgeving zijn geen bedrijventerreinen of andere locaties gelegen die zwaar verkeer aantrekken. Ook liggen er geen busstations in de omgeving van het plangebied. Mede door deze omgevingskarakteristiek kan worden gesteld dat de wegen in de omgeving van het plangebied nauwelijks gebruikt worden door middelzwaar- en zwaar verkeer. In samenhang met de beperkte maximumsnelheid voor het lichte verkeer kan geluidshinder vanuit wegverkeerlawaai op het plangebied op voorhand worden uitgesloten. Gelet op de situering van het appartementengebouw ten opzichte van de weg worden de appartementen aan de achterzijde volledig afgeschermd van het wegverkeerslawaai waardoor elk appartement over ten minste één geluidluwe gevel zal beschikken. Het is, gelet op de relatief lage verkeersintensiteiten in combinatie met de lage snelheid, aannemelijk dat met een standaard geluidwering in de gevel voldaan zal worden aan de eisen voor wat betreft het binnenniveau.
Industrie- en spoorweglawaai
In de omgeving van het plangebied zijn geen industrieterreinen en/of spoorwegen gelegen. Geluidshinder afkomstig van deze geluidsbronnen kan daarmee op voorhand worden uitgesloten.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door bedrijf- en milieuzonering. Onder bedrijf- en milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende activiteiten enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Bedrijf- en milieuzonering heeft twee doelen:
VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
In de publicatie bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG, versie 2009) is het principe van functiescheiding verder uitgewerkt. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).
De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieugevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken. De VNG-publicatie hanteert verschillende omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied.
Planspecifiek
De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door overwegend woonfuncties en lichte vormen van bedrijvigheid passend binnen een woonomgeving. Er zijn geen bedrijven in de omgeving aanwezig die een belemmering vormen voor de beoogde woningbouw.
Aangezien er met onderhavige ontwikkeling een bedrijfsmatige functie wordt opgeheven en woningen toegevoegd worden, kan gesteld worden dat de voorgenomen ontwikkeling qua milieuhinder een positief effect heeft op de omgeving.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG- tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt. Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Planspecifiek
Op basis van de provinciale risicokaart blijkt dat er in de omgeving geen potentiële risicobronnen aanwezig zijn die een belemmering zouden kunnen vormen. Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Beleid waterschap Vallei en Veluwe
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geeft het waterschap concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen. Daarnaast heeft het waterschap de Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe vastgesteld. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst. In de Het Algemene beleidsregels (3e wijziging, 2017) bij de Keur 2013 wordt ten doel gesteld dat een uitbreiding van het verhard oppervlak in principe, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, waterbalans neutraal moet plaatsvinden.
Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van beleid bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:
Er is sprake van een vrijstelling van het compenseren van de toename van verhard oppervlak als de toename minder is dan 1.500 m² in stedelijk gebied. In landelijk gebied geldt deze vrijstelling ook, tenzij de afvoer niet plaatsvindt in een oppervlaktelichaam met de aanduiding 'water met natuurfunctie zijnde Hen-Sed water' op de natuurkaart behorende bij de Algemene Regels van de Keur. Dan is er sprake van een vrijstelling bij een toename van het verhard oppervlak van minder dan 4.000 m².
Planspecifiek
Watertoets
Voor onderhavige ontwikkeling is digitale watertoets doorlopen. De watertoets is als bijlage 2 toegevoegd. Uit de digitale watertoets blijkt dat er met de voorgenomen ontwikkeling geen waterschapsbelangen in het geding zijn. Het plangebied ligt, anders dan binnen een grondwaterfluctuatiezone (zie het kopje in het vervolg van deze paragraaf) niet binnen gebieden, zones of keringen die vanuit het aspect water bescherming genieten. Verdere afstemming met het waterschap is dan ook niet aan de orde.
Hemelwater
Het verhard oppervlak binnen het plangebied neemt als gevolg van dit initiatief af. Het is daarom niet verplicht om compenserende maatregelen te treffen. Bij de toekomstige inrichting van het buitenterrein worden door het toevoegen van groen en infiltratiekratten wel voorzieningen aangelegd waardoor overtollig hemelwater in de bodem wordt geïnfiltreerd. Een uitwerking van deze voorzieningen volgt tijdens de omgevingsvergunningaanvraag voor het bouwen.
Grondwaterfluctuatiezone
Het plangebied ligt in de grondwaterfluctuatiezone, zoals die door de Provincie Gelderland is bepaald. Dit is een zone langs de flanken van het Veluwemassief, waar de grondwaterstanden naar verwachting op termijn zullen stijgen. Afhankelijk van de verwachtte stijging kan het raadzaam zijn daar nu rekening mee te houden, om toekomstig grondwateroverlast te voorkomen. In de provinciale omgevingsvisie en -verordening zijn geen beleidsuitgangspunten en/of regels opgenomen over dit thema. Voorliggend plan voorziet echter niet in woon- en/of verblijfruimtes beneden maaiveld waardoor problemen met het grondwater zijn uit te sluiten.
Overige waterhuishoudkundige aspecten
De appartementen zullen worden aangesloten op het bestaande rioolnetwerk in de omgeving van het plangebied. Tijdens de bouw zullen geen uitloogbare materialen worden gebruikt.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 1 juli 2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
In het kader van voorliggend initiatief zijn een quickscan Flora en Fauna (bijlage 3), een aanvullend onderzoek (bijlage 4) en een onderzoek stikstofdepositie (bijlage 5) uitgevoerd. De belangrijkste conclusies zijn in het vervolg van deze paragraaf opgenomen.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden liggen op 1,8 km (Veluwe, ten oosten) en 2,7 km (Rijntakken, ten zuiden) afstand vanaf het plangebied. Gelet op het voornemen in relatie tot deze afstanden kunnen negatieve effecten vanuit geluid, lichthinder en trilling op voorhand worden uitgesloten. Voor het aspect stikstof is een stikstofdepositie onderzoek opgesteld. Geconcludeerd wordt dat zowel in de gebruiks- als de realisatiefase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningplichtig. In geval van veranderende wet- of regelgeving en/of veranderende rekensoftware, zal de stikstofdepositie opnieuw berekend worden.
Soortenbescherming
Uit het uitgevoerde verkennende onderzoek bleek dat de te slopen bebouwing geschikt was als verblijfplaats voor vleermuizen. Gelet hierop is een jaarrond vleermuisonderzoek uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat er geen vleermuisverblijfplaatsen aanwezig zijn.
Hiermee is het bestemmingsplan uitvoerbaar ten aanzien van ecologie. Te allen tijde geldt dat de zorgplicht uit de Wet natuurbescherming nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
Parkeerbeleid
De gemeente Heerde heeft op 5 oktober 2012 de Parkeernormennota - naar integraal parkeerbeleid vastgesteld. In het vervolg van deze paragraaf wordt uitgegaan van de uitgangspunten uit deze nota. Op gemeenteniveau valt Heerde valt onder de noemer 'weinig stedelijk'. Het plangebied ligt binnen een 'schil / overloopgebied)'.
Planspecifiek
Parkeren
Conform het gemeentelijke parkeerbeleid gelden voor woonfuncties de volgende parkeernormen:
Er zijn 8 appartementen, welke vallen onder de categorie ‘woning midden’ en 2 appartementen welke vallen onder de categorie ‘woning duur’.
De berekening wordt dan als volgt: (8*1.7)+(2*1.8)= 13,6+3,6=17,2 parkeervakken.
In het plan zijn totaal 18 parkeervakken op eigen terrein voorzien en daarmee voldoet het plan aan de gestelde eisen.
Verkeer
Aangezien er naast onderhavige ontwikkeling nog een ontwikkeling (Bonenburgerlaan 48) gerealiseerd wordt met een verkeersafwikkeling op de Meidoornlaan, is er door Aveco de Bondt een verkeerskundige analyse uitgevoerd waarin beide ontwikkeling in samenhang zijn beschouwd. Om te bepalen wat de verkeerskundige impact van de ontwikkelingen is op de omgeving is een telling verricht middels een tellus op de Meidoornlaan. De tellus is van 17 juni t/m 1 juli 2022 13 kalenderdagen actief geweest en heeft al het passerende verkeer, zowel gemotoriseerd als niet gemotoriseerd, geteld.
Op basis van de tellingen en de analyse wordt geconcludeerd dat de verkeersgeneratie van beide plannen slechts voor geringe toename van de verkeersintensiteiten op de Meidoornlaan zorgt . De totale intensiteit (meting + ontwikkelingen) is dermate laag dat niet verwacht wordt dat dit tot verkeerskundige problemen zal leiden.
Het mobiliteitsonderzoek is als bijlage 6 bijgevoegd.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Binnen het plangebied en in de omgeving zijn geen waardevolle cultuurhistorische objecten of elementen gelegen, waaronder monumenten. Ook ligt het plangebied niet binnen een landschap dat vanuit het aspect cultuurhistorie bescherming geniet. Voorliggend initiatief heeft geen negatief effect vanuit het aspect cultuurhistorie.
Archeologie
Op basis van de uitsnede van de archeologische beleidskaart van de gemeente Heerde blijkt dat het plangebied ligt in een gebied met een hoge archeologische verwachting. Voor deze gebieden geldt een onderzoeksverplichting bij werkzaamheden die de bodem met een oppervlak van minimaal 100 m2 en dieper dan 40 cm onder maaiveld verstoren.
Gelet hierop is er door Laagland Archeologie gestart met het uitvoeren van een inventariserend archeologisch onderzoek. Op basis van het bureauonderzoek (zie bijlage 7) geldt een hoge verwachting voor resten uit de periode Midden-Neolithicum – Late Middeleeuwen. Om deze verwachting te toetsen is er door Laagland een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 8) . Op grond van dit onderzoek blijkt dat er mogelijk nog archeologische resten aanwezig kunnen zijn. Indien behoud in-situ niet mogelijk is, wordt een vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven geadviseerd. Gelet op het huidige gebruik ter plaatse van het plangebied zal dit onderzoek na bedrijfsbeëindiging uitgevoerd worden. De archeologische waarden zijn tot die tijd middels een dubbelbestemming "Waarde - Hoge archeologische verwachting" beschermd.
Hiermee is het bestemmingsplan uitvoerbaar ten aanzien van Cultuurhistorie en Archeologie.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Planspecifiek
Dit bestemmingsplan voorziet in principe in directe eindbestemmingen voor de binnen de planonderdelen aanwezige activiteiten. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
De voorgenomen ontwikkeling maakt een toevoeging van 10 wooneenheden binnen de bebouwde kom mogelijk. Dat betekent, dat het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt, zoals dat is bedoeld in categorie D.11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Deze activiteit betreft de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Een stedelijk project valt onder een m.e.r.-beoordelingsplicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
Aangezien deze drempelwaarden niet worden overschreden geeft het Besluit milieueffectrapportage aanleiding om een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieueffecten.
Voor voorgenomen ontwikkeling is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling (zie bijlage 9) opgesteld. Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.
Wanneer er geen 'belangrijke nadelige gevolgen' zijn voor het milieu is het conform de wetgeving en de vigerende praktijk niet noodzakelijk om een volledige m.e.r.-procedure te doorlopen. Hiermee is het bestemmingsplan uitvoerbaar ten aanzien van het Besluit milieueffectrapportage.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Artikel 3 Tuin
Aan de gronden aan de voorzijde en zijkant van het appartementengebouw is de bestemming Tuin toegekend. Deze gronden zijn bestemd voor de tuinfunctie behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, met daarbij behorende andere bouwwerken, erven en parkeervoorzieningen.
Artikel 4 Wonen
Aan de overige gronden binnen het plangebied is de bestemming Wonen toegekend. Deze gronden zijn bestemd voor de functie wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis gebonden beroep; parkeervoorzieningen en tuinen en erven. Gestapelde woningbouw is met een aanduiding mogelijk gemaakt.
Artikel 5 Waarde - Hoge archeologische verwachting
Aan het gehele plangebied is de dubbelbestemming Waarde - Hoge archeologische verwachting toegekend. Op grond van deze dubbelbestemming geldt een beschermingsregeling voor het archeologisch bodemarchief.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro opgenomen.
Aangezien zowel de gemeente als de initiatiefnemers veel waarde hechten aan burgerparticipatie hebben er in het voortraject twee informatieavonden voor de directie omgeving van het plangebied plaatsgevonden. De belanghebbenden hadden op deze informatieavonden overwegend een positief kritische houding. In de bijlage 10 en 11 zijn de verslagen van de informatieavonden opgenomen.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 28 november 2023,6 weken ter inzage gelegen (tot en met 9 januari 2024). Gedurende deze periode zijn 3 zienswijzen ingediend. Op grond van de zienswijzen is afbeelding 2.3 gewijzigd. In de als bijlage 12 opgenomen zienswijzennota en nota van wijzigingen wordt ingegaan op de zienswijzen, de gemeentelijke reactie op de zienswijzen en welke wijzigingen zijn doorgevoerd in het plan.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de plankostenscan. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de anterieure overeenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.