Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Ontwikkelingsgebieden, 13e herziening (Parallelweg 7 te Wapenveld)
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0246.613PRLW7-VA01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1. het plan:
het bestemmingsplan Ontwikkelingsgebieden, 13e herziening (Parallelweg 7 te Wapenveld) van de gemeente Heerde;
 
2. het bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0246.613PRLW7-VA01 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen;
 
3. aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
 
4. aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
5. aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
6. aan huis gebonden beroep:
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeen- stemming is;
 
7. aan huis gebonden bedrijf
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk met personeel, niet zijnde een aan-huis-gebonden-beroep, waarbij de woning met bijbehorende gebouwen in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
8. archeologische waarde:
de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;
 
9. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
 
10. bebouwingspercentage:
de bebouwde oppervlakte van de gebouwen uitgedrukt in procenten van de totale oppervlakte van nader aangegeven gronden;
 
11. bestemmingsgrens:
De grens van een bestemmingsvlak;
 
12. bestemmingsvlak:
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
13. bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
 
14. bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw voor zover het hoofdgebouw een vrijstaand gebouw betreft;
 
15. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
 
16. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
17. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
18. bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
 
19. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
 
20. bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde verbonden is;
 
21. carport:
een ten hoogste door twee wanden omsloten overdekte ruimte;
 
22. dak:
iedere boven beëindiging van een gebouw;
 
23. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
24. hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
 
25. landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
 
26. natuur(lijke)waarde:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door onderlinge samen- hang en beïnvloeding van de levende en niet-levend natuur, zoals geologische, geomorfologische, bodemkundige en/of biologische elementen;
 
27. normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;
 
28. overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden
 
29. overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
 
30. paardenbak:
een niet overdekte piste, voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem waar naast training en africhting van het paard eveneens toetsing van prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden;
 
31. peil:
de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
 
32. prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
 
33. recreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
 
34. seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
35. uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
 
36. voorgevel:
de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de door of namens burgemeester en wethouders aangewezen gevel(s);
 
37. woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
 
38. woonhuis:
een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneen gebouwd, dat slechts één woning omvat.
  
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
  1. de breedte van een gebouw: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren;
  2. de dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
  3. de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  4. de inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
  5. de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een ander bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
  6. de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,75 m bedraagt.
 
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Tuin
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘tuin’ aangewezen gronden zijn:
  1. bestemd voor tuin behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen met daarbij behorende carports, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, erven en parkeervoorzieningen;
3.2 Bouwregels
 
Op de tot ‘tuin’ bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming dan wel de aangrenzende bestemming ‘Wonen’, met dien verstande dat:
 
3.2.1 Erkers, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen
voor erkers, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen ten dienste van de aangrenzende bestemming ‘Wonen’ de volgende regels gelden:
  1. deze (van een woonhuis deel uitmakende) bebouwing mag de (verlengde) grenzen van het bouwvlak over niet meer dan de halve gevelbreedte met niet meer dan 1,5 m overschrijden;
  2.  de afstand tussen de bebouwing en de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 1,5 m bedragen, tenzij sprake is van aaneengesloten bebouwing bij twee aan elkaar grenzende woonhuizen, in welk geval geldt dat de totale lengte van de aaneengesloten bebouwing niet meer dan 6 m mag bedragen en dat de afstand tot het daarnaast gelegen woonhuis niet minder dan 1 m mag bedragen;
  3. de afstand tussen de bebouwing en gronden in hoofdzaak bestemd voor verkeersdoeleinden dan wel groenvoorzieningen mag niet minder dan 3 m bedragen;
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor Bouwwerken, geen gebouwen zijnde de volgende regels gelden:
  1. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer dan 3,25 m bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte mag worden verhoogd tot ten hoogste de bouwhoogte van de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;
  2. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer dan 1 m bedragen.
3.2.5 bebouwing ten dienste van Wonen
Voor bebouwing ten dienste van de aangrenzende bestemming ‘Wonen’ geldt dat de navolgende bebouwing de (verlengde) grenzen van het bouwvlak met niet meer dan 1,5 m mag overschrijden:
  1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
  2. schotelantennes;
  3. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken.
Artikel 4 Wonen
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het wonen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis gebonden beroep met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven, met dien verstande dat de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing;
4.2 Bouwregels
 
Op de tot ‘Wonen’ bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:
 
4.2.1 hoofdgebouwen
Voor een hoofdgebouw gelden de volgende regels:
  1. een hoofdgebouw dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  2. het aantal hoofdgebouwen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan 1;
  3. de breedte mag niet minder dan 5 m bedragen;
  4. de afstand van woonhuizen tot de perceelgrens mag niet minder dan 3 m bedragen;
  5. de goothoogte mag niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven goothoogte;
  6. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m;
  7. de dakhelling mag niet minder dan 25o en niet meer dan 60o bedragen;
  8. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat de (verlengde) grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde mogen worden overschreden door:
    1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    2. schotelantennes;
    3. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    4. (hoek-)erkers, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, mits over niet meer dan de halve gevelbreedte en mits de (verlengde) grenzen van het bouwvlak met niet meer dan 1,5 m worden overschreden;
4.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. de afstand van een bijbehorende bouwwerk, niet zijnde een carport, tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mag niet minder dan 3 m bedragen en van een carport niet minder dan 0 m;
  2. de afstand van een bijbehorende bouwwerk tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 1 m bedragen, tenzij in de perceelgrens wordt gebouwd;
  3. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 100 m2, met inachtneming van de volgende regels:
    1. de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van het achter de voorgevel van het woonhuis en het verlengde daarvan gelegen bouwperceel;
    2. in afwijking van het bepaalde onder 1 mag de gezamenlijke oppervlakte meer bedragen dan 50% tot een maximum van 20 m2;
    3. bij de berekening van de gezamenlijke oppervlakte wordt de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken voor zover gelegen binnen het bouwvlak niet meegerekend;
  4. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 3 m bedragen;
  5. de bouwhoogte van een bijbehorende bouwwerk mag niet meer dan 6 m bedragen;
  6. in afwijking van het bepaalde onder f mag de bouwhoogte meer bedragen dan 6 meter tot een maximaal 2 meter lager dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor Bouwwerken, geen gebouwen zijnde de volgende regels gelden:
  1. de bouwhoogte mag niet meer dan 1 m bedragen indien zij vóór de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden opgericht;
  2. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer dan 3,25 m bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte mag worden verhoogd tot ten hoogste de bouwhoogte van de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;
  3. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen niet meer dan 2 m bedragen.
4.3 Afwijken bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. lid 4.2.1 onder e en f en toestaan dat de goot- en/of bouwhoogte wordt verhoogd met niet meer dan 2 meter;
  2. lid 1.2.1 onder g ten behoeve van een afwijkende dakhelling;
  3. lid 4.2.1 onder c ten behoeve van een vergroting van de toegestane oppervlakte tot niet meer dan 120 m2;
  4. ten behoeve van een paardenbak bij een woning.
  5. Bij toepassing van het bepaalde onder a tot en met d vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 11.2.
4.4 Specifieke gebruiksregels
 
4.4.1 Strijdig gebruik
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woonruimte;
  2. het gebruik van gronden en opstallen voor een (aan huis gebonden) bedrijf;
4.4.2 Voorwaardelijke verplichting
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van de nieuw te bouwen woning overeenkomstig de in de bestemming 'Wonen' opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de afgeronde sloop van de bestaande woning waarbij
  1. binnen 12 maanden na het gereedmelden van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning de bestaande woning is gesloopt.
4.5 Afwijken gebruiksregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. lid 4.1 ten behoeve van een paardenbak bij een woning;
  2. lid 4.1 en 4.4 onder a ten behoeve van aan huis gebonden bedrijven als genoemd in categorie 1 van de lijst van bedrijven zoals als bijlage 2 bij deze regels gevoegd.
  3. Bij toepassing van het bepaalde onder a tot en met d vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 11.2.
Artikel 5 Leiding - Gas
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Leiding – Gas’ en bijbehorende leidingzone aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen (basis)bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse hoge druk gastransportleidingen (inclusief voorzieningen) met de daarbij behorende belemmeringenstroken.
 
5.2 Voorrangsbepaling
 
De regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.
 
5.3 Bouwregels
 
In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, geldt dat op of in de in 5.1. bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de leiding(en) mogen worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m mag bedragen. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid
 
5.4 Afwijken bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.3 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
 
5.5 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen t.b.v. van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding.
  2. het wijzigen van het gebruik van bestaande gebouwen, indien daardoor een kwetsbaar object wordt toegelaten.
5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
5.6.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding - Gas zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  2. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  3. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  5. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
5.6.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Het verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:
  1. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  2. die het normale beheer en onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  3. zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken;
  4. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
5.6.3 Afwegingskader
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet schaden.
 
5.6.4 Adviesplicht
Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning, als bedoeld in 5.6.1, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.
Artikel 6 Waarde - Hoge archeologische verwachting
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Hoge archeologische verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.
 
6.2 Bouwregels
 
Op de tot 'Waarde - Hoge archeologische verwachting' bestemde gronden gelden voor het bouwen van bebouwing de volgende regels:
  1. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen van een bouwwerk groter dan 100 m2, dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. in afwijking van het gestelde onder a hoeft de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen geen rapport als bedoeld onder a te overleggen, indien één van de volgende situaties van toepassing is:
    1. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het vervangen van bestaande bebouwing (waaronder een bestaande ondergrondse kelder), waarbij de oppervlakte aan bebouwing niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut (met uitzondering van nieuwe kelders);
    2. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het uitbreiden van bestaande bebouwing tot maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering, met behoud van bestaande funderingen;
    3. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het bouwen in de bodem tot een diepte van 0,4 m onder het bestaande maaiveld;
    4. naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
  3. Indien het onder a genoemde rapport of de beschikbare informatie als bedoeld in b onder 4 daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd te stellen kwalificaties, zonodig archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden;
  4. indien uit het onder a genoemde rapport of uit de beschikbare informatie als bedoeld in b onder 4 of uit het vervolgonderzoek bedoeld in c blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor bouwen:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
6.3.1 Vergunningplicht
Behoudens het bepaalde in lid 6.3.2 , is het verboden op of in de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:
  1. aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. verlagen van de bodem en afgraven van gronden, tenzij daarvoor een vergunning is krachtens de Ontgrondingenwet en het ophogen en egaliseren van de gronden;
  3. aanleggen en dempen van watergangen en poelen;
  4. aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen (nutsvoorzieningen) breder dan 0,8 m en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  5. diepploegen, zijnde het extra diep – meer dan circa 0,4 m onder het maaiveld – omploegen, het (chemisch) scheuren van grasland, anders dan voor graslandverbetering;
  6. bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters.
6.3.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Het in lid 6.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:
  1. werken en werkzaamheden in het kader van het normale (agrarische) beheer, onderhoud en exploitatie, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. werken en werkzaamheden waarmee rechtens is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
  3. werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 6.3.1 onder d, voor zover daarvoor een omgevingsvergunning is vereist voor bouwen;
  4. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  5. in het kader van archeologisch onderzoek en archeologische opgravingen, mits deze worden verricht door een ter zake deskundige als bedoeld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
  6. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 0,4 m onder het bestaande maaiveld met een maximale oppervlakte van 100 m2.
6.3.3 Afwegingskader
  1. De onder lid 6.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
  2. Indien het onder lid 6.3.3 onder a genoemde rapport of de beschikbare informatie daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd te stellen kwalificaties zonodig archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden. 
3 Algemene regels
    
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
 
8.1 Straalpad
 
Ter plaatse van de aanduiding straalpad mag, indien op grond van een bestemmingsbepaling een grotere bouwhoogte is toegestaan, de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op die gronden, ten opzichte van het door of namens burgemeester en wethouders bepaalde peil, niet meer dan 33 m bedragen, tenzij uit overleg met de straalpadbeheerder blijkt dat daartegen geen bezwaar bestaat.   
 
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
  1. Onder een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
    1. het gebruiken of het laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting;
    2. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als paardenbak;
    3. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor doeleinden van zelfstandige bewoning;
    4. het gebruik van gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale bedrijfsvoering.
  2. Onder een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt niet verstaan:
    1. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, vrijstelling of ontheffing vereist en deze is verleend, dan wel een melding is gedaan;
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
 
10.1 Algemeen
 
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van:
  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van
  3. wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  4. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de ontheffing gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  5. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  6. de bestemmingsregels en toestaan dat wordt gebouwd voor nutsvoorzieningen tot een bouwhoogte van niet meer dan 3 m en een oppervlakte van niet meer dan 25 m2;
  7. het bepaalde ten aanzien van de maximale hoogte van gebouwen en toestaan dat de hoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en schotelantennes, indien de oppervlakte van de vergroting van de verhoging niet meer bedraagt dan 1 m2, met dien verstande dat de oppervlakte van de vergroting ten behoeve van een liftkoker niet meer bedraagt dan 4 m2.
  8. Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 10.2.
10.2 Afwegingskader afwijking
 
Bij toepassing van de in dit plan genoemde afwijking kan slechts worden toegestaan, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. de woonsituatie;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de sociale veiligheid;
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. 
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
 
11.1 Bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is te niet gegaan.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijking verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van het van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan. 
Artikel 12 Slotregel
 
Deze regels kunnen worden aangehaald als:
 
" Ontwikkelingsgebieden, 13e herziening (Parallelweg 7 te Wapenveld) "
 
Aldus vastgesteld door de Raad in de vergadering van ….......