Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: TAM-omgevingsplan Bovenkamp III
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0246.620ONTTAMOPBvnkIII-ON01

Toelichting

1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De Bovenkamp is één van de nieuwbouwlocaties voor woningbouw in de gemeente Heerde. Sinds 2010 is in twee fasen aan de zuidzijde van de bebouwde kom van Heerde, ten westen van de Eperweg een nieuwbouwwijk gerealiseerd met een gedifferentieerd woningbouwprogramma. De Bovenkamp heeft een dorpse stedenbouwkundige opzet met een open en een op het omliggende landschap gerichte structuur. Met het realiseren van de beoogde derde fase wordt de Bovenkamp als nieuwbouwlocatie voor woningbouw afgerond. Hiertoe is voor de agrarische gronden ten westen van de bestaande woonwijk een ontwerp voor de stedenbouwkundige opzet gemaakt, dat aansluit op de bestaande woonwijk en recht doet aan de landschappelijke kwaliteiten van de omgeving.
De stedenbouwkundige opzet voorziet in de bouw van circa 80 tot maximaal 100 woningen in vier velden. Centraal in het door het plangebied stroomt de Wendhorstbeek. Rondom de loop van de beek is een groenzone voorzien, die het plangebied in een noordelijk en een zuidelijk deelgebied opdeelt. De groenzone biedt tevens de mogelijkheid om de wateropgave als gevolg van de nieuwe woonwijk op te lossen met de aanleg van wadi's.
 
De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het geldende omgevingsplan van rechtswege, het bestemmingsplan ‘Ontwikkelingsgebieden', zoals vastgesteld op 13 juli 2009, en het bestemmingsplan 'Heerde-Dorp' vastgesteld op 30 maart 2009. Om de voorgenomen ontwikkelingen mogelijk te kunnen maken is een wijzigingsbesluit van het omgevingsplan ter plaatse van het plangebied noodzakelijk. Voorliggend TAM-omgevingsplan vormt het nieuwe planologische kader om de voorgenomen ontwikkelingen mogelijk te maken en onderbouwt dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
   

1.2 Maatschappelijke doelen van de Omgevingswet

In de Omgevingswet zijn de maatschappelijke doelen van de wet opgenomen. Deze wet is, met het oog op duurzame ontwikkeling, de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu, gericht op het in onderlinge samenhang:
  • bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit voor inwoners;
  • doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.

1.3 Het TAM-omgevingsplan

Het TAM-omgevingsplan biedt binnen het wettelijke kader van de Omgevingswet de mogelijkheid om via de IMRO-standaard (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening uit de Wet ruimtelijke ordening) het omgevingsplan te wijzigen voor urgente gebiedsontwikkelingen. TAM staat voor Tijdelijke Alternatieve Maatregel. Deze manier van werken maakt het voor gemeenten die bij de voorbereiding en inwerkingtreding van de Omgevingswet nog geen gebruik kunnen maken van lokale of landelijke onderdelen van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO). Dit vangnet zorgt ervoor dat zij de belangrijkste uitvoeringsprocessen kunnen blijven uitvoeren, totdat zij het DSO wel kunnen gebruiken. 

1.4 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt in het zuidwestelijke deel van de bebouwde kom van Heerde en sluit aan bij de woonwijken Bovenkamp I en II. Deze wijken grenzen in het zuidoosten aan het plangebied en zijn in eerdere ontwikkelingsfasen van de wijk gerealiseerd. Verder wordt het plangebied begrenst door agrarische gronden van het buitengebied van Heerde en de woonpercelen aan de Elburgerweg en het Scholtenspad.
 
Ligging van het plangebied
 
Het plangebied bestaat uit de kadastrale percelen H 2290, H 2291, H 3212, H 3236 en H 3634. De gezamenlijke oppervlakte van deze percelen bedraagt circa 3,4 hectare.
 

1.5 Geldend omgevingsplan

Ter plaatse van het plangebied gelden in het tijdelijke deel van het omgevingsplan de bestemmingsplannen ‘Ontwikkelingsgebieden' en 'Heerde-Dorp' van de gemeente Heerde.
 
Het bestemmingsplan ‘Ontwikkelingsgebieden' is vastgesteld op 13 juli 2009. Het plangebied is grotendeels bestemd als ‘Agrarisch’ zonder bouwmogelijkheden. De centraal door het plangebied stromende Wendhorstbeek is bestemd als 'Water'. Op de locatie waar de beek het plangebied binnenkomt is de grond bestemd als 'Bos'. zuidoostelijke hoek van het plangebied is bestemd als ‘Wonen’ met een bouwvlak. In het noordelijke deel van het plangebied geldt tevens de dubbelbestemming ‘Archeologisch waardevol gebied’.
 
Uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Ontwikkelingsgebieden' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
 
Het bestemmingsplan 'Heerde-Dorp' is vastgesteld op 30 maart 2009. Conform dit bestemmingsplan geldt de bestemming 'Agrarisch'. Tevens geldt de dubbelbestemming ‘Archeologisch waardevol gebied’.
 
Uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Heerde-Dorp' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.6 Opzet van de toelichting

Het tweede en derde hoofdstuk van deze toelichting geven een beschrijving van respectievelijk de bestaande- en toekomstige situatie. In het vierde en vijfde hoofdstuk wordt voorgenomen ontwikkeling getoetst aan het relevante ruimtelijke beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk zes wordt de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan het Besluit milieu-effectrapportage. Hoofdstuk zeven bevat een toelichting op de regels. In hoofdstuk acht en negen komen achtereenvolgens de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.

2 Beschrijving van de bestaande situatie

2.1 Inleiding

Aan de hand van een beschrijving van het landschap en de stedenbouwkundige structuur wordt in dit hoofdstuk inzicht gegeven in bestaande situatie.

2.2 Landschap

Heerde ligt op de oostelijke flank van de Veluwe, in de zone waar het Veluwemassief langzaam overgaat in de IJsselvallei. Over een west-oost lopende lijn van circa 10 kilometer vanuit de Veluwe daalt de hoogte van circa 20 m +NAP naar circa 3 m +NAP in de IJsselvallei. Het plangebied ligt op circa 8 m +NAP. De flanken van de Veluwe vormen daarin het overgangsgebied. Deze gebieden worden vooral gekenmerkt door een afwisseling van bospercelen, landbouwgronden en verspreid liggende bebouwing, voornamelijk vrijstaande woningen. Hoe dichter bij de Veluwe, hoe meer aaneengesloten de bospercelen zijn. In oostelijke richting neemt de omvang van deze percelen af en wordt het landschap meer en meer bepaald door het agrarisch grondgebruik. Het landschap heeft hier ook een meer open karakter. Bebouwingskernen als Heerde liggen op de overgang tussen de meer bebosde gebieden en de agrarische gebieden.
 
Het landschap ten noorden en oosten van het plangebied wordt gekenmerkt door de dorpsranden van Heerde. Met name ten noorden staan in enkele buurten langs de Elburgerweg vrijstaande woningen. Deze buurten liggen in de bossen die als uitlopers van de Veluwe de dorpskern van Heerde in steken.
Het landschap ten zuiden en westen van het plangebied heeft een agrarische oorsprong en is onderdeel van het Horsthoekerveld. Dit gebied is van oorsprong een kleinschalig agrarisch ontginningsgebied met onregelmatige verkavelingen. Het gebied wordt doorsneden door verschillende beken (Wendhorstbeek, Noordelijke, Middelste en de Zuidelijke Horsthoekerbeek). Verspreid in het gebied komen nog enkele (voormalige) agrarische erven voor. Met het verdwijnen van de agrarische activiteiten zijn in de loop van de afgelopen decennia veel nieuwe, veelal grote, woningen met bijgebouwen op en tussen de oorspronkelijke agrarische erven gebouwd. Deze nieuwe erven zijn veelal rijkelijk voorzien van erfbeplanting en groene tuinen. Dit heeft geleid tot een afwisselend open en meer gesloten landschap met een kleinschalig karakter waarbij kleine bouw- en weilandjes worden afgewisseld met groene erven. Door de aanleg van de snelweg A50 in de jaren '80 is de oorspronkelijke ruimtelijke samenhang tussen de Veluwe, het ontginningsgebied en de dorpsrand van Heerde verdwenen.
 
Centraal door het plangebied stroomt van west naar oost de Wendhorstbeek. Deze beek ontspringt ter hoogte van de Steenvoortseweg, op de flank van de Veluwe, en mond ter hoogte van de Bonenburgerlaan uit in de Grift/het Apeldoons Kanaal.

2.3 Stedenbouwkundige structuur

Ten oosten van het plangebied liggen de nieuwbouwwijken Bovenkamp I en II. Deze wijken zijn de afgelopen jaren in verschillende fasen tot stand gekomen. De wijk heeft een open en naar de omgeving gerichte stedenbouwkundige structuur en bestaat uit een mix van vrijstaande, geschakelde en aaneen gebouwde woningen. De wijk wordt ontsloten vanaf de rotonde in de Eperweg, via de Wezeweg zijn zowel de eerste als de tweede fase van de Bovenkamp bereikbaar.
 
Stedenbouwkundige structuur Bovenkamp
  
Mede door de ruime opzet van de hoofdwegen met (deels) groene bermen en vele tuinen heeft de wijk een groen karakter. Dit wordt versterkt door de open structuur van de wijk, waardoor het omliggende landschap op verschillende plekken vanuit de wijk te ervaren is.
 
Ruime en groene opzet van het wegprofiel van de Ten Veldhuize
 
Twee landschappelijke elementen hebben verder een duidelijke plek gekregen in de wijk, waardoor de vervlechting van de stedenbouwkundige structuur met het landschap zichtbaar is. Fase I en II worden van elkaar gescheiden door een (snel)fietspad over het tracé van de voormalige tramlijn Apeldoorn - Zwolle. Na het verdwijnen van de tramverbinding heeft het tracé zich tot een zelfstandig landschappelijk element ontwikkeld dat in het bebouwde gebied van Heerde en het omliggende landschap zeer herkenbaar is. Verder wordt de noordgrens van fase II bepaald door de loop van de Wendhorstbeek. De beek is op deze plek nadrukkelijk onderdeel van de stedenbouwkundige structuur van de wijk en speelt een belangrijke rol in de waterhuishouding. De zuidoever is ingericht als wadi, die bij overvloedige regenval zorgt voor een vertraagde afvoer van het hemelwater uit de wijk naar de beek.
 
Wadi langs de Wendhorstbeek

2.4 Plangebied Bovenkamp III

De directe omgeving van het plangebied heeft een kleinschalig en besloten karakter. Het plangebied, waar de nieuwe woonwijk Bovenkamp III wordt gerealiseerd, bestaat uit een aantal weilandjes, die in oost-west richting van elkaar gescheiden worden door de loop van de Wendhorstbeek. Erfbeplantingen op de omliggende woonpercelen, bomenrijen en singels op de perceelsgrenzen en langs de Wendhorstbeek geven aan waar de grenzen van het plangebied liggen.
 
Overzicht over het zuidelijke deel van het plangebied
 
Centraal door het plangebied stroomt de Wendhorstbeek. De beek heeft het formaat van een flinke sloot. Langs de zuidoever van de beek ligt een wandelpad dat onderdeel is van het netwerk van klompenpaden (het Horsthoekerpad) in en rond Heerde.
 
De Wendhorstbeek in het plangebied

3 Beschrijving van de toekomstige situatie

3.1 Inleiding

Voor het plangebied is een ontwerp voor het stedenbouwkundig plan opgesteld. In dit hoofdstuk wordt aan de hand van het plan de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Aan bod komen onder meer de ruimtelijke opzet en het beoogde woningbouwprogramma. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een beschrijving van de strijdigheden van de toekomstige situatie met het omgevingsplan.

3.2 Opzet stedenbouwkundig plan

De Bovenkamp III is de derde fase van de uitbreidingswijk De Bovenkamp. In paragraaf 2.3 is de stedenbouwkundige structuur van de eerste twee fasen van De Bovenkamp beschreven. Het ontwerp voor het stedenbouwkundig plan voor de derde fase sluit in hoofdlijnen hierbij aan. In de Bovenkamp III is het beoogd een woonwijk te realiseren met een open en naar de omgeving gerichte stedenbouwkundige structuur en een mix van vrijstaande, geschakelde en aaneen gebouwde woningen.
 
Ontwerp voor het stedenbouwkundig plan
       
Hoofdopzet ontwerp stedenbouwkundig plan
De stedenbouwkundige structuur van de Bovenkamp III valt uiteen in een noordelijk en een zuidelijk deelgebied. Beide deelgebieden worden van elkaar gescheiden door een groenstrook waar doorheen de Wendhorstbeek stroomt. De oevers van de beek krijgen een parkachtige inrichting en worden vrijgehouden van bebouwing. Dit biedt tevens ruimte om de wateropgave voor Fase III op een natuurlijke en beleefbare wijze te lossen binnen het plangebied.
 
Het noordelijke en zuidelijk deelgebied vallen uiteen in twee velden voor het beoogde woningbouwprogramma. Met uitzondering van het noordelijke veld in het noordelijke deelgebied, zijn de beoogde woningen met hun voorgevel georiënteerd op de omgeving. Voor het noordelijkste veld is een meer losse opzet met vrijstaande en geschakelde woningen voorzien, gegroepeerd langs hofje of doodlopende woonstraatjes. Dit veld heeft daardoor een meer naar binnengekeerd karakter. De stedenbouwkundige opzet van de deel van het plan moet nog verder worden uitgewerkt en is onder meer afhankelijk van hoe het fietspad naar de Elburgerweg wordt aangesloten op de nieuwe wijk.
 
Aansluitingen Bovenkamp II
Het ontwerp voor Bovenkamp III beoogd in stedenbouwkundig opzicht nadrukkelijk aan te sluiten bij de opzet van Bovenkamp II. Dit komt op verschillende wijzen tot uitdrukking. Het belangrijkst zijn daarbij de continuïteit van de inrichting van de ruimte rondom de Wendhorstbeek en het doortrekken van de zichtlijnen over de Ten Veldhuizen, Op Den Hul en Op Den Oever. Het open karakter van de bestaande delen van de Bovenkamp blijft daarmee behouden.
 
In de bestaande situatie vormt het westelijke deel van de Op Den Oever de rand van de wijk. De naar buitengerichte oriëntatie van de drie woonvelden in de Bovenkamp III maakt dat deze woonstraat in de toekomst een centrale route door de wijk gaat vormen, die samen met de groenstrook langs de Wendhorstbeek fase II en III met elkaar verbindt.  
   
Ontsluiting en parkeren
De ontsluiting voor het autoverkeer dat wordt gegenereerd door de nieuwe woningen in de Bovenkamp III loopt via de bestaande woonbuurten. Het autoverkeer verlaat de nieuwe wijk via de Ten Veldhuizen. Via de Wezenweg is de wijk verbonden met de rotonde in de Eperweg. Voor fietsers geldt dat vanaf de Ten Veldhuizen en de Op Den Oever diverse aansluitingen zijn op het (snel)fietspad richting het centrum van Heerde. Verder wordt er aan de noordzijde van de nieuwe woonwijk een aansluiting voor fietsers op de Elburgerweg gerealiseerd. 
In het ontwerp is de parkeerbehoefte nog niet uitgewerkt. Op hoofdlijnen wordt er op drie manieren voorzien in het parkeren: op eigen terrein als dat mogelijk is, langs de weg en aan de binnenzijde van de woonvelden.
 
In paragraaf 5.5 wordt nader ingegaan op de ontsluiting van de wijk en de parkeerbehoefte.

3.3 Landschappelijke inpassing

De Bovenkamp III is een uitbreiding van een bestaande woonwijk in nog onbebouwd gebied. In paragraaf 2.2 is de karakteristiek van het landschap beschreven. Het landschap heeft van oorsprong een kleinschalig agrarisch karakter met onregelmatige verkavelingen en wordt doorsneden door verschillende beken. Verspreid in het gebied komen nog enkele (voormalige) agrarische erven voor. 
 
Met het stedenbouwkundige ontwerp voor de Bovenkamp III wordt bij deze karakteristiek aangesloten, waardoor een sterke verbinding tussen de nieuwe woonomgeving en het omliggende landschap ontstaat. Door de Wendhorstbeek nadrukkelijk op te nemen in de stedenbouwkundige opzet, wordt het landschap als het ware doorgezet in de structuur van de nieuwe wijk. Op een meer technisch vlak, maar zeker zo belangrijk, zorgt de zichtbaarheid van de afvoer van overtollig hemelwater via de wadi's naar de Wendhorstbeek voor verbinding tussen de nieuwe wijk en het landschap. De kleinschalige woonvelden met de naar buiten georiënteerde bebouwing passen binnen de ervenstructuur van het landschap te westen van het plangebied. De zichtlijnen die het landschap zichtbaar en beleefbaar maken vanuit de woonwijk, zorgen voor een visuele verbinding tussen de woonomgeving en het landschap.

3.4 Woningbouwprogramma

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de bouw van de laatste fase van de nieuwbouwwijk Bovenkamp. Het TAM-omgevingsplan voor deze uitbreiding voorziet in de bouw van van circa 80 tot maximaal 100 woningen. Ten aanzien van het woningbouwprogramma en de doelgroepen wordt gestreefd naar een gedifferentieerde invulling die past binnen het regionale en gemeentelijke woningbouwbeleid. Dit TAM-omgevingsplan is gebaseerd op een stedenbouwkundig plan en is niet uitgewerkt in een concreet inrichtingsplan voor de nieuwe woonwijk. Met de gemeente Heerde zijn afspraken gemaakt ten aanzien van het aantal woningen, de verdeling van deze woningen in prijsklassen en doelgroepen. In de Nota van Uitgangspunten is ten aanzien van de doelgroepen en het woningbouwprogramma opgenomen dat er een gedifferentieerde woonwijk wordt gerealiseerd met woningen voor gezinnen, woningen voor één- en tweepersoonshuishoudens (zowel voor starters als 55+-ers) en wonen met zorg. Een aanzienlijk deel van het aantal woningen, minimaal 35% of hoger wordt gerealiseerd als sociale koop- of huurwoning. Deze afspraken zijn vastgelegd in een anterieure overeenkomst.

3.5 Strijdigheid met het omgevingsplan

De geldende bestemmingen 'Agrarisch' en 'Bos' uit het bestemmingsplan 'Ontwikkelingsgebieden' staan de realisatie van fase III van de wijk Bovenkamp met woningen en bijbehorende verkeers-, groen- en watervoorzieningen niet toe. Deze bestemmingen zijn bedoeld voor agrarisch gebruik, bouwactiviteiten zijn beperkt tot het bouwen van andere bouwwerken ten dienste van de bestemming 'Agrarisch' met een bouwhoogte die niet meer dan 1 meter mag bedragen. 
De bestemming 'Agrarisch' uit het bestemmingsplan 'Heerde-Dorp' staat de aanleg van een fietspad tussen het noordelijke deel van de Bovenkamp III en de Elburgerweg niet toe.
 
Om de voorgenomen ontwikkelingen te kunnen realiseren is het noodzakelijk een wijziging van het omgevingsplan ter plaatse van het plangebied door te voeren.

4 Relevant ruimtelijk beleid

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het relevante ruimtelijke beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit TAM-omgevingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

4.1 Europees beleid

4.1.1 Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit

In de Europese Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit worden de grondbeginselen van het Europese luchtkwaliteitsbeleid gegeven. De doelstellingen van dit beleid zijn het omschrijven en vastleggen van de luchtkwaliteit om de schade voor mens en milieu te voorkomen, verhinderen of te verminderen, de luchtkwaliteit te kunnen beoordelen, de bevolking te kunnen informeren over de kwaliteit van de lucht en het in stand houden van of verbeteren van de kwaliteit. In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) van 15 november 2007 is de Europese kaderrichtlijn opgenomen in Nederlandse wetgeving. In paragraaf 5.8 worden de gevolgen voor de luchtkwaliteit beschreven als gevolg van het realiseren van het plan.

4.1.2 Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om een gecoördineerd beheer in alle Europese stroomgebieden te realiseren, de waterkwaliteit verder te verbeteren en het publiek sterker bij het waterbeheer te betrekken. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. De gevolgen voor de realisatie van het plan worden beschreven in paragraaf 5.9.

4.1.3 Natura 2000

Om de natuur in Europa te beschermen en te ontwikkelen, werken de lidstaten van de Europese Unie (EU) samen aan Natura 2000: een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden in alle lidstaten. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het EU-beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit. De Nederlandse bijdrage hieraan bestaat uit 162 gebieden.
Natura-2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992), die zijn opgenomen in de Wet natuurbescherming. In beide richtlijnen staan ook maatregelen voor soortenbescherming. In paragraaf 5.10 wordt besproken in hoeverre de bestemmingswijziging de aanwezige natuurwaarden raakt.

4.1.4 Verdrag van Malta

Het Europese Verdrag van Malta uit 1992 regelt de bescherming van archeologisch erfgoed, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Nederland heeft dit verdrag ondertekend en goedgekeurd. Invoering ervan gebeurt onder meer door de Erfgoedwet. In paragraaf 5.11.2 wordt beschreven op welke manier wordt omgegaan met archeologische waarden.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Nationale Omgevingsvisie

Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
 
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
 
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit TAM-omgevingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
 
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
 
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

4.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Wettelijk kader
Artikel 5.129g van het Bkl schrijft voor dat, voor zover een omgevingsplan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, met het oog op het belang van zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand in het omgevingsplan rekening gehouden dient te worden met:
  1. De behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling;
  2. Als de voorgenomen stedelijke ontwikkeling is voorzien buiten het stedelijk gebied of buiten het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van een stedelijk gebied, aangetoond is dat er geen mogelijkheden zijn voor realisatie van de voorgenomen stedelijke ontwikkeling binnen dat stedelijk gebied of stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van dat stedelijk gebied.
In artikel 5.129g van het Bkl wordt onder lid 1 het relevante begrip 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' gedefinieerd:
  • Stedelijke ontwikkeling: uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelvoorziening of een andere stedelijke voorziening en die voldoende substantieel is.
Onderzoek
 
Doelgroepen
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de bouw van de laatste fase van de nieuwbouwwijk Bovenkamp. Het TAM-omgevingsplan voor deze uitbreiding voorziet in de bouw van van circa 80 tot maximaal 100 woningen. Ten aanzien van het woningbouwprogramma en de doelgroepen wordt gestreefd naar een gedifferentieerde invulling die past binnen het regionale en gemeentelijke woningbouwbeleid. Dit TAM-omgevingsplan is gebaseerd op een ontwerp voor een stedenbouwkundig plan en is niet uitgewerkt in een concreet stedenbouwkundig plan en inrichtingsplan. Met de gemeente Heerde zijn afspraken gemaakt ten aanzien van het aantal woningen, de verdeling van deze woningen in prijsklassen en doelgroepen. Deze afspraken zijn vastgelegd in een anterieure overeenkomst.
 
Behoefte
In paragraaf 4.4.1 en paragraaf 4.4.2 is de regionale woonagenda en de evaluatie en herijking daarvan beschreven en in paragraaf 4.5.2 en paragraaf 4.5.3 zijn de woonvisie en woonagenda van de gemeente Heerde beschreven. Uitgangspunt is dat de gemeente Heerde tot 2030 tussen de 450 en 650 woningen mag realiseren. Bovenkamp III is in het gemeentelijke beleid aangewezen als één van de uitbreidingslocatie waar een deel van deze woningen kan worden gerealiseerd en voorziet daarmee in de geraamde behoefte aan woningen.
 
Bestaand stedelijk gebied
De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats buiten bestaand stedelijk gebied. In de Omgevingsvisie van de gemeente Heerde is de Bovenkamp III aangewezen als uitbreidingslocatie voor woningbouw. Daarnaast kan binnen bestaand stedelijk gebied niet worden voorzien in de behoefte aan de beoogde aantallen en woningtypen, in dit geval voornamelijk grondgebonden woningen. Onderzoek naar alternatieve locaties is daarmee niet noodzakelijk.
 
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de behoefte aan woningen in de gemeente Heerde. De voorgenomen ontwikkeling vindt weliswaar niet plaats binnen bestaand stedelijk gebied, maar het plangebied is in het Omgevingsvisie van de gemeente Heerde wel aangeduid als 'uitbreidingslocatie voor woningbouw'. Hiermee wordt voldaan aan de uitgangspunten van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

4.2.3 Conclusie rijksbeleid

Het Rijksbeleid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het TAM-omgevingsplan.

4.3 Provinciaal beleid

4.3.1 Omgevingsvisie Gelderland

Het provinciale beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland. In de omgevingsvisie wordt beschreven wat de provincie wil en moet veranderen en ontwikkelen om het Gelderland van nu door te kunnen geven aan de volgende generaties. De provincie zet daarom een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
 
Met ‘Gezond en veilig’ wordt een gezonde leefomgeving met schone en frisse lucht, een schoon milieu, voldoende schoon en veilig (drink)water en de bescherming van flora en fauna bedoeld. Daarnaast wordt ermee bedoeld dat de provincie is voorbereid op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen.
 
‘Schoon en welvarend’ betekent dat de provincie een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat kent, dat goed bereikbaar is en een goed functionerende arbeidsmarkt heeft met daarbij behorende goede kennis- en onderwijsinstellingen. Het betekent ook het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen en het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
 
Aan deze ambitie worden met behulp van de volgende zeven onderwerpen nader richting gegeven:
  • Energietransitie: van fossiel naar duurzaam;
  • Klimaatadaptatie: omgaan met veranderend weer;
  • Circulaire economie; sluiten van kringlopen;
  • Biodiversiteit: werken met de natuur;
  • Bereikbaarheid: duurzaam verbonden;
  • Economisch vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio;
  • Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.
Toets voorgenomen ontwikkeling
In de planvorming voor de wijk Bovenkamp III wordt rekening gehouden het deze onderwerpen. Het stedenbouwkundig plan voorziet in een kleinschalige woon- en leefomgeving die is ingepast in de dorpsrand van Heerde en het omliggende landschap. De Wendhorstbeek wordt een natuurlijk onderdeel van de nieuwe woonwijk. De aspecten 'klimaatadaptatie' en 'biodiversiteit' worden daarmee vanzelfsprekende onderdelen van de toekomstige woon- en leefomgeving van de Bovenkamp III. Verder voorziet het stedenbouwkundig plan in vier bouwvelden met elk een eigen karakter. De mix aan woningbouwtypen versterkt het diverse karakter van de toekomstige woonwijk.

4.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, wordt de focus bij het uitvoeren van de taken op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland gelegd. In de verordening zijn alleen regels opgenomen als dit nodig is om de provinciale ambities waar te maken of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. Daarom zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem in deze verordening opgenomen.
 
Voor het plangebied zijn regels opgenomen ten aanzien van het verbod op nieuwvestiging en uitbreiding van glastuinbouw, nieuwvestiging en uitbreiding van niet-grondgebonden veehouderijen en ontwikkelingen in Nationaal landschap.
 
Toets voorgenomen ontwikkeling
De voorgenomen ontwikkelingen voorzien niet in de nieuwvestiging of uitbreiding van glastuinbouw of niet-grondgebonden veehouderijen.
Het plangebied is onderdeel van het Nationaal landschap Veluwe en ligt in het deelgebied ‘Gradiënt Oost-Veluwe’: fraaie en beleefbare gradiënt van Veluwe naar IJssel, van besloten boslandschap in het westen via kleinschalig met houtwallen (ten westen van het Apeldoorns kanaal) naar grootschalige openheid in het oosten. De kernkwaliteiten van deze gebieden zijn:
  • Dorpen op de Veluweflank, op loopafstand (één uur gaans) van elkaar (o.a. Epe, Heerde);
  • Landgoederen langs de westrand, grondgebonden landbouw;
  • Sterk microreliëf door oost-west gerichte ruggen;
  • Cultuurhistorisch erfgoed zoals de sprengen, watermolens, Apeldoorns kanaal;
  • Open essen en broekgebieden.
De Bovenkamp III wordt landschappelijk ingepast, in kleinere woonvelden gerealiseerd met zichtlijnen op het omliggende meer open landschap. De Wendhorstbeek is nadrukkelijk opgenomen in het stedenbouwkundig plan en wordt ingezet om de waterhuishouding van de woonwijk op een duurzame wijze te realiseren. Op deze manier worden de kernkwaliteiten van het Nationale landschap niet aangetast.

4.3.3 Conclusie provinciaal beleid

De provinciale omgevingsvisie en omgevingsverordening vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het TAM-omgevingsplan.

4.4 Regionaal beleid

4.4.1 Woonagenda Cleantech Regio 2018 - 2023

Met de Woonagenda 2018 - 2023 (d.d. 11 september 2018) wordt door de Cleantech Regio ingezet op een toekomstbestendige woningvoorraad en woonomgeving. Op deze manier wordt ook met nieuwbouw bijgedragen aan de juiste woning, voor de juiste doelgroep, op de juiste plek. De regionale koers wordt lokaal vormgegeven, met per gebied verschillende speerpunten. Recht doen aan de variëteit aan kwaliteiten in de regio is dan ook het uitgangspunt voor de regionale Woonagenda. De Woonagenda bestaat uit vier bouwstenen:
  • De drie centrale thema’s voor goed wonen in onze regio;
  • Onze gezamenlijke richtinggevende principes voor kwalitatief programmeren;
  • Flexibel programmeren met ruimte voor de specifiek lokale opgaven;
  • Een uitvoeringsagenda voor onze gezamenlijke activiteiten.
Voor de gemeente Heerde geldt het uitgangspunt 'Heerde volgt de vraag'. De lokale speerpunten zijn daarbij dat het principe van uitnodigingsplanologie centraal wordt gesteld. Om te voorzien in de behoefte aan nieuwe woningen wordt ingezet op inbreiding in stedelijk gebied, transformatie en functieverandering van bestaande bebouwing. Er worden geen nieuwe grootschalige uitleglocaties voor woningbouw meer voorgesteld. Bij nieuwe initiatieven dient, naast de maatschappelijke meerwaarde, aangetoond te worden dat er markt is voor de voorgestelde woningen. Uitgangspunt hierbij is kwaliteit en het inzetten van woningen voor zoveel mogelijk doelgroepen. Heerde werkt aan een woningvoorraad die optimaal aansluit bij de behoefte. Met voldoende betaalbare koop- en huurwoningen, verduurzaming van de bestaande woningvoorraad en duurzame nieuwbouw. Nieuwbouw moet passen bij het karakter van de desbetreffende kern en moet leiden tot een verbetering van de woonomgeving en de lokale leefbaarheid. Naast het toevoegen koopwoningen ligt er nog een grote opgave in de sociale huursector.
 
Het principe van uitnodigingsplanologie betekent dat ontwikkelaars, corporaties en inwoners initiatieven mogen indienen, waarover we in gesprek kunnen gaan. Voor nieuwbouw houdt dit in dat het initiatief inspeelt op de marktvraag en voldoende maatschappelijke en ruimtelijke kwaliteit toevoegt. Heerde gaat onderzoeken of met onder andere woningsplitsing of het bewonen van een bijgebouw voorzien kan worden in een behoefte aan betaalbaar en geschikt wonen. In de komende 10 jaar moeten er nog tussen de 145 en 185 sociale huurwoningen toegevoegd worden.

4.4.2 Addendum Woonagenda Cleantech Regio

Bij de vaststelling van de Woonagenda Cleantech Regio 2018 - 2023 is afgesproken dat deze wordt geëvalueerd en herijkt. Dat is ook nodig omdat er een aantal nieuwe thema’s spelen en gemeenten tegen de grenzen van de huidige afspraken aanlopen.
 
Op basis van de evaluatie is vastgesteld dat een herijking zoals bedoeld in 2018 (een bijstelling op basis van nieuwe woningmarktcijfers) niet voldoende is om recht te doen aan alle veranderingen op het speelveld wonen. Op de korte termijn geeft een pragmatische herijking goede handvatten voor het woonbeleid, maar om voor de langere termijn goed in te kunnen spelen op de veranderende beleidswensen moet een nieuwe Woonagenda ontwikkeld worden. Dat is vooral nodig om invulling te geven aan de hogere groei-ambitie en de wens om een andere positie in te nemen in de landelijke verstedelijkingsopgave. De evaluatie en herijking is vastgelegd in het Addendum Woonagenda Cleantech Regio (d.d. 6 november 2020).
 
Korte termijn: inzetten op versnelling woningbouw 2020 - 2022
De huidige Woonagenda biedt (na een herijking) voor de komende paar jaar nog voldoende basis voor de regionale samenwerking. Op basis van de regionale principes voor woningbouwprogrammering uit de Woonagenda 2018 sturen gemeenten op een lokaal woningbouwprogramma dat gericht is op het versterken van de woonkwaliteit. Daarnaast gaan de gemeenten samen aan de slag met de thema’s betaalbaarheid en huisvesting arbeidsmigranten.
 
Op basis van de Primos woningbehoefteprognose 2020 wordt de nieuwe bandbreedte vastgesteld voor de omvang van de regionale bouwopgave en als richtpunt voor het lokale programma. Vooral bij kleine gemeenten is de prognose niet altijd nauwkeurig en waar nodig corrigeren we die met maatwerkafspraken.
De woningvraag is toegenomen en ligt nu ongeveer 40% hoger dan in 2018 verondersteld was. De inzet is gericht op het op stoom houden (versnellen) van de woningbouw en nieuwe bouwplannen voorbereiden als antwoord op de krapte op de woningmarkt. Om invulling te kunnen geven aan de extra woningvraag zullen er naast inbreidings- en transformatielocaties nieuwe uitleglocaties nodig zijn.
 
Lange termijn: herpositionering Cleantech Regio in landelijke verstedelijkingsopgave tot 2040
Uit deze evaluatie blijkt dat er bij (bijna) alle gemeenten een wens is om in te zetten op een hogere groei-ambitie ter behoud en versterking van de vitaliteit van de kernen, dorpen en steden. De gestegen woningbehoeftecijfers (+40% t.o.v. Woonagenda 2018) geven een basis voor die extra groei, maar daar bovenop speelt de discussie over een substantiële schaalsprong die hoger is dan die autonome groei. Voor dat laatste zal werk gemaakt moeten worden van de herpositionering van de Cleantech Regio in landelijke verstedelijkingsopgave met een nadrukkelijkere rol voor de regio bij de opvang van landelijke woningbehoefte. Die schaalsprong is geen doel op zich maar moet (samen met onder andere de economische-, infrastructurele- en de duurzaamheidsopgaven) bijdragen aan het versterken van de vitaliteit van de steden, dorpen, kernen en landelijk gebied voor de langere termijn.
 
Nieuwe uitleglocaties
Om te voorzien in voldoende plancapaciteit en om voldoende tempo in de woningbouw te houden moeten naast inbreidings- en transformatielocaties nieuwe uitleglocaties ontwikkeld worden. Een belangrijk deel van de woningbouwplannen waarmee wordt voorzien in de woningbehoefte ligt op inbreidings- en transformatielocaties. Gemeenten spannen zich in om deze te realiseren in lijn met de uitgangspunten voor zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik uit de regionale Woonagenda. Maar dit zijn vaak complexe plannen waardoor de realisatie onzeker is. Ook geven dergelijke locaties niet altijd de mogelijkheid om alle gewenste type woonprojecten te realiseren.
 
Herijking
Besloten is om de inzet voor de komende twee jaar te richten op het op stoom houden (versnellen) van de woningbouw en het in voorbereiding nemen van nieuwe bouwplannen. Als indicatie van de omvang is voor de gemeente Heerde voor de periode tussen 2020 en 2030 een bandbreedte vastgesteld van 200 – 475 woningen.

4.4.3 Verstedelijkingsstrategie Regio Zwolle

De gemeente Heerde maakt tevens onderdeel uit van de Regio Zwolle. De Regio Zwolle maakt onderdeel uit van het Stedelijk Netwerk Nederland dat het kloppend hart vormt van ons land en economie en een aanzienlijk deel van de woningbouwopgave moet realiseren. De Regio Zwolle staat daardoor voor een forse groeiopgave om wonen en werken in de toekomst te kunnen accommoderen. In de periode tot 2040 moeten er in deze regio minimaal 50.000 woningen worden gerealiseerd. Het klimaat-adaptief accommoderen van deze stedelijke en economische groei van de regio, mét behoud en ontwikkeling van de kwaliteit van de leefomgeving en bereikbaarheid, is een belangrijke integrale opgave voor de regio en vraagt om keuzes in een lange termijn strategie. Deze strategie is opgesteld in de vorm van de ‘Verstedelijkingsstrategie Regio Zwolle’.
In de Verstedelijkingsstrategie zijn zeven ‘ontwikkelprincipes’ opgenomen:
  1. Warme Harten in een Klimaat adaptieve Delta is zuinig omgaan met de ruimte
  2. In een Klimaat adaptieve Delta pakken we opgaven aan bij de bron
  3. In Warme Harten helpt nieuw bestaand met transitieopgaven
  4. Warme Harten bieden een passend woningaanbod voor iedereen
  5. In Warme Harten geven we voorrang aan voetgangers, fietser en OV
  6. Elk Warm Hart speelt een rol in het vergroten van regionaal economisch elan
  7. In een klimaat adaptieve Delta bouwen we gebied specifiek

4.4.4 Conclusie regionaal beleid

De regionale Woonagenda Cleantech Regio 2018 - 2023 en de herijking daarvan in het Addendum voorzien voor de gemeente Heerde in een forse woningbouwopgave. Deze opgave moet zowel tot stand komen door transformatie en door uitbreiding. De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de invulling van de regionale woningbouwopgave. Het regionale woonbeleid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het TAM-omgevingsplan.

4.5 Gemeentelijk beleid

4.5.1 Omgevingsvisie Heerde van de Toekomst

De Omgevingsvisie ‘Heerde van de toekomst’ beschrijft wat voor een gemeente Heerde in de toekomst wil zijn, De visie schetst op hoofdlijnen de gewenste ontwikkeling van Heerde op weg naar 2040. Het gaat om een integrale ontwikkelingsrichting voor de gehele fysieke leefomgeving, waarin de verschillende belangen vanuit landschap en natuur, de dorpen en buurtschappen, woon- en werkgebieden, de agrarische sector en recreatie en toerisme samenkomen.
 
Principes
De gemeente Heerde heeft vijf principes opgenomen in de Omgevingsvisie, die laten zien wat zij belangrijk vinden voor de leefomgeving:
  • Samen werken aan het Heerde van de toekomst;
  • Onze kwaliteiten en ons verleiden zijn ons vertrekpunt;
  • We stellen onze opgaven centraal;
  • We werken gebiedsgericht;
  • Het heden met de toekomst op duurzame wijze verbinden.
Deze vijf principes staan niet los van elkaar, maar vormen juist een geheel. Samen geven ze richting aan de ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming en het behoud van de leefomgeving van Heerde op weg naar 2040. Ze helpen de gemeente ruimtelijke keuzes, die de gemeente niet alleen voor nu helpen, maar ook houdbaar zijn voor de toekomst, in harmonie met het Cittaslow-gedachtegoed. De principes zijn niet alleen voor de gemeente belangrijke vertrekpunten. De gemeente verwacht namelijk van een ieder die de gemeente woont, werkt, recreëert, onderneemt of ontwikkelt dat deze principes worden gerespecteerd.
 
Kernkwaliteiten
De gemeente Heerde ziet zes kernkwaliteiten in de gemeente:
  • Fraaie landschappen;
  • Rijke cultuurhistorie;
  • Grote diversiteit aan natuurwaarden en een goede milieukwaliteit;
  • Natuurlijk en actief recreëren;
  • Wonen in een dorpse en groene omgeving;
  • Sterke lokale economie.
Deze kernkwaliteiten vormen de identiteit van de gemeente en zijn het vertrekpunt voor de koers op weg naar 2040. Ze vormen als het ware het materiaal waarmee de gemeente werkt aan het Heerde van de toekomst. Voor onderhavige ontwikkeling is met name de kernkwaliteit ‘wonen in een dorpse en groene omgeving’ van toepassing.
 
Een dorpse en groene woonomgeving
Voor woningbouwontwikkeling Bovenkamp III is de kernkwaliteit ‘wonen in een dorpse en groene omgeving’ van belang. In tijden waarin veel mensen naar de steden trekken is het voor authentieke gebieden belangrijk om de lokale identiteit te bewaken, te versterken en verder uit te dragen. De IJssel is een bijzondere rivier, die een enorme impuls heeft gegeven aan de stads- en dorpsvorming in het gebied. Hanzesteden als Hattem en Zwolle konden door de aanwezigheid van de rivier tot bloei komen en handel drijven met verre oorden en daarmee kwamen ook de dorpen in Heerde verder tot ontwikkeling.
 
Alle kernen hebben een eigen aantrekkelijke identiteit. Het zijn pleisterplaatsen op de Veluwe. De dorpen Heerde en Wapenveld vormen het kloppende hard van de gemeente, Beide dorpen bieden aantrekkelijke woonomgevingen met een groot aantal voorzieningen. Het centrum van Heerde heeft een gevarieerd en regionaal getint winkelbestand.
 
De gemeente Heerde heeft de koersen en deelgebieden uit de Omgevingsvisie tot 2040 verbeeld op de omgevingsvisiekaart. De omgevingsvisiekaart is gebaseerd op bestaande kwaliteiten, vigerend beleid en lopende plannen en voegt daaraan enkele nieuwe keuzes toe (symbolen, pijlen en arceringen). Het is belangrijk vast te stellen dat de omgevingsvisiekaart geen omgevingsplankaart is en dat deze geen ontwikkelingen onwrikbaar vastlegt. Het gaat om de hoofdlijnen van beleid, die verder worden uitwerkt in het omgevingsplan en programma’s.
 
Woongebieden Heerde en Wapenveld
De planlocatie ligt binnen het deelgebied ‘Woongebieden Heerde en Wapenveld’. Voor elk deelgebied is een koers geformuleerd, aan de hand waarvan richting wordt gegeven aan toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, die passen bij het karakter van het deelgebied:
  • Uitbreiden van het woningaanbod, vooral door verdichting binnen het bestaand stedelijk gebied;
  • Daarnaast woningbouw op uitbreidingslocatie binnen een sterk landschappelijk raamwerk in de zoekzones: Bovenkamp III, Horsthoekerenk (Heerde Zuid) en Wapenveld-Noordoost;
  • Nieuwbouw moet passen bij het dorpse karakter, de identiteit van de plek en goed integreren in de bestaande omgeving;
  • Bij nieuwbouw moet er veel aandacht zijn voor bereikbaarheid en duurzame mobiliteit, klimaatadaptatie, de energietransitie, circulariteit, gezondheid, veiligheid en natuur en landschap;
  • Ruimte voor gestapelde bouw als er sprake is van een zorgvuldige inpassing en een aantoonbare maatschappelijke meerwaarde;
  • Ruimte voor lichte bedrijvigheid aan huis, waarbij de hoofdfunctie wonen blijft;
  • Toepassing van de energietransitie in de woongebieden door energiebesparing en overstappen op alternatieve duurzame warmte en elektriciteitsbronnen;
  • Werken aan een klimaatbestendige en natuur inclusieve inrichting van de openbare ruimte in woongebieden.

4.5.2 Woonvisie Heerde 2015 - 2025

De algemene trends en hoofdlijnen uit de regionale woonvisie worden als gezamenlijk vertrekpunt genomen bij de uitwerking van de Woonvisie Heerde 2025.
In de regionale visie zijn de volgende opgaven aangegeven:
  • Anticiperen op afnemende groeitrend, van grootschalig uitbreiden naar kleinschalig maatwerk;
  • Van aanbod gericht naar vraag gestuurd;
  • Woonlasten;
  • De groeiende vergrijzing;
  • Scheiden wonen en zorg;
  • Kwaliteit bestaande woningen en leefgemeenschappen;
  • Duurzaamheid;
  • Sturen in onzekere tijden.
Deze opgaven zijn uitgewerkt in 4 thema’s:
  1. De potentie van de bestaande woningvoorraad;
  2. Woningmarkt in beweging (woningbouwprogrammering);
  3. Wonen - Welzijn – Zorg;
  4. Duurzaamheid.
Voor onderhavig initiatief is voornamelijk de opgave ‘Woningmarkt in beweging (woningbouwprogrammering)’ van toepassing.
 
Visie
De tijden van het bouwen van grote aantallen nieuwe woningen is voorbij. In dat kader stelt de Structuurvisie Heerde 2025 dat geen nieuwe grootschalige uitleglocaties meer nodig zijn en dat door het realiseren van de bestaande uitleglocaties, inbreiding in stedelijk gebied, transformatie en door functieverandering in de behoefte aan woningen kan worden voorzien. Dat geldt voor alle kernen in de gemeente.
Nieuwe woningen worden gebouwd wanneer de bestaande voorraad niet in de vraag kan voorzien. Deze woningen sluiten aan bij de vraag van de woningzoekenden. Bij voorkeur zijn nieuwe woningen inzetbaar voor zoveel mogelijk verschillende categorieën woningzoekenden. Zeker in de huursector. Woonwijken moeten een goede mix van woningen bevatten die de maatschappelijke cohesie maximaal ondersteunt. Van woningaanbieders en woningvragers worden initiatieven verwacht om in de behoefte aan woonruimte te voorzien.
 
Kader
Met het loslaten van de regionale bindingseisen wordt het nog moeilijker om de woningbehoefte te bepalen. Wel is bekend welke bestaande voorraden er zijn en aan welke woningen zonder meer een tekort is. De
gemeente bepaalt per initiatief de maatschappelijke meerwaarde. Hierbij wordt gelet op de bestaande voorraad, de marktvraag, de kwaliteiten van de locatie en het omliggende gebied. Een stelregel is dat een woning zo breed mogelijk inzetbaar is. Daarbij is aanpasbaar bouwen het uitgangspunt.
Dat woningen aan minimale bouweisen moeten voldoen is vanzelfsprekend. Bij het bouwen van woningen moeten wettelijke regels worden gevolgd voor het verlenen van vergunningen. Door middel van de verkoop van huurwoningen kan in een deel van de woningbehoefte worden voorzien. In het bijzonder in de lagere prijsklasse. Afhankelijk van de vraag van de woningzoekenden en de kwaliteit van de woning wordt deze als kluswoning of volledig gerenoveerde woning in de markt gezet tegen een reële waarde. Met de Regio Noord-Veluwe zijn afspraken gemaakt over de bandbreedte van het aantal toe te voegen woningen. Deze aantallen worden genoeg geacht om in de behoefte te voorzien.
 
De woonvisie in de huidige context
De woonvisie Heerde is vastgesteld in juni 2015 en geeft daarmee een vertekenend beeld van de woningbouwopgaven waar de gemeente in 2024 voor staat. Om deze reden kunnen uit deze woonvisie kunnen geen concrete aantallen, doelgroepen en prijsklassen gehaald worden.

4.5.3 Woonagenda gemeente Heerde 2020 - 2023

In 2015 heeft de gemeenteraad van Heerde voor de periode 2015 - 2025 een woonvisie vastgesteld. Sinds die tijd is de woningmarkt in hoog tempo veranderd. Na een crisisperiode is de markt de laatste jaren weer stevig aangetrokken. Het aantal woningverkopen neemt toe, nieuwbouwprojecten komen van de grond en ook de huizenprijzen stijgen.
Naast de woningmarkt is ook het ruimtelijk beleid volop in ontwikkeling. In het kader van de Omgevingswet is in 2021 de Omgevingsvisie ‘Heerde van de toekomst’ vastgesteld. De woonagenda heeft bouwstenen geboden voor de ontwikkeling van de Omgevingsvisie op het gebied van het woonbeleid.
 
Kwantitatieve woningvraag
De provincie Gelderland stelt periodiek een huishoudensprognose (Primos bevolkingsprognose) op. Deze prognose geeft een goede indicatie van de verwachte woningbehoefte. In de periode 2017 - 2032 wordt een extra woningbehoefte van 620 woningen voor de gemeente Heerde verwacht (ongeveer 41 woningen per jaar). Binnen de verwachte woningbehoefte zijn er duidelijke verschillen per leeftijdscategorie van huishoudens. De categorie 55-plussers neemt nog toe (met name de groep 75-plussers). Daar staat tegenover dat vooral het aantal huishoudens in de categorie tot 55 jaar zal afnemen. Er is een trend tot ‘vergrijzing’ zichtbaar in de prognose. Omdat oudere huishoudens vaak kleinere huishoudens zijn (1-2 persoons huishoudens in plaats van gezinnen) gaat de woningbehoefte kwalitatief veranderen.

4.5.4 Conclusie gemeentelijk beleid

De voorgenomen ontwikkeling vormt een invulling van de omgevingsvisie van de gemeente Heerde en voorziet in een deel van de woningbouw opgave die voortvloeit uit het woonbeleid. Het gemeentelijk beleid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het TAM-omgevingsplan.

4.6 Conclusie ruimtelijk beleid

Het relevante ruimtelijke beleid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het TAM-omgevingsplan.

5 Fysieke leefomgeving

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke manier bij de voorgenomen activiteiten rekening is gehouden met diverse aspecten uit de fysieke leefomgeving om te komen tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De aspecten bodem, verkeer, wegverkeerslawaai, water, ecologie en archeologie zijn afzonderlijk onderzocht. De resultaten van deze onderzoeken zijn opgenomen in dit hoofdstuk. De rapportages zijn als bijlage aan deze toelichting toegevoegd.

5.2 Bodem

5.2.1 Beoordelingskader

Op basis van paragraaf 5.1.4.5 uit het Besluit kwaliteit leefomgeving en artikel 22.2 uit het Besluit activiteiten leefomgeving dient in planvorming rekening gehouden te worden met de bodemkwaliteit in relatie tot de gewenste functies. Onder bepaalde omstandigheden kan het oprichten van gebouwen pas plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Om die reden dient bij veel nieuwbouwactiviteiten de bodemkwaliteit door middel van onderzoek te worden vastgesteld. Dit kan worden aangetoond met een actueel bodemonderzoek. De geschiktheid is ook voldoende aangetoond als uit het vooronderzoek op basisniveau conform NEN 5725 blijkt dat de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en er geen risico’s voor het toekomstige gebruik te verwachten zijn. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het TAM-omgevingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

5.2.2 Onderzoek

Met als doel de milieuhygiënische bodemkwaliteit van zowel de grond als van het freatisch grondwater te onderzoeken zijn twee verkennende bodemonderzoeken (NEN5740) uitgevoerd. Het eerste onderzoek ziet op het deel van het plangebied waar de woningen worden gebouwd. Het tweede onderzoek heeft betrekking op het deel van het plangebied waar de langzaamverkeersroute tussen de beoogde woonwijk en de Elburgerweg wordt aangelegd. Aan de hand van de onderzoeksresultaten is beoordeeld of de onderzoekslocatie in milieuhygiënisch opzicht gebruiksbeperkingen kent voor het beoogde gebruik. De rapportage van de onderzoeken zijn respectievelijk opgenomen als bijlage 1 en 2 van de bijlagen bij de toelichting.
 
Onderzoek 1: woongebied
 
Vooronderzoek
Uit het historisch onderzoek zijn geen bijzonderheden naar voren gekomen. In aansluiting op dit resultaat is gekozen voor de onderzoeksstrategie grootschalig onverdacht.
 
Veldonderzoek
Uit de profielbeschrijvingen blijkt dat de bodem tot circa 1,0 m-mv bestaat uit matig fijn, zwak siltig en zwak humeus zand. Van 0,5 – 1,0 m-mv is het matig fijne zand matig tot sterk siltig. Van 1,0 – 3,0 m-mv is het zand veelal zeer grof en grindig. Zintuigelijk is alleen ter plaatse van boring PB05 sporen baksteen waargenomen.
 
Chemisch onderzoek
Uit de analyseresultaten wordt het volgende geconcludeerd:
  • In zowel de boven- als ondergrond zijn geen van de onderzochte parameters aangetroffen in gehalten boven de achtergrondwaarde.
  •  De bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie is indicatief getoetst en beoordeeld als kwaliteitsklasse Achtergrondwaarde.
  • Het grondwater van peilbuis PB01 en PB02 is niet verontreinigd. Het grondwater van peilbuizen PB03, PB04 en PB05 zijn verontreinigd met barium en/of zink.
Op basis van het aantreffen van de lichte verontreinigingen in het grondwater dient de hypothese ‘locatie is grootschalig onverdacht’ formeel verworpen te worden.
 
Doorlatendheidsonderzoek
Uit de resultaten wordt geconcludeerd dat de bodem op de onderzoekslocatie matig doorlatend is.
 
Onderzoek 2: Langzaamverkeersroute
 
Vooronderzoek
Uit het historisch onderzoek zijn geen bijzonderheden naar voren gekomen. In aansluiting op dit resultaat is gekozen voor de onderzoeksstrategie Onverdacht niet-lijnvormig.
 
Veldonderzoek
Uit de profielbeschrijvingen blijkt dat de bodem bestaat uit zand. De bovengrond is humeus, de ondergrond is grindig. Zintuiglijk zijn geen bodemvreemde stoffen waargenomen.
 
Chemisch onderzoek
Uit de analyseresultaten kan het volgende worden geconcludeerd:
  • De bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie is indicatief getoetst en indicatief beoordeeld als bodemkwaliteitsklasse Wonen op basis van PAK (bovengrond noordelijk deel onderzoekslocatie) en Landbouw/natuur (bovengrond zuidelijk deel onderzoekslocatie en ondergrond).
  • Het grondwatermonster uit peilbuis B08 (1,7-2,7 m-mv) voldoet aan de signaleringsparameters zoals opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving. Er is eveneens geen sprake van een overschrijding van de index-waarde ≥ 0,5.
Op basis van het aantreffen van de licht verhoogde gehalten in de bovengrond bij MM1 dient de hypothese Onverdacht formeel verworpen te worden.

5.2.3 Conclusie

Naar aanleiding van de analyseresultaten uit de verkennend bodemonderzoeken is een nader onderzoek niet noodzakelijk. Het terrein is op basis van de milieuhygiënische kwaliteit geschikt voor het voorgenomen gebruik. Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het TAM-omgevingsplan.

5.3 Bedrijven en milieuzonering

5.3.1 Beoordelingskader

Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid gebruik te maken van de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom is deze publicatie te gebruiken voor het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in een woon- of werkomgeving. De publicatie geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op elkaar af te stemmen.
 
Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde afstanden gelden tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. Dit kan zowel een rustige woonwijk als een rustig buitengebied zijn. Daarnaast worden gemengde gebieden onderscheiden. In de gebieden komen diverse functies naast elkaar voor, zoals 'wonen', 'bedrijven' en/of centrumfuncties als 'detailhandel' en 'horeca'. Vanwege deze menging van functies wordt enige mate van hinder acceptabel geacht. Indien sprake is van een gemengd gebied, dan kunnen de richtafstanden die gelden voor een rustige woonwijk of rustig buitengebied met één stap verkleind worden. Een richtafstand van bijvoorbeeld 30 meter wordt dan verkleind tot 10 meter.
Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijft. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie. Te denken valt aan de Wet geurhinder en veehouderij, het Activiteitenbesluit of het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

5.3.2 Onderzoek

Met als doel de voorgenomen ontwikkeling van de Bovenkamp III in te passen in de omgeving is een quickscan Bedrijven en milieuzonering opgesteld. De rapportage van het onderzoek is opgenomen als bijlage 3 van de bijlagen bij de toelichting.
 
Gebiedstype
Op het plangebied zijn de bestemmingsplan ‘Ontwikkelingsgebieden’ (2009) en 'Heerde-Dorp' (2009) van toepassing. Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom aan de rand van Heerde. De omgeving van het plangebied wordt voornamelijk gekenmerkt door woonbestemmingen. Derhalve wordt het gebied getypeerd als een 'rustige woonwijk'.
 
Voorkomende (bedrijfs)activiteiten
Op circa 70 meter ten noordoosten van het plangebied is een perceel dat is bestemd als 'Sport'. De voor ‘Sport’ aangewezen gronden zijn bestemd voor sportvoorzieningen, met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten en sporten met dieren. Voor ‘sportvoorzieningen’ geldt derhalve maximaal milieucategorie 3.1 (veldsportcomplex/tennisbanen met verlichting) met een richtafstand van 50 meter in een rustig gebied. Aan de richtafstand kan worden voldaan. Derhalve zal deze functie niet voor belemmeringen zorgen voor de realisatie van het plan.
 
Veehouderijen
Op circa 70 meter afstand van het plangebied ligt aan de Wezeweg 10 een veehouderij. Deze veehouderij is (nog) opgenomen in het systeem van de gemeente. Echter, de gemeente geeft aan dat de bewoners van Wezeweg 10 al jaren gestopt zijn met het houden van vee en er dus feitelijk geen sprake meer is van een veehouderij. Derhalve zullen eventuele activiteiten die plaatsvinden op het perceel van Wezeweg 10 niet voor belemmeringen zorgen voor de realisatie van het plan.
Op circa 350 meter afstand van het plangebied ligt aan de Wezeweg 9a een veehouderij. Volgens het archief van de gemeente is ter plaatse sprake van een stalhouderij/paardenpension. Voor paarden zijn per ministeriële regeling geen geuremissiefactoren vastgesteld. Derhalve geldt voor deze veehouderij een beoordeling op basis van de richtafstanden. De minimale richtafstand betreft 100 meter binnen de bebouwde kom. Aan deze richtafstand wordt voldaan. Derhalve zal het plan ten gevolge van de veehouderij aan de Wezeweg 9a geen belemmeringen ondervinden.
Gezien het ontbreken van veehouderijen met hoge geuremissies op relatief korte afstand tot het plangebied, zullen de geurnormen ter plaatse van het plangebied op voorhand niet overschreden worden en wordt nader onderzoek naar de geurhinder ten gevolge van veehouderijen niet noodzakelijk geacht.

5.3.3 Conclusie

Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het TAM-omgevingsplan.

5.4 Geurhinder

5.4.1 Beoordelingskader

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in maximaal 100 nieuwe woningen. Voor de realisatie hiervan is een wijziging van het omgevingsplan ter plaatse van het plangebied noodzakelijk. In het kader van een wijziging van het omgevingsplan moet worden bepaald of sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Hiertoe moeten de gevolgen van een project voor zowel het recht van de bestaande veehouderijen als de milieukwaliteit van de toekomstige woningen met een geuronderzoek inzichtelijk worden gemaakt.
 
Het toetsingskader voor het geuronderzoek wordt gevormd door de Omgevingswet. Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft elke gemeente een omgevingsplan met regels die eerst in de
rijksregels stonden (bruidsschat). Hierin staan ook de geurregels voor veehouderijen vanuit de Wet
geurhinder en veehouderij (Wgv) en het Activiteitenbesluit. Als een gemeente een geurverordening
had opgesteld onder de Wgv is deze automatisch opgenomen in het omgevingsplan.
Het bevoegd gezag, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerde, heeft
een geurverordening opgesteld. Het TAM-omgevingsplan Bovenkamp III ligt deels binnen
het aangewezen gebied waarvoor afwijkende afstandseisen zijn vastgesteld in de geurverordening.

5.4.2 Onderzoek

Met als doel de mogelijke geurhinder als gevolg van bestaande veehouderijen in de omgeving en de milieukwaliteit van de toekomstige woningen te onderzoeken is een geurhinderonderzoek uitgevoerd.
Het onderzoek richt zich op de geurgevoelige objecten binnen het plangebied. De locatie waar de langzaamverkeersroute is beoogd, is geen geurgevoelig object en is om deze reden niet beschouwd. De rapportage van het onderzoek is opgenomen als bijlage 4 van de bijlagen bij de toelichting.
 
Om inzicht te krijgen in de mate van geurhinder ter plaatse van de toekomstige woningen is zowel de voorgrond- als de achtergrondbelasting berekend met respectievelijk V-Stacks vergunning en gebied (versie 2020). Op basis van de berekende voorgrondbelastingen wordt geconcludeerd dat er geen overschrijdingen van de geurnorm van 3,0 ouE/m³ plaatsvinden ten gevolge van de veehouderijen. De maximale voor- en achtergrondbelasting bedraagt respectievelijk 0,0 en 0,01 ouE/m³ voor het plangebied. Het percentage geurgehinderden blijft beperkt tot 0,0% en 0,05%. Op basis van het percentage geurgehinderden en de GGD-richtlijn kan gesteld worden dat de milieukwaliteit ten gevolge van de veehouderijen zeer goed zal zijn.
 
Op basis van het geuronderzoek wordt geconcludeerd dat voor de realisatie van het plan geen beperkingen gelden. Ter plaatse van de geurgevoelige locaties wordt ruimschoots voldaan aan de eisen uit de Wet geurhinder en veehouderij en de gemeentelijke verordening. De bestaande veehouderijen worden door de realisatie van het plan niet beperkt.

5.4.3 Conclusie

Het aspect 'geurhinder' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het TAM-omgevingsplan.

5.5 Verkeer en parkeren

5.5.1 Verkeer

Om te kunnen bepalen wat de verkeersgeneratie van de Bovenkamp III is een verkeersgeneratieonderzoek uitgevoerd. Hiervoor zijn de kencijfers gebruikt van het CROW, publicatie 381 'Toekomstig bestendig parkeren - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Het onderzoek richt zich op de woongebieden en ontsluiting daarvan voor het autoverkeer binnen het plangebied. Ter plaatse van de locatie waar de langzaamverkeersroute is beoogd, wordt geen ontsluiting voor het autoverkeer mogelijk gemaakt en is om deze reden niet beschouwd. De rapportage van het onderzoek is opgenomen als bijlage 5 van de bijlagen bij de toelichting.
 
Het uitbreidingsplan bevindt zich in het gebiedstype 'rest bebouwde kom' en heeft, conform de gehele gemeente Heerde, een stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk'. De verkeersgeneratiecijfers zijn gekoppeld aan het type woning in combinatie met het prijssegment. De verkeersgeneratie bedraagt maximaal 776,2 verkeersbewegingen per werkdag. Een gemiddelde spitsperiode (ochtend of avond) bevat tot slot 10% van deze etmaalbewegingen, in dit geval dus 67 of met maximaal ingevuld plan 78 motorvoertuigen.
Het verkeer van Bovenkamp III ontsluit straks in praktijk via de Ten Veldhuize, richting de kruising met het doorgaande, vrijliggende fietspad op de voormalige spoorbaan.
Het bestaande plan Bovenkamp II (werkelijk gemeten) en het nieuwe uitbreidingsplan Bovenkamp III genereren samen een intensiteit van respectievelijk 1371 of 1479 mvt/etmaal/werkdag tot aan de kruising Ten Veldhuize met het doorgaande fietspad. De I/C-verhouding (verhouding intensiteit vs capaciteit) is de indicator voor de kwaliteit van de verkeersafwikkeling van een weggedeelte. Bij een I/C-verhouding van 0,7 of hoger wordt een wegvak congestie- of filegevoelig en kan er hinder door drukte ontstaan. In deze berekening zijn de I/C-verhoudingen 0,39 of 0,42 en daarmee acceptabel.

5.5.2 Parkeren

In het kader van dit TAM-omgevingsplan is een ontwerp voor de stedenbouwkundige opzet gemaakt. Deze opzet is nog niet uitgewerkt in een concreet inrichtingsplan op basis waarvan een berekening kan worden opgesteld om de parkeerbehoefte inzichtelijk te maken. De gemeente Heerde heeft parkeerbeleid (vastgelegd in de Parkeernormennota 2012) waarin is vastgelegd hoeveel parkeerplaatsen per woningtype moeten worden gerealiseerd. In de Nota van Uitgangspunten is opgenomen op welke wijze moet worden omgegaan met het parkeren.
 
Aantal te realiseren parkeerplaatsen in de openbare ruimte in het noordelijke deel van het plangebied.
 
Aantal te realiseren parkeerplaatsen in de openbare ruimte in het zuidelijke deel van het plangebied.
 
In totaal dient bij het in hoofdstuk 3 toegelichte stedenbouwkundig plan 114 parkeerplaatsen in de openbare ruimte gerealiseerd te worden.
 
Om te kunnen borgen dat wordt voorzien in de parkeerbehoefte op basis van het uiteindelijke woningbouwprogramma (aantallen en woningtypen) is in de regels opgenomen dat moet worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen.

5.5.3 Conclusie verkeer en parkeren

Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het TAM-omgevingsplan. Voor het parkeren geldt dat op basis van het in hoofdstuk 3 toegelichte stedenbouwkundig plan en de Parkeernormennota van de gemeente Heerde 114 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. Het plangebied biedt voldoende ruimte om deze parkeerplaatsen te realiseren.

5.6 Geluid

5.6.1 Wegverkeerslawaai

5.6.1.1 Beoordelingskader
Bij het toelaten van een activiteit, (spoor)weg, industrieterrein of geluidgevoelig gebouw moet het bevoegd gezag het geluid op geluidgevoelige gebouwen beoordelen. Ieder bevoegd gezag heeft de algemene taak ‘evenwichtige toedeling van functies aan locaties’ (artikel 4.2, Omgevingswet) bij de belangenafweging over beschermen en benutten. Instructieregels die deze algemene taak invullen staan in hoofdstuk 5 van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Voor het beoordelen van geluid zijn deze regels bedoeld voor de bescherming van de gezondheid en het milieu. Het bevoegd gezag moet rekening houden met gezondheid (artikel 2.1 lid 4, Omgevingswet).
 
De centrale regels voor beoordeling van geluid door activiteiten, lokale (spoor)wegen en op geluidgevoelige gebouwen staan in de artikelen 5.59, 5.78l en 5.78s van het Bkl. Het vaststellen van het omgevingsplan die deze toelaten, moet aan twee eisen voldoen:
  • houd rekening met geluid;
  • voorzie in aanvaardbaar geluid.
5.6.1.2 Onderzoek
Met als doel de optredende geluidbelastingen als gevolg van het wegverkeer op omliggende wegen te bepalen is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het plangebied ligt in de directe nabijheid van zoneplichtige wegen, waarvan de geluidszones geheel of gedeeltelijk over het plangebied liggen. Voor een goede ruimtelijke inpassing van de voorgenomen ontwikkeling is de cumulatie van alle in de directe omgeving van het plangebied gelegen geluidbronnen, in het akoestisch onderzoek betrokken. De rapportage van het onderzoek is opgenomen als bijlage 6 van de bijlagen bij de toelichting. Het onderzoek richt zich expliciet op de geluidsgevoelige onderdelen van het omgevingsplan.
  
Geluidbelastingen afkomstig van gemeentelijke wegen
Van de gezamenlijke gemeentelijke wegen afkomstige geluidsbelasting, bedraagt maximaal 45 dB. Hierbij kan worden geconcludeerd dat deze maximale geluidsbelasting als gevolg van het wegverkeer op de gemeentelijke wegen in de directe omgeving van het plangebied, de toelaatbare grenswaarde van 53 dB [Lden] op geen enkel punt overschrijdt.
 
Geluidbelastingen afkomstig van de Rijksweg A50
Van de Rijksweg A50 afkomstige geluidsbelasting, bedraagt maximaal 53 dB [Lden]. Hierbij kan worden geconcludeerd dat deze maximale geluidsbelasting als gevolg van het wegverkeer op deze weg in de directe omgeving van het plangebied, de toelaatbare grenswaarde van 50 dB [Lden] met maximaal 3 dB [Lden] overschrijdt.
 
Mogelijk te treffen maatregelen
Primair dient als aanvaardbaar geluid afkomstig van een weg op een geluidgevoelige functie, te worden voldaan aan de in de per geluidbronsoort vastgestelde standaardwaarde. Indien hieraan voor alle geluidbronsoorten aan wordt voldaan, dan kan worden gesteld dat in de directe omgeving van het geprojecteerde bouwplan sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Hierbij is de kans op gezondheidsschade zo gering mogelijk. Aanvullend te treffen voorzieningen zijn in dat geval niet noodzakelijk.
Indien er sprake is van een overschrijding van de standaardwaarde als gevolg van een of meerdere geluidbronsoorten, waarvan in dit geval sprake is, dan dient aanvullen onderzoek uit te wijzen in hoeverre er middels het treffen van aanvullende voorzieningen alsnog kan worden voldaan aan de hieraan te stellen eisen.
Om na te gaan in hoeverre er aanvullende voorzieningen aan de bron of in de overdracht noodzakelijk zijn als gevolg van de optredende geluidbelastingen afkomstig van het wegverkeer over de A50, is overeenkomstig de hiervoor vastgestelde regelgeving een financiële doelmatigheidstoets uitgevoerd. Uit deze doelmatigheidstoets blijkt dat er sprake is van financiële ondoelmatigheid. Dit heeft tot gevolg dat aan te brengen bronmaatregelen dan wel overdrachtsmaatregelen ter plaatse van de A50 ondoelmatig zijn en enkel middels het treffen van aanvullende geluidwerende voorzieningen aan de maatgevende geveldelen (ter plaatse van de ontvanger), realisatie van de geprojecteerde bebouwing mogelijk maakt.
 
Vastlegging gezamenlijk geluid
Bij het toelaten van een geluidgevoelige functie legt het bevoegd gezag, overeenkomstig het gestelde in artikel 5.78ad Bkl, de waarde van het gezamenlijk geluid op de gevel in het omgevingsplan vast. In het bijgaande onderzoek is het gezamenlijke geluid voor de geprojecteerde woonfunctie uitgewerkt. Het gezamenlijk geluid bedraagt maximaal 53 dB. In tabel 8-1 van het onderzoek is het gezamenlijk geluid per ontvangerpunt nader gespecificeerd. 
 
Ruimtelijke inpassing
Wanneer er bij het aanpassen van het omgevingsplan, sprake is van een overschrijding van een van de standaardwaarden op een van de te toetsen geluidbronsoorten, dan dient om de realisatie van het geprojecteerde bouwplan alsnog mogelijk te maken, eveneens te worden nagegaan in hoeverre dit plan ruimtelijk is in te passen in haar directe omgeving. Dit houdt in dat dient te worden nagegaan in hoeverre er ook na de realisatie van de geprojecteerde bouwplannen nog sprake is van een ‘evenwichtige toedeling van functies aan locaties’.
Gebaseerd op een geaccepteerde beoordelingsmethode is een kwalificatie van de totale akoestische omgeving bepaald. De hierbij toegepaste classificering is weergegeven in de bijgaande tabel. De omgevingskwaliteit ter plaatse van de maatgevende gevels worden gebaseerd op de optredende gecumuleerde geluidbelastingen, getypeerd als ‘Redelijk’.
 
Beoordelingsmethode Milieu Kwaliteit Maat (MKM) Miedema
 
Bij een geluidbelasting hoger dan 65 dB, dient de aanvaardbaarheid van de kwalificatie aanvullend gemotiveerd te worden. Bij een gecumuleerde geluidbelasting welke lager is gelegen, kan dit achterwege worden gelaten. Middels het aanbrengen van in de regel te hanteren geluidwerende voorzieningen aan de voor geluidgevoelige bebouwingen, kan op basis van een maximaal optredende gezamenlijke geluidbelasting van 53 dB in ieder geval aan de overeenkomstig de bouwwetgeving gestelde minimale binnenwaarde worden voldaan. Realisatie van de geprojecteerde plannen is in deze derhalve mogelijk.
 
Geluidluwe zijde
Vanuit de bescherming van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en het voorkomen van saneringssituaties, gelden er aanvullende voorwaarden aan het oprichten van geluidgevoelige gebouwen langs wegen. Bij geprojecteerde geluidgevoelige functies dient, wanneer de geluidbelasting tussen de standaardwaarde en de grenswaarde ligt, te beschikken over een geluidluwe zijde. Onder een geluidluwe zijde wordt verstaan een zijde waar ten aanzien van alle geluidbronnen de standaardwaarde niet
mag worden overschreden. Doel van een geluidluwe zijde is dat aan deze zijde minimaal één verblijfsruimte een raam/deur opengezet kan worden, zonder dat daarbij sprake is van een hinderlijke situatie in de betreffende verblijfsruimte.
Wanneer per geluidgevoelige functie ten minste één geluidgevoelige ruimte beschikt over een te openen deel waar de geluidbelasting voldoet aan bovenstaande eis en dit raam over zodanige spuiventilatie beschikt dat voldaan wordt aan de desbetreffende eisen van het Bbl, dan wordt in minimale zin aan de eis van een geluidluwe zijde voldaan.
 
Geluidluwe buitenruimte
Buitenruimten dienen bij voorkeur aan de geluidluwe zijde gesitueerd te worden en mogen niet zijn gelegen aan de gevel met de hoogste geluidbelasting. Deze eis geldt voor maximaal één buitenruimte per woning. Denk hierbij wel aan de vereisten van daglichttoetreding, luchtverversing en spuiventilatie. Deze voorzieningen mogen geen afbreuk doen aan de geluidwering van de constructie.
 
Onderzoek ‘Geluidwering gevels’
Alvorens de definitieve plannen ten behoeve van de omgevingsvergunning kunnen worden ingediend bij de gemeente Heerde, dient te worden bepaald welke akoestische voorzieningen (geluidwerende maatregelen) er noodzakelijk zijn om een binnenniveau in de voor bewoning bestemde verblijfsruimten van 33 dB veilig te stellen. Hiervoor dient een akoestisch onderzoek ‘Geluidwering gevels’ te worden uitgewerkt. Hierin dient middels berekeningen te worden aangetoond dat door het aanbrengen van aangepaste beglazing en geïsoleerde ventilatievoorzieningen (suskasten), dan wel een mechanisch ventilatiesysteem, aan het vereiste binnenniveau per geluidgevoelige ruimte kan worden voldaan. Een akoestisch onderzoek met hierin de uitgewerkte akoestische voorzieningen welke noodzakelijk zijn om een binnenniveau van 33 dB te kunnen borgen, dient dit te worden toegevoegd voor de aanvraag van de omgevingsvergunning.
De uit te werken akoestische voorzieningen aan de voor geluidgevoelige bebouwing, dienen te worden gebaseerd op de optredende geluidbelasting afkomstig van alle voor het betreffende geluidgevoelige verblijfsruimte relevante gezamenlijke geluidbronnen (alle geluidbronnen opgeteld, zonder weging coëfficiënten). In dit geval van alle gezamenlijke wegen.
5.6.1.3 Conclusie
Als gevolg van het wegverkeer over de rijksweg A50 treden er op diverse ontvangerpunten een geluidbelasting op die groter is dan de standaardwaarde van 50 dB. Hoewel er sprake is van een overschrijding is er sprake van een omgevingskwaliteit voor geluid die wordt geclassificeerd als 'redelijk'. Geadviseerd wordt om in het van de aanvraag omgevingsvergunning bouwactiviteit een onderzoek 'geluidwering gevels' uit te laten voeren. Het aspect 'wegverkeerslawaai' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het TAM-omgevingsplan.

5.6.2 Ruimtelijke inpassing

5.6.2.1 Beoordelingskader
Bij uitwaarts zoneren worden beschermende bufferzones gecreëerd rondom de bedrijfsbestemmingen in de directe omgeving van het geprojecteerde plangebied. Deze hebben tot doel om de aanwezige bestaande inrichtingen, ook na het doorvoeren van de voorgenomen functiewijziging, voldoende zekerheid te bieden om hun activiteiten op een duurzame wijze binnen aanvaardbare voorwaarden uit te kunnen blijven voeren.
Hoewel er inmiddels een nieuwe VNG-publicatie ‘Milieuzonering nieuwe stijl’ van kracht is voor de nadere uitwerking van de ruimtelijke inpassing, wordt momenteel in de regel de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ hiervoor nog als basisdocument toegepast.
5.6.2.2 Onderzoek
Het doel van dit ingestelde akoestische onderzoek is om enerzijds een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te creëren ter plaatse van de in de directe omgeving van de bedrijfsfuncties geprojecteerde voor geluidgevoelige functies en anderzijds ruimte voor inrichtingen te creëren om op een representatieve wijze hun bedrijfsactiviteiten uit te kunnen blijven oefenen. Een en ander gebaseerd op de criteria uit de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (Ruimtelijk spoor).
Verder dient er te worden beoordeeld in hoeverre er als gevolg van de voorgenomen realisatie van de geprojecteerde woonfuncite ter plaatse, door de in de directe omgeving aanwezige dan wel te realiseren inrichtingen, nog kan worden voldaan aan het gestelde in het kader van het Activiteitenbesluit (Milieu spoor). Het akoestisch onderzoek ruimtelijke inpassing is opgenomen als bijlage 7 van de bijlagen bij de toelichting. Het onderzoek richt zich expliciet op de geluidsgevoelige onerdelen van het omgevingsplan.
 
Milieutechnische inpassing
Geconcludeerd kan worden dat er op geen van de opgenomen beoordelingspunten een overschrijding van de standaardwaarde plaats vindt. Ook niet wanneer voor Lmax een toeslag van 5 dB(A) ten behoeve van impulsachtig geluid zou moeten worden opgenomen. Er is ook vanuit milieutechnisch oogpunt geen sprake van een overschrijding van de gestelde maximale standaardwaarden gedurende de dag-, avond- en nachtperiode. Gesteld kan daarom worden dat er geen sprake is van eerbiedigende werking waarmee
rekening dient te worden gehouden bij de nadere uitwerking van de voorliggende ontwikkeling.
 
Verkeersaantrekkende werking
Wanneer getoetst wordt aan de grenswaarden overeenkomstig de circulaire van VROM uit 1996, dan kan worden geconcludeerd dat er als gevolg van de verkeersaantrekkende werking van de geprojecteerde woonwijk, geen sprake is van een overschrijding van de gestelde grenswaarde van 50 dB(A) ter plaatse van de langs de toegangswegen naar deze wijk gelegen woningen.
5.6.2.3 Conclusie
Het doel van het ingestelde onderzoek is om enerzijds een veilige en gezonde fysieke leefomgeving na te streven ter plaatse van de geprojecteerde woonfuncties en anderzijds geluidruimte voor bedrijven te kunnen blijven borgen op grond waarvan zij hun activiteiten op een representatieve wijze uit kunnen blijven oefenen. Uit de rekenresultaten van de hierbij uitgevoerde onderzoeken blijkt, dat zonder het treffen van aanvullende voorzieningen, zowel ten aanzien van de ruimtelijke als de milieutechnische inpassing aan deze doelstelling wordt voldaan. Het aspect 'ruimtelijke inpassing' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het TAM-omgevingsplan.

5.6.3 Conclusie

Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het TAM-omgevingsplan.

5.7 Externe veiligheid

5.7.1 Beoordelingskader

Een van de uitgangspunten van de Omgevingswet is dat overheden bij hun plannen zo vroeg mogelijk kijken naar veiligheid zodat de gevolgen van een brand, ramp of crisis voorkomen kan worden of de gevolgen zoveel mogelijk beperkt kunnen worden. Externe veiligheid heeft derhalve een belangrijke plaats in de omgevingsvisie en het omgevingsplan.
 
Het Besluit activiteiten leefomgeving omvat met name de regelgeving op het gebied van externe veiligheid als het gaat over het aanwijzen van milieubelastende activiteiten en vergunningplichten (afdeling 5.1.2 Bkl). In het Besluit kwaliteit leefomgeving komen de instructieregels voor omgevingsplannen van gemeenten terug. Dit betreffen onder andere regels over het plaatsgebonden, risico, aandachtsgebieden, belemmeringengebieden voor buisleidingen en risico- en explosieaandachtsgebieden. Ook zijn in bijlage 7 van het Bkl activiteiten aangewezen als risicobronnen. Deze risicobronnen zijn van belang voor de regels over het plaatsgebonden risico en aandachtsgebieden. Het betreffen de volgende activiteiten:
  • Activiteiten met gevaarlijke stoffen bij bedrijven; dit zijn verschillende milieubelastende activiteiten uit het Besluit activiteiten leefomgeving.
  • Het basisnet vervoer gevaarlijke stoffen (weg, water en spoor).
  • Buisleidingen met gevaarlijke stoffen die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Besluit activiteiten leefomgeving.
  • Windturbines die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Besluit activiteiten leefomgeving.
Aandachtsgebieden
Onder de Omgevingswet werken gemeenten met aandachtsgebieden voor het aspect externe veiligheid. Hiermee is beoogd dat het gemeentebestuur externe veiligheid eerder in ruimtelijke plannen meeneemt. Aandachtsgebieden laten zien waar extra aandacht nodig is om aanwezigen te beschermen tegen mogelijke ongevallen bij activiteiten met gevaarlijke stoffen.

5.7.2 Onderzoek

Met doel de externe veiligheidsrisico's in en rondom het plangebied in kaart te brengen en mogelijke scenario's inzichtelijk te maken is een quickscan externe veiligheid uitgevoerd. Het onderzoek richt zich op de (beperkt) kwetsbare gebouwen, zeer kwetsbare gebouwen en (beperkt) kwetsbare locaties binnen het plangebied. De locatie waar de langzaamverkeersroute is beoogd, valt niet binnen één van deze categorieën en is om deze reden niet beschouwd. Met behulp van de risicokaart is een inventarisatie van de risicobronnen in de omgeving van het plangebied gemaakt. De onderzoeksrapportage is opgenomen als bijlage 8 van de bijlagen bij de toelichting.
 
Transport
Op circa 455 meter ten westen van het plangebied ligt de A50. Het plangebied ligt niet binnen de risicocontour van de snelweg, maar wel binnen het invloedsgebied van de snelweg. Om die reden is een beperkte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.
 
Inrichtingen
Op circa 865 meter ten noordwesten van het plangebied ligt een LPG-tankstation . Voor LPG-tankstations is het invloedsgebied vastgesteld op 150 meter vanuit het vulpunt en de ondergrondse tank. Er is geen sprake van invloed op het plangebied. Een nadere verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk.
 
Buisleidingen
Binnen een straal van 580 meter tot de grens van het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig. Een nadere verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk. 

5.7.3 Beperkte verantwoording van het groepsrisico

Vanwege de ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied van de A50 is een beperkte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. De verantwoording bestaat uit de volgende onderdelen:
  • zelfredzaamheid;
  • bestrijdbaarheid en bereikbaarheid. 
Zelfredzaamheid
Door een ongeval met een tankwagen op de A50 kunnen giftige gassen vrijkomen, die zich als wolk snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Afhankelijk van het type stof, windrichting en plaats van de calamiteit kunnen hoge concentraties optreden. Via waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS) en NL-Alert worden personen in de omgeving gewaarschuwd. Bij een calamiteit met giftige gassen is het handelingsperspectief binnen blijven en schuilen. Ventilatievoorzieningen moeten eenvoudig centraal uitgeschakeld en/of dichtgezet kunnen worden. Ramen en deuren moeten worden gesloten en aanwezigen moeten inpandig schuilen tot het gevaar is geweken.
 
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten als gevolg van het incident te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. Op de A50 zijn er voldoende mogelijkheden om de calamiteit te bestrijden. Ten noorden en zuiden van het plangebied zijn op- en afritten naar de A50 aanwezig, waardoor de bereikbaarheid van de calamiteit voldoende is.

5.7.4 Conclusie

Bij een calamiteit op de A50 zijn er binnen het plangebied voldoende mogelijkheden voor zelfredzaamheid van bewoners en zijn er voor de brandweer voldoende mogelijkheden de locatie van de calamiteit te bereiken en deze te bestrijden.
 
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het TAM-omgevingsplan.

5.8 Luchtkwaliteit

5.8.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. Om de luchtkwaliteit in Nederland te beschermen geeft het Besluit kwaliteit leefomgeving in hoofdstuk 5 instructieregels om de luchtkwaliteit te beschermen.
De gemeente moet voor een aantal activiteiten de rijksomgevingswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) in acht nemen, behalve als een activiteit niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een project of activiteit draagt niet in betekenende mate bij als de toename van de concentratie NO2 en PM10 niet hoger is dan 1,2 microgram/m³. Dat is 3% van de omgevingswaarde voor de jaargemiddelde concentraties. Deze grenswaarde volgt uit artikel 5.53 en 5.54 van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Aantonen dat een project of activiteit valt onder NIBM kan op twee manieren:
  • Het project valt binnen de getalsmatige grenzen van een aangewezen categorie (standaardgevallen NIBM, artikel 5.54 Bkl). Dit betreffen onder andere projecten voor kantoren, woonwijken en het telen van gewassen.
  • Middels kwalitatieve beschrijving of berekening (NIBM-tool) aannemelijk maken dat een project niet in betekenende mate bijdraagt.
In artikel 5.54 Bkl is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in artikel 5.54 Bkl kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.8.2 Onderzoek

De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit het realiseren van maximaal 100 woningen met één ontsluitingsweg buiten de onderzoekszones rondom rijkswegen. De ontwikkeling komt voor op de lijst met ontwikkelingen uit de Regeling NIBM (standaardgevallen NIBM, artikel 5.54 Bkl). Om die reden draagt de voorgenomen ontwikkelingen niet bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

5.8.3 Conclusie

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het TAM-omgevingsplan.

5.9 Water

5.9.1 Beoordelingskader

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.

5.9.2 Watertoets

De voorgenomen ontwikkeling is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het Waterschap Vallei en Veluwe. De uitkomst van deze toets is dat de normale procedure moet worden gevolgd. Dit betekent dat de ontwikkeling invloed heeft op het watersysteem. In overleg met het waterschap worden afspraken gemaakt over het borgen van de waterbelangen in het TAM-omgevingsplan. De resultaten van de watertoets zijn opgenomen in bijlage 9 van de bijlagen bij de toelichting.
 
Voor de aanleg van het fietspad is een afzonderlijke watertoets uitgevoerd. De uitkomst van deze toets is dat de korte procedure moet worden gevolgd. Dit betekent dat de ontwikkeling invloed heeft op het watersysteem. De resultaten van de watertoets zijn meegenomen in de weging van de waterbelangen in de waterparagraaf en opgenomen in bijlage 9a van de bijlagen bij de toelichting.

5.9.3 Waterparagraaf

Op basis van de resultaten van de watertoets gelden een aantal algemene aandachtspunten voor de verdere uitwerking van het stedenbouwkundig plan.
 
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
 
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen wordt geadviseerd om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken/draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen.
 
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen/randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Wij vragen de initiatiefnemer om duurzame bouwmaterialen te gebruiken. De gemeente kan u hiermee verder helpen.
 
Toename verharding
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling is er sprake van een toename van verharding. Door deze toename aan verharding zal neerslag versneld worden afgevoerd naar het oppervlaktewater, al dan niet via het rioolstelsel. Dit leidt tijdens extreme situaties tot pieken in de waterstand met kans op wateroverlast als gevolg. Om ervoor te zorgen dat de waterhuishoudkundige situatie niet verslechtert ten gevolge van de verhardingstoename zullen er compenserende maatregelen getroffen moeten worden.
Het waterschap stelt eisen voor waterberging wanneer er sprake is van een toename verharding van 1.500 m² of meer. Bij nieuwe lozingen vanaf verhard oppervlak op oppervlaktewater geldt dat de hoeveelheid te lozen water geen nadelig effect mag hebben op het ontvangende watersysteem. Nadelige effecten worden uitgesloten indien er een waterberging wordt gerealiseerd voor het bergen van 60 mm.
 
Grondwaterfluctuatiezone
Het plangebied ligt in de grondwaterfluctuatiezone, zoals die door de Provincie Gelderland is bepaald. Dit is een zone langs de flanken van het Veluwemassief, waar de grondwaterstanden naar verwachting op termijn zullen stijgen.

5.9.4 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit een woonwijk van circa 80 tot maximaal 100 woningen. Hiervoor is een ontwerp voor het stedenbouwkundig plan opgesteld, waarin de hoofdopzet van de woonwijk is vastgelegd. Het ontwerp is nog niet uitgewerkt in een concreet inrichtingsplan. In de stedenbouwkundige opzet is de loop van de Wendhorstbeek gehandhaafd. Aan weerszijden van de beek zijn groenzones opgenomen. In de groenzones worden wadi's aangelegd waar het overtollige hemelwater wordt vastgehouden. Via een overstort staan de wadi's in verbinding met de Wendhorstbeek, zodat in situaties waarbij het hemelwater niet verwerkt kan worden in de wadi's overtollig hemelwater wordt geloosd op de beek. Dit principe wordt uitgewerkt in een waterhuishoudkundig plan en is geborgd in de regels en op de verbeelding van het TAM-omgevingsplan.

5.10 Ecologie

5.10.1 Beoordelingskader

De Omgevingswet regelt het belang van natuur als onderdeel van de fysieke leefomgeving. De wet borgt het welzijn van de mens, verbetert de bescherming van natuurkwaliteiten en breidt deze zo nodig uit. In de Omgevingswet worden zowel soortenbescherming als gebiedsbescherming geregeld.
 
Flora- en fauna-activiteiten
Sommige activiteiten kunnen gevolgen hebben voor dieren en planten in het wild. Dat zijn flora- en fauna-activiteiten. De Omgevingswet definieert een flora- en fauna-activiteit als volgt: ‘Activiteiten met mogelijke gevolgen voor van nature in het wild levende dieren of planten’.
 
Door deze brede formulering van een flora- en fauna-activiteit is het bij activiteiten in de fysieke leefomgeving nodig om te controleren of:
  • er soorten aanwezig zijn;
  • welke soorten dat zijn.
Gebiedsbescherming
Indien een plangebied in of nabij een beschermd gebied is gelegen, dan dient te worden bepaald of er een (extern) effect valt te verwachten. Het gaat daarbij om Natura 2000-gebieden en gebieden behorend tot het Natuurnetwerk Nederland.
 
Natura 2000
De Europese Vogel- en Habitatrichtlijn beschermt Natura 2000-gebieden. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) wijst de Natura 2000-gebieden aan. De instandhoudingsdoelstellingen van de Nature 2000-gebieden zijn vastgelegd in artikel 2.44 van de Omgevingswet. Nederland kent ruim 160 Natura 2000-gebieden. Gezamenlijk hebben ze een oppervlak van ruim 1,1 miljoen hectare. Ze maken deel uit van een samenhangend netwerk van natuurgebieden in de Europese Unie. Het doel van Natura 2000 is het keren van de achteruitgang van de biodiversiteit.
Handelingen die een negatieve invloed hebben op Natura 2000-gebieden, worden slechts onder strikte voorwaarden toegestaan. Een vergunning is hiervoor vereist. Door middel van het Nederlandse vergunningsstelsel wordt een zorgvuldige afweging gewaarborgd. De vergunningen zullen beoordeeld en afgegeven worden door de desbetreffende provincie.
 
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk Nederland bestaat uit:
  • bestaande natuurgebieden, waaronder de 20 Nationale Parken;
  • gebieden waar nieuwe natuur aangelegd wordt;
  • landbouwgebieden, beheerd volgens agrarisch natuurbeheer;
  • ruim 6 miljoen hectare grote wateren: meren, rivieren, de Noordzee en de Waddenzee.
Zorgplicht
In artikel 11.27 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal), is de zorgplicht voor alle in het wild voorkomende planten en dieren vastgelegd. Lid 1 van het artikel luidt als volgt:
  1. “Degene die een flora- en fauna-activiteit of een activiteit als bedoeld in artikel 11.22, eerste lid, onder b tot en met g, verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in artikel 11.23, is verplicht:
    1. “alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;
    2. voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en
    3. als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.”

5.10.2 Onderzoek

Om de eventuele aanwezigheid van wettelijk beschermde plant- en diersoorten in en direct rondom het plangebied en de gevolgen van de voorgenomen ontwikkelingen ten aanzien van beschermde natuurgebieden inzichtelijk te maken is een verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd. Op basis van deze soorten- en gebiedsinformatie worden uitspraken gedaan over eventuele noodzakelijke vervolgonderzoeken. Er zijn twee onderzoeken verricht, één onderzoek ter plaatse van de woonwijk en één onderzoek ter plaatse van de beoogde fietsverbinding tussen de woonwijk en de Elburgerweg. De ecologische onderzoeken zijn als bijlage 10 en 11 opgenomen in de bijlagen bij de toelichting.
 
Beschermde gebieden
 
Natura 2000
Het projectgebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Veluwe op circa 870 m afstand van het projectgebied. Het wordt hiervan gescheiden door bebouwing, wegen als de rijksweg A50 en agrarische percelen. Omdat het projectgebied zich buiten de begrenzing van Natura 2000-gebieden bevindt, gecombineerd met de afstand tot het projectgebied kan verstoring door licht, trillingen en geluid van Natura 2000-gebieden op voorhand worden uitgesloten.
 
AERIUS-berekening
Om de stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden te kunnen bepalen is voor de aanlegfase en de gebruiksfase een AERIUS-berekening uitgevoerd. De rapportage van de AERIUS-berekening is als bijlage 12 opgenomen in de bijlagen bij de toelichting.
De aanlegfase wordt in AERIUS per 24 aaneengesloten maanden met de hoogste depositie berekent. Als rekenjaar wordt het jaar genomen waarin de meeste bouw maanden vallen, in dit geval 2027. Voor de werkzaamheden is uitgegaan dat alle werkzaamheden over twee jaar evenredig plaatsvinden. De aanlegfase genereert geen depositiewaarden hoger dan 0,00 mol/ha/jr in Natura 2000-gebieden.
Het toekomstig gebruik genereert geen depositiewaarden hoger dan 0,00 mol/ha/jr in Natura 2000-gebieden. Voor de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot stikstofdepositie is geen vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming onderdeel Gebiedsbescherming benodigd.
 
Natuurnetwerk Nederland
Het projectgebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde gebied dat onderdeel is van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) ligt op circa 600 m afstand. Het projectgebied wordt van dit NNN-gebied gescheiden door de bebouwde kom en wegen. Omdat het projectgebied zich buiten de begrenzing van het NNN bevindt, gecombineerd met de beperkte ingreep en afstand tot het projectgebied kan verstoring van het NNN-gebied op voorhand worden uitgesloten.
 
Beschermde soorten
 
Flora
Er kan redelijkerwijs geconcludeerd worden dat er geen beschermde plantensoorten in het projectgebied voorkomen. Een nader onderzoek naar beschermde vegetatie en/of een ontheffingsaanvraag is niet nodig.
 
Zoogdieren
Omdat de Wendhorstbeek behouden blijft, is er geen negatief effect op eventueel aanwezige kleine marterachtigen in het gebied. Een nader onderzoek naar beschermde zoogdieren en/of een ontheffingsaanvraag is niet nodig.
 
Er is geen sprake van een essentieel foerageergebied of essentiële vliegroute voor vleermuizen binnen het projectgebied. Ook zijn er geen geschikte openingen in bomen langs de westgrens van het zuidelijke deel van het projectgebied waardoor de aanwezigheid van een verblijfplaats binnen het projectgebied op voorhand kan worden uitgesloten. Indien er tijdens de bouw en na realisatie van de toekomstige ontwikkeling geen nachtelijke verlichting op de bomenrij in het westelijke deel van het projectgebied gericht wordt, is er van een negatief effect op vleermuizen geen sprake. Een nader onderzoek naar beschermde vleermuizen en/of een ontheffingsaanvraag is niet nodig.
 
Vogels
Er zijn geen beschermde vogelsoorten, jaarrond beschermde nesten of geschikte broedlocaties voor vogels waargenomen binnen het projectgebied. Het projectgebied is (onderdeel van) het leefgebied voor onder andere zangvogels. Het is aannemelijk dat zangvogels de bomen en bosschages in het projectgebied als broedlocatie gebruiken. Verstoring van broedvogels kan voorkomen worden door de voorgenomen werkzaamheden buiten het broedseizoen, globaal tussen 15 maart en 15 juli, uit te voeren. Een nader onderzoek naar vogels en/of een ontheffingsaanvraag is niet nodig, mits werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden. Wanneer werkzaamheden toch binnen het broedseizoen vallen dienen de aanwezige bosschages niet verstoort te worden.
 
De aanwezigheid van broedvogels ter plaatse van het beoogde fietspad zijn aannemelijk. Aanvullend soortenonderzoek en een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit zijn niet nodig mits verstorende werkzaamheden plaatsvinden buiten het broedseizoen, nesten van broedende vogels en hun omgeving worden niet verstoord. Mocht dit niet mogelijk zijn, dan kan een broedvogelinspectie uitgevoerd worden door een deskundige ecoloog voor aanvang van beoogde werkzaamheden.
 
Reptielen, vissen, amfibieën, ongewervelden
Er zijn geen beschermde reptielen, of daarvoor geschikte habitats, waargenomen binnen het projectgebied.
Er kan redelijkerwijs geconcludeerd worden dat er geen beschermde reptielen binnen het projectgebied
voorkomen. Een nader onderzoek naar beschermde reptielen en/of een ontheffingsaanvraag is niet nodig.
 
De Wendhorstbeek blijft behouden. Er is geen negatief effect op eventueel beschermde vissoorten. Een nader onderzoek/ontheffingsaanvraag voor beschermde vissen is niet nodig.
 
De Wendhorstbeek is niet geschikt als voortplantingslocatie voor beschermde amfibiesoorten. Deze beek blijft ook behouden na de beoogde ontwikkeling. Een nader onderzoek/ontheffingsaanvraag voor beschermde amfibieën is niet nodig.
 
Er zijn geen beschermde ongewervelden, of daarvoor geschikte habitats, waargenomen binnen het projectgebied. Er kan redelijkerwijs geconcludeerd worden dat er geen beschermde insecten in het projectgebied voorkomen. Een nader onderzoek naar beschermde ongewervelden en/of een ontheffingsaanvraag is niet nodig.

5.10.3 Conclusie

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het TAM-omgevingsplan.

5.11 Cultureel erfgoed

5.11.1 Beoordelingskader

Gemeenten moeten in hun omgevingsplan rekening houden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed. Dit volgt uit artikel 5.130 lid 1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Deze instructie geldt nadrukkelijk ook voor bekende en aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten. Aantoonbaar betekent dat de verwachting gebaseerd is op relevante bodemkundige, archeologische of historische informatie.
 
Om hieraan gevolg te kunnen geven, maakt de gemeente een inventarisatie en analyse van het binnen de gemeente aanwezige en te verwachten cultureel erfgoed. Voor het te behouden cultureel erfgoed moet de gemeente een toereikend beschermingsregime instellen.
 
Bij cultureel erfgoed kan het gaan om:
  • monumenten zoals (bouw)werken;
  • tuinen en parken;
  • bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten;
  • stads- en dorpsgezichten en (delen van) cultuurlandschappen.
De gemeente legt de te beschermen gemeentelijke en provinciale monumenten vast in het omgevingsplan.
 
Archeologie
Voor archeologie dient de gemeente projecten kleiner dan 100 m² in beginsel vrij te stellen van de archeologische onderzoeksplicht (artikel 5.130 lid 4 Bkl). De gemeente kan in een omgevingsplan echter grotere of kleinere vrijstellingsgrenzen vastleggen, bijvoorbeeld in historische binnensteden waar de kans op het aantreffen van archeologische sporen heel groot is. Archeologisch onderzoek kan in dergelijke gevallen ook al bij projecten kleiner dan 100 m² vondsten opleveren. In gebieden met een lage verwachtingswaarde kan de gemeente kiezen om een grotere vrijgestelde oppervlakte vast te leggen in het omgevingsplan. Dit om te voorkomen dat de gemeente een initiatiefnemer belast met het doen van archeologisch onderzoek dat naar verwachting niet of nauwelijks zinvol is.
 
Cultuurhistorie
Uit het Besluit kwaliteit leefomgeving volgt dat gemeenten voor cultureel erfgoed dat voor bescherming in aanmerking komt een toereikend beschermingsregime moeten opnemen in het omgevingsplan. Het Bkl bevat hiervoor instructieregels, deze zijn opgenomen in artikel 5.130 lid 2 van het Bkl. De instructieregels geven aan voor welke punten onder meer bescherming benodigd is. In de instructieregels worden onder meer ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten en aantasting van de omgeving of karakteristieke stadsgezichten, dorpsgezichten en cultuurlandschappen genoemd. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in de ontwikkelingslocatie en moeten aangeven welke conclusies ze daar aan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het TAM-omgevingsplan.

5.11.2 Archeologie

5.11.2.1 Onderzoek
Met als doel te onderzoeken of er in het plangebied archeologische resten aanwezig zijn is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek heeft bestaan uit een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek. Bij toekomstige bodemingrepen kunnen eventueel aanwezige archeologische waarden worden verstoord of vernietigd. Conform het beleid van de gemeente Heerde dient hier archeologisch onderzoek plaats te vinden. Het archeologisch onderzoek is als bijlage 13 opgenomen in de  bijlagen bij de toelichting.
 
Op basis van het bureauonderzoek kan worden gesteld dat voor het plangebied een middelhoge tot hoge archeologische verwachting geldt voor alle perioden. In de omgeving zijn diverse archeologische vindplaatsen bekend zoals losse vondsten uit de Steentijd tot nederzettingsterreinen uit de Bronstijd en IJzertijd. Er wordt binnen het noordelijk deel van het plangebied een esdek verwacht. Indien aanwezig kan deze een conserverende werking hebben gehad voor een eventueel daaronder gelegen archeologisch sporenniveau. Binnen het noordelijk deel van het plangebied heeft in de afgelopen twee eeuwen bebouwing gestaan (erven).
 
Tijdens het verkennende booronderzoek werd de verwachte bodemopbouw uit het bureauonderzoek in grote lijnen aangetroffen. In het noordelijk deelgebied ligt een esdek op een ondergrond van dekzand (van matig fijn zand) en stuwwalafzettingen (van matig grof zand, grind en leem). Ter hoogte van de beek werden
beekafzettingen aangetroffen. In het zuidelijk deel komen gronden voor die overeenkomen met de verwachte
gooreerdgronden. De relatief dunne bouwvoor of geroerde toplaag, niet zijnde een esdek, ligt hier veelal op
de C-horizont.
In hoeverre de ondergrond tot in de onderliggende C-horizont verstoord is en of hierbij een eventueel voorheen) aanwezig sporenniveau ook (geheel) verstoord is, blijft op basis van het uitgevoerde verkennende
booronderzoek onduidelijk. Onder het esdek in het noordelijk deel komt in ieder geval geen podzolprofiel (oude intacte bodem) meer voor. Wel enige inspoel of neerslag van roest als gevolg van grondwaterfluctuaties. De gronden in het noordelijk deel lijken door de aanwezigheid van een esdek in principe nog archeologisch kansrijk te zijn of wel bestaat de kans dat tijdens toekomstige bodemingrepen tot onder het esdek (of tot in het ‘gele zand’) archeologische waarden worden verstoord of kunnen worden aangetroffen. In het zuidelijk deel met meer AC-profielen zonder esdek en met een relatief dunne toplaag, lijkt deze kans lager te zijn.
5.11.2.2 Advies
Op basis van de resultaten van het uitgevoerde archeologische onderzoek wordt geadviseerd aan het gehele plangebied een Waarde – Archeologie (middelhoog) toe te kennen. Indien toekomstige bodemingrepen hier tot in de zogenoemde BC of C-horizont (‘de gele zandondergrond’) reiken, wordt geadviseerd hieraan voorafgaand eerst een archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk te achten. Een vervolgonderzoek bestaat ten minste uit een archeologisch karterend veldonderzoek. Deze kan bestaan uit een (zeer) intensief booronderzoek of een proefputten/proefsleuvenonderzoek en dient in ieder geval ter opsporing van eventueel aanwezige archeologische indicatoren en ter afbakening van eventuele vindplaatsen. Voor het vervolgonderzoek is een Programma van Eisen opgesteld, dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag. Het Programma van Eisen is als bijlage 14 en 15 opgenomen in bijlagen bij de toelichting.
5.11.2.3 Conclusie
Op basis van het inventariserend onderzoek is archeologisch vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven noodzakelijk. Het proefsleuven onderzoek wordt uitgevoerd voordat de gronden binnen het plangebied bouwrijp gemaakt worden.

5.11.3 Cultuurhistorie

5.11.3.1 Onderzoek
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een beschermd dorps- of stadsgezicht. In het plangebied komt geen bebouwing voor en in de directe omgeving van het plangebied komen geen aangewezen rijks- of gemeentelijke monumenten voor. De in de omgeving aanwezige bebouwing heeft geen bijzondere cultuurhistorische of architectonische waarde. Het plangebied en de directe omgeving zijn geen onderdeel van gebieden met een bijzondere cultuurhistorische waarde. Voor het plangebied is een stedenbouwkundig plan opgesteld dat past binnen de bestaande stedenbouwkundige en landschappelijke structuur. Als gevolg van de voorgenomen ontwikkelingen zijn geen cultuurhistorische waarden in het geding.
5.11.3.2 Conclusie
Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het TAM-omgevingsplan.

5.11.4 Conclusie cultureel erfgoed

Archeologisch vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven is noodzakelijk om aan te tonen dat het aspect cultureel erfgoed de uitvoerbaarheid van het TAM-omgevingsplan niet belemmerd. Hiervoor is een Programma van Eisen opgesteld dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag.

5.12 Ontplofbare oorlogsresten

5.12.1 Beoordelingskader

Het onverwacht aantreffen van munitie en de daarmee samenhangende risico’s en gevaren, vormt de belangrijkste drijfveer voor het opsporen van ontplofbare oorlogsresten. Op dergelijk onderzoek is diverse wet- en regelgeving van toepassing.

5.12.2 Onderzoek

De intentie van deze studie was te achterhalen of er in het onderzoeksgebied ‘Bovenkamp III' sprake is van aanwijzingen van de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten en hoe het (on)verdachte gebied is af te bakenen. Om tot een gefundeerd en onderbouwd antwoord op dit vraagstuk te komen, is allereerst geanalyseerd of het onderzoeksgebied (deels) betrokken is geweest bij oorlogshandelingen (indicaties) en of er daardoor sprake is van een verhoogd risico op het aantreffen van ontplofbare oorlogsresten, oftewel van verdacht gebied. Vervolgens is er gepoogd de gebeurtenissen te achterhalen die een aanwijzing vormen dat een (mogelijk verdacht) gebied of een deel hiervan als onverdacht kan worden aangemerkt (contra-indicaties). Ten slotte is door middel van een bronanalyse uiteengezet wat de te verwachten eigenschappen
(hoofdsoort, subsoort, kaliber/gewichtsklasse, nationaliteit, verschijningsvorm) van de mogelijk aanwezige
ontplofbare oorlogsresten zijn. Het onderzoek is als bijlage 16 opgenomen in de bijlagen bij de toelichting. Het onderzoek richt zich op de delen van het plangebied waar de woningen zijn voorzien.
 
Op basis van de bevindingen wordt allereerst worden geconcludeerd dat er geen indicaties zijn gevonden waardoor het onderzoeksgebied en de directe omgeving als verdacht beschouwd zou moeten worden op ontplofbare oorlogsresten.
De volgende vraag vormde het uitgangspunt van dit onderzoek: Is er in het onderzoeksgebied sprake van aanwijzingen van de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten en hoe is het (on)verdachte gebied af te bakenen? Deze vraag is na het uitvoeren van bovenstaand onderzoek als volgt te beantwoorden: In het onderzoeksgebied en de directe omgeving is geen sprake van aanwijzingen van de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten. Het gehele onderzoeksgebied en de directe omgeving is daarom als onverdacht aangemerkt.

5.12.3 Conclusie

Het aspect 'ontplofbare oorlogsresten' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het TAM-omgevingsplan.

5.13 Conclusie fysieke leefomgeving

De diverse aspecten uit de fysieke leefomgeving vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het TAM-omgevingsplan. Op basis van het wettelijk beoordelingskader en de uitgevoerde onderzoeken is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

6 Besluit Milieueffectrapportage

6.1 Inleiding

De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het geldende omgevingsplan. Om de voorgenomen ontwikkelingen mogelijk te kunnen maken is een wijziging van het omgevingsplan ter plaatse van het plangebied noodzakelijk. In dergelijke gevallen moet worden aangetoond dat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen.

6.2 Beoordelingskader

De wetgeving over de milieueffectrapportage (m.e.r) is opgenomen in afdeling 16.4 van de Omgevingswet en in hoofdstuk 11 en bijlage V bij het Omgevingsbesluit. Daarin is bepaald dat het bevoegd gezag bij de voorbereiding van een plan of programma een milieueffectrapport opstelt, als dat plan of programma het kader vormt voor te nemen besluiten voor projecten die zijn aangewezen in artikel 16.43 van de Omgevingswet. Onder een plan of programma, als bedoeld in artikel 2, onder a, van de SMB-richtlijn (EU-richtlijn voor strategische milieubeoordeling), wordt in ieder geval verstaan een omgevingsvisie, programma, omgevingsplan (inclusief BOPA) en voorkeursbeslissing. Voor de plannen en programma’s waarvoor een plan-milieueffectrapport moet worden opgesteld is in de Omgevingswet een generieke aanwijzing opgenomen. Hiervoor is aansluiting gezocht bij de SMB-richtlijn. In bijlage V bij het Omgevingsbesluit staan de aangewezen categorieën van projecten waarvoor een m.e.r.-procedure verplicht is.
 
Voor plannen en programma’s die betrekking hebben op kleine gebieden op lokaal niveau en/of kleine wijzigingen heeft de Omgevingswet de plan-m.e.r.-beoordeling geïntroduceerd. Voor deze ontwikkelingen is een plan-m.e.r. alleen verplicht als voor de activiteit aanzienlijke milieugevolgen worden verwacht. Een plan-m.e.r.-beoordeling is ook van toepassing op plannen of programma’s die een kader vormen voor m.e.r.-(beoordelings)plichtige projecten en besluiten die niet in het Omgevingsbesluit zijn genoemd.
 
De plan-m.e.r.-beoordeling is een toets om na te gaan of sprake is van een plan met grote milieugevolgen. Deze toets vindt plaats aan de hand van de criteria van bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van het project, plaats van het project en kenmerken van het potentiële effect.

6.3 Procedure

In het gewijzigde Besluit m.e.r. is de procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling beschreven. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, dienen de volgende stappen genomen te worden:
  1. de initiatiefnemer stelt een aanmeldnotitie op.
  2. het bevoegd gezag neemt binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.
  3. de initiatiefnemer voegt het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
Wanneer ingevolge de Wet natuurbescherming voor een (bestemmings)plan/omgevingsplan een passende beoordeling moet worden gemaakt, moet op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer ook een milieueffectrapport worden opgesteld.

6.4 Aanmeldnotitie

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkelingen is een Aanmeldnotitie opgesteld. In de Aanmeldnotitie zijn de belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu beschreven, waarbij is ingegaan op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten. Op basis hiervan is in de Aanmeldnotitie geconcludeerd dat er geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Om die reden wordt volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
 
De Aanmeldnotitie is als bijlage 17 opgenomen in de bijlagen bij de toelichting.

6.5 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Het besluit tot het vaststellen van een bestemmingsplan/omgevingsplan heeft betrekking op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen) uit het Omgevingsbesluit. Voor deze activiteit zijn drempelwaarden opgenomen voor de omvang het stedelijke ontwikkelingsproject. Deze drempelwaarden betreffen stedelijke ontwikkelingsprojecten met een omvang van:
  1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  2. een aaneengesloten gebied dat 2.000 of meer woningen omvat of
  3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
Beoordeling
De concrete omstandigheden in dit geval betreft de bouw van circa 80 tot maximaal 100 woningen met bijhorende verkeers-, groen- en watervoorzieningen. Het plangebied grenst aan bestaand stedelijk gebied en is in de structuurvisie van de gemeente Heerde expliciet benoemd als toekomstig woongebied. De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 3,2 hectare en blijft hiermee onder de drempelwaarde van 100 hectare. De voorgenomen ontwikkeling maakt circa 80 tot maximaal 100 woningen mogelijk en blijft daarmee onder de drempelwaarde van 2.000 woningen. Omdat de ontwikkeling niet voorziet in bedrijfsmatige activiteiten wordt de drempelwaarde voor bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² niet overschreden.
Het project is kleinschalig van karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. en de locatie ligt niet in of bij beschermde natuurgebieden. Uit onderzoek blijkt dat er geen sprake van belangrijk nadelige effecten op de leefomgeving en op natuurgebieden in de omgeving. Het opstellen van een milieueffectrapport is niet noodzakelijk.
Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. Het bevoegd gezag kan op basis van deze ruimtelijke motivering een besluit nemen over de uitkomst van de m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r. nodig is en publiceert dit in een m.e.r.- beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r. uitgevoerd hoeft te worden, hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht.

6.6 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Om die reden is het opstellen van een milieueffectrapport niet noodzakelijk en kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

7 Toelichting op de regels

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande en toekomstige situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten van de fysieke leefomgeving. Op basis van de informatie uit deze hoofdstukken wordt geconcludeerd dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Deze informatie is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het TAM-omgevingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit TAM-omgevingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde functies zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.
 
Het TAM-omgevingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het TAM-omgevingsplan en dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. De toelichting vormt de verantwoording voor de gemaakte keuzen voor de inrichting van het plangebied en de toekenning van de functies aan locaties.
 
Met het omgevingsplan 'TAM-omgevingsplan Bovenkamp III' worden de huidige bestemmingen gewijzigd, zodat de bouw van maximaal 100 woningen met de daarbijbehorende wegen, parkeer-, en groen- en watervoorzieningen mogelijk worden gemaakt.
 
De regels van het TAM-omgevingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:
  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 Functies en activiteiten;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels.

7.2 Opzet van de regels

Het juridisch bindend gedeelte van het TAM-omgevingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de functies zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken. In verband met de publicatievereisten van een TAM-omgevingsplan wordt er op de verbeelding nog gewerkt met ‘bestemmingen’ in plaats van ‘functies’.

7.2.1 Inleidende bepalingen

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende bepalingen, deze regels gelden voor het gehele plangebied en bestaan uit:
  • Artikel 1 Toepassingsbereik: Dit artikel geeft aan voor welk werkingsgebied de regels van toepassing zijn. Tevens wordt aangegeven dat specifieke artikelen uit de Omgevingswet en het Omgevingsplan van rechtswege niet van toepassing zijn indien strijdigheid bestaat met de regels uit het TAM-IMRO omgevingsplan.
  • Artikel 2 Toepassing begripsbepalingen: In dit artikel is opgenomen dat de begripsbepalingen uit de wet van toepassing zijn op dit omgevingsplan.
  • Artikel 3 Aanvullende begripsbepalingen: In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voorzover niet zijn vastgelegd in de wet en specifiek van toepassing zijn op dit omgevingsplan, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.
  • Artikel 4 Meet- en rekenbepalingen: Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
  • Artikel 5 Algemeen gebruiksverbod: het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan die locatie toegedeelde functies.

7.2.2 Functieregels

In hoofdstuk 2 is opgenomen welke functies binnen het plangebied zijn toegestaan. Per toegestane functie is aangegeven waar en hoe bouwen ten behoeve van de functie is toegestaan.
In paragraaf 7.3 van de toelichting worden de verschillende functies nader toegelicht.

7.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
  • Artikel 10 Algemene bouwregels: in de algemene bouwregels zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van het voorzien in de noodzakelijke parkeerbehoefte. Daarbij wordt verwezen naar de gemeentelijke Parkeernormennota, die als bijlage bij de regels is opgenomen;
  • Artikel 11 Algemene gebruiksregels: in de algemene gebruiksregels is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het omgevingsplan. Daarnaast zijn in dit artikel twee leden opgenomen waarin is bepaald dat dit omgevingsplan moet worden uitgewerkt in een stedenbouwkundig plan en een beeldkwaliteitsplan;
  • Artikel 12 Algemene afwijkingsregels: op basis van de algemene afwijkingsregels kan in bepaalde gevallen, wanneer sprake is van kleine overschrijdingen van functie- en/of bouwvlakken of de bouwregels, worden afgeweken van de regels voor functies en activiteiten uit hoofdstuk 2 van de regels.

7.3 Nadere toelichting op de bestemmingen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een omgevingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit omgevingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. Het is noodzakelijk dat het omgevingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden in het plangebied. Het omgevingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
 
In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de functies in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
 
In dit TAM-omgevingsplan zijn de functies 'Groen', 'Verkeer', 'Water' en 'Wonen' opgenomen. De opzet voor de regels voor deze functies is gedeeltelijk overgenomen uit recent vastgestelde bestemmingsplannen van de gemeente Heerde en passend gemaakt voor de beoogde ontwikkeling.
De functie 'Groen' is opgenomen ten behoeve van het groen rondom de Wendhorstbeek in het centrale deel van het plangebied en in het noordelijke deel van het plangebied richting de Elburgerweg. Het groen deelt het plangebied in twee delen en biedt ruimte om de wateropgave op te lossen. Ten behoeve hiervan is met een aanduiding aangegeven waar langs de Wendhorstbeek ruimte is voor wadi's. Verder is voor het aanleggen van een calamiteitenpad tussen het noordelijke deel van het plangebied en Op den Oever een aanduiding opgenomen die de aanleg van een calamiteitenpad mogelijk maakt. Deze functie biedt enkel de mogelijkheid tot het realiseren van nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De westzijde van het noordelijke deel van het plangebied is ten behoeve van de landschappelijke inpassing bestemd als 'Groen'. Op deze gronden is geen bebouwing toegestaan.
De functie 'Verkeer' is opgenomen ten behoeve van de aanleg van ontsluitingswegen in het plangebied. Tevens wordt binnen deze functies de parkeeropgave gedeeltelijk opgelost. Deze functie biedt enkel de mogelijkheid tot het realiseren van nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
De functie 'Water' is opgenomen om de loop van de Wendhorstbeek te beschermen. De functiegrenzen zijn overgenomen uit het bestemmingsplan 'Ontwikkelingsgebieden'. Deze functie biedt enkel de mogelijkheid tot het realiseren van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
De functie 'Wonen' is opgenomen ten behoeve van de bouw van de woningen, uitsluitend binnen de op de verbeelding opgenomen bouwvlakken. In de regels is opgenomen dat maximaal 100 woningen zijn toegestaan binnen het plangebied en dat de maximum goot- en bouwhoogte respectievelijk 7 m en 12 m mogen bedragen. Verder zijn er regels opgenomen voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en nutsvoorzieningen. De parkeeropgave wordt gedeeltelijk binnen de functie 'Wonen' opgelost door de aanleg van besloten parkeervoorzieningen binnen de bouwblokken. Ter plaatse van het noordelijke deel van het plangebied zijn  aanduidingen opgenomen. De aanduiding 'specifieke vorm van wonen - ontsluitingsweg' is opgenomen voor de aanleg van een ontsluitingsweg voor de beoogde woningen. In het noordoostelijke deel van het plangebied is de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - langzaamverkeersverbinding' opgenomen. Op grond van deze aanduiding kan een aansluiting voor langzaamverkeer tussen de Bovenkamp en de Elburgerweg worden gerealiseerd.

8 Financiële uitvoerbaarheid

8.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de exploitatie van het plan en de eventueel daaruit voortvloeiende planschade besproken.

8.2 Exploitatie

Op grond van artikel 13.11 Omgevingswet is de gemeente verplicht tot kostenverhaal, indien sprake is van één of meerdere aangewezen bouwactiviteiten. Het gaat om zogenaamde kostenverhaalsplichtige activiteiten zoals genoemd in artikel 8.13 Omgevingsbesluit. Dit houdt in dat de gemeenteraad kostenverhaalsregels dient vast te stellen in het omgevingsplan, tenzij middels onder andere een anterieure overeenkomst de kosten die het vanwege artikel 8.15 Omgevingsbesluit maakt, anderszins verzekerd zijn dan wel vrijstelling wordt verleend voor de kosten in de gevallen genoemd in artikel 8.14 Omgevingsbesluit.
 
De gemeente heeft een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten. De ontwikkeling heeft voor de gemeente geen negatieve financiële gevolgen. Het kostenverhaal is hiermee gedekt.

9 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

9.1 Inleiding

De procedure voor vaststelling van een wijzigingsbesluit op het Omgevingsplan is geregeld in de Omgevingswet, het Omgevingsbesluit en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voor het wijzigen van een omgevingsplan geldt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb.

9.2 Participatie

De gemeente Heerde heeft participatiebeleid voor ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving vastgesteld. In het beleid is vastgelegd op welke manier initiatiefnemer omwonenden en anderen betrekken bij de voorgenomen ontwikkeling. Initiatiefnemer hebben in het kader van de planvorming voor de Bovenkamp III een Omgevingsdossier opgesteld. In het dossier is het niveau van participatie beschreven en is beschreven welke werkwijze de initiatiefnemer heeft gehanteerd om de omwonenden en belanghebbenden te betrekken bij de planvorming. Het participatiedossier is als bijlage 18 van de bijlagen bij de toelichting opgenomen in het TAM-omgevingsplan.

9.3 Overleg

Het TAM-omgevingsplan wordt in het kader van het overleg toegestuurd aan bevoegde instanties. Eventuele reacties worden in deze paragraaf opgenomen.

9.4 Zienswijzen

Het ontwerp TAM-omgevingsplan wordt te zijner tijd ter inzage gelegd door de gemeente Heerde. Eén ieder kan een zienswijze tegen het ontwerp TAM-omgevingsplan inbrengen. Eventueel ingebrachte zienswijze worden in deze paragraaf beschreven en beantwoord.