direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Stokveldseweg 3
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0246.807BUWHStokvweg3-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Voor het perceel Stokveldseweg 3 loopt sinds 2010 een verzoek om functieverandering. Op 5 maart 2013 heeft de gemeente besloten om in principe en onder voorwaarden medewerking te verlenen aan het verzoek om functieverandering voor dit perceel. Vanaf het begin in 2010 is op ambtelijk niveau destijds aangegeven welke oppervlakte in beginsel voor sloop in aanmerking komt en welke oppervlakte op basis van de 50%-regeling kan worden teruggebouwd. Hierbij was het uitgangspunt dat de bestaande woning behouden zou blijven. Inmiddels is dit uitgangspunt verlaten en is er een nieuwe situatie ontstaan en daarmee ook een andere benadering dan waarvoor een principemedewerking is toegezegd.

Het nu voorliggende verzoek is dat alle bouwwerken op het perceel gesloopt worden en dat er twee nieuwe woningen worden teruggebouwd, waarvan één nieuwe woning verkregen uit de functieveranderingsregels en één woning vanuit bestaand recht. Dit betekent dat een nieuw standpunt in is genomen over het verzoek en specifiek de betreffende te slopen oppervlakte en daarmee de terug te bouwen oppervlakte.

Onderhavig bestemmingsplan zorgt ervoor dat de ontwikkelingen planologisch en juridisch mogelijk wordt gemaakt.

1.2 Begrenzing plangebied

Markluiden
De betreffende locatie bevindt zich aan de noordzijde van de Stokveldseweg, aan de oostkant van het Apeldoorns kanaal, in het buurtschap Markluiden tussen Heerde en Oene.
Het landschap aan beide zijden van de Stokveldseweg is zeer open en wordt voornamelijk agrarisch gebruikt. Door de lagere ligging en de vochtige kleiachtige ondergrond is het gebied vooral in gebruik als weiland, doorsneden door diverse sloten.

Stokveldseweg
Het karakter van de Stokveldseweg is typisch voor het buitengebied ten oosten van het Apeldoorns kanaal en wordt aan beide zijden begeleid door bomen en sloten. Aan de zuidkant van de weg bevindt zich geen bebouwing en dit geeft de weggebruiker een wijds zicht op het landschap.

Op het naastgelegen perceel is een nieuwe vrijstaande villa gebouwd met een van de traditionele boerderij afwijkende detaillering, plattegrond en kapvorm. De inrichting van het erf van deze woning is nog onbekend.

Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat het totale perceel dat in eigendom bij de initiatiefnemer is verder naar achter doorloopt (in noordelijke richting). Het plangebied van dit bestemmingsplan wordt echter enkel gevormd door dat deel van het perceel dat daadwerkelijk aan verandering onderhevig is, dat wil zeggen: de bestaande woonbestemming.

De ligging van het plangebied is op onderstaande afbeeldingen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.807BUWHStokvweg3-on01_0001.png"

Afbeelding - Globale ligging plangebied (bron: Bing Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.807BUWHStokvweg3-on01_0002.png"

Afbeelding - Globale begrenzing plangebied (bron: Bing Maps)

1.3 Geldende bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan is "Buitengebied West", dat op 16 april 2012 door de gemeenteraad van Heerde is vastgesteld. In het geldende plan is de locatie bestemd voor "Wonen". Tevens geldt de dubbelbestemming "Waarde - Hoge archeologische verwachting".

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.807BUWHStokvweg3-on01_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.807BUWHStokvweg3-on01_0004.png"

Afbeelding - Uitsnede verbeelding geldende bestemmingsplan

Onderhavig plan past niet binnen de flexibiliteitsbepalingen (afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden) van het geldende bestemmingsplan. Daarom is een partiële herziening voor de locatie van toepassing.

Correctieve herziening
Opgemerkt wordt dat de gemeente het bestemmingsplan "Correctieve herziening Buitengebied West" in voorbereiding heeft. Dit bestemmingsplan lag op moment van schrijven als ontwerp te inzage. Middels de correctieve herziening worden diverse ondergeschikte wijzigingen doorgevoerd in het bestemmingsplan Buitengebied West, waaronder voor de bestemming "Wonen". Tevens is een extra gebiedsaanduiding uit het Landschapsontwikkelingsplan opgenomen voor onderhavig plangebied, te weten "dekzandruggen en oude bouwlanden".

In onderhavig bestemmingsplan zijn de wijzigingen uit de correctieve herziening alvast doorgevoerd, om te voorkomen dat de door te voeren wijzigingen voor het perceel Stokveldseweg 3 uit de correctieve herziening middels onderhavig plan weer teniet worden gedaan.

1.4 Leeswijzer

Een bestemmingsplan is een juridisch bindend instrument dat de ruimtelijke ordening regelt. In een bestemmingsplan wordt vastgelegd wat de bestemming van een stuk grond is. Zo wordt bepaald hoe de gronden gebruikt mogen worden en wat er op mag worden gebouwd.

Het bestemmingsplan bestaat formeel uit twee delen: regels en verbeelding, en gaat vergezeld van een toelichting:

  • de regels; hierin wordt per bestemming een omschrijving gegeven van de toegestane functies van de gronden en de zich daarop bevindende opstallen. Per bestemming wordt ook aangeven waar wel of niet mag worden gebouwd met eventueel bijbehorende maximale bouwmaten;
  • de verbeelding; op de verbeelding worden de verschillende bestemmingen van de gronden aangegeven;
  • de toelichting; hierin worden de overwegingen gegeven die hebben geleid tot het geven van een bepaalde bestemming aan een stuk grond evenals een uitleg van de gebruikte bestemmingen.

Wat er in de regels en op de verbeelding van een bestemmingsplan staat is voor iedereen juridisch bindend, dus voor burgers, bedrijven, instellingen en ook voor overheden.

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • in hoofdstuk 2 wordt de huidige en toekomstige situatie van het plangebied uiteengezet;
  • hoofdstuk 3 gaat in op het ruimtelijk relevante beleidskader van het rijk, de provincie en de gemeente;
  • in hoofdstuk 4 wordt de ontwikkeling getoetst aan alle planologische en milieutechnische randvoorwaarden.
  • hoofdstuk 5 gaat in op de juridische aspecten van het plan en worden de regels kort toegelicht;
  • in hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving situatie

2.1 Huidige situatie

De bebouwing op het erf bestaat uit een eenvoudige boerderij van één laag met kap met wolfseinden, met ervoor een kleine wagenloods en naast de boerderij een grote loods die aan de noordzijde geopend is. Verder zijn er diverse schuren en een silo voor mestopslag aanwezig. Er is inmiddels één schuur op het achtererf afgebroken. De grote schuur en de silo vallen vanaf de Oenerweg duidelijk waar te nemen.

Het totale perceel Stokveldseweg 3 heeft een oppervlakte van circa 9.800 m² en wordt aan de voorzijde (zuid) van de weg gescheiden door een sloot. Aan de oost- noord- en westzijde vormt een greppel de erfgrens die aan westzijde, halverwege in noordelijke richting, overgaat in een sloot.

Het verharde gedeelte van het erf wordt door een toegangsweg ontsloten. Aan de oostzijde van het perceel bestaat een extra toegang over de sloot naar het achterop het erf liggende weiland. De halfverharding voor de schuur ligt direct grenzend aan de sloot. Aan de voorzijde van de boerderij staat en oude wagenloods, direct tegen de sloot.

De erfbeplanting bestaat aan de westzijde tot de helft uit een bomenrij met onderbeplanting en vormt daarmee een dichte groenstructuur. Aan de oostzijde staan een aantal solitaire bomen (3 wilgen) op de perceelsgrens. Door het ontbreken van beplanting op de noord-, oost- en zuidgrens is er vanaf het perceel gezien zicht op de omringende weilanden en met boerderijen. Het overgrote deel van de bomen bestaat loofhout: gewone es berk en haagbeuk.

De bomen variëren weinig in leeftijd en grootte. De meeste zijn uitgegroeid tot bijna volwassen exemplaren (ca 15 meter). Op de zuid-west hoek van de kavel staat en volwassen spar, licht hellend richting oude wagenloods.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.807BUWHStokvweg3-on01_0005.png"

Afbeelding - Bestaande situatie (bron: Vorm 3 Architectenburo BNA)

2.2 Toekomstige situatie

Algemeen
De eigenaar van het perceel Stokveldseweg 3 is voornemens een functieverandering voor de boerderij aan te vragen. De kavel wordt gesplitst om twee woningen mogelijk te maken. Daartoe wordt de huidige bedrijfswoning (boerderij) met alle bijgebouwen gesloopt. Op de plaats van de oude bebouwing komen twee vrijstaande woningen met voor elke woning een bijgebouw.

Alle bestaande agrarische opstallen hebben een totaaloppervlak van circa 1.175 m² (excl. boerderij). Hiervoor in de plaats zullen twee vrijstaande woningen met een oppervlak van maximaal 150 m² per woning worden gerealiseerd. Per woning wordt een bijgebouw (of gebouwen) met een maximale oppervlakte van 200 m² geplaatst.

Om de nieuwbouw landschappelijk in te passen, beoogt de eigenaar de al aanwezige groenstructuur op een aantal plaatsen aan te vullen. Aandachtspunten hierbij zijn onder andere het vrije zicht op de omliggende weilanden en de inrichting van het voorerf met een kleine boomgaard.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.807BUWHStokvweg3-on01_0006.png"

Afbeelding - Toekomstige situatie (bron: Vorm 3 Architectenburo BNA)

Hoofdopzet
De hoofdopzet komt overeen met de erf-inrichting van veel traditionele boerenerven in de buurt. Een hoofdgebouw dat een afwijkende bouwmethode, detaillering en materialisatie heeft dan de andere gebouwen. De verschijningsvorm van de nieuwe bebouwing zal een verwijzing, al dan niet letterlijk, moeten zijn naar de agrarische bebouwing waardoor een landschappelijke inpassing plaatsvindt.

De kleinschaligheid van de omgeving blijft gehandhaafd door de nieuwe bebouwing als een coherent boerenerf vorm te geven. De samenhang tussen de gebouwen wordt vormgegeven als één hoofdgebouw met diverse bijgebouwen, overeenkomstig de bestaande situatie.

Ontsluiting
De ontsluiting vanaf de Stokveldseweg van het ‘hoofdgebouw’ zal een formeler karakter krijgen dan die van de 2e (schuur-)woning, die meer toegang lijkt te verschaffen naar de achterliggende weilanden en breder van opzet zal zijn.

Boomgaard
De boomgaard op het voorerf van de verder naar achteren geplaatste schuurwoning wekt de suggestie op van een gezamenlijk erf en zal dan ook als zodanig ingericht worden.

Bijgebouwen en bouwvlak
De bijgebouwen van beide woningen zullen dezelfde nokrichting krijgen, loodrecht op de Stokveldseweg. Hierdoor houden beide woningen vrij zicht op de achterliggende weilanden.

Het bouwvlak waarin de woningen met de bijgebouwen geplaatst worden vormt een rechthoek van maximaal 40 x 48 m, zodat de nieuwe bebouwing compact blijft.

Materialisatie en detaillering
Het onderscheid tussen hoofd- en bijgebouwen komt tot uiting in bouwhoogten, materiaal- en kleurgebruik. De nieuwe tweede woning op het kavel zal in een soberdere detaillering en materiaalgebruik uitgevoerd worden, meer in overeenstemming met de andere bijgebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.807BUWHStokvweg3-on01_0007.png"

Afbeelding - Hoofdgebouw met drie bijgebouwen (bron: Vorm 3 Architectenburo BNA)

2.3 Landschappelijke inpassing

Algemeen
Voor onderhavige ontwikkeling is door Vorm 3 Architectenburo BNA een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Het volledige rapport is opgenomen in bijlage 1. De landschappelijke inpassing uit het rapport is hierna opgenomen.

Afspraken
Voor de nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied geldt dat zij aan moeten sluiten bij het bestaande karakter van het landschap. Als algemeen uitgangspunt geldt daarom dat een nieuwe ontwikkeling zodanig in het landschap moet worden ingebed dat het als een logisch onderdeel uitmaakt van het landschap. Hiervoor wordt onder andere uitgegaan van een 5 meter brede groenstrook. Wanneer alternatieve maatregelen worden getroffen dient uit de ruimtelijke onderbouwing te blijken dat de maatregelen die worden getroffen qua investering gelijkwaardig zijn aan het realiseren van een 5 meter brede afschermende groenstrook. Maatwerk behoort hierdoor tot de mogelijkheden.

Afspraken over de realisatie van de landschappelijke inpassing worden door middel van een overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer vastgelegd.

Planbeschrijving
De aanwezige groenstructuur zorgt op dit moment voor een goede landschappelijke inpassing van het perceel. Vanuit de omgeving wordt het perceel ervaren als een groen cluster met een (te) grote loods. De huidige boerderij is deels aan het oog onttrokken door de omringende houtwal en de kleine wagenloods aan de straatzijde. Een aantal maatregelen wordt voorgesteld om de landschappelijke inpassing te verbeteren

Westelijke perceelsgrens
De nieuwe bebouwing wordt meer in oostelijke richting geplaatst dan de huidige boerderij, die erg dicht op de bestaande houtwal en erfgrens staat. Afscherming door middel van beplanting is hier gewenst. Hierdoor wordt het coulisse effect van de erfbeplanting versterkt en krijgt de nieuwe bebouwing meer afstand tot de villa aan de westelijke kant. Op deze wijze zal er meer afstand ontstaan zodat de afwijking van de architectuur minder in conflict komt.

Oostelijke perceelsgrens
Op deze grens zullen de bestaande wilgen geknot worden en het rijtje verlengd worden tot halverwege de kaveldiepte. Hierdoor ontstaat er een transparante erfscheiding die al is ingezet door de bestaande wilgen. Het zicht blijft hier vrij.

Voortuinen
Aan de straatzijde wordt er een verdeling gemaakt als zijnde een voortuin behorend bij het hoofdgebouw en een boomgaard met fruitbomen gekoppeld aan de schuur. Zodoende ontstaan er twee duidelijk van elkaar verschillende voortuinen die als bij één erf behorend afleesbaar blijven. In de voortuinen zullen geen bijgebouwen geplaatst worden om vrij zicht op de voorgevels te behouden. Op de plek van de oude wagenloods op het voorerf zal niets herbouwd worden.

Onderhoud
Om de bestaande groenstructuur voor de toekomst te kunnen behouden, is onderhoud noodzakelijk. Voor de bomen zal dit bestaan uit het snoeien van de gezonde exemplaren, het verwijderen va dood hout en het vervang van enkele slechte bomen. Het onderhoud van de onderbeplanting zal bestaan uit snoeien, het verwijderen van dood hout en slechte exemplaren en waar nodig aanvullen met nieuwe platen.

Beplanting
Voor de genoemde landschappelijke inpassingsmaatregelen (zowel aanleg als herplant in het kader van onderhoud) wordt streekeigen beplanting toegepast, passend bij het al aanwezige sortiment. Om de ecologische waarde van de beplanting te bevorderen zullen er ook enkele waardplanten opgenomen worden.

Er is gekozen voor de volgende bomen:

  • Fraxinus excelsior (gewone es, 40%);
  • Populus x canadensis (Canadese populier, 30%);
  • Betula pendula (ruwe berk, 30%).

Voor de onderbeplanting is gekozen voor de volgende soorten planten:

  • Corylus avellana (hazelaar, 25%);
  • Prunus spinosa (sleedoorn, 25%);
  • Euonymus (kardinaalsmuts 25%);
  • Cornus mas (kornoelje 25%).

De onderbeplanting wordt gemengd aangeplant in een driehoeksverband van 1,5 x 1,5 meter.

Beheer
Goed beheer is van groot belang voor de instandhouding van de groenstructuur. De onderbeplanting zal na circa 3 jaar gedund moeten worden, om de struiken voldoende ruimte te geven. drie jaar later zal een tweede dunning uitgevoerd worden. Daarna is het noodzakelijk eens in de vijf jaar te snoeien.

Drie jaar na de aanplant zal begeleidingssnoei van de bomen plaatsvinden, om te komen tot een solide stam en goed ontwikkelde kroon. Deze begeleidingssnoei wordt iedere 3 jaar herhaald, totdat de bomen volwassen zijn. Voor volwassen bomen volstaat een onderhoudssnoei met een frequentie van eenmaal per 5 jaar.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Om de leesbaarheid van het plan te waarborgen zijn enkel de voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciale en gemeentelijke beleidsstukken opgenomen in dit hoofdstuk. Dit generieke beleid vormt het kader waarbinnen het huidige gebruik plaats dient te vinden. Het beschreven beleidskader is daarmee een belangrijke bouwsteen voor de opzet van de juridische regelingen.

3.2 Nationaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Een van de centrale uitgangspunten is de scheiding tussen beleid en normstelling. Het beleid wordt in eerste aanzet vormgegeven in een structuurvisie en is juridisch alleen nog bindend voor de rijksoverheid. Naast integraal planologisch beleid, kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur regels worden gesteld omtrent onder andere bestemmingsplannen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau, in die zin dat respectievelijk provinciale inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen daarop moeten worden afgestemd.

De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als credo "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig". In de SVIR zijn 13 nationale belangen gedefinieerd, waaronder het versterken van de mainportfuncties en het verbeteren van de rijksinfrastructuur, het behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora en fauna.

De belangrijkste nationale belangen die gevolgen hebben voor dit bestemmingsplan zijn als volgt geformuleerd:

  • Efficiënt gebruik van de ondergrond
    In de ondergrond moet onder andere rekening gehouden worden met archeologie, ondergrondse rijksinfrastructuur (tunnels en buisleidingen) en de bescherming van de grondwaterkwaliteit en -kwantiteit;
  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s
    Het Rijk en de waterschappen beschermen en verbeteren de waterkwaliteit door het treffen van fysieke maatregelen, het uitgeven van vergunningen en handhaving. Luchtkwaliteit, geluidsoverlast, wateroverlast, waterkwaliteit, bodemkwaliteit en het transport van gevaarlijke stoffen kennen een grote samenhang met de andere nationale belangen. Om toekomstige kosten en maatschappelijke schade te voorkomen, moeten bij ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen de milieueffecten worden afgewogen;
  • Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten
    Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van. Het gaat dan zowel om belangen die conflicteren als belangen die elkaar versterken. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed.

Conclusie
De voorgenoemde nationale belangen vinden een doorvertaling in het onderhavige bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 Randvoorwaarden is aangegeven hoe met de nationale belangen is omgegaan.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Kern van de nieuwe Wro is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vóóraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het rijk en provincies bemoeien zich voortaan uitsluitend met wat daadwerkelijk van nationaal respectievelijk van provinciaal belang is. Ook moeten rijk en provincies duidelijk maken of de borging van een belang gevolgen heeft voor ruimtelijke besluitvorming door provincies en gemeenten.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld en heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het Rijk waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies.

Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in het Barro. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden. Het gaat daarbij om de volgende belangen:

  • Rijksvaarwegen.
  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam.
  • Kustfundament.
  • Grote rivieren.
  • Waddenzee en waddengebied.
  • Defensie.
  • Hoofdwegen en landelijke spoorwegen.
  • Elektriciteitsvoorziening.
  • Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen.
  • Ecologische hoofdstructuur.
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament.
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Conclusie
Geen van de genoemde belangen is relevant voor onderhavig bestemmingsplan. Het plan is dan ook niet in strijd met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

3.3 Provinciaal en regionaal beleid

3.3.1 Structuurvisie Gelderland 2005 (2005)

De Structuurvisie Gelderland 2005 geeft het beleidskader aan voor de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2015. De structuurvisie is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan.

Voor het plangebied zijn de volgende onderwerpen van belang:

  • Functieverandering van gebouwen in het buitengebied;
  • Waardevolle landschappen.

Functieverandering van gebouwen in het buitengebied
Functieverandering van vrijgekomen gebouwen naar wonen door middel van bestemmingswijziging van het perceel naar een kleiner perceel ‘wonen’ zal door toepassing van verevening per saldo een positieve bijdrage aan de omgevingskwaliteit leveren. De wezenlijke kenmerken en waarden van de omgeving worden met functieverandering van vrijgekomen gebouwen naar wonen niet aangetast. Derhalve is functieverandering naar wonen ook toepasbaar in het groenblauwe raamwerk.

In subparagraaf 3.3.6 is overigens het regionale functieveranderingsbeleid opgenomen, dat van toepassing is op het plangebied. Dit beleid is een streekplanuitwerking van de provinciale Structuurvisie.

Conclusie
Het plan voldoet aan de regelgeving van het Streekplan Gelderland.

3.3.2 Omgevingsvisie (2014)

De provincie Gelderland is bezig met een omgevingsvisie voor haar grondgebied, genaamd "Gelderland anders". De Gelderse omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies. De Gelderse omgevingsvisie en de bijbehorende omgevingsverordening zijn op 14 januari 2014 door Gedeputeerde Staten van Gelderland vastgesteld. Vaststelling van beiden door Provinciale Staten vindt naar verwachting later in 2014 plaats. De volgende onderwerpen zijn van toepassing op het plangebied.

Noord-Veluwe
De inzet van de gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en provincie is nodig om in te spelen op de opgaven in de Noord-Veluwe. De gezamenlijke inspanningen richten zich op vier speerpunten:

  • Gastvrije regio;
  • Zorgzame regio;
  • Duurzame regio;
  • Bereikbare regio.

Verwevingsgebied
In de verwevingsgebieden zijn meerdere functies met elkaar verweven. In dit gebied zijn drie aspecten aan de orde.

  • er is groei mogelijk voor ondernemers om het bedrijf te ontwikkelen voor zover andere functies in de omgeving daarvoor ruimte bieden;
  • nieuwvestiging (van agrarische bedrijven) is niet mogelijk;
  • er kunnen meerdere functies (ook niet-agrarische bestemmingen) naast elkaar bestaan in dit gebied. Dit is een gemeentelijke afweging.

Nationale Landschappen
De provincie wil samen met haar partners ook door ruimtelijke ontwikkelingen de Kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen behouden, herstellen en versterken en de landschappelijke samenhang vergroten. De provincie beschermt de Kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen en geeft richting aan ontwikkelingen met kwaliteit.

Conclusie
Het plan past binnen de aanstaande provinciale Omgevingsvisie.

3.3.3 Provinciale Ruimtelijke Verordening (2012)

In de Ruimtelijke Verordening Gelderland staan de regels die de provincie Gelderland stelt aan de bestemmingsplannen van gemeenten. Een Ruimtelijke Verordening is een juridische vastlegging van de provinciale structuurvisie (voorheen Streekplan Gelderland 2005), streekplanuitwerkingen en -herzieningen. De provincie voegt in de Ruimtelijke Verordening geen nieuw beleid toe. Op het plangebied zijn de hierna volgende onderwerpen van toepassing.

Functieverandering in het buitengebied
Wonen is een geschikte vorm van (her)gebruik van vrijgekomen gebouwen in het buitengebied. Mede in het kader van het provinciale woonbeleid verlangt de provincie dat gemeenten de regionale behoefte aan landelijk wonen in het buitengebied in beginsel in vrijgekomen gebouwen in het buitengebied accommoderen.

Alleen ingeval van de uitvoering van de ‘ruimte voor ruimte’-regeling op basis van het Pact van Brakkestein kan er bij complete bedrijfsbeëindiging sprake zijn van een vervangende woning voor reeds gesloopte of te slopen bedrijfsgebouwen, zonder verdere toepassing van verevening.

Functieverandering van vrijgekomen gebouwen naar wonen door middel van bestemmingswijziging van het perceel naar een kleiner perceel ‘wonen’ zal door toepassing van verevening per saldo een positieve bijdrage aan de omgevingskwaliteit leveren. De wezenlijke kenmerken en waarden van de omgeving worden met functieverandering van vrijgekomen gebouwen naar wonen niet aangetast.

Nationaal Landschap
In gebieden binnen een Nationaal Landschap, met de aanduiding waardevol landschap, kunnen slechts bestemmingen worden toegestaan, voor zover deze de kernkwaliteiten van het gebied, zoals vastgelegd in de streekplanuitwerking "Kernkwaliteiten waardevolle landschappen" behouden of versterken.

Conclusie
Onderhavig bestemmingsplan maakt enkel wijzigingen binnen de reeds bestaande bestemming mogelijk. Daarmee worden geen wezenlijke kenmerken, waarden of kernkwaliteiten van de omgeving aangetast, omdat die opnieuw door middel van dit bestemmingsplan worden beschermd.

3.3.4 Omgevingsverordening (2014)

Tegelijkertijd met de vaststelling van de provinciale Omgevingsvisie door Gedeputeerde Staten op 14 januari 2014 is ook de Omgevingsverordening vastgesteld. Dit beleid is vooralsnog niet in werking getreden, omdat Provinciale Staten het nog moeten vaststellen. Aangezien de vaststelling voor later in 2014 staat gepland, is het beleid wel vast verwerkt in onderhavig bestemmingsplan.

Nieuwe Woonlocaties
In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen alleen maar toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma (KWP3) successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. Het gaat hierbij om alle nieuwe woningen die in een bestemmingsplan worden opgenomen, dus ook woningen die ontstaan door woningsplitsing of in het kader van functieverandering van vrijkomende agrarische bebouwing.

Het plangebied valt binnen de regio Noord-Veluwe. In het KWP3 is de capaciteit voor de regio weergegeven. De afgelopen jaren was er sprake van een algehele economische recessie, een crisis, met grote uitstraling naar de woningbouw. Het gevolg is een stagnatie in de realisatie van nieuwbouwwoningen. Inmiddels lijken de eerste tekenen van economisch herstel zich voorzichtig af te tekenen. Echter, omdat de woningbouw processen van meerdere jaren omvatten betekent het stagneren van nieuwbouw ook een effect voor vele jaren. Om te zorgen dat de stagnatie zo min mogelijk effect voor de middellange en lange termijn heeft moet gestreefd worden naar continuïteit in de bouw.

Nationaal Landschap Veluwe
Het plangebied behoort tot het Nationaal Landschap Veluwe. In de provinciale Omgevingsverordening is aangegeven dat plannen binnen de Nationale Landschappen niet mogen leiden tot aantasting van de kernkwaliteiten. Als uitwerking is een document opgesteld over de Kernkwaliteiten van de Gelderse Nationale Landschappen. Het Nationaal Landschap Veluwe is daarbij in verschillende gebieden opgedeeld. Het plangebied behoort tot het deelgebied "Gradiënt Oost-Veluwe".

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.807BUWHStokvweg3-on01_0008.png"

Afbeelding - Uitsnede kaart provinciale verordening

Gradiënt Oost-Veluwe
Fraaie en beleefbare gradiënt van Veluwe naar IJssel: van besloten boslandschap in het westen via kleinschalig met houtwallen (ten westen van het Apeldoorns kanaal) naar grootschalige openheid in het oosten:

  • Dorpen op de Veluweflank, op loopafstand (één uur gaans) van elkaar (o.a. Epe, Heerde).
  • Landgoederen langs de westrand, grondgebonden landbouw.
  • Sterk microreliëf door oost-west gerichte ruggen.
  • Cultuurhistorisch erfgoed zoals de sprengen, watermolens, Apeldoorns kanaal.
  • Open essen en broekgebieden.

Voor onderhavig plan is een inrichtingsplan opgesteld, waarmee de kernkwaliteiten van het gebied worden gerespecteerd en versterkt.

Conclusie
Onderhavig plan is niet in strijd met de aanstaande Omgevingsverordening.

3.3.5 Reconstructieplan Veluwe (2005)

In Gelderland zijn in 2005 reconstructieplannen opgesteld die de toekomst van het platteland vormgeven. Dat is gebeurd in drie reconstructiegebieden. Een van deze gebieden is de Veluwe.

Het reconstructieplan Veluwe is nodig om de problemen die op het platteland spelen te kunnen aanpakken. In delen van het landelijk gebied zitten de (intensieve) landbouw, wonen, werken, recreatie natuur en landschap elkaar te vaak in de weg. Het gevolg is dat vooral economisch belangrijke sectoren als landbouw en recreatie zich niet genoeg kunnen ontwikkelen en de kwaliteit van natuur, landschap en water te weinig verbetert.

Dit heeft grote gevolgen voor de leefbaarheid en vitaliteit van het platteland. In het reconstructieplan worden de functies bijna opnieuw over de gebieden verdeeld en nieuwe ontwikkelmogelijkheden gestimuleerd. Een aantal onderdelen uit het reconstructieplan wordt rechtstreeks overgenomen in het Streekplan en de bestemmingsplannen.

Zonering
Een belangrijk onderdeel van het reconstructieplan is de zonering. Gebieden hebben een bepaalde bestemming gekregen:

  • gebieden waar landbouw voorrang krijgt (landbouwontwikkelingsgebieden)
  • gebieden waar de natuur voorrang krijgt (extensiveringsgebieden)
  • gebieden waar verschillende functies naast elkaar bestaan (verwevingsgebieden).

Het plangebied maakt onderdeel uit van de reconstructiezone ‘verwevingsgebied’. Dit houdt in dat het beleid is gericht op het bevorderen van een passende combinatie van landbouw, natuur, landschap, recreatie, werken en wonen.

Conclusie
Onderhavig plan is niet in strijd met het Reconstructieplan Veluwe.

3.3.6 Functieverandering regio Noord-Veluwe (2007)

De Regio Noord-Veluwe, waar de gemeente Heerde onderdeel van uitmaakt, heeft een regionale beleidsinvulling ontwikkeld ten aanzien van het vraagstuk van vrijkomende (of vrijgekomen) gebouwen in het landelijk gebied. De regionale beleidsinvulling is in de plaats getreden van het in het streekplan verwoorde generieke beleid voor functieverandering in de betreffende regio.

Functieverandering naar wonen
Wonen is een geschikte vorm van (her)gebruik van vrijgekomen gebouwen in het buitengebied. Gezien de aard, constructie, situering en dergelijke van de bebouwing is hergebruik van de aanwezige bebouwing vaak niet mogelijk (onder meer bij kalverstallen, kippenschuren en varkensstallen). Sloop en herbouw is dan gewenst.

Bij nieuwbouw wordt onderscheid gemaakt tussen nieuwbouw op de kavel en nieuwbouw elders. Verder kan er verschil worden gemaakt in het aantal woongebouwen, wooneenheden en het soort woningen (dure categorie, middel en goedkoop). De voorkeur gaat daarbij uit naar wonen op de kavel gericht op de locale behoefte. Deze locale behoefte wordt uitgewerkt in gemeentelijke woonvisies. Hierbij is het van belang dat functieverandering naar wonen het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid ondersteunt, zoals is afgesproken in het regionaal kwalitatief woonprogramma Noord-Veluwe. Dit betekent dat iedere woning die in het buitengebied gebouwd wordt, meetelt in het woonprogramma.

Uitwerking
Bij een functieverandering naar wonen kan zowel hergebruik van bestaande bedrijfsgebouwen plaatsvinden als sloop en vervangende nieuwbouw. Bij functieverandering naar wonen dient binnen Waardevol landschap en Multifunctioneel Platteland minimaal 500 m² aan voormalige bedrijfsgebouwen te worden gesloopt. Bij de minimaal te slopen oppervlakte aan bedrijfsgebouwen kan saldering plaatsvinden. Overige bedrijfsbebouwing die niet wordt gebruikt voor wonen of bijgebouw dient eveneens te worden gesloopt.

De toegestane oppervlakte aan bijgebouwen volstaat vaak niet voor het stallen van hobbymatig gehouden vee en/of telen van gewassen en daarbij behorende activiteiten. Om deze reden worden in de streekplanuitwerking ook mogelijkheden opgenomen om onder voorwaarden een ruimere oppervlakte aan bijgebouwen toe te staan voor deze hobbyboeren. Hiervoor wordt de mogelijkheid opgenomen om de oppervlakte aan bijgebouwen uit te breiden tot 200 m². Hierbij is van belang dat gewaarborgd wordt dat de extra bijgebouw(en) daadwerkelijk worden gebruikt voor het hobbymatig houden van vee en/of telen van gewassen. Hierbij wordt de voorwaarde opgenomen dat over minimaal 5.000 m² grond naast het woonperceel of in de directe omgeving van het woonperceel kan worden beschikt. Deze gronden worden gebruikt voor het weiden van vee en/of telen van gewassen. Tevens moet de noodzaak van de uitbreiding van de oppervlakte in redelijkheid zijn aangetoond.

Toetsing
Het te slopen oppervlakte is in 2010 op ambtelijk niveau vastgesteld op 1.158 m². Deze oppervlakte is niet toegekend op basis van bouwvergunningen, maar op basis van luchtfoto's. Er is een schuur van 61 m² ten onrechte meegenomen bij de te slopen oppervlakte, omdat hier geen bouwvergunning van terug te vinden is. De terug te bouwen oppervlakte is toen in principe bepaald op 579 m².

Nu er een ander plan voorligt, is er opnieuw naar de te slopen vierkante meters gekeken. Hierbij is het uitgangspunt gehanteerd dat we ook met andere functieveranderingsverzoeken hanteren, namelijk dat wij de rechten van de bestaande woning en bijgebouw niet meerekenen. Het slopen en terug kunnen bouwen van deze gebouwen is een recht dat geldt op grond van het huidige bestemmingsplan. Daarom nemen we deze oppervlakte niet mee in de berekening van de te slopen oppervlakte en staat deze ook los van de 50% regeling.

Op basis van de vergunningen zou maximaal 933 m² aan bebouwing voor sloop in gebracht kunnen worden. Er mag dan 466,5 m² worden teruggebouwd en niet de in 2010 gehanteerde 579 m².

Terug te bouwen oppervlakte   466,5 m²  
Tweede woning   - 150 m²  
Totale bijgebouwen voor twee woningen   316,5 m²  
Bestaand recht   + 100 m²  
Totaal   416,5 m²  

Omdat er ook een recht bestaat voor een bijgebouw van 100 m² wordt de maximale invulling 416,5 m². De aanvrager heeft aangegeven dat ze graag twee bijgebouwen van in totaal 400 m² willen bouwen. De noodzaak hiervoor komt met name voort uit de ruimte die nodig is voor het stallen van materieel ten behoeve van het beheer en onderhoud van omliggende landerijen die buiten het plangebied vallen. Op basis van bovenstaande berekening kan daarmee worden ingestemd.

Conclusie
Onderhavig plan past binnen het functieveranderingsbeleid Regio Noord-Veluwe.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Toekomstvisie 2025 (2009)

De raad van de gemeente Heerde heeft in juli 2009 de Visie gemeente Heerde 2025 vastgesteld. In deze visie geeft de raad in hoofdlijnen het beleid op zowel maatschappelijk als ruimtelijk gebied aan. De raad heeft in deze toekomstvisie aangegeven dat op basis daarvan een structuurvisie in de zin van de Wro moet worden opgesteld. Door het opstellen van een digitale structuurvisie wil Heerde de ruimtelijke basis scheppen voor de gewenste fysieke en maatschappelijke ontwikkelingen van de gemeente voor de komende 10 jaar.

Wonen
Uitgangspunten voor het wonen in 2025 zijn: behoud van identiteit, eenheid en schoonheid door doordachte nieuwbouw, renovatie en inbreiding met aandacht voor en behoud van de aanwezige groene ruimtes. Dit kan zich uiten in landschappelijk wonen en woon-zorg combinaties. Het faciliteren van een grotere variëteit aan leefstijlen en woonwensen zal de differentiatie in bewoners met een specifieke aandacht voor doorstroming en woningen voor jongeren en starters stimuleren.

Voor onderhavig plan is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, waarmee de aanwezige kwaliteiten van de omgeving bewaard blijven en versterkt worden.

Conclusie
Onderhavig plan past binnen het beleid van de Toekomstvisie 2025.

3.4.2 Structuurvisie Heerde 2025 (2012)

Op 17 september 2012 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Heerde 2025 vastgesteld. Het plangebied is gelegen in zone 3: Cultuur, natuur en voedselproductie. Het is een gebied met verschillende functies en met ontwikkelingen op het gebied van natuur, water, wonen, recreatie en landbouw is het een complexe zone. Het bouwplan past goed binnen de geformuleerde uitgangspunten. In het onderhavige geval is sprake van functieverandering van het voormalige agrarische perceel, waarbij er in totaal één woning wordt toegevoegd en de bestaande gedateerde bedrijfswoning wordt vervangen door een nieuwe woning. Het beeld van het nieuwe erf is zo gekozen dat het lijkt alsof er sprake is van een agrarische bedrijfswoning met bijgebouwen. Dit komt door de locatie van de nieuwe gebouwen en de relatie die zij met elkaar hebben en de wijze waarop materiaal- en kleurgebruik wordt toegepast. Daarnaast wordt de ontwikkeling landschappelijk ingepast.

3.4.3 Landschapsontwikkelingsplan (2009)

Het landschapsontwikkelingsplan (LOP) en bijbehorend uitvoeringsprogramma is samen met de gemeenten Epe en Voorst opgesteld. Het doel van de gemeente met het LOP is:

  • de autonome ontwikkeling van het landschap sturen op behoud en op ontwikkeling van landschappelijke samenhang. Daarnaast wordt ontstening van het buitengebied gestimuleerd en karakteristieke kenmerken van het landschap ontwikkeld.
  • bij alle veranderingsprojecten het landschapsbelang in te brengen in de planprocessen.

Naast generieke beleidsuitspraken zijn per landschapseenheid en waardevol landschapselement uitgangspunten beschreven om het landschap te behouden en/of te versterken. Hierbij wordt rekening gehouden met bestaande plannen.

Het LOP vormt het toetsingskader voor de landschappelijke inpassing. Dit betekent dat de begrenzing van de opgenomen aanduidingen en het aantal aanduidingen wordt afgestemd op de benoemde landschapseenheden, de waardevolle open gebieden en waardevolle landschapselementen. Daarnaast wordt het stelsel voor de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, opgesteld conform de beleidsuitgangspunten voor de landschapseenheden, waardevolle open gebieden en waardevolle landschapselementen. Daarbij is het wel de bedoeling dat regulier agrarisch beheer kan worden voortgezet.

Conclusie
De aanwezige landschappelijke kwaliteiten en karakteristieke kenmerken mogen niet worden aangetast. In de paragrafen 2.2 en 2.3 is de toekomstige situatie van het plangebied reeds uiteengezet en aangegeven op welke manier het geheel landschappelijk wordt ingepast in de omgeving, zodat de kernkwaliteiten behouden blijven. Het plan past derhalve binnen het Landschapsontwikkelingsplan.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de planologische en milieutechnische randvoorwaarden. De ontwikkeling wordt getoetst op haalbaarheid ten aanzien van de verschillende randvoorwaarden, zoals archeologie, flora & fauna en geluid.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

4.2.1 Archeologie

Sinds 2007 is in Nederland de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht, die de volledige implementatie van het Verdrag van Malta (1992) in de Monumentenwet (1988) betekent. Op basis van de Wet op de archeologische Monumentenzorg is de overheid verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen ook de archeologische (verwachtings)waarden bij de planvorming te betrekken.

Voor het plangebied geldt in beginsel een hoge archeologische verwachtingswaarde. Voor bouwwerken groter dan 100 m² en tevens dieper dan 40 cm onder het bestaande maaiveld dient een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Aangezien deze grenzen zouden worden overschreden in verband met de bouw van de nieuwe woning en de bijgebouwen, is normaliter een archeologisch onderzoek noodzakelijk. De regio-archeoloog heeft inmiddels echter aangegeven dat de locatie waar gebouwd gaat worden qua archeologie wordt vrijgegeven, omdat de gronden dermate zijn geroerd, dat er geen resten worden verwacht. Desondanks is er een zorgplicht voor archeologische resten, in het geval daar tijdens werkzaamheden op wordt gestuit.

Behalve een waardevol bodemarchief kan er ook sprake zijn monumentale bebouwing. Het kan daarbij gaan om rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten. Rijksmonumenten zijn beschermd op basis van de Monumentenwet (1988). Gemeentelijke monumenten zijn beschermd op basis van de gemeentelijke monumentenverordening. Een vertaling van deze regelgeving in het bestemmingsplan zou dan ook dubbelop zijn. Overigens zijn in het plangebied geen rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig.

4.2.2 Cultuurhistorie

De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.

In het plangebied komen geen cultuurhistorische waarden of karakteristieke bouwwerken voor. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.3 Bodem

Algemeen
Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige functie. Wanneer een toekomstige functie mogelijk wordt belemmerd door de bodemkwaliteit (denk bijvoorbeeld aan een groentetuin op een voormalige vuilstortplaats), zal een verkennend bodemonderzoek moeten aantonen of dit daadwerkelijk het geval is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het daarom van belang om te kijken of de toekomstige functie van het gebied niet in strijd is met de kwaliteit van de bodem.

In juni 2013 is een verkennend bodemonderzoek voor onderhavige locatie uitgevoerd. De conclusie van het onderzoek is hierna weergegeven. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 2.

Onderzoek
Toetsing van de onderzoekshypothese
Op basis van de onderzoeksresultaten wordt de hypothese, dat er wordt uitgegaan van een onverdachte locatie aangenomen voor de grond en verworpen voor het grondwater.

Met betrekking tot de gevolgde onderzoeksstrategie wordt gesteld dat op basis van de beschikbare gegevens, de strategie voldoende van opzet is geweest om de toetsing te verrichten.

Aanbeveling
Volgens het toetsingskader uit de circulaire bodemsanering 2012, gedateerd van 3 april 2012, behoeft op de betreffende locatie geen nader onderzoek plaats te vinden, aangezien geen van de onderzochte parameters zich boven het toegestane gemiddelde bevindt.

Hergebruik van eventueel bij graafwerkzaamheden vrijkomende grond op het eigen terrein is zondermeer toegestaan.

Indien er grond van het perceel wordt afgevoerd, heeft de gemeente Heerde een bodemkwaliteitskaart met achtergrondconcentraties van de meest voorkomende stoffen. Dit houdt in dat binnen gebieden met dezelfde achtergrondconcentraties, grond vrij mag worden hergebruikt als bodem.

Beoordeling bodemonderzoek
Uit de onderzoekresultaten blijkt dat in het grondwater een lichte verontreinigingen met barium aanwezig is. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn er geen belemmeringen aanwezig met betrekking tot de herziening van het bestemmingsplan. Wel wordt geadviseerd eventueel ter plaatse opgepompt grondwater niet voor consumptieve doeleinden te gebruiken. Bij grondverzet vrijkomende grond kan zonder beperking op het onderzochte perceel worden hergebruikt. Bij grondafvoer moet overleg plaatsvinden met de gemeente.

Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.4 Water

Algemeen
De watertoets houdt in dat vroegtijdig in het planvormingsproces rekening moet worden gehouden met de waterhuishouding. Sinds 2003 bestaat de wettelijke verplichting om de watertoets bij ruimtelijke plannen en besluiten te betrekken. Daarom moet in een vroegtijdig stadium van de planvorming overleg plaatsvinden met de waterbeheerder. In een dergelijk overleg wordt stilgestaan bij de consequenties van het nieuwe ruimtelijke plan ten aanzien van de waterhuishouding en mogelijk te nemen waterhuishoudkundige maatregelen. De watertoets is in de toelichting bij het bestemmingsplan opgenomen in de vorm van de waterparagraaf.

Locatiespecifiek
Met de ontwikkeling vindt de herbouw van de bestaande voormalige bedrijfswoning en bijgebouw plaats en tevens wordt een nieuwe woning met bijgebouw gerealiseerd. Er vindt geen significante toename (meer dan 2.500 m²) van verharding plaats, waardoor compensatie niet nodig is.

Om verontreiniging van bodem, grond en oppervlaktewater zoveel mogelijk te voorkomen, wordt de toepassing van uitlogende bouwmaterialen (zoals koper, lood of zink) tot een minimum beperkt. In het kader van de verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt hieraan de nodige aandacht besteed.

De woningen worden aangesloten op de bestaande riolering in het plangebied.

De waterbeheerder van het plangebied is het waterschap Vallei en Veluwe. Aangezien onderhavig plan binnen de categorie "postzegelplannen" valt, hoeft dit plan niet apart aan de waterbeheerder worden voorgelegd in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Het aspect water, zoals verwoord in deze waterparagraaf, vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.5 Flora en fauna

Algemeen
In Nederland wordt de natuur beschermd op basis van gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming
De volgende natuurgebieden kunnen van invloed zijn op het project:

  • Natura 2000;
  • Beschermde natuurmonumenten;
  • Ecologische hoofdstructuur.

Voor onderhavig plan is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 3. In het onderzoek wordt ten aanzien van gebiedsbescherming het hierna volgende vermeld.

Aangezien de onderzoekslocatie niet is gelegen in of grenst aan een onderdeel dat behoort tot de EHS, is aantasting niet aan de orde. Externe werking op overige beschermde natuurgebieden, zoals het Natura 2000-gebied Uiterwaarden van de IJssel is, gelet op afstand tot de onderzoekslocatie en de aard van de ingreep niet aan de orde.

Soortbescherming
De Flora- en faunawet beschermt een groot aantal in het wild levende planten- en diersoorten, ook buiten beschermde natuurgebieden. De wet verbiedt een aantal handelingen die kunnen leiden tot schade aan (populaties of individuen van) beschermde soorten (algemene verbodsbepalingen).

Wanneer het bestemmingsplan handelingen mogelijk maakt die beschermde planten en dieren kunnen bedreigen, is het verplicht om vooraf te toetsen of deze plannen kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dit het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, indien dit niet mogelijk is dienen de gevolgen voor beschermde soorten zoveel mogelijk beperkt te worden.

In de uitgevoerde quickscan flora en fauna is de volgende tabel opgenomen, met een overzicht van de geschiktheid van de onderzoekslocatie voor soortgroepen en te nemen vervolgstappen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.807BUWHStokvweg3-on01_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.807BUWHStokvweg3-on01_0010.png"

Uit het onderzoek blijkt dat nog een aanvullend vleermuizenonderzoek moet worden uitgevoerd. Dit onderzoek is reeds uitgezet. De conclusies van dat onderzoek worden te zijner tijd verwerkt. Bij eventuele verstoring van verblijfplaatsen zouden in het nieuwe plan bouwtechnische maatregelen getroffen kunnen worden.

4.6 Geluid

Algemeen
In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt een onderscheid gemaakt tussen geluidsgevoelige en overige objecten. In de wet worden de volgende objecten geluidsgevoelig genoemd en daarom beschermd:

  • a. woningen;
  • b. andere geluidsgevoelige gebouwen (op basis van artikel 1.2 Besluit geluidhinder: onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven);
  • c. geluidsgevoelige terreinen (op basis van artikel 1.2 Besluit geluidhinder: woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonschepen).

Wanneer een bestemmingsplan het gebruik van geluidgevoelige objecten mogelijk maakt, dient te worden getoetst aan de Wgh. Bij de toetsing of een object al dan niet wordt beschermd kan in eerste instantie worden aangesloten bij de voorgenoemde objecten van de Wgh.

Op basis van de Wgh zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai.

In de nabijheid van het plangebied is geen spoorweg of geluidgezoneerd industrieterrein aanwezig. Er is slechts sprake van wegverkeerslawaai als gevolg van de Stokveldseweg, de Kanaaldijk en de Oenerweg. In de huidige situatie is er reeds sprake van een woonbestemming, waarbij het hoofdgebouw geldt als een geluidgevoelig object. Er wordt echter een nieuw geluidgevoelig object opgericht.

Voor een eerste beoordeling van de invloed van het wegverkeerslawaai op geluidgevoelige objecten beschikt de gemeente Heerde over een Milieumodel. Het Milieumodel is samengesteld aan de hand van gegevens van verkeerstellingen en prognoses van de verkeersintensiteit in 2020. Het Milieumodel geeft een beeld van de geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer.

Uit het Milieumodel blijkt dat het plangebied is gesitueerd binnen de zone met een geluidbelasting tot maximaal 43 db. De voorkeurswaarde van 48 dB voor de geluidbelasting ter plaatse van het geluidgevoelig object wordt niet overschreden. Aanvullend onderzoek is daarom niet vereist.

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.7 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer. Hierin is van bepaalde projecten getalsmatig vastgelegd dat ze "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Met de inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009, zijn deze grenzen verruimd. Doordat het NSL in werking is getreden, draagt op grond van het Besluit niet in betekenende mate een project niet bij zolang de toename van de concentratie fijnstof of stikstofdioxide maximaal 3% bedraagt van de grenswaarde. De 3%-grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 als NO2.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van projecten (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor woningbouwlocaties geldt dat voor maximaal 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden.

Bij onderhavig bestemmingsplan is sprake van de realisatie van één extra woning op het bestaande erf. Het aantal verkeersbewegingen in het plangebied neemt daardoor dusdanig weinig toe, dat geconcludeerd mag worden dat er ook geen significante aantasting van de luchtkwaliteit zal plaatsvinden.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.8 Externe veiligheid

Algemeen
In 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van kracht geworden. In het besluit zijn richtlijnen opgenomen voor het bouwen en handhaven van gevoelige bestemmingen (zoals woningen) in de buurt van inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd en/of opgeslagen.

In het kader van externe veiligheid worden in hoofdzaak drie mogelijke risicobronnen onderscheiden:

  • inrichtingen;
  • transportroutes;
  • buisleidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.807BUWHStokvweg3-on01_0011.png"

Afbeelding - Uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)

Inrichtingen
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen inrichtingen die op basis van het BEVI een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Transportroutes
Het plangebied is niet gelegen binnen een risicocontour van een transportroute.

Buisleidingen
Het plangebied is niet gelegen binnen een risicocontour van een transportleiding.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het voorgenomen plan.

4.9 Milieuhinder bedrijvigheid

Agrarische bedrijven
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) schrijft voor op welke wijze een bevoegd gezag de geurhinder vanwege dierenverblijven moet beoordelen indien een veehouderij een milieuvergunning aanvraagt. Indirect heeft de Wgv ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt wel de ‘omgekeerde werking’ genoemd. De reden hiervoor is duidelijk: een geurnorm is bedoeld om mensen te beschermen tegen overmatige geurhinder, omgekeerd moet een bevoegd gezag dan ook niet toestaan dat mensen zichzelf blootstellen aan die overmatige hinder. De ruimtelijke plannen waarvoor de omgekeerde werking moet worden beoordeeld, zijn met name bestemmingsplannen waarin locaties voor woningbouw, zoals een woonwijk of een Ruimte voor ruimte-woning, of recreatie en toerisme worden vastgelegd.

Er zijn geen agrarische bedrijven in de omgeving van het plangebied, die ruimtelijk een knelpunt vormen. Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf bevindt zich op het perceel Oenerweg 38 op een afstand van circa 102 meter afstand ten noordoosten van het plangebied. Aangezien de woonbestemming van het plangebied middels onderhavig plan wordt verkleind, neemt de afstand tot aan dit agrarische bedrijf alleen maar toe. Tevens zijn er in de directe omgeving meerdere woningen aanwezig, die dichterbij het agrarische bedrijf liggen. Er vindt derhalve geen beperking van de rechten van het agrarische bedrijf plaats.

Niet-agrarische bedrijven
Ten aanzien van de milieuzonering rond in het plan voorkomende bedrijfsactiviteiten is aangesloten bij de publicatie Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Hierbij gaat het om de in deze publicatie opgenomen categorisering van bedrijfstypen en de daarbij behorende richtafstanden ten opzichte van woonbebouwing (uitgaande van een rustige woonwijk of een rustig buitengebied).

Er zijn geen niet-agrarische bedrijven in de omgeving van het plangebied, die ruimtelijk een knelpunt vormen. Het dichtstbijzijnde bedrijf is gevestigd aan de Kanaaldijk 4, ten noordwesten van het plangebied. Het betreft een agrarisch hulpbedrijf. De afstand bedraagt circa 75 meter. Voor dergelijke bedrijven geldt maximaal een milieucategorie van 3.1. De aan te houden afstand hiervoor bedraagt 50 meter ten aanzien van het aspect geluid. Aangezien de afstand vanaf het plangebied reeds meer dan 50 meter bedraagt, voor dit bedrijf geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.

Bij eventuele toekomstige ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met de richtafstanden uit de publicatie Bedrijven en Milieuzonering 2009 of een nieuwere variant daarvan, indien deze te zijner tijd beschikbaar is.

Het aspect bedrijvigheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Verkeer en parkeren

Het plangebied is bereikbaar via de Stokveldseweg. Aangezien het een bestaand erf betreft, is er reeds een in-/uitrit aanwezig. Deze weg staat in directe verbinding met de Oenerweg en de Kanaaldijk. De Oenerweg staat, via de Eperweg in directe verbinding met de rijksweg A50. Ook de Kanaaldijk staat ten zuiden van het plangebied (indirect) in verbinding met de A50. De locatie is op deze manier goed ontsloten.

Parkeren vindt in de nieuwe situatie plaats op eigen erf, net zoals dat ook in de huidige situatie plaatsvindt. Daarbij is er in de nieuwe situatie tevens genoeg ruimte om bezoekers op eigen erf op te vangen.

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Regels

De regels vormen samen met de verbeelding het juridisch deel van het bestemmingsplan. Zowel verbeelding als regels voldoen aan de geldende landelijke standaarden voor de uitwisseling en vergelijkbaarheid van digitale bestemmingsplannen (IMRO2012 en SVBP2012). De regels zijn voor wat betreft de juridische regelingen aangesloten op het bestemmingsplan "Buitengebied West" en het bestemmingsplan "Correctieve herziening Buitengebied West".

Aanvullend is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, waarmee de aanleg en instandhouding conform het opgestelde inrichtingsplan is vastgelegd. Op deze manier leidt het plan niet tot aantasting van de ruimtelijke kwaliteit van de locatie en de omgeving.

5.2 Verbeelding

Het plangebied is getekend op 1 gekleurde plankaart, schaal 1 : 1000. De verbeelding is IMRO-gecodeerd getekend en heeft het ID-nummer NL.IMRO.0246.807BUWHStokvweg3-on01, conform IMRO2012.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg
Het concept ontwerp-bestemmingsplan wordt conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegestuurd aan de verschillende overlegpartners. Voor zover eventuele reacties van de vooroverlegpartners daartoe aanleiding geven, wordt het plan aangepast, zodat de verschillende belangen niet worden geschaad.

Zienswijzen
Het ontwerp-bestemmingsplan wordt gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kunnen belanghebbenden hun zienswijze op het plan kenbaar maken. Een en ander wordt voorafgaand aan de terinzagelegging op de voorgeschreven wijze gepubliceerd.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Het uitvoeren van het plan heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. Het plan is een particulier initiatief en de afspraken hieromtrent zijn vastgelegd in een anterieure overeenkomst. Het plan wordt met privaat geld gefinancierd en dus komen eventuele financiële gevolgen die ontstaan door de ontwikkeling van het plangebied voor rekening van de initiatiefnemer en niet voor de gemeente. De economische uitvoerbaarheid van het plan is daarmee aangetoond.