Plan: | Buitengebied West, Wapenvelder Kerkweg 10 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0246.910BUWWapkerkweg10-ON01 |
De familie van Buul (hierna initiatiefnemer) is voornemens om op het bestaande woonperceel aan de Wapenvelderkerkweg in het buitengebied van Heerde een tweede woning te realiseren. Deze tweede woning is een ontwikkeling die reeds middels een wijzigingsbevoegdheid was opgenomen in het vigerende bestemmingsplan. De initiatiefnemer wil de woning echter op een andere plek realiseren dan in de wijzigingsregels is voorgeschreven. Er is daarom een herziening van het bestemmingsplan nodig, waarbij aangetoond moet worden dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In voorliggend document wordt dit gedaan.
Het plangebied is gelegen aan de Wapenvelderkerkweg 10, in het buitengebied ten noorden van de kom Heerde. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Ligging van het plangebied in de omgeving (bron: OpenStreetMaps)
Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.
Toelichting
De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:
Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:
Verbeelding
De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.
Planregels
De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2012.
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied ligt aan de Wapenvelderkerkweg 10, in het buitengebied tussen de kernen Heerde en Wapenveld. Het buitengebied van Heerde ligt tegen de flank van de Veluwe aan. De dekzandruggen met de hogere zandgronden en de diep ingesneden beekdalen zorgen voor speelse hoogteverschillen in het landschap. Parallel aan de dekzandruggen is lintbebouwing geconcentreerd, daaromheen liggen oude bouwlanden. Door gebrek aan ruimte op de oude bouwlanden ten noorden van Heerde is in de loop der tijd ook een jongere overgangszone ontstaan. Het landschap bestaat hier uit een kleinschalige mix van individuele boerderijen, erfbeplanting, bosjes, houtwallen, sprengen en akkertjes. In de directe omgeving van de planlocatie zijn voornamelijk woningen gelegen die worden omringd door landbouwgrond. Op de perceelsgrenzen en tussen de landbouwpercelen in staan veel bomen en liggen kleine bossages. Dit geeft het gebied een groen karakter.
Binnen het plangebied is in de huidige situatie al een woning aanwezig. Deze woning ligt ver van de weg af en is te bereiken middels een oprijlaan, welke wordt begeleid door bomen. Dit geeft de locatie een statig aanzicht.
foto van bestaande situatie met toegangspoort
Foto van bestaande situatie met bestaande woning tussen het groen
De bestaande woning bestaat uit één bouwlaag met een schilddak. Op het terrein zijn verder enkele bijgebouwen aanwezig en tevens enkele paardenbakken. Navolgende afbeeldingen geven impressies van de bestaande situatie.
Luchtfoto van het plangebied (bron: Omgevingsvisie Gelderland)
Aanzicht op het
perceel van de nieuwe woning richting de Wapenvelderkerkweg en de woning op nr. 12
De bebouwing aan de Wapenvelderkerkweg bestaat enerzijds uit burgerwoningen direct aan de weg en anderzijds erven die verder van de weg af zijn gesitueerd. In het plangebied is dit ook te zien, de bestaande woning is gesitueerd op een voormalig boerenerf, direct ten noorden hiervan ligt een burgerwoning die direct aan de weg is gesitueerd. Het plangebied zelf wordt aan de oost-, zuid- en westkant volledig omringd door landbouwgrond.
Om te komen tot een goede positionering en ook landschappelijke inpassing is voor de nieuwe woning een inrichtingsplan opgesteld. Hieronder is het inrichtingsplan afgebeeld, maar het is ook als bijlage van dit plan ingevoegd.
Inrichtingsplan Wapenvelderkerkweg 10
Het bestaande erf ligt zoals eerder gemeld wat verder van de weg af en blijft gehandhaafd. De nieuwe woning wordt gepositioneerd op het grasveld ten noorden van de bestaande woning. Deze nieuwe woning is meer gericht aan de Wapenvelderkerkweg maar ligt wel iets verder naar achteren in verhouding tot de naastgelegen woning nr. 12. Deze verspringing van de rooilijn past in het beeld van verspringende rooilijnen aan de Wapenvelderkerkweg. Bovendien komt het de privacy ten goede, zowel voor de eigenaren van nr. 12 als voor de initiatiefnemer zelf op het bestaande adres nr. 10. De nieuwe woning krijgt een inrit op de Wapenvelderkerkweg, op het erf zijn voldoende mogelijkheden om te parkeren.
De nieuwe woning wordt gebouwd in een gebied met specifieke landschaps- en natuurwaarden. Op de voorgaande uitsnede van het inrichtingsplan zijn meerdere landschapselementen opgenomen die er toe bijdrage dat de woning en de omliggende gronden op een passende en respectvolle wijze aansluiting vinden bij de omgeving. Om de verspringende rooilijn te accentueren is een boomgaard gesitueerd vóór het huis. Verder naar achteren zijn enkele bomen gesitueerd om de grens van de kavel te accentueren. Op het bestaande perceel zijn langs de toegangslaan al veel bomen aanwezig en deze blijven behouden. Achter op het perceel is een wat bredere struweelhaag ingetekend, die gaat onderdeel vormen van het bestaande vogelbosje dat daar weer achter ligt.
Met betrekking tot de architectuur krijgt de woning een traditionele uitstraling die past in de agrarische setting. De maximale bouw- en goothoogte van de woning wordt respectievelijk 10 en 6 meter. Dat de bebouwing een uitstraling krijgt die past in een overwegend agrarisch gebied komt tevens terug in het materiaalgebruik en het gebruik van dominante dakvlakken.
In bijlage 2 van de regels is het ontwerp en de beeldkwaliteit verder uitgewerkt.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van nationaal belang.
Ladder duurzame verstedelijking
De ontwikkeling van één woning in het buitengebied valt niet onder de definitie van een stedelijke ontwikkeling. De Ladder voor duurzame verstedelijking hoeft niet te worden doorlopen.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het Rijksbeleid.
Algemeen
Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van Gelderland. Deze zijn in 2014 vastgesteld en sindsdien een aantal keren geactualiseerd naar aanleiding van nieuwe wetgeving of nieuwe initiatieven. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
De Omgevingsvisie heeft een tweetal doelen geformuleerd, te weten:
Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Deze versterking van de economie gebeurt in een andere context dan een aantal jaar geleden. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'. Ter versterking van de kansen voor bedrijvigheid zet de provincie gericht stappen om ruimte te bieden aan initiatiefnemers en om hen te faciliteren. Dat betekent vooral:
De realisatie van deze tweede centrale doelstelling betekent vooral:
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Als leidend principe wordt de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik gehanteerd. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Planspecifiek
In de omgevingsvisie is het gebied waarbinnen de planlocatie ligt aangeduid als 'Nationaal Landschap, subregio Noord-Veluwe'. In hoofdstuk 4 van de visie geeft de provincie aan dat in algemene zin ruimtelijke ontwikkelingen worden aangegrepen om de kern kwaliteiten van de Nationale Landschappen te behouden, herstellen en versterken en de landschappelijke samenhang te vergroten.
In de provinciale gebiedsatlas gaat de provincie specifieker in op welke kern kwaliteiten bij welke gebieden horen. Dit initiatief vindt plaats binnen 'gradiënt Oost-Veluwe'. Het gebied wordt hierin beschreven als een fraaie gradiënt met o.a. kleinschalige houtwallen, sterk microreliëf door de oost-west gerichte ruggen en cultuurhistorisch erfgoed zoals sprengen.
De landschappelijke inpassing heeft een nadrukkelijk rol bij de totstandkoming van de nieuwe woning. In paragraaf 2.2 is toegelicht dat gebiedseigen landschapselementen aan het plangebied worden toegevoegd (waaronder een houtwal). Daarmee vindt de locatie aansluiting op de omgeving en wordt het groene karakter van de omgeving door het plan versterkt. Het plan sluit daardoor aan op de doelstelling uit de omgevingsvisie.
Het initiatief is uitvoerbaar van de provinciale omgevingsvisie.
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Planspecifiek
Binnen de verordening is het artikel 2.7.4.2 'Nationaal landschap' van belang. In het artikel zijn regels verbonden die het beleid van dit thema uit de omgevingsvisie dienen te waarborgen.
2.7.4.2. Nationaal landschap
De hoofdregel uit dit artikel stelt dat nieuwe bestemmingsplannen van ontwikkelingen binnen
het 'Nationaal landschap' alleen bestemmingen mogelijk kan maken die de kernkwaliteiten van een Nationaal landschap niet aantasten of versterken. In voorgaande subparagraaf is reeds toegelicht welke kernkwaliteiten het gebied waarbinnen de planlocatie ligt, heeft. Ook is toegelicht op welke wijze dit plan er voor zorgt dat de kernkwaliteiten van het gebied worden versterkt. In de regels van dit plan wordt gewaarborgd dat de nieuwe woning pas in gebruik mag worden genomen als de landschapselementen zoals die zijn opgenomen in het inrichtingsplan uit bijlage 2 van de regels zijn aangelegd. Daarmee voldoet dit plan aan de gestelde regel uit de verordening.
Het initiatief past binnen de uitgangspunten van de provinciale verordening.
De 'Visie gemeente Heerde 2025' (2009) is opgesteld om in te spelen op maatschappelijke en economische ontwikkelingen. Deze visie is een agenda voor de in de regio en naar de eigen burgers, instellingen en ondernemers. De Structuurvisie Heerde 2025 (vastgesteld 17 september 2012) is een nadere uitwerking van de toekomstvisie van de gemeente Heerde (uit 2009) en onderscheidt drie zones in de gemeente:
Het plangebied is gelegen in zone 2 van de visiekaart, 'Nieuwe zakelijkheid en gezondheid'. Dit is de economische zone van Heerde en Wapenveld, en vormt zijn meer open landschap tevens een belangrijke schakel in de overgang van de Veluwe naar de IJssel. Het aanwezige groen is een belangrijke waarde. Eén van de speerpunten voor dit gebied is om te komen tot 'omvormbare landschappen' die kunnen veranderen van functies: van werken naar wonen naar educatie en omgekeerd. Ontwikkelingen in deze zone vinden daarbij uitsluitend plaats met aandacht voor het landschap.
Uitsnede van de structuurvisiekaart, waarbij de ligging van de planlocatie is aangeduid met de gele stip (bron: structuurvisiekaart Heerde)
Planspecifiek
Voorliggend plan maakt één nieuwe woning binnen het plangebied mogelijk. Om te bepalen of het initiatief passend is in de visie, is het van belang te kijken naar de volgende twee thema's uit de visie: 'wonen' en 'landschappelijke inpassing'.
Met betrekking tot het aspect wonen dan wordt er door voorliggend plan één nieuwe particuliere vrijstaande woning mogelijk gemaakt binnen een bestaand woonperceel.
In de visie zijn gerichte woningbouwlocaties aangegeven waarbinnen nieuwbouw mogelijk is. De planlocatie ligt hier niet binnen. Echter, de omvang van het plan (1 nieuwe woning) is dusdanig gering en de woning wordt gerealiseerd op een bestaand woonperceel. Tevens is in het vigerende bestemmingsplan een wijzigingsregeling opgenomen die, onder bepaalde stedenbouwkundige voorwaarden, een extra woning binnen het plangebied toelaat. Hoewel voorliggend plan niet mogelijk wordt gemaakt middels deze regeling, toont de regeling wel aan dat de gemeente een nieuwe woning faciliteert op het perceel. Mede gelet op het feit dat door dit plan een directe bijdrage wordt geleverd aan de landschappelijk kwaliteit van de omgeving (zie de toelichting hieronder) is de nieuwe woning daardoor wel passend op de locatie.
Het tweede aspect vormt de landschappelijke inpassing van de nieuwe woning in de omgeving. In paragraaf 2.2 en het daarbij behorende inrichtingsplan zoals opgenomen in bijlage 2 van de regels is toegelicht en aangetoond op welke wijze het initiatief aandacht heeft voor de inpassing en versterking van het landschap.
In aanvulling op de visie geeft de gemeente in de uitvoeringsparagraaf (versie 3.0) aan dat bij nieuwe ontwikkelingen aangetoond moet worden wat de meerwaarde is van de ontwikkeling op de volgende aspecten:
Het initiatief is uitvoerbaar binnen de gemeentelijke toekomst- en structuurvisie.
In juli 2015 heeft de gemeente Heerde haar woonvisie gepubliceerd. Uitgangspunt voor deze visie is de Woonvisie Regio Noord Veluwe 2014, waarin de gezamenlijke gemeenten uit de Regio Noord-Veluwe de algemene trends en hoofdlijnen met betrekking tot wonen hebben opgenomen.
De gemeentelijke woonvisie heeft de regionale hoofdlijnen vervolgens geconcretiseerd in 4 thema's:
Per thema wordt vervolgens weer een aantal hoofdlijnen aangegeven die regionaal en lokaal verder uitgewerkt moeten worden.
Planspecifiek
Binnen de gemeente Heerde staan op de korte- en middellange termijn geen grootschalige woningbouwprogramma's gepland. Initiatieven van beperkte omvang door particulieren of functieverandering in het buitengebied zijn wel mogelijk. Voorliggend initiatief is zo'n plan.
Op een bestaand woonperceel wordt één nieuwe vrijstaande woning mogelijk gemaakt. Het plan draagt daardoor beperkt bij aan een toename van de kwantitatieve voorraad van de gemeente.
Het initiatief is uitvoerbaar binnen de gemeentelijke woonvisie.
Het 'Landschapsontwikkelingsplan (LOP) - van Veluwe tot IJssel' (2009) is gezamenlijk opgesteld door de gemeenten Heerde, Epe en Voorst. Met het LOP willen de gemeenten in de autonome ontwikkeling van het landschap sturen op behoud en op ontwikkeling van landschappelijke samenhang. Met het LOP willen de gemeenten het landschapsbelang inbrengen in alle ruimtelijke veranderingsprocessen in het gebied.
De planlocatie ligt in het gebied 'Dekzandruggen en oude bouwlanden'. Het betreffen de hogere zandgronden op de flank van de Veluwe, waarop veel oude kernen en oude bouw-landen te vinden zijn. De dekzandruggen liggen over het algemeen in een dwarsrichting (oost-west) op de Veluwe en zijn tamelijk langgerekt. Rond de dekzandruggen wisselen diep ingesneden beekdalen en hoge gronden elkaar op korte afstand af. Op enkele plaatsen (bijvoorbeeld ten noorden Heerde) komt langs de randen van de dekzandruggen en oude bouwlanden ook nog een jongeren overgangszone voor. Door gebrek aan ruimte op de oude bouwlanden is hier vanaf de 18e eeuw een kleinschalige mix van individuele boerderijen, erfbeplanting, bosjes, houtwallen, sprengen en akkertjes ontstaan. Deze gebieden zijn redelijk aantrekkelijk maar ze zijn plaatselijk ook sterk verrommeld.
De gemeente hanteert verschillende speerpunten voor dit gebied. Een voor de ontwikkeling relevant speerpunt luidt:
Planspecifiek
Bij het ontwerp van de toekomstige inrichting van het nieuwe woonperceel zijn de landschapskwaliteiten zoals genoemd in het LOP leidend geweest.
Dit heeft geresulteerd in een inrichtingsplan zoals die in bijlage 2 van de regels is toegevoegd.
Op het inrichtingsplan is zichtbaar dat er verschillende landschapselementen binnen het woon perceel zijn opgenomen. Langs de randen van het woonperceel zijn groene afscheidingen opgenomen in de vorm van een haag (zuidelijke grens) en een houtwal (noordelijke grens), afgewisseld met her en der nieuwe bomen. Tussen de nieuwe woning en de weg komt een boomgaard. Binnen het erf zorgen laagblijvende hagen er voor dat de verschillende functies (oprit, tuin, woning) van elkaar worden scheiden.
Bij alle hiervoor genoemde ingrepen wordt gekozen voor beplanting die typisch is voor de streek. Dit versterkt het beeld van een perceel dat landschappelijke gezien op gaat in de omgeving. Gezamenlijk leidt de inpassing daardoor voor een directe versterking van de kwaliteit van het landschap.
Tot slot is in de regels van dit plan gewaarborgd dat de nieuwe woning pas in gebruik mag worden genomen als de landschapselementen uit het inrichtingsplan uit bijlage 2 van de regels, zijn aangelegd.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het landschapsontwikkeling plan.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan ''Buitengebied West'', vastgesteld door de gemeenteraad van Heerde op 16 april 2012. Daaropvolgend heeft de gemeente op 15 december 2014 het bestemmingsplan ''correctieve herziening Buitengebied West'' vastgesteld, waarin enkele wijzigingen zijn doorgevoerd op het bestemmingsplan "Buitengebied West''. Deze herziening heeft echter geen gevolgen gehad voor het plangebied.
Het plangebied heeft een enkelbestemming 'Wonen', een dubbelbestemming ''Waarde - Hoge archeologische verwachting'' en een gebiedsaanduiding ''overige zone - dekzandruggen en oude bouwlanden''. De gebiedsaanduiding ''wro-zone - wijzigingsgebied 1'' maakt het tot slot mogelijk om, onder bepaalde stedenbouwkundige voorwaarden, een tweede woning te bouwen binnen het plangebied.
Uitsnede uit het
bestemmingsplan 'Buitengebied West' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het realiseren van een tweede woning op de beoogde locatie binnen het plangebied is niet mogelijk binnen de regels van de enkelbestemming 'Wonen' en de wijzigingsregels behorende bij de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 1'.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
In overeenstemming met de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functie wijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd. Hiermee wordt in beeld gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
Om te onderzoeken of de bodemkwaliteit geschikt is voor het toekomstig functiegebruik is een bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 1). Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.
De bovengrond bestaat voornamelijk uit zwak siltig, zeer fijn zand. De bovengrond is bovendien matig humeus. De ondergrond bestaat voornamelijk uit zwak siltig, zeer fijn tot matig fijn zand. Verder is de ondergrond plaatselijk matig oerhoudend en zwak gleyhoudend. Plaatselijk is de ondergrond zwak tot matig grindig. In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. Er zijn geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten. In de bovengrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. In de ondergrond zijn eveneens geen verontreinigingen geconstateerd. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. Deze metaalverontreinigingen zijn hoogst-
waarschijnlijk, te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater.
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, niet geheel bevestigd. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie.
Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing.
Gezien de resultaten is het bestemmingsplan uitvoerbaar op het gebied van bodemkwaliteit.
Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). De grenswaarde hiervan bedraagt 40 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In paragraaf 5.2 van de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in. De Wet kent onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden kan worden gekeken of sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
In de directe omgeving van het plangebied liggen geen verkeerswegen die een sterke invloed hebben op de luchtkwaliteit. Het dichtstbijzijnde meetpunt ligt op grote afstand van het plangebied, te weten de A50 (Apeldoorn - Zwolle, op minimaal 2,8 km).
Uit metingen van rekenpunt 682831 langs de A50 (ter hoogte van het plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) | PM10 (Fijn stof) | |||
A50 | A50 | |||
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2015 (µg/m3) | 15,8 µg/m3 | 15,7 µg/m3 | ||
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden en bovendien op grote afstand van het plangebied. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Het plan omvat de ontwikkeling van één woning. Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Het aantal verkeersbewegingen zal in de toekomstige situatie zeer beperkt toenemen.Te concluderen valt dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde (lager mag niet) en een bovengrens (hoger mag niet). Verder gaat de Wgh onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Door de voorgenomen ontwikkeling wordt er een nieuw gevoelig object binnen het plangebied gefaciliteerd. De woning komt op circa 60 meter van de Wapenvelderkerkweg te liggen, waar een maximum snelheid geldt van 60 km/u. De Wapenvelderkerkweg is een relatief rustige weg met een lage verkeersintensiteit. Dit in combinatie met de ruime afstand tot de weg maakt dat de vereiste binnenwaarden voor het geluidsniveau gehaald kunnen worden.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Onderstaande kan vaak verwijderd worden als er geen geuronderzoek plaatsvindt, maar op basis van grote afstanden geconcludeerd wordt dat geur geen belemmering vormt.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
geurgevoelig object gelegen in: | maximaal toegestane geurbelasting (odour units per m3 lucht) |
concentratiegebied binnen bebouwde kom | 3,0 ouE/m3 |
concentratiegebied buiten bebouwde kom | 14,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom | 2,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom | 8,0 ouE/m3 |
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen danwel buiten de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Planspecifiek
Door voorliggend plan wordt een gevoelig object binnen het plangebied mogelijk gemaakt. Het is daarom van belang te kijken of er (intensieve) agrarische bedrijven in de buurt van de toekomstige woning liggen met mogelijke geurhinder als gevolg.
Binnen een straal van 1 km. vanaf het plangebied zijn er geen intensieve agrarische bedrijven gelegen. Geurhinder van een intensieve veehouderij kan daarmee worden uitgesloten.
Wel ligt er op circa 300 meter ten zuiden van het plangebied aan de Blikweg 6 een bedrijf dat actief is in de branche 'fokken en houden van melkvee'. Er worden melkkoeien (vaste afstand dier) gehouden, waarvoor in het buitengebied een afstand geldt van 50 meter.
Gelet op de daadwerkelijke afstand tussen de nieuwe woning en dit bedrijf, namelijk ca. 300 m., kan de conclusie worden getrokken dat ook in dit geval van geurhinder op de nieuwe woning geen sprake is, nog dat het bedrijf in haar bedrijfsvoering wordt belemmerd.
Op basis van het aspect is er sprake van een goed woon- en leefklimaat voor de nieuwe woning.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functies krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
Planspecifiek
In de omgeving van het plangebied ligt aan de Wapenvelderkerkweg 14 een aannemersbedrijf voor bestrating. Voor dit bedrijf, waarvan het bedrijfsperceel groter is dan 1000 m², hanteert de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' een richtafstand van 50 meter op basis van het aspect geluid. De afstand tussen het bedrijf en de toekomstige woning bedraagt 220 m. Gelet op de afstand ondervindt de nieuwe woning dus geen hinder. Het aannemersbedrijf wordt door uitvoer van dit plan ook niet in haar bedrijfsvoering belemmerd. Omdat er in de omgeving ook geen andere bedrijven gelegen zijn, kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
Externe veiligheid beschrijft de externe risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen.
Toetsingskaders zijn onder andere het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. Hoe hoger het groepsrisico, hoe groter deze kans. Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Voor inrichtingen geldt daarnaast dat verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden toegelaten. Voor transportassen (weg, spoor en water) geldt dat de verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer sprake is van toename van het aantal personen (en daarmee een toename van het groepsrisico) of overschrijding van de oriëntatiewaarde.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede uit de risicokaart, waarbij het plangebied is aangegeven met de gele stip (bron: risicokaart.nl)
Hieruit is op te maken dat er in de omgeving van het plangebied allereerst een aantal risicovolle inrichtingen zijn gelegen. Bij de inrichtingen ten westen van de planlocaties gaat het in alle gevallen (4 inrichtingen) om de aanwezigheid van een propaantank en/of een chloorbleekopslag ten behoeve van het functiegebruik ter plaatse. Aan deze vormen van opslag zijn geen risicoafstanden opgenomen.
Direct ten westen van het plangebied ligt een aardgastransportleiding. Het betreft een aardgasleiding van het type 'NEN 3650' welke wordt beheerd door de Nederlandse Gasunie. Aan deze gasleiding zijn geen risicoafstanden verbonden.
Geconcludeerd kan worden dat geen van de omliggende inrichtingen en/of buisleidingen nadelige effecten heeft op de veiligheid binnen het plangebied. Vervolgonderzoek is daarmee niet noodzakelijk.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietraps strategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Voor dit plan is het beleid van het waterschap Vallei en Veluwe van belang. Voor het plangebied is de digitale watertoets doorlopen (zie bijlage 2). Door het plan neemt het verhard oppervlakte binnen het plangebied toe met ca. 250 m² (woning en bijgebouw) en enige verharding. Het oppervlak blijft onder de grens van een toename aan verhardingsgrens van 1.500m² die het waterschap hanteert voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Van watercompensatie is daarmee geen sprake.
De nieuwe woning zal worden aangesloten op het bestaande persrioolstelsel. Het hemelwater wordt in het plangebied opgevangen en in de bodem geinfiltreerd. Er is ruimte voldoende aanwezig om hiervoor adequate maatregelen te treffen.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect water.
Per 01-02-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. Bij de bescherming van natuurwaarden wordt een onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
Er zijn twee vormen van gebiedsbescherming: Natura 2000 en het Nationaal Natuurnetwerk. De bescherming van Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden) is geregeld in de Wet natuurbescherming. Naast de bescherming van het gebied zelf, kennen Natura 2000-gebieden een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ook bij ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de EHS) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het NNN is de verantwoordelijkheid van de verschillende provincies. In het NNN liggen:
Soortenbescherming
De soortenbescherming (voorheen geregeld in de Flora- en faunawet, nu opgenomen in de Wet natuurbescherming) regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van EZ. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Om de mogelijke effecten van de bestemmingsplanwijziging op beschermde soorten en gebieden in beeld te brengen, is een quick scan flora en fauna uitgevoerd (zie bijlage 3). De belangrijkste conclusie van het onderzoek is dat de bestemmingsplanherziening en de daaruitvoortkomende ingrepen leiden niet tot een negatief effect, aantasting of vernieling van (potentiële) jaarrond beschermde verblijfplaatsen van vogels, van zoogdieren, andere diersoorten en van beschermde flora. Tevens leidt het niet tot negatieve effecten, aantasting of vernielen van de doelstellingen van beschermde gebieden.
Wel worden enkele aanbevelingen gegeven voor de ontwikkeling, die zullen worden meegenomen. Hiermee is het bestemmingsplan uitvoerbaar ten aanzien van ecologie.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het plangebied wordt middels een oprit ontsloten op de Wapenvelderkerkweg. Het aantal woningen binnen het plangebied neemt toe met één. Er is daardoor sprake een (zeer) beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen. De Wapenvelderkerkweg kan deze toename goed aan.
Parkeren kan in de toekomst rondom de nieuwe woning, binnen het eigen perceel. Het CROW hanteert voor vrijstaande woningen in het buitengebied een parkeernorm van maximaal 2,8 (afgerond 3) parkeerplaatsen per woning. Op het erf is voldoende ruimte aanwezig om te kunnen voldoen aan deze norm.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
In elk ruimtelijk plan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 overgegaan in de Erfgoedwet. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, zoals vergunningen, gaan naar de Omgevingswet die in 2019 van kracht wordt.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan (en andere ruimtelijke besluiten) opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
De gemeente Heerde heeft, in samenwerking met de gemeente Hattem, haar cultuurhistorisch beleid uiteengezet in de Cultuurhistorische Waardenkaart, welke bestaat uit in totaal 9 kaarten en een toelichting. De meest relevante kaart voor dit plan is waardenkaart 8 'Waardering historische Landschappen', waarin de gronden van de planlocatie de 'gemiddelde waardering' toegewezen hebben gekregen.
Uitsnede Waardenkaart 8, waarbij het plangebied is aangegeven middels de zwarte ster (bron: Cultuurhistorische Waardenkaart Heerde)
Het plangebied bevat geen specifieke cultuurhistorische waarden. Er staan geen monumentale of beeldbepalende bomen die behouden dienen te worden.
Wel wordt de nieuwe woning landschappelijk ingepast. Met de nieuwe invulling wordt verwezen naar veel oorspronkelijke landschappelijke gebiedskenmerken, zoals ook is toegelicht in paragraaf 3.3.3, waardoor er recht wordt gedaan aan de waardering van het historische landschapstype.
Archeologie
Het gehele plangebied kent een hoge archeologische verwachting. De bijbehorende regels geven aan dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij bouwwerkzaamheden groter dan 100 m2.
Gelet op de omvang van de nieuwe woning en de grondwerkzaamheden die daar bij komen kijken, is archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het gehele rapport is als bijlage 4. De belangrijkste conclusie van het onderzoek is dat er geen directe aanwijzingen voor archeologische vindplaatsen zijn aangetroffen. Er wordt geadviseerd om het plangebied vrij te geven.
Hiermee wordt het bestemmingsplan uitvoerbaar geacht ten aanzien van cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe heeft de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afgesloten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Voorts kent het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - hoge archeologische verwachting', ter bescherming van het archeologisch bodemarchief. Ter plaatse van de nieuwe kavel is deze dubbelbestemming vervallen, aangezien het uitgevoerde archeologisch onderzoek op deze plek het gebied vrijgeeft (geen waarden aangetroffen).
De in het vigerende bestemmingsplan aanwezige gebiedsaanduiding ''wro-zone - wijzigingsgebied 1'' komt bij uitvoer van voorliggend plan te vervallen. Wel is de gebiedsaanduiding 'overige zone- dekzandruggen en oude bouwlanden' overgenomen uit het vigerende plan, ter bescherming van de gebiedseigen landschapselementen.
De regels van dit plan sluiten qua systematiek aan bij de regels van het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied West".
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt dit vooroverleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Dit bestemmingsplan wordt in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de provincie. Eventuele opmerkingen zullen worden verwerkt. Het waterschap is via de digitale watertoets ingelicht over het plan. De initiatiefnemer heeft omwonenden persoonlijk geïnformeerd over het plan.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.