Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22i Oenerweg 38 Heerde
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0246.870BUWTAMOPOen38-ON01

Regels

Preambule

Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het faciliteren van gebiedsontwikkeling op de locatie ‘Oenerweg 38 Heerde' en vormt juridisch een nieuw hoofdstuk (hoofdstuk 22i) van het omgevingsplan van de gemeente Heerde. Dit hoofdstuk is op grond van artikel 11.1, lid 2 Besluit elektronische publicaties bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.
 
De in dit op www.ruimtelijkeplannen.nl uitgegeven deel van het omgevingsplan (hierna: dit deel) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22i van het omgevingsplan van de gemeente Heerde. In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '22i' gelezen worden. In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord 'Bijlage', na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage '22i' gelezen worden.

1 Inleidende bepalingen

Artikel 1 Toepassingsbereik

  1. De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6 eerste lid onder g van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in het derde lid.
  2. De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en de regels in afdeling 22.3 zijn niet van toepassing op de locatie, bedoeld in het derde lid, voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.
  3. De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie ‘Oenerweg 38 Heerde', waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0246.870BUWTAMOPOen38-ON01 zoals vastgelegd op www.ruimtelijkeplannen.nl.

Artikel 2 Toepassing begripsbepalingen

Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I van het omgevingsplan, bijlage I van het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, Bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling zijn van toepassing op dit hoofdstuk.

Artikel 3 Aanvullende begripsbepalingen

3.1 Plan

het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22i Oenerweg 38 Heerde met identificatienummer NL.IMRO.0246.870BUWTAMOPOen38-ON01 van de Gemeente Heerde;

3.2 TAM-omgevingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0246.870BUWTAMOPOen38-ON01 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen;

3.3 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

3.4 Aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

3.5 Aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

3.6 Ander bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

3.7 Archeologisch onderzoek

diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een locatie, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie;

3.8 Archeologische waarde

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

3.9 Bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

3.10 Bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

3.11 Bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw voor zover het hoofdgebouw een vrijstaand gebouw betreft;

3.12 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;;

3.13 Bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

3.14 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

3.15 Bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

3.16 Bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

3.17 Bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

3.18 Carport

een ten hoogste door twee wanden omsloten overdekte ruimte;

3.19 Dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

3.20 Functiegrens

de grens van een functievlak;

3.21 Functievlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde functie;

3.22 Gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

3.23 Hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige functie van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die functie het belangrijkst is;

3.24 Huishouden

een verzameling van één of meer personen die een woonruimte bewoont en daar zichzelf voorziet, of door derden wordt voorzien, in dagelijkse levensbehoeften;

3.25 Inwoning

het bewonen van een woning door één zelfstandig en één onzelfstandig huishouden;

3.26 Landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

3.27 Mantelzorg

langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgevng, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

3.28 Natuur(lijke) waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door onderlinge samen- hang en beïnvloeding van de levende en niet-levend natuur, zoals geologische, geomorfologische, bodemkundige en/of biologische elementen;

3.29 Normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de functie;

3.30 Paardenbak

een niet-overdekte piste, voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem waar naast training en africhting van het paard eveneens toetsing van prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden;

3.31 Peil

de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

3.32 Rustpunt

een rustpunt zoals bekend en aangemeld bij de stichting rustpunt;

3.33 Seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

3.34 Verbeelding

De verbeelding van het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22i Oenerweg 38 Heerde;

3.35 Voorgevel

indien het een boerderij met woning en deelruimte betreft, de belangrijkste gevel van de woning; in overige gevallen voorgevelrooilijn als bedoeld in de gemeentelijke bouwverordening;

3.36 Woning

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

3.37 Woonhuis

een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat.

Artikel 4 Aanvraagvereisten

De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van het omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.

Artikel 5 Algemeen gebruiksverbod

Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties is het verboden zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan die locatie toegedeelde functies.

Artikel 6 Meet- en rekenbepalingen

De meet- en rekenbepalingen uit artikel 22.24 van het omgevingsplan zijn van overeenkomstige toepassing op het meten van de waarden die in dit hoofdstuk in meters (m), m² of m³ zijn uitgedrukt, voor zover hiervan niet is afgeweken in het bepaalde in dit artikel. Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
  1. de breedte van een gebouw: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren;
  2. de dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
  3. de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  4. de inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
  5. de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een ander bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
  6. de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- en functiegrenzen niet meer dan 0,75 m bedraagt.

2 Functies en activiteiten

Artikel 7 Agrarisch

7.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als ‘Agrarisch’.

7.2 Functieomschrijving

Een locatie die op de verbeelding is aangewezen als ‘Agrarisch’ heeft de volgende functies:
  1. de uitoefening van een agrarisch bedrijf;
  2. de instandhouding en ondergeschikte aanpassing van bestaande openbare wegen, paden (inclusief kabels en leidingen) en infrastructurele voorzieningen en de aanleg van infrastructurele voorzieningen;
  3. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen sprengen en beken, en voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water, niet zijnde voorzieningen ten behoeve van ijsbanen of siervijvers;
  4. extensief recreatief medegebruik;
  5. agrarisch beheer van gronden;
  6. met daarbij behorende andere bouwwerken en voorzieningen - niet zijnde windturbines - andere werken, tuinen, erven en agrarische gronden.

7.3 Beoordelingsregels (behorende bij de binnenplanse vergunning omgevingsplanactiviteiten bouwwerken (artikel 22.29)

Op de voor de functie ‘Agrarisch’ aangewezen locaties mogen uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken ten dienste van de functie:
7.3.1 Andere-bouwwerken
In aanvulling op artikel 22.27 en 22.36 gelden voor het bouwen van andere bouwwerken de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van kuilvoerplaten en sleufsilo's niet meer dan 2,50 m mag bedragen;
  2. de bouwhoogte van andere-bouwwerken mag niet meer dan 1 m bedragen, indien zij vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden opgericht;
  3. de bouwhoogte van teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde teeltondersteunende kassen, niet meer dan 1,50 m mag bedragen;
  4. de bouwhoogte van overige andere-bouwwerken niet meer dan 2 m mag bedragen.

7.4 Maatwerkvoorschriften

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd maatwerkvoorschriften te stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
  1. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  2. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. de landschappelijke inpassing;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. de milieusituatie;
  7. het landschappelijk karakter van het gebied.

7.5 Vergunningplicht voor het afwijken van de beoordelingsregels voor bouwwerken

 
7.5.1 Bevoegdheid
Met een omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit kan worden afgeweken van de beoordelingsregels voor bouwwerken:
  1. artikel 7.3.1 sub b en toestaan dat de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.
7.5.2 Afwegingskader
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:
  1. de mate waarin de waarden, waaronder de aanwezige landschaps- en natuurwaarden, welke het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  2. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  3. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  4. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, geluid, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  5. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  6. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur;
  7. stiltegebiedentoets;
  8. NNN-toets (nee tenzij-toets).
7.5.3 Weigering
Indien de waarden en/of belangen als genoemd in artikel 7.5.2 onder a, b, g en h onevenredig worden geschaad en/of de artikel 7.5.2  onder c, d en e genoemde uitvoerbaarheid/ inpasbaarheid niet is aangetoond en/of de artikel 7.5.2 onder f genoemde verkeerssituatie onevenredig wordt beïnvloed, vindt de afwijkingsbevoegdheid geen toepassing.
 
Waarbij tevens moet vaststaan dat een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit op grond van de Omgevingswet en Verordening Stikstof en Natura 2000 Gelderland, hetzij niet nodig is, hetzij is of zal worden verleend.

7.6 Specifieke gebruiksregels

7.6.1 Strijdig gebruik
Tot een met de functie strijdig gebruik als opgenomen in artikel 7.1, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag binnen het bouwblok die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering;
  2. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor doeleinden van zelfstandige bewoning;
  3. het met machines spuiten van gewasbeschermingsmiddelen op open teelten, op gronden die zijn gelegen:
    1. op minder dan 50 m afstand van enige woning, gelegen buiten het plangebied;
    2. op minder dan 15 m afstand van beken en sprengen.

Artikel 8 Wonen

8.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als ‘Wonen’.

8.2 Functieomschrijving

Een locatie die op de verbeelding is aangewezen als ‘Wonen’ heeft de volgende functies:
  1. het wonen in woonhuizen;
  2. een aan-huis-gebonden beroep;
  3. rustpunten ten behoeve van dagrecreanten;
  4. agrarische hobbybedrijven;
  5. bestaande legaal aanwezige inwoonsituaties;
met daarbij behorende gebouwen, andere-bouwwerken, tuinen en erven, met dien verstande dat de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing.

8.3 Beoordelingsregels (behorende bij de binnenplanse vergunning omgevingsplanactiviteiten bouwwerken (artikel 22.29)

Op de voor de functie ‘Wonen’ aangewezen locaties mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de functie:
8.3.1 Gebouwen
In aanvulling op artikel 22.27 en 22.36 geldt voor het bouwen van gebouwen dat deze uitsluitend mogen worden gebouwd met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie.
8.3.2 Hoofdgebouwen in casu woonhuizen
In aanvulling op artikel 22.27 en 22.36 gelden voor het bouwen van een hoofdgebouw de volgende regels:
  1. het aantal wooneenheden per bouwvlak mag niet meer dan één bedragen;
  2. een woonhuis wordt vrijstaand gebouwd, tenzij anders is aangegeven;
  3. bij herbouw, verbouw en uitbreiding van een woonhuis mogen de huidige gevels, uitgezonderd de voorgevel, met niet meer dan 10 m overschreden worden, waarbij de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 5 m mag bedragen, mits daardoor de omliggende agrarische bedrijven niet worden gehinderd in hun bedrijfsvoering;
  4. de breedte van een woonhuis mag niet minder dan 6 m bedragen;
  5. de oppervlakte van een woonhuis mag niet meer dan 150 m² bedragen, met dien verstande dat de oppervlakte meer dan 150 m² mag bedragen indien het aan het woonhuis aangebouwde bedrijfsgedeelte van voormalige boerderijen bij het woonhuis worden betrokken;
  6. de goothoogte mag niet meer dan 6 m bedragen, danwel de bestaande goothoogte;
  7. de bouwhoogte mag niet meer dan 10 m bedragen, danwel de bestaande bouwhoogte;
  8. de dakhelling mag niet minder dan 30° en niet meer dan 60° bedragen;
  9. ten einde te komen tot een aanvaardbaar akoestisch binnenklimaat ten gevolge van het wegverkeer dient:
    1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geluidbelaste locatie 1' de karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie ten minste het verschil bedraagt tussen de berekende geluidbelasting van 58 dB als gevolg van het wegverkeer en het maximum geluidniveau in de woning van 33 dB
    2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geluidbelaste locatie 2' de karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie ten minste het verschil bedraagt tussen de berekende geluidbelasting van 61 dB als gevolg van het wegverkeer en het maximum geluidniveau in de woning van 33 dB.
8.3.3 Bijbehorende bouwwerken
In aanvulling op artikel 22.27 en 22.36 gelden voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken de volgende regels:
  1. het bouwen van vrijstaande bijbehorende bouwwerken is niet toegestaan;
  2. de goothoogte en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m respectievelijk 6 m;
  3. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 100 m²;
  4. de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mag niet minder dan 1 m bedragen, of niet minder dan de bestaande afstand indien die minder bedraagt.
8.3.4 Andere-bouwwerken
In aanvulling op artikel 22.27 en 22.36 gelden voor het bouwen van andere bouwwerken de volgende regels:
  1. indien zij vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden opgericht mag de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedragen;
  2. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedragen.

8.4 Maatwerkvoorschriften

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd maatwerkvoorschriften te stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
  1. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  2. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  3. de landschappelijke inpassing;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. de milieusituatie;
  7. het landschappelijk karakter van het gebied.

8.5 Vergunningplicht voor het afwijken van de beoordelingsregels voor bouwwerken

8.5.1 Bevoegdheid
Met een omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit kan worden afgeweken van de beoordelingsregels voor bouwwerken:
  1. artikel 8.3.2 sub c ten behoeve van het verplaatsen van het hoofdgebouw binnen het bestemmingsvlak;
  2. artikel 8.3.3 sub d voor wat betreft het bouwen achter de voorgevel, met dien verstande dat het bepaalde in artikel 11.1 in acht wordt genomen;
  3. artikel 8.3.3 sub d, ten behoeve van de vervanging van vrijstaande bijbehorende bouwwerken door één of meerdere vrijstaande bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:
    1. niet meer dan 50% van de oppervlakte van de verwijderde vrijstaande bijbehorende bouwwerken boven de 100 m² mag worden teruggebouwd;
    2. de oppervlakte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 100 m² en de gezamenlijke oppervlakte van het totaal aan bijbehorende bouwwerken op het perceel mag niet meer bedragen dan 250 m²;
    3. de vervanging bijdraagt aan een aanmerkelijke verbetering van de landschappelijke situatie ter plaatse;
  4. artikel 8.3.3 sub c de realisering van bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de bebouwing van een agrarisch hobbybedrijf met een oppervlakte van ten hoogste 200 m², mits:
    1. de noodzaak van de bebouwing is aangetoond, en
    2. het perceel eventueel in combinatie met de daaraan grenzende en daarmee een eigendomseenheid vormende gronden, een (gezamenlijke) oppervlakte heeft van tenminste 5.000 m²;
    3. de gezamenlijke oppervlakte van het totaal aan bijbehorende bouwwerken op het perceel niet meer bedraagt dan 200 m²;
    4. de onder b bedoelde aangrenzende gronden agrarisch worden beheerd of zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'ehs-natuur'.
8.5.2 Afwegingskader
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:
  1. de mate waarin de waarden, waaronder de aanwezige landschaps- en natuurwaarden, welke het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  2. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  3. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  4. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, geluid, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  5. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  6. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur;
  7. stiltegebiedentoets;
  8. NNN-toets (nee tenzij-toets).
8.5.3 Weigering
Indien de waarden en/of belangen als genoemd in artikel 8.5.2 onder a, b, g en h onevenredig worden geschaad en/of de artikel 8.5.2 onder c, d en e genoemde uitvoerbaarheid/ inpasbaarheid niet is aangetoond en/of de artikel 8.5.2 onder f genoemde verkeerssituatie onevenredig wordt beïnvloed, vindt de afwijkingsbevoegdheid geen toepassing.
 
Waarbij tevens moet vaststaan dat een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit op grond van de Omgevingswet en Verordening Stikstof en Natura 2000 Gelderland, hetzij niet nodig is, hetzij is of zal worden verleend.

8.6 Specifieke functieregels

8.6.1 Strijdig gebruik
Tot een met de functie strijdig gebruik als opgenomen in artikel 8.1, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woonruimte;
  2. het gebruik van gronden en opstallen voor een (aan huis gebonden) bedrijf;
  3. het gebruik van gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen.
8.6.2 Voorwaardelijke verplichting
8.6.2.1 Inrichtingsplan
Tot een met de functie strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van de nieuw te bouwen woningen overeenkomstig de in artikel 8.1 opgenomen functieomschrijving zonder het realiseren van de maatregelen conform het in bijlage 1 van de bijlagen bij de regels opgenomen inrichtingsplan.

8.7 Vergunningplicht voor het afwijken van de functieregels

8.7.1 Vergunningplicht voor het afwijken van de specifieke functieregels
Met een omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit kan worden afgeweken van de specifieke functieregels:
  1. artikel 8.6.1 sub b, ten behoeve van aan huis gebonden bedrijven als genoemd in categorie 1 van de lijst van bedrijven, dan wel activiteiten die naar aard en omvang gelijk zijn te stellen met de aangegeven categorie van activiteiten, niet zijnde detailhandel, met dien verstande dat:
    1. ten hoogste 50 m², waarbij zowel de woning als de vrijstaande bijbehorende bouwwerken wordt aangewend voor aan huis gebonden bedrijven;
    2. geen sprake mag zijn van een onevenredig nadelige uitstraling op de woonomgeving, waaronder in elk geval begrepen een onevenredig zware belasting van de verkeersafwikkeling en de parkeercapaciteit;
    3. parkeren plaats dient te vinden op eigen terrein;
    4. activiteiten respectievelijk inrichtingen waarvoor op grond van de Wet milieubeheer een vergunning is vereist, niet zijn toegestaan;
    5. uitsluitend eigenaar/ gebruiker van de woning de bedrijfsmatige activiteiten mag uitoefenen;
    6. detailhandel uitsluitend in zelf geproduceerde producten is toegestaan.
8.7.2 Beoordelingsregels
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:
  1. de mate waarin de waarden, waaronder de aanwezige landschaps- en natuurwaarden, welke het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  2. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  3. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  4. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, geluid, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  5. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  6. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur;
  7. stiltegebiedentoets;
  8. NNN-toets (nee tenzij-toets).
8.7.3 Weigering
Indien de waarden en/of belangen als genoemd in artikel 8.7.2 onder a, b, g en h onevenredig worden geschaad en/of de artikel 8.7.2 onder c, d en e genoemde uitvoerbaarheid/ inpasbaarheid niet is aangetoond en/of de artikel 8.7.2 onder f genoemde verkeerssituatie onevenredig wordt beïnvloed, vindt de afwijkingsbevoegdheid geen toepassing.
 
Waarbij tevens moet vaststaan dat een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit op grond van de Omgevingswet en Verordening Stikstof en Natura 2000 Gelderland, hetzij niet nodig is, hetzij is of zal worden verleend.

Artikel 9 Waarde - Hoge archeologische verwachting

9.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als ‘Hoge archeologische verwachting’.

9.2 Functieomschrijving

De locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als 'Waarde - Hoge archeologische verwachting' hebben, behalve voor de andere daar voorkomende functie(s), mede de functie van het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.

9.3 Beoordelingsregels (behorende bij de binnenplanse vergunning omgevingsplanactiviteiten bouwwerken (artikel 22.29)

Op de voor de functie 'Waarde - Hoge archeologische verwachting' aangewezen locaties gelden voor het bouwen van bebouwing de volgende regels:
  1. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen van een bouwwerk groter dan 100 m², dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. in afwijking van het gestelde onder a hoeft de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen geen rapport als bedoeld onder a te overleggen, indien één van de volgende situaties van toepassing is:
    1. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het vervangen van bestaande bebouwing (waaronder een bestaande ondergrondse kelder), waarbij de oppervlakte aan bebouwing niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut (met uitzondering van nieuwe kelders);
    2. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het uitbreiden van bestaande bebouwing tot maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering, met behoud van bestaande funderingen;
    3. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het bouwen in de bodem tot een diepte van 0,4 m onder het bestaande maaiveld;
    4. naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
  3. Indien het onder a genoemde rapport of de beschikbare informatie als bedoeld in b onder 4 daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd te stellen kwalificaties, zonodig archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden;
  4. indien uit het onder a genoemde rapport of uit de beschikbare informatie als bedoeld in b onder 4 of uit het vervolgonderzoek bedoeld in c blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor bouwen:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

9.4.1 Vergunningplicht
Behoudens het bepaalde in artikel 9.4.2 , is het verboden op of in de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:
  1. aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. verlagen van de bodem en afgraven van gronden, tenzij daarvoor een vergunning is krachtens de Ontgrondingenwet en het ophogen en egaliseren van de gronden;
  3. aanleggen en dempen van watergangen en poelen;
  4. aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen (nutsvoorzieningen) breder dan 0,8 m en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  5. diepploegen, zijnde het extra diep – meer dan circa 0,4 m onder het maaiveld – omploegen, het (chemisch) scheuren van grasland, anders dan voor graslandverbetering;
  6. bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters.
9.4.2 Uitzondering vergunningplicht
Het in artikel 9.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:
  1. werken en werkzaamheden in het kader van het normale (agrarische) beheer, onderhoud en exploitatie, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. werken en werkzaamheden waarmee rechtens is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
  3. werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 9.4.1 sub d, voor zover daarvoor een omgevingsvergunning is vereist voor bouwen;
  4. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  5. in het kader van archeologisch onderzoek en archeologische opgravingen, mits deze worden verricht door een ter zake deskundige als bedoeld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
  6. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 0,4 m onder het bestaande maaiveld met een maximale oppervlakte van 100 m².
9.4.3 Beoordelingsregels
  1. De onder artikel 9.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
  2. Indien het onder onder a genoemde rapport of de beschikbare informatie daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd te stellen kwalificaties zonodig archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden.

3 Algemene regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene bouwregels

11.1 Bebouwingsgrenzen

11.1.1 Afstand van wegen
Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen dienen, wanneer gebouwen worden gebouwd op gronden grenzend aan de bestemmingen 'Verkeer - Categorie 1', 'Verkeer - Categorie 3' en 'Verkeer - Categorie 4', de volgende afstanden uit de as van de wegen in acht te worden genomen, met dien verstande dat indien ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan een kleinere afstand aanwezig is, deze gehandhaafd mag blijven:
 
Bestemming/type weg
Afstand uit de wegas (m)
Verkeer - Categorie 1100
Verkeer - Categorie 330
Verkeer - Categorie 420
Overige wegen15
11.1.2 Omgevingsvergunning
Met een omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 11.1.1, indien en voor zover uit overleg met de wegbeheerder blijkt dat daartegen uit hoofde van het wegbeheer, de verkeersveiligheid daaronder begrepen, geen bezwaar bestaat.
11.1.3 Beoordelingsregels
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:
  1. de mate waarin de waarden, waaronder de aanwezige landschaps- en natuurwaarden, welke het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  2. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  3. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  4. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, geluid, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  5. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  6. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur;
  7. stiltegebiedentoets;
  8. NNN-toets (nee tenzij-toets).
11.1.4 Weigering
Indien de waarden en/of belangen als genoemd in artikel 11.1.3 onder a, b, g en h onevenredig worden geschaad en/of de artikel 11.1.3 onder c, d en e genoemde uitvoerbaarheid/ inpasbaarheid niet is aangetoond en/of de artikel 11.1.3 onder f genoemde verkeerssituatie onevenredig wordt beïnvloed, vindt de afwijkingsbevoegdheid geen toepassing.
 
Waarbij tevens moet vaststaan dat een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit op grond van de Omgevingswet en Verordening Stikstof en Natura 2000 Gelderland, hetzij niet nodig is, hetzij is of zal worden verleend.

11.2 Bestaande maten

In afwijking van het bepaalde ten aanzien van de goot- en bouwhoogte van gebouwen en andere bouwwerken exclusief bijbehorende bouwwerken geldt dat bestaande maten en afmetingen gehandhaafd mogen worden, ook in geval van (ver)nieuwbouw.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

12.1 Strijdig gebruik

  1. Onder een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van:
    1. gebouwen ten behoeve van een seksinrichting;
    2. gronden voor de voorgevel ten behoeve van een zwembad;
  2. Onder een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt niet verstaan:
    1. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning is vereist en deze is verleend.
    2. de opslag van materiaal en het stallen van caravans in bestaande (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen.

12.2 Bed & Breakfast

12.2.1 Toegestaan gebruik
Een bedrijfswoning of woning mag worden gebruikt en verbouwd ten behoeve van bed & breakfast met maximaal 2 slaapkamers en 5 slaapplaatsen, met dien verstande dat binnen een agrarische bestemming tevens boerderijkamers zijn toegestaan met maximaal 15 slaapplaatsen.
12.2.2 Afwijken van toegestaan gebruik
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in artikel 12.2.1 ten behoeve van bed & breakfast in een aan de bedrijfswoning of woning gebouwde bijbehorend bouwwerk.

12.3 Paardenbakken

12.3.1 Toegestaan gebruik
Met betrekking tot paardenbakken gelden de volgende bepalingen:
  1. bij iedere woning en bedrijfswoning is één paardenbak toegestaan, mits rond de woning minimaal 5.000 m² agrarische grond aantoonbaar duurzaam in gebruik is; het aantal paardenbakken voor bedrijfsmatig gebruik is onbeperkt;
  2. de afstand van de rand van de paardenbak tot de woning, danwel de rechtmatige bebouwing dat buiten het bouwblok is gebouwd, mag niet meer dan 40 m bedragen;
  3. de afstand van de rand van de paardenbak tot een woning van derden mag niet minder bedragen dan 50 m;
  4. de paardenbak moet achter het verlengde van de voorgevelrooilijn van de woning of bedrijfswoning worden gesitueerd;
  5. de inwendige maatvoering van een paardenbak bedraagt maximaal 20 bij 40 m; de maatvoering voor paardenbakken voor bedrijfsmatig gebruik is onbeperkt;
  6. lichtmasten zijn niet toegestaan;
  7. de bouwhoogte van de omheining mag niet meer dan 1,70 m bedragen;
  8. de paardenbak dient landschappelijk ingepast te worden;
  9. een paardenbak is niet toegestaan in Natura 2000-gebieden, NNN-gebieden (Natuur Netwerk Nederland) en een omliggende zone van 100 m, tenzij de paardenbak is gelegen binnen het bouwvlak dan wel bestemmingsvlak met het beginsel van bebouwingsconcentratie.
12.3.2 Afwijken van toegestaan gebruik
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in:
  1. artikel 12.3.1 sub b, en toestaan dat de bedoelde afstand niet meer bedraagt dan 60 m;
  2. artikel 12.3.1 sub c, en toestaan dat de bedoelde afstand niet minder bedraagt dan 25 m.
  3. artikel 12.3.1 sub d, en toestaan dat de paardenbak voor het verlengde van de voorgevelrooilijn van de woning of bedrijfswoning wordt gesitueerd, mits is aangetoond dat het ruimtelijk gezien niet mogelijk is om de paardenbak achter het verlengde van de voorgevelrooilijn van de woning of bedrijfswoning te situeren;
  4. artikel 12.3.1 sub e, en toestaan dat de inwendige maatvoering:
    1. maximaal 20 bij 60 m bedraagt, mits is aangetoond dat dit noodzakelijk is in verband met een hoger spring of dressuur niveau (Z-dressuur);
    2. maximaal 30 bij 60 m bedraagt, mits is aangetoond dat dit noodzakelijk is in verband met wedstrijdmenners;
  5. artikel 12.3.1 sub f, en toestaan dat vanaf 100 m van Natura2000-gebieden en de NNN-gebieden (Natuur Netwerk Nederland) lichtmasten mogen worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 8 m mag bedragen en het gebruik uitsluitend in de periode tussen 7.00 en 22.00 uur plaatsvindt.

Artikel 13 Algemene aanduidingsregels

13.1 Geluidszone - gezamenlijk geluid

13.1.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als 'geluidszone - gezamenlijk geluid'.
13.1.2 Aanduidingsomschrijving
Een als 'geluidszone - gezamenlijk geluid' aangewezen locatie heeft de functie om het gezamenlijk op de gevel vast te leggen op die locatie om daarmee de binnenwaarde van een geluidgevoelig gebouw te borgen, teneinde te kunnen voorzien in een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
13.1.3 Vast te leggen waardes
De hieronder aangegeven waarden zijn voor de hieronder genoemde gevels vastgelegd:
 
GevelGezamenlijk geluid (dB)
ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - geluidbelaste gevel 1'61
ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - geluidbelaste gevel 2'60
ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - geluidbelaste gevel 3'58
ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - geluidbelaste gevel 4'58

Artikel 14 Algemene afwijkingsregels

14.1 Algemeen

Met een omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit kan worden afgeweken van:
  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages, met uitzondering van oppervlakte- en inhoudsmaten, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de regels voor functies en activiteiten en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. de regels voor functies en activiteiten met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de omgevingsvergunning gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  4. de regels voor functies en activiteiten en toestaan dat de bouwhoogte van de andere-bouwwerken wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  5. de regels voor functies en activiteiten en toestaan dat wordt gebouwd voor nutsvoorzieningen tot een bouwhoogte van niet meer dan 3m en een oppervlakte van niet meer dan 25 m²;
  6. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en schotelantennes, indien de oppervlakte van de vergroting van de verhoging niet meer bedraagt dan 1 m², met dien verstande dat de oppervlakte van de vergroting ten behoeve van een liftkoker niet meer bedraagt dan 4 m², tot een extra hoogte van 3 m;
  7. het bepaalde ten aanzien van de maximale goothoogte van bedrijfsbebouwing, niet zijnde de bedrijfswoning, en toestaan dat de goothoogte wordt verhoogd tot 2 m, mits dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
  8. het voorschrift dat gebouwd moet worden overeenkomstig het beginsel van bebouwingsconcentratie, voorzover dat noodzakelijk is vanuit het oogpunt van veiligheid en medische noodzaak.

14.2 Inwoning

Met een omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.32 (woning) voor het huisvesten van meerdere huishoudens in één woning ten behoeve van inwoning waarbij de volgende voorwaarden gelden: 
  1. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. woonsituatie;
  4. milieusituatie;
  5. de verkeersveiligheid;
  6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzend gronden;
  7. de sociale veiligheid.

14.3 Kleinschalige kampeerterreinen

Met een omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit kan worden afgeweken van het bepaalde in de regels van dit plan ten behoeve van kleinschalige kampeerterreinen bij woningen en bedrijfswoningen, met dien verstande dat:
  1. het aantal standplaatsen ten hoogste 25 mag bedragen;
  2. het terrein voor kleinschalig kamperen dient te zijn gelegen binnen het bouwvlak, indien dit binnen de betreffende bestemming is opgenomen, en met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  3. de landschappelijke inpassing is aangetoond door een landschappelijk inpassingsplan;
  4. de hoofdverschijningsvorm van het perceel of het pand niet onevenredig wordt aangetast;
  5. de voorzieningen ten behoeve van het kleinschalig kamperen worden ondergebracht in de bestaande bebouwing tot een oppervlakte van 100 m²;
  6. de oppervlakte van het perceel ten behoeve van het kleinschalig kamperen ten minste 0,5 hectare bedraagt;
  7. de onderlinge afstand tussen terreinen voor kleinschalig kamperen ten minste 500 m bedraagt;
  8. het kleinschalige kampeerterrein de cultuurhistorische waarden of de bedrijfsmatige activiteiten ter plaatse moet versterken;
  9. voor zover het betreft een terrein ter plaatse van de aanduiding 'ehs-natuur' en 'ehs-verwevingsgebied' of de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologische verbindingszone' kleinschalig kamperen uitsluitend is toegestaan, indien er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige natuurlijke of landschappelijke waarden.

14.4 Beoordelingsregels

Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheden in dit plan vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:
  1. de mate waarin de waarden, waaronder de aanwezige landschaps- en natuurwaarden, welke het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  2. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  3. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  4. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, geluid, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  5. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  6. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur;
  7. stiltegebiedentoets;
  8. NNN-toets (nee tenzij-toets).

14.5 Weigering

Indien de waarden en/of belangen als genoemd in artikel 14.4 onder a, b, g en h onevenredig worden geschaad en/of de artikel 14.4 onder c, d en e genoemde uitvoerbaarheid/ inpasbaarheid niet is aangetoond en/of de artikel 14.4 onder f genoemde verkeerssituatie onevenredig wordt beïnvloed, vindt de afwijkingsbevoegdheid geen toepassing.
 
Waarbij tevens moet vaststaan dat een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit op grond van de Omgevingswet en Verordening Stikstof en Natura 2000 Gelderland, hetzij niet nodig is, hetzij is of zal worden verleend.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder 1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder 1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.