Plan: | Oenerweg 14a/16 Heerde |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0246.868BUWBPOenweg14-VA01 |
Initiatiefnemer is medegerechtigde van de woning aan de Oenerweg 14a te Heerde. Het betreft een vrijstaand woonhuis met enkele bijgebouwen op een bedrijfsbestemming, liggende in het buitengebied tussen verspreid liggende woningen en bedrijvigheid. Om verkoop van de woning mogelijk te maken is het wenselijk de juridisch-planologische situatie te wijzigen. Voorliggende bestemmingsplanherziening voorziet in:
In voorliggend bestemmingsplan wordt de beoogde juridisch-planologische situatie verankerd.
Het plangebied bestaat uit de adressen Oenerweg 14a en Oenerweg 16, welke gesitueerd zijn in een langgerekt lint van bebouwing, afgewisseld met doorkijkjes naar het overwegend agrarische achterland. Woningen, lichte bedrijvigheid en agrarische functies wisselen elkaar af. De locatie ligt ten zuidoosten van de kern van Heerde in het buitengebied en kan goed en snel ontsloten worden via de Oenerweg en Eperweg naar de snelweg A50. De tot het plangebied behorende percelen staan kadastraal bekend als kadastrale gemeente Heerde, sectie P, nummers 937, 939, 1058, 1298, 1299 (ged.), 2107 (ged.), 2108 (ged.), 2111, 2113 en 2120.
Figuur 1.1 toont het plangebied ten opzichte van de omgeving, figuur 1.2 toont de bestaande situatie en begrenzing. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.
Figuur 1.1: globale ligging van het plangebied
Figuur1.2: begrenzing van het plangebied
Het vigerende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied betreft het bestemmingsplan "Buitengebied West". Het bestemmingsplan is deels onherroepelijk in werking getreden op 16-04-2012. In onderstaande figuur 1.3 zijn de van toepassing zijnde bestemmingen weergegeven.
Figuur 1.3: vigerend bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied
Enkelbestemming - Bedrijf
Zowel ter plaatse van de Oenerweg 14a als de Oenerweg 16 geldt een bedrijfsbestemming. In artikel 6.1 van het plan is bepaald dat Oenerweg 14a uitsluitend is bestemd voor een stratenmakersbedrijf. Oenerweg 16 is uitsluitend bestemd voor een hekwerkmontagebedrijf. Hierbij behorende gebouwen, andere-bouwwerken, tuinen, erven, terreinen en parkeervoorzieningen, zijn tevens toegestaan met dien verstande dat:
Enkelbestemming - Wonen
Ter plaatse van een deel van de tot het plangebied behorende percelen bij Oenerweg 14a geldt de bestemming 'Wonen'. De betreffende gronden zijn in gebruik als oprit en worden mede gebruikt door Oenerweg 14. De gronden zijn bestemd voor het wonen met daarbij behorende gebouwen en gebruiken.
Dubbelbestemming - Archeologische verwachtingswaarden
Middels de dubbelbestemmingen 'Waarde - Hoge archeologische verwachting' en 'Waarde - Middelhoge archeologische verwachting' zijn de gronden ter plaatse van het plangebied tevens bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden. Hiertoe zijn onderzoeksverplichtingen opgenomen op basis van drempelwaarden.
Gebiedsaanduiding - Beekdalen
Middels deze gebiedsaanduiding is bepaald dat bouwwerken gebouwd dienen te worden met in achtneming van de voor dit gebiedstype landschaps- en natuurwaarden:
Dit bestemmingsplan betreft een correctieve herziening op onderdelen van het op 16 april 2012 door de raad van de gemeente Heerde vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied West". Aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is de uitspraak van de Raad van State op 21 augustus 2013 (ABRvS 201205223/1/R2), waarmee twee onderdelen uit het vastgestelde bestemmingsplan zijn vernietigd. Tevens is ambtshalve geconstateerd dat enkele planonderdelen niet of foutief zijn opgenomen in het vastgestelde bestemmingsplan.
Zowel in de regels als de verbeelding zijn enkele voor het plangebied relevante correcties doorgevoerd. De correcties in de regels hebben onder andere betrekking op enkele begripsomschrijvingen en bouwregels voor (bedrijfs)woningen. Op de verbeelding is in aanvulling op de gebiedsaanduiding 'beekdalen' ten oosten van deze aanduiding de gebiedsaanduiding 'dekzandruggen en oude bouwlanden' opgenomen. Hiermee zijn de landschappelijke waarden uit het Landschapsontwikkelingsplan uit 2009 doorvertaald in het bestemmingsplan. Bij het bouwen en het uitvoeren van werken en werkzaamheden moet rekening worden gehouden met deze landschappelijke waarden.
De beoogde ontwikkeling betreft de herziening van het vigerende planologische regime zodat door de herschikking van bebouwingsmogelijkheden en aanpassing van bestaande planologische rechten een wenselijke situatie gecreëerd wordt. Tevens wordt de voor de Oenerweg 14a opgenomen aanduiding als 'stratenmakersbedrijf' gewijzigd naar 'milieucategorie 1 of 2' zodat andere bedrijvigheid van vergelijkbare aard mogelijk is. Om het beoogde gebruik mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Het bestemmingsplan "Oenerweg 14a/16 Heerde" bestaat uit de volgende stukken:
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de omschrijving, motivering en verantwoording van het bestemmingsplan.
De toelichting van het bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.). Na dit inleidende hoofdstuk volgt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande situatie van het plangebied en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water die bij de totstandkoming van het bestemmingsplan zijn betrokken en beoordeeld. In Hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hier wordt de juridische procedure tot vaststelling beschreven en verantwoord. In Hoofdstuk 6 wordt de financiële- en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan toegelicht, waarna tot slot in Hoofdstuk 7 de procedurele aspecten van het plan worden beschreven.
In de bestaande situatie zijn ter plaatse van het plangebied twee bedrijven gevestigd. Oenerweg 14a betreft een stratenmakersbedrijf met bedrijfswoning en diverse opstallen. Oenerweg 16 betreft een hekwerkmontagebedrijf met bedrijfswoning en diverse opstallen. Dit komt overeen met de juridisch-planologische situatie. Figuur 2.1 toont de verdeling van de bedrijfspercelen, welke gelijk zijn gesteld aan de bouwvlakken, in de bestaande situatie.
Figuur 2.1: begrenzing bestaande bedrijfspercelen
In de toekomstige situatie behouden beide locaties de bedrijfsbestemming. De ter plaatse van de Oenerweg vigerende aanduiding voor 'stratenmakersbedrijf' wordt gewijzigd naar de aanduiding 'milieucategorie 1 of 2'. De noodzaak van de herziening van de planologische situatie waarbij de aanduiding 'stratenmakersbedrijf' wordt herbestemd als 'milieucategorie 1 of 2' is gelegen in het feit dat een stratenmakersbedrijf een zeer specifieke functie betreft welke gelet op de omstandigheden beëindigd wordt. Op deze locatie bestaat geen behoefte voor een nieuw stratenmakersbedrijf. Derhalve is gezocht naar een alternatieve invulling van de locatie, in acht genomen het feit dat daarnaast een hekwerkmontagebedrijf zit. Daarom zijn andere functies dan een bedrijf uitgesloten op dit perceel. Beoordeeld is dat een stratenmakersbedrijf milieucategorie 2 of 3 behelst, omdat een dergelijk bedrijf soms gezien kan worden als aannemersbedrijf welke categorie 3 betreft. Daarom is ervoor gekozen om ten behoeve van een planologisch juiste invulling en ten behoeve van de verkoopbaarheid van het vastgoed een algemenere bedrijfsbestemming op te nemen welke in milieutechnische zin nooit belemmerender kan werken dan een stratenmakersbedrijf. Daarom is milieucategorie 2 als maximale milieucategorie aangehouden.
Tevens wordt ter plaatse van dit perceel de mogelijkheid tot buitenopslag verwijderd uit de planregels. De begrenzing van de aanduiding en de aanduiding zelf worden gewijzigd naar de in figuur 2.2 weergeven indeling. De bouwmogelijkheden in de planregels worden gewijzigd zodat op het perceel van Oenerweg 14a 200 m2 bedrijfsbebouwing is toegestaan. In de huidige situatie is 940 m2 bedrijfsbebouwing toegestaan. De begrenzing van bedrijfspercelen wordt zodanig herschikt dat de 740 m2 bedrijfsbebouwing die over blijft wordt 'verplaatst' naar het bedrijfsperceel van Oenerweg 16. In de bestaande situatie is hier 960 m2 bedrijfsbebouwing toegestaan, dit neemt dienovereenkomstig toe tot 1.700 m2 (960 + 740 = 1.700).
De bestemming Wonen wordt iets verkleind ten opzichte van de huidige situatie, om de eigendomssituatie juridisch te laten kloppen. De bedrijfsbestemming beslaat in de juridisch juiste situatie de percelen 2107 en 2108 volledig, waar de woonbestemming de perceelgrensen overschrijdt in de huidige situatie. De kadastrale grenzen worden heringedeeld om een planologische situatie te creëren waarin de publiekrechtelijke situatie strookt met de privaatrechtelijke situatie. Daarnaast wordt hierbij aangesloten bij het bestemmingsplan die voorziet in een handhaafbaar kader. Het omzetten van de woonbestemming naar een bedrijfsbestemming leidt, gelet op de reeds omliggende bedrijfsbestemmingen redelijkerwijs niet tot significante milieugevolgen.
Figuur 2.2: impressie beoogde verdeling bedrijfspercelen
Landschappelijke inpassing nieuwe schuur
De 200 m2 bedrijfsbebouwing welke bij de Oenerweg 14a mogelijk wordt gemaakt, wordt ingevuld in de vorm van een schuur van 200 m2. De schuur wordt op het achtererf gepositioneerd. Hierbij sluit het volume ruimtelijk aan bij de grote schuren op de naastgelegen achtererven en is de ruimtelijke impact van de nieuwe schuur het meest beperkt. De schuur heeft een maximum oppervlak van 200 m2. Vanwege de aanduiding van dit deel van het plangebied als 'beekdal' gelden regels voor de landschappelijke inpassing van bebouwing. Derhalve is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld door Ontwerpbureau Luijendijk, dit plan is bijgevoegd als Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan bij de toelichting.
Figuur 2.3: Beoogde erfinrichting Oenerweg 14a
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren. In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherper keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het ontwikkelen van een toekomstbestendige verdeling van twee bedrijven, welke bijdragen aan een duurzaam groeipotentieel en daarmee aan een sterke en gezonde regio aan de rand van de Veluwe. De ontwikkeling past daarmee voor zowel de gemeenschap van Heerde als initiatiefnemer binnen de NOVI. De NOVI vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6., tweede lid is beschreven dat wanneer een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt dit plan een beschrijving omvat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Bij het invullen van de vraag naar de behoefte en locatie zijn de volgende begrippen uit artikel 1.1.1. Bro van toepassing:
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Er moet daarom beoordeeld worden of er sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Inmiddels heeft jurisprudentie reeds bepaald bij welke minimale omvang sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Conform jurisprudentie is bij 11 woningen geen sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) en bij 12 woningen wel sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).
Gelet op bovengenoemde drempelwaarden maakt voorliggend bestemmingsplan geen stedelijke ontwikkeling mogelijk. Het doorlopen van de laddertoets is niet noodzakelijk.
Provinciale Staten hebben op woensdag 19 december 2018 ingestemd met de nieuwe 'Omgevingsvisie Gaaf Gelderland'. De kern van deze Omgevingsvisie is dat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland voorop staat. Om dit te behouden en te bereiken worden in de omgevingsvisie drie uitgangspunten centraal gesteld: een Duurzaam, Economisch krachtig en een Verbonden Gelderland.
Duurzaam
Gelderland beschikt over talrijke initiatieven en kansrijke aanknopingspunten op het terrein van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit. Gelderland maakt ruimte voor forse schaalsprongen ten behoeve van een duurzame omgeving, samenleving en economie. Daarbij wil de provincie het volgende bereiken:
Een krachtige economie
De 'oude' economie van ongelimiteerde groei verandert in een economie die in balans is met haar sociale, ecologische en ruimtelijke omgeving. Nieuwe verdienmodellen en nieuwe technologieën doen hun intrede. De maakindustrie beleeft in Nederland een her- en opwaardering. Vestigingsklimaat, arbeidsmarkt, vakmanschap en kennisinfrastructuur worden steeds belangrijker.
De woningmarkt in Nederland kampt enerzijds met schaarste en anderzijds met krimp. Daarnaast is er een grote opgave om bestaande bouw te verduurzamen. Gelderland heeft sterke troeven voor een internationaal onderscheidende en uiterst potentiële positie - clustering van economische activiteit, maakindustrie, logistieke kracht, sociaal ondernemen, natuur, kennis en onderwijs, ruimte, cultuur en sport en een strategische ligging.
Op woongebied heeft Gelderland eveneens een uitzonderlijke positie. Door zowel te investeren in een bruisende en levendige stad en in een vitaal platteland ontstaat een symbiose waarbij beide elkaar versterken. Hierdoor gaat van Gelderland aantrekkingskracht uit. De Gelderse economie is krachtig. Deze situatie is niet vanzelfsprekend. Duurzame werkgelegenheid en bedrijvigheid zijn cruciaal voor de economische kracht van de Gelderse regio's. Daarnaast vraagt een goed vestigingsklimaat om hoogwaardige culturele voorzieningen. Daarbij wil de provincie het volgende bereiken:
Onderhavig bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van een toekomstbestendige verdeling van twee bedrijven mogelijk. Hiermee wordt voorzien in een duurzame verdeling van de bedrijfsvoeringen en optimale benutting van een bestaande bedrijfslocatie. Dit draagt bij aan een krachtige economie. Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de ambities van de Omgevingsvisie.
Vanaf 21 december 2022 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening Gelderland van toepassing. De regels in de Omgevingsverordening vormen het sluitstuk op de Omgevingsvisie. De provincie zet de Omgevingsverordening als juridisch instrument in om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen op die onderdelen waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen te waarborgen of om te voldoen aan wettelijke verplichtingen. De regels uit de verordening zijn kaderstellend voor gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen. Daarnaast worden de gebieden waarbinnen bepaalde regels gelden in de Omgevingsverordening concreet begrensd. De verordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland.
Solitaire bedrijvigheid
Artikel 2.12 van de Omgevingsverordening heeft betrekking op solitaire bedrijvigheid. Omdat het onderhavige bestemmingsplan betrekking heeft op gronden met de bestemming 'Bedrijf', wordt aan het betreffende artikel getoetst.
Artikel 2.12 (solitaire bedrijvigheid)
Toets
Lid 1
Deze bestemmingsplanherziening voorziet uitsluitend in de wijziging van de planologische mogelijkheden binnen het bestemmingsplan. De vigerende bouwmogelijkheden worden herverdeeld en ter plaatse van de Oenerweg 14a wordt bedrijvigheid van 'milieucategorie 1 of 2' toegestaan in plaats van uitsluitend een stratenmakersbedrijf. Hiermee is geen sprake van het mogelijk maken van bedrijvigheid die thuisbehoort op een bedrijventerrein. Geconstateerd wordt dat artikel 2.12 lid 1 geen beletsel vormt voor dit bestemmingsplan;
Lid 2
Zoals voorgaand aangegeven voorziet onderhavig bestemmingsplan niet in de nieuwvestiging van bedrijvigheid. Er is enkel sprake van functieverandering vanwege de herverdeling van planologische rechten. Geconstateerd wordt dat artikel 2.12 lid 2 geen beletsel vormt voor dit bestemmingsplan;
Lid 3
De omgevingsverordening stelt in artikel 2.12 lid 3 dat uitbreiding van bedrijven slechts toegestaan is als aan een aantal voorwaarden voldaan kan worden. Het artikel stelt ook dat dit niet geldt bij functieverandering. In casu is over het gehele plangebied geen sprake van extra vierkante meters bedrijfsbestemming, noch van bedrijfsbebouwing. Wel worden de bestaande bestemde meters met een andere functieaanduiding herbestemd. De omgevingsverordening formuleert in casu onvoldoende scherp of dit nu gaat om functieverandering of uitbreiding. Hoewel niet valt in te zien wat functieverandering anders nog voor relevantie heeft, kan ook worden opgemerkt dat voor een van de twee bedrijven wel sprake is van toename. Echter, dient het plan als geheel te worden getoetst en niet afzonderlijke plandelen. In de voorbereiding op het plan heeft het College van B&W echter wel getoetst als ware het 'uitbreiding'. Deze toetsing wordt hieronder vermeld:
Geconstateerd wordt dat artikel 2.12 lid 3 geen beletsel vormt voor dit bestemmingsplan;
De Omgevingsverordening levert geen belemmering op voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Natuur
Het plangebied is gelegen binnen de aanduiding 'Nationaal landschap maar buiten het Geldersch Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone'. Ter plaatse geldt:
Figuur 3.1: Omgevingsverordening Gelderland (januari 2023)
Artikel 2.56 (ontwikkeling in Nationaal landschap)
Omdat voorliggend bestemmingsplan enkel voorziet in de herverdeling van planologische rechten en geen bouwplan betreft wordt voldaan aan het eerste lid. Lid 2 is derhalve niet relevant voor dit plan.
Ter plaatse van het plangebied gelden geen andere aanduidingen conform de Omgevingsverordening. Geconcludeerd wordt dat het in de Omgevingsverordening bepaalde geen belemmering vormt voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
De 'Structuurvisie gemeente Heerde 2025' (2012) is opgesteld om in te spelen op maatschappelijke en economische ontwikkelingen. Deze visie is een agenda voor de in de regio en naar de eigen burgers, instellingen en ondernemers. Er worden drie zones onderscheiden:
Op de verbeelding van de structuurvisie (figuur 3.1) is te zien dat ter plaatse van het plangebied (blauw omcirkelt) geen specifieke aanduiding geldt.
Figuur 3.1 Plangebied ten opzichte van structuurvisie
Het plangebied is gelegen binnen de structuurvisie in zone 2 'Nieuwe zakelijkheid en gezondheid'. Deze zone ten behoeve van nieuwe zakelijkheid en gezondheid ligt voornamelijk in het midden en aan de westzijde van de gemeente Heerde. In deze zone, die tussen de kern van Heerde en de Snelweg A50 loopt, liggen open weidegronden afgewisseld met groenstructuren als uitlopers van de Veluwe. Het is een afwisselend landschap en de zone kent verschillende functies zoals wonen, werken, recreatie, zorg, natuur en groen. Met deze diversiteit aan functies is het een complexe zone met voornamelijk woningbouwontwikkelingen.
De structuurvisie biedt op deze locatie geen ruimte voor uitbreiding van bedrijventerreinen en/of het toevoegen van grootschalige productiebedrijven. Wel is er ruimte voor kleinschalige, hoogwaardige bedrijven, al dan niet in combinatie met wonen. De beoogde ontwikkeling voorziet in het toekomst bestendig maken van twee bedrijfspercelen met bedrijfswoningen. Hierbij is sprake van hoogwaardige bedrijvigheid bij bestaande woningen. Vervolgens staat in de structuurvisie dat ontwikkelingen met betrekking tot bedrijvigheid niet ten koste mogen gaan van de landschappelijke kwaliteit. Voor de inpassing van een ontwikkeling moet aansluiting worden gezocht bij het Landschapsontwikkelingsplan (LOP). Aan de bouw van een nieuwe schuur ligt een landschappelijk inpassingsplan ten grondslag (Bijlage 1). Hiermee is aangesloten bij het LOP.
Het toekomstbestendig maken van twee kleinschalige bedrijfspercelen buiten de kernen waarbij geen afbreuk wordt gedaan aan de bestaande landschappelijke kwaliteit is in overeenstemming met de structuurvisie. Voorliggend bestemmingsplan doet geen afbreuk aan de ambities van de structuurvisie.
Omdat geen specifieke criteria zijn opgenomen en het slechts gaat om herschikking van de bestemmingsgrenzen, kan worden geconcludeerd dat het plan past binnen de structuurvisie.
Om op toekomstige maatschappelijke en economische ontwikkelingen in te spelen heeft de gemeente Heerde een toekomstvisie opgesteld: 'Visie gemeente Heerde 2025'. Deze visie vormt een agenda voor zowel eigen burgers, instellingen als ondernemers.
Onderstaand volgt een opsomming van voor dit plan relevante onderdelen van de toekomstvisie:
Onderhavig plan draagt bij aan het behoud van werkgelegenheid en vormt een goede basis voor twee bedrijven binnen het grondgebied van de gemeente Heerde. Er wordt voorzien in de herschikking van de bestaande bedrijfssituatie waarmee een toekomstbestendige inrichting ontstaat. De realisatie van een schuur op het perceel behorende bij Oenerweg 14a wordt daarbij landschappelijk ingepast. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de herkenbaarheid van het landschap. Daarmee past de ontwikkeling binnen de ambities uit de toekomstvisie.
Om de (maatschappelijke) meerwaarde van initiatieven nader vorm te geven heeft de gemeente de 'Leidraad initiatieven' vastgesteld. Hier wordt het brede begrip 'maatschappelijke meerwaarde' nader uitgewerkt. Anders dan de taalkundige betekenis van het woord wordt de maatschappelijke context hier breder getrokken en verklaard de leidraad de volgende meerwaarden van toepassing, ressorterende onder het moederbegrip.
Ruimtelijke meerwaarde
Onderdelen van de ruimtelijke meerwaarde zijn: landschap, architectuur, stedenbouw, verkeer, milieu, ecologie en erfgoed.
Binnen het plan wordt achter de bestaande woning Oenerweg 14 een bedrijfshal toegevoegd aan Oenerweg 16. Hierdoor vindt minder bedrijfsmatig verkeer plaats langs de woningen Oenerweg 14a en 14 en kan de inrit logischer worden benut. Voor het bedrijf Oenerweg 16 betekent dit dat zij uitbreidingsruimte kan creëren zonder nieuw te hoeven bouwen, waardoor een vol bedrijfserf in de toekomst voorkomen kan worden De ruimtelijke meerwaarde in dit plan bestaat hierdoor niet uit direct tastbare bebouwing of inpassing maar uit de verbetering van de ruimtelijke structuur.
Sociaal-maatschappelijke meerwaarde
De leidraad geeft onder meer een voorbeeld ten aanzien van de leefomgeving.
Als gevolg van hetgeen in onderhavig bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, verbetert de ruimtelijke kwaliteit en structuur. Hiermee is eveneens sprake van sociaal-maatschappelijke meerwaarde.
Economische een recreatieve meerwaarde
Het betreft de mate waarin de lokale en regionale economie gestimuleerd en versterkt wordt. Onderdelen van economische en recreatieve meerwaarde zijn: welvaart, werkgelegenheid, toename van bezoekers, versterking van recreatie, toename van bestedingen en lokaal ondernemerschap.
Hoewel de in dit plan opgenomen locaties relatief klein zijn in omvang, is onverminderd sprake van een verbetering in bedrijfssituatie(s). Voor de Oenerweg 14a geldt dat door de beoogde wijziging van 'stratenmakersbedrijf' naar 'milieucategorie 1 en 2', en tegelijkertijd het verkleinen van de oppervlakte bedrijfsbebouwing, er een logischer en beter verkoopbaar object ontstaat. Voor de locatie Oenerweg 16 geldt dat het bedrijf door de beoogde uitbreiding van het bedrijfsperceel een grotere oppervlakte bedrijfsbebouwing ontstaat waardoor het bedrijf toekomstbestendiger door kan groeien. In de toekomstige situatie is daarmee sprake van twee toekomstbestendige bedrijfslocaties met bedrijfswoning. Er is daarmee sprake van een economische meerwaarde van dit plan.
Maatschappelijk aanvaardbare meerwaarde
In lijn met het vorige punt wordt onder maatschappelijke meerwaarde voornamelijk verstaan hoe de lokale gemeenschap profiteert. Dit kan zijn door het bieden van bepaalde gemeenschapszin of betrokkenheid, maar ook door de samenwerking met lokale ondernemers.
De maatschappelijk aanvaardbare meerwaarde van onderhavig initiatief vindt zijn oorsprong in de werkgelegenheid en het bieden van slim en passend groeipotentieel, wat uiteindelijk ook goed is voor de gemeenschap van Heerde.
Duurzame meerwaarde
Duurzaamheid is een begrip wat breed uitlegbaar is. De leidraad formuleert hiertoe bijvoorbeeld ecologische meerwaarde en de blijvende uitvoerbaarheid.
Binnen dit plan wordt extra ingezet op duurzaamheid door groeipotentieel te bieden voor het bedrijf aan de Oenerweg 16, zonder dat het buitengebied nader versteend en/of verstedelijkt. Hierdoor wordt de uitvoerbaarheid van het planologische kader voor beide objecten beter.
Op basis van de 'Leidraad initiatieven' resulteert het initiatief in maatschappelijke meerwaarde en is het plan daarmee uitvoerbaar.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.
Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Bovendien dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien gebouwen worden gerealiseerd voor menselijk verblijf.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet uitsluitend in een gewijzigd juridisch-planologisch regime. Er is geen sprake van een wijzigende bestemming zoals bedoeld in artikel 8 lid 2 en 3 Woningwet, hierdoor is geen onderzoek noodzakelijk.
Het (milieu)aspect bodem(kwaliteit) vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet het aspect water beschouwd worden.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Waterschap Vallei en Veluwe
Het Blauw Omgevingsprogramma 2022- 2027 (BOP) is het meest recente waterbeheerprogramma van het waterschap Vallei en Veluwe. Met de BOP heeft het Waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan wordt concreet invulling gegeven aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen. De BOP onderscheidt hun doelen in vijf categorieën. Dit zijn de drie programmalijnen waterveiligheid, watersysteem, wonen en zuiveren en de twee veranderprogramma’s circulaire economie en energietransitie.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet uitsluitend in een gewijzigd juridisch-planologisch regime. Volledigheidshalve is de watertoets uitgevoerd gezien deze verplicht is voor ruimtelijke plannen. Het toetsingsdocument is opgenomen bij de toelichting als Bijlage 2 Digitale watertoets. Uit de watertoets is gebleken dat sprake is van een 'geen belang procedure'. Geconcludeerd wordt dat dit bestemmingsplan daarmee geen waterschapsbelangen schaadt.
Het (milieu)aspect water vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is vastgelegd dat de ruimtelijke ordening een samenhangende afweging van alle ruimtelijke belangen omvat. Tot die belangen wordt ook het cultureel erfgoed gerekend.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is daarom de verplichting vastgelegd om in de ruimtelijke ordening "rekening te houden met aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten". Daarvoor is de (op 14 mei 2018 door de gemeenteraad van Heerde vastgestelde) cultuurhistorische waardenkaart een bruikbaar instrument.
De cultuurhistorische waardenkaart maakt het doen van cultuurhistorisch onderzoek bij ruimtelijke procedures in veel gevallen makkelijker en goedkoper of zelfs overbodig.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet uitsluitend in een gewijzigd juridisch-planologisch regime. In het plangebied is geen sprake van cultuurhistorische elementen. Het plangebied maakt onderdeel uit van het culturele gebied 'Horsthoek', dit betreft een kampenlandschap wat als "gemiddeld" is gewaardeerd. Geconstateerd wordt dat geen sprake is van cultuurhistorische waarde ter plaatse van het plangebied. De wijziging van het juridisch-planologische regime doet geen afbreuk aan cultuurhistorische waarden in de omgeving. Er kan derhalve worden uitgesloten dat eventuele cultuurhistorische waarden worden geschaad.
Het (milieu)aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
In de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: "de veroorzaker betaalt". Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief "in situ" (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologievriendelijke alternatieven.
Sinds 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Zolang de Omgevingswet nog niet in werking is getreden, vallen de artikelen waarin de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zijn vastgelegd, nog in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet uitsluitend in een gewijzigd juridisch-planologisch regime. Vigerende archeologische dubbelbestemming zijn in het onderhavige bestemmingsplan en verbeelding overgenomen. Bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden is daarmee geborgd. Ter plaatse van de dubbelbestemming Waarde - Middelhoge archeologische verwachting is archeologisch onderzoek noodzakelijk bij het bouwen van een bouwwerk groter dan 1.000 m2. De schuur is 200m2. Derhalve hoeft geen archeologisch rapport te worden overlegd.
Het (milieu)aspect archeologie vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Wet natuurbescherming
De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen. Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.
Natura 2000
De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden. Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in het gebied en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.
Soortbescherming
De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk 'soortbescherming':
De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.
Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een 'Nee, tenzij'- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een gewijzigd juridisch-planologisch regime en het mogelijk maken van de bouw van een schuur van 200 m2. Als gevolg van deze voorgenomen activiteiten kan overtreding van de Wet natuurbescherming op voorhand niet uitgesloten worden. Middels een Quickscan flora en fauna (Bijlage 3 Quickscan flora en fauna) heeft Lycens B.V. de potentiële wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming in beeld gebracht.
Het plangebied is op 23 juni 2023 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties en andere beschermde functies, zoals foerageergebied en vliegroutes van vleermuizen. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op houtopstanden en beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000, het Gelders Natuurnetwerk, Groene ontwikkelingszone, Nationaal landschap, Weidevogelgebied, Ganzenrustgebied en natte landnatuur.
Gebiedsbescherming
Het onderzoeksgebied behoort niet tot het Gelders Natuurnetwerk, de Groene ontwikkelingszone, natte landnatuur, Ganzenrustgebied, Weidevogelgebied of Natura 2000-gebied. De bescherming van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone kent geen externe werking. Daarnaast hebben voorgenomen activiteiten een lokale invloedsfeer en is de afstand met het onderzoeksgebied dusdanig groot dat de voorgenomen activiteiten geen negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van de natte landnatuur, Weidevogelgebied en Ganzenrustgebied hebben. De geplande werkzaamheden hebben geen negatief effect op de waarden en kenmerken van Nationaal landschap Veluwe. Voorgenomen activiteiten leiden niet tot consequenties ten aanzien van provinciaal beleid.
In het kader van voorliggend bestemmingsplan is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd door Craeft Advies B.V., dit onderzoek is bijgevoegd bij het bestemmingsplan als Bijlage 4 Voortoets Wnb - gebiedsbescherming (stikstof). Uit dit onderzoek blijkt dat als gevolg van onderhavig plan gedurende de realisatie- en gebruiksfase geen sprake is van stikstofdeposities op de omliggende Natura 2000-gebieden hoger dan 0,00 mol/ha/j. Daarmee vormt het aspect stikstof in relatie tot Natura 2000-gebied geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan en de vergunningverlening.
Soortenbescherming
De inrichting en het gevoerde beheer maken het onderzoeksgebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het onderzoeksgebied als foerageergebied en mogelijk bezet een beschermd grondgebonden zoogdier er een vaste rust- en/of voortplantingsplaats, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en nestelen er vogels. Vleermuizen en ongewervelden bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het onderzoeksgebied. Amfibieën bezetten er geen voortplantingsplaats.
Van de rond de te bouwen schuur nestelende vogelsoorten is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren/vernielen van bezette vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om de voorgenomen activiteiten uit te voeren is september-februari. Voorgenomen werkzaamheden mogen juridisch beschouwd wel plaatsvinden tijdens het broedseizoen van vogels mits geen bezette vogelnesten beschadigd/vernield worden. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten.
Mogelijk komen algemeen beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën voor binnen het onderzoeksgebied. Deze soorten staan op de provinciale vrijstellingslijst voor ruimtelijke ingrepen. Er hoeft dan ook geen ontheffing voor de uitvoering van voorgenomen activiteiten te worden aangevraagd. Aanbevolen wordt om buiten de kwetsbare periode (augustus-oktober) van de soorten aan het werk te gaan en één richting op te werken zodat de dieren de mogelijkheid hebben om te vluchten.
In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het onderzoeksgebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten. Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten wordt de functie van het onderzoeksgebied als foerageergebied tijdelijk aangetast. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.
Houtopstanden
Voor de bouw van de schuur dient één beuk gekapt te worden. De landschappelijke inpassing van de bouw van de schuur is geborgd in het landschappelijke inpassingsplan dat is gekoppeld aan de planregels van dit bestemmingsplan. Op basis van dit plan kan de vergunning in de toekomst verleend worden.
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidsnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van nummer 16. Waar voorheen een stratenmakersbedrijf was toegestaan, wordt nu een hekwerkmontagebedrijf toegestaan. Het plan voorziet uitsluitend in een gewijzigd juridisch-planologisch regime. Er worden geen nieuwe gevoelige objecten gerealiseerd of wijzigingen aan bestaande bebouwing mogelijk gemaakt. Dit betekent dat geen akoestisch onderzoek hoeft plaats te vinden vanuit de Wgh.
Echter, omvat geluid meer dan alleen de Wgh en wegverkeerslawaai, namelijk ook belasting in kader van een goede ruimtelijke ordening. De milieucategorie blijft gelijk en alleen de bestemming verschuift; er worden geen nieuwe geluidsbronnen opgericht die leiden tot meer geluidshinder. Het aspect geluid is in het kader van een goede ruimtelijke ordening nader uitgelicht in paragraaf 4.9.2.
Het (milieu)aspect akoestiek vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (fracties PM10 en PM2,5). Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan. Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Niet in betekende mate (NIBM) bijdragen
In de 'Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is “niet in betekende mate” als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Voorliggend plan ligt niet in een uitzonderingsgebied zoals opgenomen in bijlage 5 van de Regeling NIBM, waardoor het plan getoetst kan worden aan de regeling NIBM. Onderhavig plan ligt ver onder de grenswaarde van 1.500 woningen, er wordt ten opzichte van de huidige situatie enkel een gewijzigd juridisch-planologisch regime mogelijk gemaakt. Gesteld kan worden dat bij voorliggend plan sprake is van een NIBM-project. Verdere toets aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit hoeft niet plaats te vinden.
Het (milieu)aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wro, dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.
Het plangebied wordt gekarakteriseerd als rustig buitengebied. De locatie is zeer rustig gelegen en kent veel groen, natuur en weinig emitterende functies in de nabijheid. Het woon- en leefklimaat is in beginsel als goed te kwantificeren. De bestaande bedrijfswoningen behouden hun bedrijfsbestemming, enkel de begrenzing van de bedrijfsbestemmingen wordt gewijzigd. Voor de woning aan de Oenerweg 14, welke gelegen is tussen de Oenerweg 14a en Oenerweg 16, geldt dat deze is bestemd als burgerwoning. Beoordeeld moet worden of voorliggend bestemmingsplan leidt tot aantasting van een goed woon- en leefklimaat en/of belemmering van bedrijfsactiviteiten.
In de huidige situatie is een stratenmakersbedrijf gevestigd op het adres Oenerweg 14a. Het bedrijf is niet als zodanig opgenomen in de VNG. Conform soortgelijke bestemmingsplannen zou een stratenmakersbedrijf kunnen worden gecategoriseerd als milieucategorie 2 vanwege de aard van het bedrijf (opslag van materiaal, medewerkers die op locatie verzamelen en busjes die in- en uitrijden). Wanneer wordt gekeken naar de VNG-publicatie zou het bedrijf het dichtst in de buurt komen bij een aannemersbedrijf vanwege voorgenoemde redenen alsook de omvang van bedrijfsbebouwing van meer dan 1000 m2 . De milieucategorie behorende bij een aannemersbedrijf van dergelijk formaat is 3.1.
Het hekwerkmontagebedrijf is een soortgelijk bedrijf als het stratenmakersbedrijf vanwege de werkzaamheden en de omvang. Hierbij kan aangesloten worden bij dezelfde milieucategorie.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de wijziging en herschikking van het juridisch-planologische regime:
Het stratenmakersbedrijf krijgt zoals hiervoor te lezen de aanduiding 'milieucategorie 1 en 2'. Ter plaatse van deze aanduiding verandert de milieuplanologische situatie voor omliggende burgerwoningen in positieve zin als uitgegaan wordt van een huidige milieucategorie van 3.1, vanwege het uitsluiten van zwaardere bedrijvigheid behorend bij deze milieucategorie.
Het hekwerkmontagebedrijf wordt groter. De (bedrijfs)schuur achter de woning Oenerweg 14 behoort thans toe aan Oenerweg 14a ten behoeve van een stratenmakersbedrijf. Als gevolg van onderhavig plan wordt deze schuur onderdeel van het bedrijfsperceel bij Oenerweg 16, een hekwerkmontagebedrijf. Er is geen sprake van een wijziging in richtafstanden en/of hindercontouren. Tevens worden er geen geluidsgevoelige activiteiten verricht in de schuur. Als gevolg van de planologische wijziging verandert eventueel ter plaatse ervaren milieuhinder dus niet. Het hekwerkmontagebedrijf behoudt dezelfde categorie als het voormalige stratenmakersbedrijf. Derhalve is er geen verandering van het effect van de functie op de omliggende woningen. Van een toename van effecten is geen sprake. Geconstateerd wordt dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied en omgeving niet wijzigt als gevolg van voorliggend bestemmingsplan.
Vanwege vorenstaande wordt vastgesteld dat de wijziging ten aanzien van de toerekening van de schuur van nummer 14a naar nummer 16 geen negatief effect heeft op de woning gelegen op nummer 14. Ook zijn er in de nabijheid geen inrichtingen die geurhinder, geluidshinder, stofhinder of gevaar veroorzaken. Een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is te garanderen.
Voorliggend bestemmingsplan maakt geen nieuwe gevoelige objecten mogelijk. Er hoeft niet beoordeeld te worden of ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Het (milieu)aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet uitsluitend in een gewijzigd juridisch-planologisch regime. Er worden geen nieuwe gevoelige objecten gerealiseerd. Ook worden geen nieuwe risicobronnen mogelijk gemaakt. De risicokaart is online geraadpleegd via de Atlas leefomgeving. Daaruit is op te maken dat in een straal van 2,5 kilometer rondom het plangebied geen risicobronnen zijn gesitueerd. Geconstateerd wordt dat er geen sprake is van risico's met betrekking tot externe veiligheid.
Het (milieu)aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet uitsluitend in een gewijzigd juridisch-planologisch regime. In de omgeving van het plangebied bevinden zich bovendien geen relevante kabels of leidingen.
Het (milieu)aspect 'kabels en leidingen' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
Voorliggend bestemmingsplan voorziet uitsluitend in een gewijzigd juridisch-planologisch regime. Er is geen sprake van activiteiten die voorkomen op de C- of D-lijst van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Tevens wordt op basis van Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten van dit bestemmingsplan geconstateerd dat onderhavig plan geen activiteiten toestaat welke kunnen leiden tot significant negatieve milieueffecten. Dit hoofdstuk kan derhalve als de vormvrije mer-toets worden beschouwd.
Het (milieu)aspect MER-toets vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 van de regels geeft de algemene bepalingen weer. Het betreft de begripsbepalingen (Artikel 1), waarin de in het plan voorkomende begrippen, voor zover nodig, worden gedefinieerd. In Artikel 2 'wijze van meten' wordt aangegeven hoe de voorgeschreven maatvoering (zoals goothoogte, bouwhoogte inhoud en oppervlakte) in het plan gemeten moet worden.
In Hoofdstuk 2 zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels er gelden. Tevens zijn waar mogelijk flexibiliteitsbepalingen opgenomen. Uitgangspunt is daarbij geweest voor zover mogelijk aan te sluiten bij de bestaande planologische situatie maar tevens het beoogde initiatief mogelijk te maken.
In Hoofdstuk 3 staan algemene bepalingen die, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen in hoofdstuk 2, in principe voor het hele plangebied gelden. Hierbij kan worden gedacht aan de algemene 'afwijkingsregels', die het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft om op ondergeschikte punten van de regels in hoofdstuk 2 af te wijken.
Hoofdstuk 4 van de regels heeft betrekking op het overgangsrecht en de slotbepaling.
In voorliggend bestemmingsplan is aangesloten bij de plansystematiek van de bestemmingsplannen "Buitengebied West" en "Correctieve herziening Buitengebied West" van de gemeente Heerde.
Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.
In de bestaande situatie kennen de tot dit bestemmingsplan behorende gronden de enkelbestemming 'Bedrijf' en 'Wonen'. Om te voorzien in een passend juridisch-planologisch regime worden de als 'Wonen' aangewezen gronden herbestemd naar 'Bedrijf'. Zodoende ontstaat een logisch regime voor de twee bedrijfspercelen. In de planregels is aansluiting gezocht bij het vigerende planologische regime.
Deze dubbelbestemming is, conform het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied West" overgenomen ter bescherming van archeologische waarden in de ondergrond.
Deze dubbelbestemming is, conform het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied West" overgenomen ter bescherming van archeologische waarden in de ondergrond.
Dit hoofdstuk geeft de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in Hoofdstuk 2.
Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. Zowel de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken als de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik gelden vanaf inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
In dit bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 sub f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 is de gemeente verplicht, op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet, tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd.
De gemeente is op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht kosten van grondexploitatie te verhalen middels het vaststellen van een exploitatieplan indien een planologische maatregel een aangewezen bouwplan mogelijk maakt. Deze verplichting geldt niet als de kosten anderszins verzekerd zijn middels een overeenkomst. Met initiatiefnemer is voor de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan een anterieure overeenkomst gesloten waarin nadere afspraken zijn gemaakt over het verplichte kostenverhaal. Alle kosten ten gevolge van het plan als ook de kosten voor eventuele planschade komen voor rekening van de initiatiefnemer. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en geldt er geen verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan.
De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
Wettelijk (voor)overleg
In het Bro is in artikel 3.1.1 opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Gelet op de aard en omvang van voorliggend bestemmingsplan hebben bovengenoemde potentiële belanghebbenden geen belang bij dit plan.
Participatie
De omgeving is informeel geïnformeerd over het initiatief. Men is in de gelegenheid gebracht om op het plan te reageren. Er zijn geen bezwaren tegen de ontwikkeling kenbaar gemaakt door de geïnformeerde belanghebbenden.
In dit hoofdstuk is de procedure van het bestemmingsplan beschreven. In de eerste plaats is een toelichting gegeven van de verschillende stappen die in het algemeen in een bestemmingsplanprocedure onderscheiden kunnen worden. Vervolgens zijn de resultaten van de doorlopen stappen in de procedure van bestemmingsplan 'Oenerweg 14a/16 Heerde'.
Een bestemmingsplan kent de volgende procedurestappen:
Het ontwerp bestemmingsplan wordt behandeld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders. Een ontwerp bestemmingsplan ligt vervolgens gedurende zes weken ter inzage met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad.
De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. De ingediende zienswijzen kunnen leiden tot een gewijzigde vaststelling ten opzichte van het ontwerp.
Nadat de raad het bestemmingsplan heeft vastgesteld, wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Daarna bestaat nog de mogelijkheid tot het indienen van een beroepsschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Vooroverleg is niet noodzakelijk vanwege de aard en omvang van het plan.
Het ontwerp van het bestemmingsplan 'Oenerweg 14a/16 Heerde' ligt voor de duur van 6 weken ter inzage. Tijdens deze periode kan een ieder een zienswijze indienen. Eventuele zienswijzen en de wijze van afhandeling van deze zienswijzen zijn terug vervolgens terug te vinden in dit hoofdstuk.