direct naar inhoud van Regels
Plan: TAM-omgevingsplan Wapenveld, Hulsbergerlanden
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0246.wapenveldwetering-ON01

Regels

Preambule

Dit plan beoogt het realiseren van het woningbouwplan 'Wapenveld, Hulsbergerlanden', gelegen ten noorden van de kern Wapenveld. Juridisch is het plan een nieuw hoofdstuk in het omgevingsplan van de gemeente Heerde. Dit hoofdstuk is op grond van artikel 11.1 lid 2 Besluit elektronische publicaties bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.

  • De in dit deel van het omgevingsplan weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22G van het omgevingsplan van de gemeente Heerde.
  • In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '22G' gelezen worden.
  • De bijlage bij de in deze voorziening weergegeven hoofdstukken moet gelezen worden als onderdeel van Bijlage 22G bij het omgevingsplan van de gemeente Heerde.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begripsbepalingen

De bijlage bij de Omgevingswet, bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van overeenkomstige toepassing op dit 'TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22G', tenzij daar in dit artikel van wordt afgeweken.

Voor de toepassing van dit hoofdstuk gelden de volgende begripsbepalingen:

1.1 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.2 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.3 aaneengebouwd

een bouwvorm waarbij een hoofdgebouw direct (zonder tussenruimte) is verbonden met één of meer andere hoofdgebouwen, meestal via de zijgevel, waardoor een aaneengesloten gevelwand ontstaat.

1.4 aan-huis-gebonden-beroep

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.5 accentbebouwing;

een aan een bouwwerk toegevoegde verfraaing, dan wel afwijking in massa (in goot en/of bouwhoogte) ten behoeve van architectonische en/of stedenbouwkundige kwaliteit;

1.6 ander bouwwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde. Een ander bouwwerk met dak wordt aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk.

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.8 bebouwingspercentage:

de bebouwde oppervlakte van de gebouwen uitgedrukt in procenten van de totale oppervlakte van nader aangegeven gronden;

1.9 bed-and-breakfast:

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben, in een kamer die ten hoogste mag beschikken over twee van de volgende woonvoorzieningen: douche/bad, wc, of keukenblok;

1.10 bestaand bouwwerk:

een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het van het TAM-omgevingsplan 'TAM-omgevingsplan Wapenveld, Hulsbergerlanden' aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning voor het bouwen, met uitzondering van (het deel van) de bouwwerken die niet legaal gebouwd zijn;

1.11 bestaand:

feitelijk (duurzaam) en legaal aanwezig op het moment van inwerkingtreding inwerkingtreding van het plan TAM-omgevingsplan Wapenveld, Hulsbergerlanden;

1.12 bevoegd gezag:

het bevoegd gezag in de zin van de Omgevingswet. Als hoofdregel is dit het college van burgemeester en wethouders van Heerde;

1.13 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.15 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.16 plan:

Het plan TAM-omgevingsplan Wapenveld, Hulsbergerlanden met identificatienummer NL.IMRO.0246.wapenveldwetering-ON01 van de gemeente Heerde;

1.17 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van een onderbouw, kelder, kap of kapverdieping;

1.18 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.20 bouwrijp maken:

het uitvoeren van werkzaamheden op gronden om deze geschikt te maken voor bouwwerkzaamheden; onder bouwrijp maken vallen alleen de volgende werkzaamheden:

  • ophogen en verbeteren van gronden
  • verwijderen van begroeiing;
  • aanleggen van (bouw)wegen en watergangen;
  • verleggen of opnemen van eventuele ondergrondse kabels en leidingen;
  • slopen en afvoeren van oude bouwwerken
  • aanleggen van een rioleringsysteem
  • graven van wegcunetten en aanvullen met wegfunderingsmateriaal;
  • aanleggen van kabel- en leidingstroken
  • graven van waterpartijen
  • vlak afwerken van gronden
1.21 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.22 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.23 carport:

een ten hoogste door twee wanden omsloten overdekte ruimte; een carport is tevens een bijbehorend bouwwerk, met dien verstande dat als in deze regels voor carports een specifieke regeling is opgenomen, deze regeling geldt;

1.24 dak:

iedere vorm van bovenbeëindiging van een gebouw;

1.25 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.26 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond;

1.27 eerste verdieping:

tweede bouwlaag van een hoofdgebouw, een souterrain of kelder niet daaronder begrepen;

1.28 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.29 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.30 gemeenschapsvoorzieningen:

een gemeenschappelijke ontmoetingsplaats waar buurtbewoners kunnen samenkomen en kleinschalige sociale activiteiten georganiseerd kunnen worden, alsmede voorzieningen ten behoeve van bestuur of dienstverlening, verenigingsleven, cultuur, lichamelijke en/of geestelijke volksgezondheid, alsook maatschappelijke voorzieningen, gezondheidsvoorzieningen en ondergeschikte bedrijfsactiviteiten en/of horeca voorzieningen;

1.31 geschakeld:

woningen waarvan de hoofdgebouwen door middel van bijbehorende bouwwerken met elkaar zijn verbonden;

1.32 gestapeld:

gestapelde bouw betreft een hoofdgebouw welke bestaat uit meerdere bouwlagen, deel uitmakend van een gebouw waarin meerdere woningen zijn ondergebracht, zodanig dat deze boven dan wel beneden en naast elkaar zijn gesitueerd, waarbij de voordeur uitkomt op een gezamenlijke inpandige ontsluiting;

1.33 gevellijn:

een op de verbeelding aangegeven lijn die niet door gebouwen mag worden overschreden en waarin de voorgevel van een hoofdgebouw moet worden gesitueerd;

1.34 halfvrijstaande woning:

een woning van het type twee-aaneengebouwd;

1.35 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige functie van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die functie het belangrijkst is;

1.36 huishouden:

een groep van één of meer personen die een huishouding voert waarbij sprake is van continuïteit in de samenstelling en onderlinge verbondenheid;

1.37 inwoning:

twee of meer huishoudens die één woning bewonen met gemeenschappelijk gebruik van één of meer voorzieningen of (verblijfs)ruimten van die woning en waarbij de woning één hoofdtoegang behoudt en de voorzieningen c.q. (verblijfs)ruimten onderling vrij toegankelijk zijn;

1.38 kap:

de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm dan wel met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°;

1.39 landschappelijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.40 mantelzorg:

langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

1.41 natuurlijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;

1.42 normaal agrarisch gebruik:

het regulier gebruik dat, gelet op de functie regelmatig noodzakelijk is voor het agrarisch gebruik van de gronden;

1.43 normaal onderhoud:

het onderhoud dat, gelet op de functie regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer, behoud en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende functie behoren;

1.44 ondergeschikte bouwdelen:

Onderdelen van een hoofdgebouw die in functioneel en architectonisch opzicht ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw en bijgebouwen, zoals erkers, ingangpartijen, luifels, schoorstenen en antennes;

1.45 overkapping:

een bouwwerk, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;

1.46 peil:
  • voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • het peil zoals door of namens burgemeester en wethouders is bepaald;
1.47 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.48 rooilijn:

de als zodanig in het terrein langs de wegzijde of voetpad aan te geven lijn, welke:

  • bij het ontbreken van bestaande bebouwing zoveel mogelijk op een gelijkmatige afstand evenwijdig aan de as van de weg of het voetpad is gelegen; de daarbij aan te houden gelijkmatige afstand wordt gemeten uit de kant van de weg;
  • bij bestaande bebouwing zoveel mogelijk aansluit aan de ligging van de naar de weg gekeerde gevels van die bebouwing, tenzij in het plan anders is aangegeven;
1.49 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang als zij het bedrijfsmatig, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische- of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt tevens verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.50 straatmeubilair:

de op of bij een weg behorende bouwwerken, zoals verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halteaanduidingen, parkeerregulerende constructies, afvalcontainers, brandkranen, informatie- en reclameconstructies, rijwielstandaarden, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, gedenktekens, speelvoorzieningen en abri's;

1.51 twee aaneen:

een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee aaneengebouwde woningen;

1.52 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.53 voorgevelrooilijn:

de begrenzing van het bouwvlak, waarop de voorgevel van het hoofdgebouw is georiënteerd, alsmede het verlengde daarvan;

1.54 vrijstaand:

een woning die niet verbonden is met een andere woning door middel van het hoofdgebouw;

1.55 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, zoals duikers, stuwen, gemalen, inlaten etc;

1.56 woning:

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden, tenzij er sprake is inwoning op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-Omgevingsplan, dan is het bestaande aantal huishoudens toegestaan;

1.57 woonhuis:

een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat;

1.58 woon-zorg voorzieningen:

woon-zorgvoorzieningen zijn woonvormen waarin huisvesting wordt gecombineerd met zorg- en/of ondersteuningsdiensten, gericht op personen die vanwege fysieke, psychische of sociale omstandigheden behoefte hebben aan een woonomgeving met beschikbare of direct oproepbare zorg. Deze voorzieningen kunnen variëren van zelfstandige woningen met zorg op afroep tot geclusterde woonvormen met gemeenschappelijke voorzieningen en intensieve zorgverlening;

1.59 zorgwonen

zorgwonen betreft het wonen in een woning die, gelet op de inrichting of ligging nabij zorg- en/of ondersteuningsfuncties, is bedoeld voor de huisvesting van personen die vanwege fysieke, psychische of sociale omstandigheden behoefte hebben aan zorg of ondersteuning. Dit omvat ook woonvormen waarbij zorgverleners ter plaatse activiteiten verrichten ten behoeve van deze bewoners.

Artikel 2 Meet- en rekenbepalingen

De meet- en rekenbepalingen uit artikel 22.24 van het omgevingsplan zijn van overeenkomstige toepassing op het meten van de waarden die in dit hoofdstuk in meters (m), m² of m³ zijn uitgedrukt, voor zover hiervan niet is afgeweken in het bepaalde in dit artikel. Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de bouwperceelsgrens:

tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

2.2 de breedte van een gebouw:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren;

2.3 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

Ruimten, zoals kelders en kruip- en soortgelijke ruimten, onder de onderzijde van de begane grondvloer - en tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren - worden niet meegerekend bij de inhoud van een bouwwerk, tenzij:

  • de onderzijde van de begane grondvloer op meer dan 0,3 meter boven peil is gelegen, of;
  • de kelder aan de buitenzijde een directe toegang heeft.
2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een ander bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.8 ondergeschikte bouwdelen:

bij de toepassing van het bepaalde over het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en opgaande gevels buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- of bestemmingsgrens met niet meer dan 1 meter wordt overschreden.

Artikel 3 Toepassingsbereik

  • 1. De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in het derde lid.
  • 2. De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.
  • 3. De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie 'Wapenveld, Hulsbergerlanden' waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0246.wapenveldwetering-ON01 zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl.

Hoofdstuk 2 Functies en gebiedsaanwijzingen

Artikel 4 Groen

4.1 Functieomschrijving

Gronden en bouwwerken binnen de functie 'Groen' mogen worden gebruikt voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. tuin en erven, uitsluitend ter plaatse van de 'specifieke vorm van groen - tuinen en erven';
  • c. bermen en beplanting;
  • d. wegen, straten, fietspaden en wandelpaden;
  • e. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - langzaamverkeersverbinding' tevens een route voor uitsluitend langzaam verkeer;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. voorzieningen van algemeen nut;
  • h. (nuts)voorzieningen;
  • i. kunstwerken;
  • j. infiltratievoorzieningen, wadi's, waterlopen, waterbergingen en waterpartijen;
  • k. speelvoorzieningen;
  • l. afvalcontainers;
  • m. voorzieningen van beeldende kunst;

met daarbij behorende

  • n. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder ondergrondse en bovengrondse containers voor het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen;
  • o. verhardingen.
4.2 Beoordelingsregels
4.2.1 Toepassingsbereik

In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 gelden de in 4.2 opgenomen beoordelingsregels.

4.2.2 Algemeen

Binnen de voor 'Groen' aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 4.1, met dien verstande dat:

  • a. ter plaatse van de 'specifieke vorm van groen - tuinen en erven' geen gebouwen of andere bouwwerken zijn toegestaan, en instandhouding van de groene inrichting van deze zone is verplicht;
  • b. de functies als genoemd in 4.1 onder a tot en met n uitsluitend mogen worden gerealiseerd en in stand worden gehouden conform het bepaalde in het Beeldkwaliteitsplan, dat is opgenomen als Bijlage 1 bij deze regels;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - schutting uitgesloten' zijn geen schuttingen of andere opgaande soortgelijke erfafscheidingen toegestaan, ongeacht het materiaalgebruik;
  • d. de in bijlage II van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) opgenomen regels voor vergunningvrij bouwen zijn binnen deze functie niet van toepassing;
  • e. ter plaatse van deze gronden is het behoud, de instandhouding en/of de ontwikkeling van de ecologische-, natuur en landschappelijke waarden die aansluiten op het groenplan, zoals is opgenomen in Bijlage 3, verplicht.

4.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van lichtmasten, bewegwijzering en verkeersregulering mag niet meer bedragen dan 10 meter;
  • b. de bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • c. de bouwhoogte en oppervlakte (indien bovengronds) van afvalcontainers mag niet meer bedragen dan 2,5 meter respectievelijk 10 m²;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 2 meter;
  • e. voor zover de in dit lid genoemde bouwwerken niet in overeenstemming zijn met de bestemming of het beeldkwaliteitsplan, zijn deze niet toegestaan.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Functieomschrijving

Een locatie die op de verbeelding is aangewezen als 'Verkeer' heeft de volgende functies:

  • a. wegen, straten en paden;
  • b. voet- en rijwielpaden;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  • e. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
  • f. straatmeubilair;
  • g. afvalcontainers;
  • h. speelvoorzieningen;
  • i. voorzieningen van algemeen nut;
  • j. kunstwerken;
  • k. voorzieningen van beeldende kunst;
  • l. infiltratievoorzieningen, wadi's, waterlopen, waterbergingen en waterpartijen;
  • m. de daarbij behorende voorzieningen.
5.2 Beoordelingsregels
5.2.1 Toepassingsbereik

In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 gelden de in 5.2 opgenomen beoordelingsregels.

5.2.2 Algemeen

Op de voor 'Verkeer' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 5.1, met dien verstande dat:

  • a. de functies als genoemd in 5.1 onder a tot en met m uitsluitend mogen worden gerealiseerd en in stand worden gehouden conform het bepaalde in het Beeldkwaliteitsplan, dat is opgenomen als Bijlage 1 bij deze regels.

5.2.3 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • c. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m².

5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van lichtmasten, bewegwijzering en verkeersregulering mag niet meer bedragen dan 10 meter;
  • b. de bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • c. de bouwhoogte en oppervlakte (indien bovengronds) van afvalcontainers mag niet meer bedragen dan 2 meter respectievelijk 4 m²;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 meter.

Artikel 6 Wonen

6.1 Functieomschrijving

Een locatie die op de verbeelding is aangewezen als 'Wonen' heeft de volgende functies:

  • a. wonen in een woning, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-gebonden beroep;
  • b. zorgwoningen en woon-zorgvoorzieningen, met al dan niet zelfstandige huisvesting en/of verzorging van zorgbehoevenden, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'zorgwoning';
  • c. gemeenschapsvoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de functie aanduiding 'zorgwoning';
  • d. verkeers- en verblijfsvoorzieningen, waaronder begrepen ontsluitingswegen en in- en uitritten;
  • e. wegen, straten, fietspaden en wandelpaden;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. tuinen en erven;

met de daarbijbehorende:

  • h. gebouwen;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2 Beoordelingsregels
6.2.1 Toepassingsbereik

In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 gelden de in 6.2 opgenomen beoordelingsregels.

6.2.2 Algemene beoordelingsregel voor het bouwen

Binnen de functie 'Wonen' mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in 6.1, met dien verstande dat:

  • a. de bebouwing als genoemd in 6.1 onder a tot en met i uitsluitend mogen worden gerealiseerd en in stand worden gehouden conform het bepaalde in het Beeldkwaliteitsplan, dat is opgenomen als Bijlage 1 bij deze regels;
  • b. een woning mag alleen worden gebouwd als aannemelijk is gemaakt dat de vereiste binnenwaarde van 33 dB, als bedoeld in artikel 4.103 Bbl, voor geluid vanwege de weg wordt gehaald;
  • c. In afwijking van artikel 5.78t Bkl, gelet op artikel 5.78u Bkl, bedraagt het maximale gezamenlijke geluid op de gevel van een woning 57 dB, als bedoeld in het akoestisch onderzoek opgenomen in Bijlage 4.

6.2.3 Hoofdgebouw

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' de voorgevelrooilijn van een hoofdgebouw gebouwd dient te worden geplaatst in deze opgenomen gevellijn;
    • 2. de naar de openbare weg gerichte gevels van hoofdgebouwen zich dienen te bevinden op een afstand tussen de 0 en 4 meter van de voorste bouwperceelsgrens;
  • b. hoofdgebouwen mogen zowel 'vrijstaand', 'twee aaneen', 'aaneengebouwd', 'geschakeld' als 'gestapeld' worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de bouwaanduiding 'gestapeld' uitsluitend gestapelde woningen mogen worden gebouwd ;
    • 2. ter plaatse van de bouwaanduiding 'vrijstaand' uitsluitend vrijstaande woningen mogen worden gebouwd , waarbij de inhoud van deze woningen per woning niet meer dan 1.000 m³ mag bedragen;
  • c. het totaal aantal woningen binnen deze functie 'Wonen' mag niet meer bedragen dan 160 woningen, met dien verstande dat ter plaatse van de maatvoeringsaanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aantal woningen niet meer mag bedragen dan is aangegeven ter plaatse van deze aanduiding;
  • d. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' dan wel 'maximum bouwhoogte' aangegeven hoogte, met dien verstande dat:
    • 1. daar waar in het Beeldkwaliteitsplan (Bijlage 1 bij deze regels) accentbebouwing is bedoeld, ter plaatse van deze hoofdgebouwen accentbebouwing moet worden gerealiseerd, waarbij de opgenomen goot- en/of bouwhoogte overschreden mag worden door deze accentbebouwing;
  • e. de dakhelling mag niet minder dan 25 graden en niet meer dan 65 graden bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de bouwaanduiding 'minimum dakhelling' minimaal de opgenomen dakhelling dient te worden gerealiseerd;
  • f. de minimale afstand tussen hoofdgebouwen en de achterste perceelsgrens bedraagt 5 meter, met dien verstande dat dit niet geldt voor 'gestapelde' woningen;
  • g. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat de (verlengde) grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde mogen worden overschreden door:
    • 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    • 2. schotelantennes;
    • 3. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    • 4. (hoek-)erkers, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, mits over niet meer dan de halve gevelbreedte en mits de (verlengde) grenzen van het bouwvlak met niet meer dan 1,5 m worden overschreden;
    • 5. accentbebouwing, daar waar het Beeldkwaliteitsplan dit voorschrijft.

6.2.4 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. een bijbehorend bouwwerk mag uitsluitend achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de afstand van een bijbehorend bouwwerk, niet zijnde een carport, tot de voorgevel en het verlengde daarvan niet minder dan 3 m mag bedragen;
    • 2. de afstand van een carport tot de voorgevel en het verlengde daarvan 1 m mag bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a, mag de voorgevel overschreden worden door een erker, met dien verstande dat:
    • 1. de diepte daarvan maximaal 1,2 m vanuit de gevel van het hoofdgebouw bedraagt en de erker niet verder reikt dan de helft van de afstand tussen de voorgevel en de perceelsgrens aan diezelfde zijde;
    • 2. de afstand van een erker tot het omliggende openbare gebied dient minimaal 1 meter te bedragen;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 meter;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen, inclusief de oppervlakte van aan- en uitbouwen, die niet voldoen aan de eisen van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan:
    • 1. 50 m² bij een in een rij 'aaneengebouwd' of 'geschakeld' woonhuis;
    • 2. 70 m² bij een 'vrijstaand' of 'twee aaneen' woonhuis;
  • f. de onder f bepaalde oppervlakte is alleen toegestaan indien niet meer dan 70% van het bouwperceel wordt bebouwd, met dien verstande dat dit lid niet niet geldt voor gestapelde woningen.

6.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn niet meer mag bedragen dan 1 meter;
  • b. de bouwhoogte van tuinmeubilair mag niet meer bedragen dan 3 meter, met dien verstande dat de hoogte van tuinmeubilair vóór de voorgevellijn niet meer mag bedragen dan 2 meter;
  • c. de bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • d. de bouwhoogte van vlaggenmasten en antennes mag niet meer bedragen dan 5 meter;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 5 m.

6.2.6 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van een nutsvoorziening mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • b. de inhoud van een nutsvoorziening mag niet meer van 50 m³ bedragen.

6.3 Afwijken van de beoordelingsregels voor bouwwerken
6.3.1 Vergunningplicht voor het afwijken van de beoordelingsregels voor bouwwerken

Met een omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit kan worden afgeweken van de beoordelingsregels voor bouwwerken:

  • a. artikel 6.2.3 sub d en toestaan dat de goothoogte wordt verhoogd met niet meer dan 2 m;
  • b. artikel 6.2.3 sub d en toestaan dat de bouwhoogte wordt verhoogd met niet meer dan 2 m;
  • c. artikel 6.2.3 sub e en toestaan dat de dakhelling wordt verhoogd of verlaagd met maximaal 10%;
  • d. artikel 6.2.4 sub e en f ten behoeve van een vergroting van de toegestane oppervlakte van de bijbehorend(e) bouwwerk(en) ten behoeve van een huis gebonden beroep tot niet meer dan 80 m², waarbij geldt dat het genoemde bebouwingspercentage onverkort van kracht blijft.

6.3.2 Beoordelingsregels

De in 6.3.1 genoemde vergunningen kunnen worden verleend, indien geen onevenredige aantasing plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

6.4 Specifieke functieregels
6.4.1 Verboden gebruiksactiviteiten

Tot een met de functie strijdig gebruik als opgenomen in artikel 6.1, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. permanente of tijdelijke bewoning, voor zover het vrijstaande bijbehorende bouwwerken betreft, bewoning als afhankelijke woonruimte en kamerbewoning;
  • b. kamerverhuur;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken in combinatie met bedrijfsdoeleinden anders dan een aan-huis-gebonden beroep;
  • d. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met dien verstande dat dit gebruik ten behoeve van het realiseren van de bestemming hieronder niet wordt begrepen;
  • e. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • f. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.

6.4.2 Aan-huis-verbonden beroep

Een aan-huis-verbonden beroep is toegestaan, met dien verstande dat:

  • a. ten hoogste 40% van de gezamenlijke oppervlakte van de woning met inbegrip van een aangebouw bijbehorend bouwwerk mag worden gebruikt ten behoeve van het aan-huis-verbonden beroep, met dien verstande dat deze gezamenlijke oppervlakte nimmer meer bedraagt dan 80 m²;
  • b. de uitstraling als woning intact blijft;
  • c. het gebruik geen nadelige gevolgen heeft voor het woon- en leefmilieu;
  • d. het gebruik geen nadelige gevolgen heeft op de normale ontwikkeling van het verkeer en geen nadelige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt;
  • e. geen detailhandel is toegestaan.

6.4.3 Gemeenschapsvoorzieningen

Binnen deze functie zijn gemeenschapsvoorzieningen toegestaan, specifiek en uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'zorgwoning', als ondergeschikte activiteit bij de woonfuncties in het plangebied, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  • a. de activiteiten mogen geen afbreuk doen aan de omliggende woonfuncties;
  • b. ter plaatse zijn tevens kleinschalige bedrijfsactiviteiten en/of horecavoorzieningen ondergeschikt aan de gemeenschapsvoorzieningen toegestaan;
  • c. de activiteiten mogen geen hinder opleveren voor de omliggende woonsituatie; dit betekent dat, in geval van bedrijfs-, detailhandels- of horeca-activiteiten, slechts die functies zijn toegestaan welke naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van aangrenzende woongebieden wat betreft geur, stof, geluid en gevaar met de in categorie 1 tot en met 2 van de Staat van bedrijven kunnen worden gelijkgesteld en als zodanig ook qua millieubelasting zijn toegestaan nabij woningen;
  • d. de activiteiten mogen zowel naar de aard als ten aanzien van de visuele aspecten ervan geen afbreuk doen aan het karakter van de woonomgeving van het plangebied;
  • e. de activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale verkeersafwikkeling en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken.

6.4.4 Voorwaardelijke verplichting - nader bodemonderzoek

Tot een met de functie strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken binnen de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting nader bodemonderzoek' ten behoeve van het planvoornemen zonder dat een nader (asbest) bodemonderzoek is uitgevoerd, en is aangetoond is dat de gronden geschikt zijn voor het voornemen. Zonder een nader (asbest) bodemonderzoek kan het bouwvoornemen niet worden uitgevoerd.

6.5 Afwijken van de functieregels
6.5.1 Vergunningplicht voor het afwijken van de specifieke functieregels

Met een omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit kan worden afgeweken van de specifieke functieregels:

  • a. artikel 6.4.1 ten behoeve van aan-huis-gebonden bedrijven als genoemd in categorie 1 van de lijst van bedrijven, dan wel activiteiten die naar aard en omvang gelijk zijn te stellen met de aangegeven categorie van activiteiten, niet zijnde detailhandel, met dien verstande dat:
    • 1. ten hoogste 50 m², waarbij zowel de woning als de vrijstaande bijbehorende bouwwerken wordt aangewend voor aan huis gebonden bedrijven;
    • 2. geen sprake mag zijn van een onevenredig nadelige uitstraling op de woonomgeving, waaronder in elk geval begrepen een onevenredig zware belasting van de verkeersafwikkeling en de parkeercapaciteit;
    • 3. geen parkeerproblemen in de omgeving oplevert;
    • 4. activiteiten respectievelijk inrichtingen waarvoor op grond van de Wet milieubeheer een vergunning is vereist, niet zijn toegestaan;
    • 5. uitsluitend eigenaar/gebruiker van de woning de bedrijfsmatige activiteiten mag uitoefenen;
    • 6. detailhandel uitsluitend in zelf geproduceerde producten is toegestaan.

6.5.2 Beoordelingsregels

De in artikel 6.5.1 genoemde omgevingsvergunningen voor binnenplanse omgevingsplanactivitenten kunnen slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de mate waarin de waarden, welke het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of van eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  • c. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de aanvaardbaarheid op het gebied van financiële uitvoerbaarheid, milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, geluid, ecologie en archeologie;
  • d. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • e. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.

Hoofdstuk 3 Algemene regels voor activiteiten

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die in aanmerking genomen moet worden bij een verleende omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit voor het bouwen mag, behoudens intrekking van die omgevingsvergunning, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning in aanmerking worden genomen.

Artikel 8 Planologische gebruiksactiviteiten

8.1 Verboden gebruik

Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties is het verboden gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan die locatie toegedeelde functies en activiteiten. Hieronder wordt in ieder geval gerekend het gebruiken of het laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting;

8.2 Toegestaan gebruik

Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties is het toegestaan gronden te gebruiken ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift een vergunning, ontheffing of vrijstelling vereist is en deze is verleend.

Artikel 9 Omgevingsplanactiviteit

9.1 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten en het te bouwen bouwwerk in stand te houden en te gebruiken, anders dan de toegestane bouwactiviteiten, als bedoeld in Hoofdstuk 2.

9.2 Omgevingsplanactiviteit

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels voor bouwactiviteiten in Hoofdstuk 2 voor zover het gaat om:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. het toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. het toestaan dat de bouwhoogte van de andere-bouwwerken wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  • d. het toestaan dat wordt gebouwd voor nutsvoorzieningen tot een bouwhoogte van niet meer dan 3m en een oppervlakte van niet meer dan 25 m²;
  • e. het toestaan dat de hoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en schotelantennes, indien de oppervlakte van de vergroting van de verhoging niet meer bedraagt dan 1 m2, met dien verstande dat de oppervlakte van de vergroting ten behoeve van een liftkoker niet meer bedraagt dan 4 m2.
9.3 Beoordelingsregels

De in 9.2 genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasing plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 10 Parkeeractiviteiten

10.1 Parkeerruimte
  • a. Indien het beoogde gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het parkeren of stallen van auto's, wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend verleend indien in of op het bouwwerk dan wel op het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk hoort, dan wel binnen het plan wordt voorzien in die behoefte en wordt deze parkeergegelegenheid duurzaam in stand gehouden.
  • b. Bij de toepassing van het bepaalde onder a worden de beleidsregels in acht genomen zoals opgenomen in Bijlage 2 waarbij geldt dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie van de parkeernota wordt vastgesteld, deze nieuwe versie in acht wordt genomen.
  • c. Bij het bepaalde onder a wordt bij beoordeling van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen gelet op de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan.
10.2 Laad- en losruimte

Indien het beoogde gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend verleend indien aan of in dat bouwwerk dan wel op het onbebouwde terrein bij het bouwwerk wordt voorzien in die behoefte. Deze bepaling geldt niet voor bestaande situaties, waarbij de herbouw van een gebouw zonder functiewijziging wordt beschouwd als een bestaande situatie.

10.3 Omgevingsplanactiviteit
10.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning af te wijken van het gestelde in 10.1 en 10.2.

10.3.2 Omgevingsplanactiviteit

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 10.1 en 10.2 indien:

  • a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of
  • b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
10.3.3 Maatwerkvoorschriften

Bij gebruikmaking van de bevoegdheid als bedoeld in 10.3.2 kan het bevoegd gezag een financiële voorwaarde verbinden aan de omgevingsvergunning overeenkomstig het in Bijlage 2 opgenomen Parkeerbeleid.

Artikel 11 Overige regels

11.1 Aanvraagvereisten

De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van dit omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.

Hoofdstuk 4 Overgangsrecht

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a Wabo of een omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a met maximaal 10%.
  • c. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

12.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het plan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.