Plan: | Natuurontwikkeling Klooster Hulsbergen |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0246.917BUOWWERVERDIJK-ON01 |
De Stichting Geldersch Landschap & Kasteelen is beheerder van ruim 150 natuurgebieden, kastelen en landgoederen in de provincie Gelderland, waaronder ca. 49 ha in het gebied Klooster Hulsbergen. Een deel hiervan (ruim 6 ha) heeft nog een agrarische bestemming, maar gaat nu ook als natuurgebied worden beheerd. De bestemming wordt hierop aangepast.
Voor de wijziging van de bestemming kan gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 24.1.1 lid 2 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost'. In dit document wordt gemotiveerd waarom medewerking kan worden verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Heerde, ten noordoosten van de kern Wapenveld. Het betreft de percelen die kadastraal bekend staan als HDE L 40 en HDE L 95, gelegen aan de Werverdijk. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging plangebied ten opzichte van omgeving (bron: openstreetmap)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het terrein Klooster Hulsbergen is 49 ha groot, Het westelijk deel betreft een bosgebied, gelegen op een uitloper van de dekzandrug die langs de stuwwal van de Veluwe ligt. Het oostelijk deel maakt deel uit van de uiterwaarden langs de IJssel. De uiterwaarden betreffen een nog gaaf systeem van richels en droge geulen, oude beddingen en verscheidene natuurlijke kolken.
De ecologische waarde van het gebied is hoog. De overgang van de hooggelegen Veluwe naar het lage IJsseldal zorgt voor fraaie gradiënten en veel potentie voor bijzondere flora en fauna.
Plangebied in Klooster Hulsbergen (rood omlijnd). De overige aangegeven percelen zijn eveneens in beheer bij GLK
Het oostelijke deel van Klooster Hulsbergen bestaat uit graslanden met vegetaties die worden gerekend tot de natte voedselrijke graslanden. Over de noordoosthoek van het terrein loopt een hoogspanningsleiding.
Luchtfoto van het plangebied (bron: pdok viewer)
Voorliggende percelen werden tot voor kort verpacht als landbouwgrond. Deze pacht is beëindigd en de percelen zullen als natuur worden beheerd als vochtig hooiland. De bestemming wordt hiermee in overeenstemming gebracht en gewijzigd in de bestemming 'Natuur'.
Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura 2000-gebieden worden bepaalde dieren, planten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd om de biodiversiteit te behouden. Het Natura 2000-netwerk omvat alle gebieden die eerder zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Deze richtlijnen bestaan uit twee delen: soortenbescherming en gebiedsbescherming.
In Nederland zijn er 161 Natura 2000-gebieden aangewezen. Al deze gebieden liggen binnen het Natuurnetwerk Nederland. Dit is het Nederlandse netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden.
Planspecifiek
Het gebied Klooster Hulsbergen maakt vrijwel in zijn geheel deel uit van het Natura 2000-gebied Rijntakken. Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied binnen het Natura 2000-gebied aangegeven. De omzetting naar Natuur past geheel binnen de doelstellingen van Natura 2000.
Ligging plangebied in het Natura 2000-gebied Rijntakken (bron:natura2000)
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. De visie integreert een vijftal beleidsterreinen: ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Op 15 december 2021 is door Provinciale Staten van Gelderland de nieuwe Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels
noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Gelders natuurnetwerk
Het plangebied maakt onderdeel uit van het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Binnen het GNN wil de provincie Gelderland een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden bereiken. Hiermee wordt de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur beschermd, wat bijdraagt aan een prettige leef- en werkomgeving. De provincie wil de bestaande natuur in het Gelders natuurnetwerk beschermen en de samenhang versterken door natuurgebieden in het Gelders natuurnetwerk uit te breiden en verbindingszones aan te leggen in de Groene ontwikkelingszone.
Planspecifiek
Ligging plangebied binnen het Gelders Natuurnetwerk (bron: Omgevingsverordening Gelderland)
Het plangebied ligt binnen het Gelders Natuurnetwerk in het deelgebied 'Hoenwaard' (deelgebied 155).
Als kernkwaliteiten van 'Hoenwaard' zijn benoemd:
De ontwikkelingsdoelen in en rond het plangebied voor natuur en landschap GNN zijn:
De gronden in het plangebied zijn in het Natuurbeheerplan van de provincie Gelderland aangemerkt voor 'Functieverandering landbouw naar nieuwe natuur' (N00.01) en 'Inrichting nieuwe natuur' (N00.02). Gronden met een agrarisch of ander verleden die een natuurbestemming krijgen, hebben meestal niet van de ene op de andere dag natuurwaarden. Hiervoor is eerst een omvormingsbeheer (bijv. verschraling) nodig.
De beheertypes N00.01 en N00.02 zijn gegeven aan terrein waar bij omvorming van agrarisch naar natuur het gewenste natuurtype nog niet bekend is. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de kaart uit het Natuurbeheerplan.
Uitsnede Natuurbeheerplan ter hoogte van plangebied
N00.01 Functieverandering landbouw naar nieuwe natuur
N00.02 Nog om te vormen natuur
N02.01 Rivier
N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland
N15.02 Dennen-, eiken- en beukenbos
Voorliggende plan voorziet in het omzetten van agrarische gronden naar natuur. De percelen zijn als N00.01 en N00.02 op de ambitiekaart van de provincie aangeduid en komt derhalve in aanmerking voor functieverandering naar en inrichting tot nieuwe natuur.
Het plan geeft uitvoering aan het provinciale beleid.
In het natuurontwikkelingsproject Hattemerpoort (tussen Hattem en Wapenveld) worden Veluwe en IJssel met elkaar verbonden. Vanaf 2016 is ca. 100 ha nieuwe natuur gerealiseerd in de vorm van nieuwe bosjes, waterpoelen en kruidenrijke graslanden. Het werk in de Hattemerpoort is afgerond, de aanleg van nieuwe natuur gaat verder in het project 'Hoenwaard 2030'. De Hoenwaard is onderdeel van Natura 2000 en ook hier ligt de doelstelling om circa 100 ha landbouwgrond om te zetten in natuur. Daarnaast zijn er ook andere belangen in het gebied, zoals van agrariërs en inwoners. In het toekomstperspectief voor de Hoenwaard 2030 zijn vier uitganspunten geformuleerd:
Planspecifiek
Voorliggend plan, waarmee ruim 6 ha landbouwgrond wordt omgezet in natuur, is onderdeel van het natuurontwikkelingsproject Hoenwaard. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan dit beleid.
De raad van de gemeente Heerde heeft op 5 februari 2013 de Structuurvisie gemeente Heerde 2025 vastgesteld. De visie geeft richting aan de ruimtelijke, economische en maatschappelijke ontwikkeling van de gemeente. In de visie worden drie noord-zuid gerichte zones onderscheiden:
Voorliggend plangebied ligt in de zone 'Cultuur, natuur en voedselproductie' en daarbinnen in de uiterwaarden. De uiterwaarden hebben een open karakter met een afwisseling van natuur, agrarische gronden, recreatie en water. Ten tijde van het opstellen van de Toekomstvisie was de hoogwatergeul tussen Veessen en Wapenveld nog niet gerealiseerd. De hoogwatergeul en de daaraan gekoppelde gebiedsontwikkeling werd gedacht integraal deel uit te maken van de structuurvisie. Daarbij is ook de kwaliteit van het landschap in deze zone van groot belang. De zone maakt deel uit van twee ecologische poorten, de Hattemerpoort in het noorden en de Wisselse Poort in het zuiden.
Planspecifiek
In voorliggend plan wordt 6 ha agrarische grond omgezet in natuur. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de natuurdoelstelling voor de uiterwaarden. Het plan past bovendien in de gebiedsontwikkeling Hoenwaard (zie paragraaf 3.2.5.
De gemeenten Epe, Heerde en Voorst hebben in januari 2010 het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) van Veluwe tot IJssel vastgesteld. Dit plan bevat een regionale visie op het behoud van een mooi en aantrekkelijk landschap. Doel is om met het LOP de autonome ontwikkeling van het landschap te sturen op behoud en de ontwikkeling van landschappelijke samenhang en het ontwikkelen van karakteristieke kenmerken. Bij ontwikkelingen dient het LOP als toetsingskader.
Op de landschapsvormkaart en de kaart waardevolle open gebieden zijn de kernkwaliteiten van het landschap inzichtelijk gemaakt en gewaardeerd. Het plangebied valt binnen 'Broeken (meer of minder planmatig)'.
Broeken zijn te herkennen aan de kenmerkende verkaveling. Het betreft natte gebieden wat meestal leidt tot fijnmazige verkaveling. Ter plaatse zijn veel sloten aangelegd om het land bruikbaar te maken en houden. Oorspronkelijk waren er ook veel hagen aanwezig, maar deze zijn veelal uit het landschap verdwenen. Het grondgebruik bestaat hoofdzakelijk uit grasland. Het landschapsbeleid voor de broekgebieden is gericht op behoud van openheid van het landschap in combinatie met versterking van de belangrijkste ontginningsassen met laanbeplanting en plaatselijke versterking met erfbeplanting en heggen, vooral daar waar reeds sprake is van verdichting of verrommeling van het landschap.
Planspecifiek
De voorgenomen natuurontwikkeling is gericht op de ontwikkeling van vochtig hooiland. De openheid van het landschap blijft hiermee behouden. Verdere ingrepen zijn niet nodig. Het initiatief past binnen het LOP.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost', vastgesteld door de raad op 17 juni 2013. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van het plangebied binnen het vigerende bestemmingsplan.
Uitsnede van het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost' (bron: ruimtelijkeplannen)
Het plangebied heeft de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Water'. Daarnaast gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Hoge archeologische verwachting', 'Waarde - Lage archeologische verwachting', 'Waterstaat - Waterstaatsdoeleinden' en de gebiedsaanduidingen 'Broeken' en 'ehs - natuur'. Ook ligt er een dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' over het plangebied.
Artikel 24.1 bevat aanduidingsregels voor de ehs. De gronden die zijn aangeduid als 'ehs - natuur'. Hierin staat:
24.1.1 ehs-natuur
Hierbij dient een evenredige belangenafweging plaats te vinden als bedoeld in artikel 26 van hrt bestemmingsplan Buitengebied-Oost.
26.5.1 Afwegingskader
Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheden in dit plan vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:
Afweging:
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan de voorwaarden voor planwijziging.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in het omzetten van agrarische grond naar natuur. Een bodemonderzoek is in dit geval niet nodig.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in het omzetten van agrarische grond naar natuur. Gelet op de toekomstige functie zal het initiatief in zekere mate bijdragen aan een verbetering van de luchtkwaliteit, omdat het land niet meer bewerkt hoeft te worden met landbouwmachines. Geconcludeerd kan worden dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Met voorliggend plan wordt niet in een geluidgevoelige functie voorzien, en het heeft ook geen geluidseffect op omliggende geluidgevoelige functies.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in het omzetten van agrarische grond naar natuur. Natuur is geen gevoelige functie en heeft geen milieueffect op de omgeving.
Het project is uitvoerbaar vanuit milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in het omzetten van agrarische grond naar natuur. De locatie zal niet worden gebruikt als verblijfslocatie voor personen en is daarmee geen (beperkt) kwetsbaar object. Het is ook geen risicobron voor kwetsbare objecten in de omgeving.
Het project is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.
Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:
M.e.r.-beoordeling
Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:
Planspecifiek
Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Het plan is niet m.e.r.-(beoordelings-)plichtig.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Voorliggend initiatief voorziet in het omzetten van agrarische grond in natuur. Gesteld kan worden dat de ontwikkeling geen verandering van de waterhuishouding tot gevolg heeft. Er worden geen verhardingen aangelegd en er worden geen ingrepen gedaan in bestaande watergangen.
Het project is uitvoerbaar vanuit het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt in Natura 2000-gebied. De voorgenomen natuurontwikkeling draagt bij aan de versterking van de ecologische waarde van het gebied. Het optreden van negatieve effecten op Natura 2000-gebieden kan worden uitgesloten.
Soortenbescherming
De omzetting naar natuur en het voorgenomen beheer als vochtig hooiland zal bijdragen aan de versterking van flora en fauna en verbetering van de biodiversiteit. Van aantasting van beschermde soorten is geen sprake.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. De percelen gaan onderdeel uitmaken van het natuurgebied Klooster Hulsbergen en behoeven geen eigen ontsluiting of verkeersvoorzieningen.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Het landschap heeft een cultuurhistorische waarde, onder meer vanwege de nog relatief gave uiterwaarden met kolken en een aantal beplantingen op de kavelgrenzen. Voorliggend plan leidt niet tot aantasting van de historische geografie. De omzetting van regulier agrarisch grasland naar een extensief natuurbeheer past binnen het oude landschap.
Archeologie
Het grootste deel van het plangebied heeft een lage archeologische verwachting. Een klein deel heeft een hoge archeologische verwachting. Voorliggende bestemmingswijziging gaat niet gepaard met bodemingrepen, maar betreft alleen een aangepast beheer, waarbij juist niet meer wordt geploegd. Een nader onderzoek naar de archeologische waarden is niet nodig.
Het project is uitvoerbaar vanuit het aspect cultuurhistorie en archeologie.
De economische uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wro aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Deze wijziging van het bestemmingsplan voorziet niet in bouwmogelijkheden binnen het plangebied. De kosten voor het omvormen en beheren van de agrarische percelen naar natuur zijn geheel voor rekening van de Stichting Het Geldersch Landschap en Kasteelen, waarvoor zij subsidie heeft aangevraagd bij de provincie Gelderland. De gemeente draagt financieel op geen enkele wijze bij aan de realisatie van dit initiatief. De plankosten zijn verhaald door het in rekening brengen van de leges. Het kostenverhaal is daarmee verzekerd.
Het wijzigingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het wijzigingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voor de opzet van voorliggend wijzigingsplan is aangesloten bij het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost', vastgesteld door de gemeenteraad van Heerde op 17 juni 2013 (identificatienummer NL.IMRO.0246.00000900-va01). Met dit wijzigingsplan wordt de bestemming 'Agrarisch' gewijzigd in de bestemming 'Natuur'. Het deel van het perceel dat de bestemming 'Water' heeft, houdt ook deze bestemming. De overeenkomstige regels zijn van toepassing.
Daarnaast blijven de volgende dubbelbestemmingen gelden:
en de gebiedsaanduidingen:
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Vooroverleg
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Omdat het hier om een bevoegdheid van het college gaat en gezien de beperkte ruimtelijke impact van voorliggend plan, kan hier van het vooroverleg worden afgezien. De provincie en het waterschap worden op de hoogte gesteld als het ontwerpwijzigingsplan ter inzage wordt gelegd.
Inspraak
In de Hoenwaard is er communicatie met de omgeving via het gebiedsproces 'Hoenwaard 2030'. Vanaf begin 2020 wordt er samen met bewoners, agrariërs en andere betrokkenen gewerkt aan een gebiedsplan. In september 2020 zijn er inloopbijeenkomsten georganiseerd. Met enige regelmaat wordt er huis-aan-huis een nieuwsbrief verspreid en digitaal verstuurd aan degenen die zich hiervoor hebben aangemeld. De laatste nieuwsbrief dateert van april 2021. De voorgenomen planwijziging zal via het gebiedsproces worden gecommuniceerd. Gezien de beperkte impact is verdere consultatie niet aan de orde.
Zienswijzen
PM