Plan: | Buitengebied Oost, 1e herziening (De Stege 1a te Veessen) |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0246.905BUOH01DESTEGE1A-ON01 |
Vanwege de aanleg van de hoogwatergeul Veessen - Wapenveld is het veehouderijbedrijf op het adres De Stege 1a in Veessen beëindigd. De eigenaar en initiatiefnemer van dit plan ziet dit als een kans om het vrijkomende perceel en de gebouwen een nieuwe recreatieve bestemming te geven, die aansluit op de ontwikkelingen rondom de aanleg van de hoogwatergeul.
Deze nieuwe functie is een gewenste ontwikkeling, die niet past in het vigerende bestemmingsplan. Er is daarom een herziening van het bestemmingsplan nodig, waarbij aangetoond moet worden dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In voorliggend document wordt dit gedaan.
Het plangebied is gelegen ten noordwesten van het dorp Veessen. De locatie grenst direct aan de oostelijke dijk van de hoogwatergeul Veessen - Wapenveld. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Ligging van het plangebied in de omgeving
Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.
Toelichting
De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:
Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:
Verbeelding
De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.
Planregels
De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2012.
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied ligt in het buitengebied van Veessen. Het agrarische landschap is hier recent ingrijpend veranderd door de aanleg van de hoogwatergeul Veessen - Wapenveld. Er zijn nieuwe dijken aangelegd, er zijn woonhuizen en agrarische bedrijven verdwenen, kenmerkende bomenrijen gekapt en nieuwe fietspaden aangelegd.
Het agrarische bedrijf aan De Stege 1a is één van de bedrijven die door deze ontwikkeling is beëindigd. Op ruim 100 meter ten westen van het bouwperceel is een nieuw dijklichaam aangelegd. Dwars over het bouwperceel is een fietspad aangelegd, die een nieuwe recreatieve verbinding vormt tussen Veessen en Heerde.
De bestaande opstallen op het perceel hebben grotendeels hun functie verloren. In de huidige situatie staan hier een woonhuis, een cluster aan ligboxenstallen, een kaploods, een mestsilo en sleufsilo's, verbonden door een groot oppervlak aan verhard terrein.
Luchtfoto van het plangebied
De initiatiefnemer ziet de ontwikkelingen rondom de hoogwatergeul als een kans om het voormalige agrarische bedrijf een nieuwe functie te geven. De locatie wordt ingericht als vakantieverblijf met een duidelijk landschappelijke en architectonische kwaliteit in de vorm van een boerennederzetting. Het initiatief sluit aan op de bredere recreatieve functie, die het gebied krijgt door de herinrichting vanwege hoogwatergeul.
Het recreatiecomplex zal bestaan uit 5 lodges en een groepsaccommodatie. De lodges variëren in grootte van 2 tot 6 personen. De groepsaccommodatie is geschikt voor maximaal 12 personen. De kamers in de groepsaccommodatie kunnen ook afzonderlijk worden verhuurd, waarbij men gebruik kan maken van de gezamenlijke voorzieningen zoals keuken en sanitair.
Voorlopige inrichting van het recreatiecomplex
De te realiseren bebouwing is geïnspireerd op het boerenerf: een clustering van grotere bouwvolumes in een weids landschap. Voor het terrein is een inrichtingsplan gemaakt, waarbij de bebouwing grotendeels is geprojecteerd op de voetprint van de huidige ligboxenstallen. De gebouwen liggen geclusterd en hebben eenvoudige hoofdvormen. De architectuur benadert de essentie van agrarische opstallen door bouwvolume, oriëntatie, dakvorm en goothoogten en het kleur- en materiaalgebruik.
Impressie van het toekomstige terrein en de bebouwing
De huidige kapschuur verkeert in goede staat en zal in aangepaste vorm in de nieuwe inrichting worden opgenomen. De schuur kan dienst doen als facilitaire ruimte met toiletgroepen, opslag en een groepsruimte, ten behoeve van de gebruikers (verblijfsrecreanten) van de ter plekke aanwezige recreatiewoningen en kampeerplaatsen. Daarnaast omvat het plan de bouw van een bedrijfswoning. De vroegere agrarische bedrijfswoning wordt bewoond door de eigenaar van het voormalige agrarische bedrijf. Dit woonhuis wordt afgesplitst van het recreatiebedrijf en krijgt een zelfstandige woonbestemming.
Het achterste deel van het terrein wordt ingericht als boomgaard met onder meer fruit- en notenbomen. Tussen de bomen kunnen maximaal 10 kampeerders hun tenten opslaan. Voor de kampeerders wordt een voorziening gebouwd met sanitair en een (af)wasruimte. Voor de landschappelijke inpassing van het terrein is een inrichtingsplan gemaakt, welke terug te vinden is in bijlage 1 en 2 van de regels.
De sleufsilo's en kuilvloerplaten van het voormalige agrarische bedrijf, gelegen op het perceel aan de noordkant van het fietspad, zijn overgenomen door een ander agrarisch bedrijf en blijven derhalve in gebruik.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is "duurzame verstedelijking". Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De ladder bestaat uit drie 'treden' die doorlopen moeten worden om te bezien of een ontwikkeling bijdraagt aan duurzame verstedelijking:
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van nationaal belang. De hoogwatergeul ligt, zie bijgevoegde afbeelding, buiten het plangebied.
bron: ruimtelijkeplannen.nl
Ladder duurzame verstedelijking
De ontwikkeling van een kleinschalig recreatieverblijf is een gebiedseigen functie in het buitengebied. Dit valt niet onder de definitie van een stedelijke ontwikkeling. De stappen van de Ladder voor duurzame verstedelijking hoeven niet doorlopen te worden.
In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur, wonen en landbouw. In de omgevingsvisie staan twee provinciale hoofddoelen benoemd:
1. een duurzame economische structuur;
2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.
Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.
De provincie streeft naar een gezonde vrijetijdseconomie en onderscheidt daarvoor de volgende opgaven:
Binnen de Omgevingsvisie is de provincie opgedeeld in regio’s. Onderliggend plangebied valt binnen de Regio Noord-Veluwe. De ‘ruimtelijke’ kenmerken en uitgangspunten voor de Noord-Veluwe zijn apart benoemd.
Kenmerkend voor de regio Noord-Veluwe zijn:
De opgaven waar de regio voor staat:
De inzet van de gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en provincie is nodig om in te spelen op de opgaven in de Noord-Veluwe. De gezamenlijke inspanningen richten zich op verschillende speerpunten, waarvan de Gastvrije regio een belangrijke is die van toepassing is op onderliggend plan. Bij de gastvrije regio’ gaat het om:
Planspecifiek
Onderliggend plan sluit aan op de hiervoor genoemde doelstellingen en speerpunten van de Omgevingsvisie. De beoogde recreatieve ontwikkelingen passende binnen de economische ontwikkelingen die worden nagestreefd. Hierbij wordt een passende koppeling gemaakt met bestaande landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van de omgeving.
Algemeen
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem.
Recreatie
In de verordening is bepaald dat recreatiewoningen niet permanent mogen worden bewoond. Solitaire recreatiewoningen zijn enkel toegestaan op locaties waar ook reguliere woningen mogelijk zijn. Ook is, teneinde de kwaliteit van het toeristisch product te behouden en te vergroten, de eis gesteld dat nieuwvestiging en uitbreiding van recreatiewoningen in bestemmingsplannen alleen mogelijk mag wordt gemaakt indien daaraan de eis van bedrijfsmatige exploitatie wordt verbonden.
Planspecifiek
Onderliggend plan voldoet aan de eis die wordt gesteld in de Omgevingsverordening dat nieuwvestiging en uitbreiding van recreatiewoningen in bestemmingsplannen alleen mogelijk mag wordt gemaakt indien daaraan de eis van bedrijfsmatige exploitatie wordt verbonden. Tevens wordt in dit bestemmingsplan geregeld dat permanente bewoning niet is toegestaan. Hiermee wordt invulling gegeven aan provinciaal beleid.
De 'Visie gemeente Heerde 2025' (2009) is opgesteld om in te spelen op maatschappelijke en economische ontwikkelingen. Deze visie is een agenda voor de in de regio en naar de eigen burgers, instellingen en ondernemers. Uitgangspunt voor de toekomst van de gemeente Heerde is behoud door ontwikkeling en het verbinden van structuren. Bestaande waardevolle kwaliteiten dienen behouden te worden en waar mogelijk versterkt of verder ontwikkeld. Harmonie in het landschap. De logische ordening van gebruiksvormen, functies en hun samenhang in de verschillende gebiedskarakters, wordt gebaseerd op de typerende kenmerken van de landschappen, cultuurhistorie en aard van de omgeving.
De gemeente Heerde is in de Visie opgedeeld in verschillende zones. Het plangebied ligt in de zone
‘cultuur, natuur en voedselproductie’. Deze zone is de zone met het waterprofiel van de gemeente Heerde. In deze zone liggen de drie verschillende waterstructuren Apeldoorns Kanaal, Wetering en IJssel, elk met eigen kenmerken, kwaliteiten en mogelijkheden.
Ruimtelijke ontwikkelingen dienen afgestemd te worden op de landschappelijke kwaliteiten van het gebied. In de toekomstvisie staat een aantal thema’s, waaronder ‘economie’. Onder economie is aandacht voor recreatie en toerisme. Recreatie en toerisme worden gezien als belangrijke economische dragers in de gemeente Heerde van de toekomst. Met name de ontwikkeling van verblijfsrecreatie heeft de gemeente Heerde hoog in het vaandel staan. De mogelijkheden hieromtrent zijn zeer divers. Het landschap in de gemeente Heerde is uniek.
De diversiteit van Veluwe tot IJssel zorgt ervoor dat Heerde een aantrekkelijke gemeente is voor kort of langer verblijf en voor de mogelijkheid om zeer uiteenlopende activiteiten te ondernemen. Deze vraag dient gefaciliteerd te worden. Ten aanzien overnachtingsmogelijkheden zijn de mogelijkheden groot. Naast campings en kleinschalige kampeermogelijkheden, zoals overnachten bij de boer, moeten ook andere vormen van verblijfsrecreatie gestimuleerd te worden.
Planspecifiek
Onderliggend plan past binnen de Toekomstvisie van de gemeente Heerde. De visie biedt ruimte voor het verder ontwikkelen van verblijfsrecreatie. Voorliggend plan geeft hier, passend binnen het landschap, invulling aan.
De Structuurvisie Heerde 2025 (vastgesteld 17 september 2012) is een nadere uitwerking van de toekomstvisie van de gemeente Heerde (uit 2009) en onderscheidt drie zones in de gemeente:
De locatie De Stege 1a is gelegen in zone 3 - Cultuur, natuur en voedselproductie. Zone 3 is de zone van het waterprofiel van de gemeente Heerde. Dit profiel bestaat uit: de Nieuwe en de Grote wetering en de IJssel, elk met hun eigen kenmerken en mogelijkheden. De IJssel is dynamisch. Water, uiterwaarden en natuurgebied zijn van grote waarde.
Bij de structuurvisie is ook een Uitvoeringsparagraaf 3.0 (jaar 2015) vastgesteld. Hierin is aangegeven dat een initiatief een maatschappelijke meerwaarde moet hebben, die zich uit in een ruimtelijke meerwaarde, een sociaal-maatschappelijke meerwaarde, een economische en recreatieve meerwaarde, een duurzame meerwaarde en een meerwaarde maatschappelijke aanvaardbaarheid.
Planspecifiek
Twee bijzondere thema’s zijn relevant voor het betreffende initiatief:
De locatie De Stege 1a is vooral geschikt voor een recreatieve ontwikkeling vanwege de aangrenzende, nieuwe hoofdfietsroute naar Veessen, die is gerealiseerd in het kader van de nabijgelegen hoogwatergeul Veessen-Wapenveld en de benutting van het reeds bestaande erf.
Daarnaast kan worden gesteld dat het initiatief aansluiting vindt als het gaat om behoud van cultuur en natuur. De identiteit van het landschap, denk aan de afwisseling van agrarische bedrijvigheid, landelijke wonen, groene elementen en water zal met het initiatief behouden blijven.
De beschrijving van de maatschappelijke meerwaarde is opgenomen in hoofdstuk 3 van het in Bijlage 2 opgenomen Presentatieboek van het plan. Hiermee is de maatschappelijke meerwaarde van het initiatief aangetoond.
Gezien de hiervoor beschreven aspecten past het plan in de Structuurvisie gemeente Heerde 2025.
Het 'Landschapsontwikkelingsplan (LOP) - van Veluwe tot IJssel' (2009) is gezamenlijk opgesteld door de gemeenten Heerde, Epe en Voorst. Met het LOP willen de gemeenten in de autonome ontwikkeling van het landschap sturen op behoud en op ontwikkeling van landschappelijke samenhang. Met het LOP willen de gemeenten het landschapsbelang inbrengen in alle ruimtelijke veranderingsprojecten in het gebied.
Belangrijk onderwerp in het LOP is de aanleg van de Hoogwatergeul Veessen-Wapenveld. De aanleg heeft een belangrijke invloed op de landschappelijke inrichting en kwaliteit van het gebied. Hierbij gaat het om het oeverwallenlandschap van de IJssel.
De oeverwallen zijn van oorsprong halfopen gebieden, die ook direct herkenbaar zijn als deel van het rivierenlandschap. Robuuste beplantingen horen bij dat beeld en geven een context aan de dijk, de dorpen en de hoeves. In de IJsselvallei is nog het één en ander over van dit kenmerkende landschap, maar de voorgestelde versterking is nodig om het voldoende kenmerkend te houden. Bij functieverandering en VAB wordt gestuurd op het herstel van bovengenoemde kenmerken
Planspecifiek
Onderliggend plan geeft invulling aan de uitgangspunten van het LOP. De nieuwe erfinrichting wordt landschappelijk ingepast, waarbij het LOP leidend is voor de uitwerking van deze landschapsmaatregelen.
Het welstandsbeleid is een aantal jaren geleden opgesteld in de gemeente Heerde. Met dit beleid zorgt de gemeente ervoor dat de ruimtelijke kwaliteit van de openbare omgeving op peil blijft. Gebouwen moeten qua omvang, vorm, materiaal en uiterlijk niet afsteken tegen de rest van de omgeving. De welstandszorg van de gemeente Heerde is onderverdeeld in 4 niveaus. De 4 welstandsniveaus verschillen in de mate waarin aandacht wordt gegeven aan het gebied. De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (voorheen welstandscommissie) beoordeelt bouwplannen op basis van het welstandsniveau van het betreffende gebied. Er zijn 7 deelgebieden die onder de welstandszorg vallen.
Welstandsniveau 1: zware toetsing
Omdat structuren, gebieden en objecten die onder Welstandsniveau 1 vallen van cruciale betekenis zijn voor de dorpen en het landschap, vallen zij onder zware toetsing. Gebieden met niveau 1 zijn de beschermde buitenplaatsen Bonenburg en Vosbergen, gemeentelijke en rijksmonumenten en beeldbepalende panden.
Welstandsniveau 2: reguliere toetsing
Welstandsniveau 2-gebieden hebben geen zware toetsing nodig, maar de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit houdt ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit wel alert in de gaten. Dit zijn hele openbare gebieden, zoals de oude bebouwingslinten of de toegangswegen tot het dorp. Gebieden met niveau 2 zijn:
Welstandsniveau 3: soepele toetsing
In gebieden met Welstandsniveau 3 toetst de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit de bouwplannen alleen op hoofdlijnen. Het welstandsbeleid is gericht op het handhaven van de basiskwaliteit van het gebied. De gemeente Heerde heeft geen gebieden met welstandsniveau 3.
Welstandsniveau 4: welstandsvrij
In Welstandsniveau 4-gebieden toetst de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit, om uiteenlopende redenen, niet op welstand. Een gebied kan bijvoorbeeld om een stedenbouwkundig experiment welstandsvrij worden verklaard. Eventuele bouwplannen toetst de commissie wel aan alle andere voorschriften. Alle gebieden in de gemeente Heerde die niet onder niveau 1 en 2 vallen, zijn welstandsvrij.
Planspecifiek
Het plangebied maakt onderdeel uit van deelgebied 3 (Veessen) en valt daarmee onder reguliere toetsing. Door de bijzondere situatie van het historische dorpsgebied van Veessen met de van oorsprong agrarische bebouwing achter de dijk en de karaktervolle dijkbebouwing is voor de welstandsbeoordeling gekozen voor welstandsniveau 2. Onder welstandsniveau 2 vallen de gebieden die geen zware toetsing nodig hebben, maar waar wel aanleiding is om alert te blijven op de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Het kunnen bijvoorbeeld gebieden zijn die een hoge mate van openbaarheid hebben, zoals de oude bebouwingslinten of de toegangswegen tot het dorp (het visitekaartje).
De welstandsbeoordeling richt zich op het handhaven of gericht veranderen en verbeteren van kwaliteit van het gebied. Daarbij wordt zorgvuldig gekeken naar de invloed op de omgeving en de architectonische uitwerking van het bouwplan. Detaillering en materialisering worden op hoofdlijnen bekeken, behoudens in die voorkomende gevallen waarin deze onderdelen van essentieel belang voor het omgevingsbeeld worden ervaren. Bij de beoordeling gelden de volgende aandachtsvelden:
Wanneer een omgevingvergunning wordt aangevraagd zal het bouwplan worden voorgelegd aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Buitengebied Oost" vastgesteld door de gemeenteraad van Heerde op 17-06-2013. Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch' met een bouwvlak waarbinnen de bedrijfsgebouwen en één bedrijfswoning zijn toegestaan.
Tevens ligt er een dubbelbestemming 'Waarde - Hoge archeologische verwachting'.
Uitsnede uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost'
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
In overeenstemming met de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd. Hiermee wordt in beeld gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
Om te onderzoeken of de locatie geschikt is voor het initiatief is een vooronderzoek en verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3). In het grondwater is een matig verhoogde concentratie aan barium gemeten. Omdat er geen verhoogde gehalten aan barium in de grond is gemeten en er vanuit historisch oogpunt geen verwachtingen zijn voor een verontreiniging met barium, wordt verwacht dat deze concentratie van nature in de bodem aanwezig is. Van een locatiespecifieke verontreiniging is geen sprake. De resultaten geven eveneens geen aanleiding tot nader bodemonderzoek.
De onderzoeksresultaten van de agrarische percelen duiden plaatselijk op een geringe negatieve beïnvloeding van de milieuhygiënisch kwaliteit van de bovengrond als gevolg van het voormalige gebruik van het terrein als boomgaard. Deze gehalten zijn er zo laag dat er geen aanleiding is tot de uitvoering van een nader bodemonderzoek.
De conclusie is dat het initiatief uitvoerbaar is met betrekking tot het aspect bodem.
Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). De grenswaarde hiervan bedraagt 40 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In paragraaf 5.2 van de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in. De Wet kent onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden kan worden gekeken of sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
In de directe omgeving van het plangebied liggen geen verkeerswegen die een sterke invloed hebben op de luchtkwaliteit. De dichtstbijzijnde meetpunten liggen op grote afstand van het plangebied, te weten de N337 (provinciale weg Olst-Wijhe, op ca. 2,8 km)) en de A50 (Apeldoorn - Zwolle, op minimaal 4,2 km).
Uit metingen van rekenpunten langs de N337 en A50 (ter hoogte van het plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) | PM10 (Fijn stof) | |||
N337 | A50 | N337 | A50 | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2015 (µg/m3) | 15,5 µg/m3 | 21,7 µg/m3 | 17,3 µg/m3 | 18,2 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden en bovendien op grote afstand van het plangebied. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Het plan omvat de realisatie van kleinschalig recreatief complex met 5 recreatiewoningen, een groepsaccommodatie, een kleinschalig kampeerterrein (10 plekken) en een bedrijfswoning.
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde (lager mag niet) en een bovengrens (hoger mag niet). Verder gaat de Wgh onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Een recreatieterrein is geen geluidgevoelige bestemming. De te realiseren bedrijfswoning is dat wèl. Het plangebied ligt niet binnen de onderzoekszone van een spoorlijn of een bedrijf. De verkeersintensiteiten op de omliggende wegen is dermate laag dat er van uit kan worden gegaan dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Voor wat betreft de geluidbelasting van het recreatieterrein op de omgeving wordt verwezen naar paragraaf 4.1.5 Milieuzonering.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Planspecifiek
Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf is een melkveebedrijf aan De Stege 6. De afstand tot dit bedrijf bedraagt meer dan 100 meter, terwijl hiervoor een minimale afstand geldt van 50 meter. De afstand tot andere bedrijven is nog groter. Hieruit wordt de conclusie getrokken dat er geen belemmeringen zijn vanwege mogelijke geurhinder.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functies krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
Planspecifiek
In de omgeving van het plangebied liggen geen bedrijven of inrichtingen die mogelijke hinder zouden kunnen opleveren. Andersom is het niet ondenkbaar dat het recreatieterrein invloed heeft op de omgeving vanwege geluid. Om die reden is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de effecten van de recreatie-inrichting op de woningen in de omgeving (zie bijlage 4). De conclusie is dat zowel voor wat betreft het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau als ook de maximale geluidniveaus wordt voldaan aan de gestelde grenswaarden in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
Externe veiligheid beschrijft de externe risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen.
Toetsingskaders zijn onder andere het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. Hoe hoger het groepsrisico, hoe groter deze kans. Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Voor inrichtingen geldt daarnaast dat verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden toegelaten. Voor transportassen (weg, spoor en water) geldt dat de verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer sprake is van toename van het aantal personen (en daarmee een toename van het groepsrisico) of overschrijding van de oriëntatiewaarde.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede uit de risicokaart
Hieruit is op te maken dat het plangebied niet ligt in binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting, een transportroute of een buisleiding. De camping IJsselhoeve aan de andere kant van Veessen heeft een veiligheidszone vanwege de aanwezigheid van een propaantank, maar deze heeft geen invloed op het plangebied.
Het initiatief is uitvoerbaar op het aspect externe veiligheid.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Voor dit plan is het beleid van het waterschap Vallei en Veluwe van belang. Voor het plangebied is een digitale watertoets uitgevoerd (zie bijlage 5). Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. In voorliggend plan betreft het een bestemmingswijziging van agrarisch naar recreatie, waarbij weliswaar nieuw wordt gebouwd maar de hoeveelheid bebouwing niet substantieel wijzigt. Het hemelwater van de gebouwen zal niet worden aangesloten op de riolering, maar worden geïnfiltreerd in de bodem. Er worden geen essentiële waterbelangen geraakt. Het waterschap Vallei en Veluwe geeft op basis daarvan een positief wateradvies.
Per 01-02-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. Bij de bescherming van natuurwaarden wordt een onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
Er zijn twee vormen van gebiedsbescherming: Natura 2000 en het Nationaal Natuurnetwerk. De bescherming van Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden) is geregeld in de Wet natuurbescherming. Naast de bescherming van het gebied zelf, kennen Natura 2000-gebieden een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ook bij ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de EHS) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het NNN is de verantwoordelijkheid van de verschillende provincies. In het NNN liggen:
Soortenbescherming
De soortenbescherming (voorheen geregeld in de Flora- en faunawet, nu opgenomen in de Wet natuurbescherming) regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van EZ. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Om de mogelijke effecten van de bestemmingsplanwijziging op beschermde soorten en gebieden in beeld te brengen, is een quick scan flora en fauna uitgevoerd (zie bijlage 6). Hieronder worden de conclusies van dit onderzoek weergegeven.
Gebiedsbescherming
Het plangebied is geen onderdeel van een Natura 2000-gebied of het Gelders Natuurnetwerk. De kortste afstand tot deze gebieden bedraagt ruim 300 meter. Een effect op deze gebieden is uitgesloten gezien de aard en schaal van de ingrepen.
Natura 2000-gebied (bron: Flora en Fauna Quickscan, bijlage 6)
Gelders Natuurnetwerk (donkergroen) en Groene Ontwikkelingszone (lichtgroen) in de omgeving van het plangebied (bron: Flora en Fauna Quickscan, bijlage 6)
Soortenbescherming
Op basis van een beknopt literatuuronderzoek en een veldbezoek is het terrein verkend op de (mogelijke) aanwezigheid van beschermde planten en dieren. In de rapportage in bijlage 6 is beschreven voor welke soorten het plangebied al dan niet geschikt is. De conclusies uit het onderzoek zijn:
Om te onderzoek of er beschermde gebiedsfuncties van Huismus (vooral nestlocaties) binnen het plangebied aanwezig zijn, is er aanvullend onderzoek naar de huismus gedaan (zie bijlage 7). Tijdens de inventarisaties zijn geen nesten van huismussen aangetroffen. Het erf van De Stege 1a is geen onderdeel van belangrijk foerageergebied of schuilmogelijkheden die van groot belang zijn. Het nemen van mitigerende en/of compenserende maatregelen is niet nodig.
De conclusie is dat het initiatief uitvoerbaar is op het gebied van ecologie.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het plangebied wordt ontsloten via De Stege die weer aansluit op de Kerkstraat. Dit is een lokale weg die het agrarische gebied ten noorden van Veessen ontsluit. Het dorp Veessen zelf is bereikbaar via de IJsseldijk.
Als gevolg van het initiatief zal het aantal verkeersbewegingen in zeer beperkte mate toenemen. Dit zijn vooral personenauto's en fietsers. Daar staat tegenover de afname van zwaar landbouwverkeer en vrachtverkeer door toeleveranciers. Voor de planontwikkeling hoeven geen aanpassingen te worden gedaan aan de infrastructuur. De bestaande wegen hebben voldoende capaciteit om een kleine toename van het verkeer te verwerken.
Het parkeren vindt geheel plaats op eigen terrein. Voor het bepalen van het benodigde aantal parkeerplaatsen zijn volgende uitgangspunten zijn gehanteerd:
type | aantal | parkeernorm | aantal pp |
recreatiewoning | 7 | 1,7 | 11,9 |
beheerderswoning | 1 | 2 | 2 |
kampeerplaatsen | 10 | 1 | 10 |
totaal | 24 |
In het inrichtingsplan is het benodigde aantal parkeerplaatsen ingetekend. Mocht blijken dat er meer behoefte is aan parkeerruimte, dan is er op het terrein nog voldoende ruimte om dit in te passen. Hiermee is het bestemmingsplan uitvoerbaar ten aanzien van verkeer.
In elk ruimtelijk plan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 overgegaan in de Erfgoedwet. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, zoals vergunningen, gaan naar de Omgevingswet die in 2019 van kracht wordt.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan (en andere ruimtelijke besluiten) opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Het plangebied heeft geen specifieke cultuurhistorische waarden. Er staan geen monumentale of beeldbepalende bomen die behouden dienen te worden. Evenmin zijn de bestaande stallen, schuren en silo's van historische waarde.
Voor het gehele erf geldt dat er sprake is van geroerde grond, zowel daar waar zich opstallen bevinden, als ook het gehele achterland dat tot de kavel behoort. Rondom de gebouwen zijn geen archeologische sporen gevonden en er zijn ook geen aanleidingen waaruit zou blijken dat aanvullend onderzoek hiernaar gewenst is. Het plan is voor een advies voorgelegd aan de regio-archeoloog, deze heeft geadviseerd dat een archeologisch onderzoek niet nodig is.
Gezien deze aspecten wordt het bestemmingsplan uitvoerbaar geacht ten aanzien van cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe heeft de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afgesloten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Voorts kent het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - lage archeologische verwachting' en 'Waarde - hoge archeologische verwachting.
De regels van dit plan sluiten aan bij de regels van het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied Oost".
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt dit vooroverleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Dit bestemmingsplan wordt in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de provincie. Eventuele opmerkingen zullen worden verwerkt. Het waterschap is via de digitale watertoets ingelicht over het plan. De initiatiefnemer heeft omwonenden persoonlijk geïnformeerd over het plan.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.