Plan: | Zwarteweg 2, Heerde |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0246.614-VA01 |
Op het perceel Zwarteweg 2 te Heerde bevindt zich op dit moment de voormalige gemeentewerf (met zoutloods) en een ambulancepost. De gemeentewerf is inmiddels al enkele jaren geleden verplaatst naar een locatie aan de Veldweg. Daar is ook een nieuwe zoutloods gebouwd.
Op deze locatie zal een Circulair Kenniscentrum en daarbij behorende hallen en dergelijke worden gevestigd. Hiervoor zal een geheel zelfstandig opererende B.V. worden opgericht.
De volgende activiteiten zullen plaatsvinden in het Circulair Kenniscentrum:
Het Circulair Kenniscentrum voorziet dus in verschillende functies en werkt daarbij samen met diverse partijen. De invulling en aansturing van de activiteiten is de verantwoordelijkheid van de betreffende partijen.
Voor de aanlevering van bouwmaterialen voor het Circulair Kenniscentrum wordt samengewerkt met verschillende (sloop)aannemers. Hierbij wordt zeker samengewerkt met Lagemaat Sloopwerken B.V. (verder Lagemaat), maar dus ook met andere partijen. Er is daarbij geen structurele uitwisseling van goederen, diensten, personeel of bedrijfsmiddelen. De samenwerking met Lagemaat Sloopwerken B.V. is logisch. Lagemaat is al meer dan 40 jaar actief in de sloopbranche en is vooruitstrevend en innovatief in alle facetten van het sloopvak. Circulair ondernemen is al sinds jaren de kerngedachte in de bedrijfsvoering van Lagemaat. Hiermee toont het bedrijf aan dat het mogelijk is om materialen een 2e leven te geven. Reeds diverse projecten zijn circulair volbracht van begin (demontage) tot eind (bouw) waarbij dit geheel in eigen beheer is uitgevoerd.
Een belangrijk onderdeel van het Circulair Kenniscentrum omvat het daadwerkelijk in de praktijk brengen van de kennis en innovatieve ontwikkelingen die worden bedacht. In verband hiermee worden vrijkomende bouwdelen (bouwmaterialen) aangepast (bewerkt) voor de nieuwe toepassing. Deze nieuwe toepassing kan in Nederland plaatsvinden maar ook in het buitenland.
Het bewerken van vrijkomende bouwmaterialen zijn activiteiten die thans planologisch niet zijn toegestaan.
Het plangebied is gelegen aan de Eperweg (iets ten zuiden van de aansluiting van de Eperweg op de A50) en wordt omsloten door de Zwarteweg en de A50. Omdat het perceel ontsloten wordt vanaf de Zwarteweg staat het bekend als het perceel aan de Zwarteweg nr. 2.
Op de volgende afbeelding is de globale ligging van het plangebied in beeld gebracht.
Ligging plangebied (binnen rode cirkel) in groter verband (Bron Google Earth)
Wanneer we meer inzoomen dan kan het plangebied wat duidelijker in beeld gebracht worden:
Het plangebied meer ingezoomd (Bron Google Earth)
Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Ontwikkelingsgebieden'. Dit bestemmingsplan is op 13 juli 2009 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Heerde. Een uitsnede van de plankaart is hieronder opgenomen:
Uitsnede plankaart vigerend bestemmingsplan "Ontwikkelingsgebieden" (Bron: Ruimtelijkeplannen)
Op grond van dit bestemmingsplan heeft de locatie de bestemming 'Bedrijf' gekregen. Ter plaatse zijn bedrijven toegelaten, als genoemd in de milieucategorieën 1 en 2 van de Staat van Inrichtingen. Binnen deze bestemming is voor de zoutloods een bouwvlak opgenomen met een maximale bouwhoogte van 8 meter. De ambulancepost heeft de bestemming 'Maatschappelijk'. Hiervoor is een maximale bouwhoogte van 5 meter opgenomen. Beide bestemmingen worden omsloten door gronden met de bestemming 'Bos'.
Aan de Eperweg bevindt zich nog een woning, die in het bestemmingsplan "Ontwikkelingsgebieden" nog als zodanig bestemd was. Maar inmiddels heeft er een bestemmingsplanwijziging plaatsgevonden voor een deel van de gronden langs de Eperweg. Het betreft het bestemmingsplan 'Ontwikkelingssgebieden, 12e herziening (tankstation Zwarteweg)', vastgesteld op 15 oktober 2018. De Raad van State heeft op 16 oktober 2019 het beroep, dat aangetekend is tegen dit bestemmingsplan, ongegrond verklaard, zodat het plan nu onherroepelijk is. De plankaart van dit bestemmingsplan is hieronder opgenomen:
Plankaart, behorende bij het bestemmingsplan voor het tankstation aan de Zwarteweg (Bron: Ruimtelijkeplannen)
Op basis van dit bestemmingsplan is de vestiging van een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder LPG toegestaan. Daarbij is de bestaande woning aan de Eperweg 'wegbestemd'.
Voor de beoogde nieuwe ontwikkeling is een terrein nodig, dat groter is dan de gronden met de huidige bestemming "Bedrijf". Ook het bouwvolume zal in oppervlakte en hoogte afwijken van hetgeen nu toegelaten is. Daarnaast zullen op deze locatie ook activiteiten uitgevoerd worden, die deels de milieucategorie 1 en 2 van de Staat van Inrichtingen overstijgen.
Omdat de voorgenomen ontwikkeling niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. In dit bestemmingsplan wordt aangetoond, dat het voornemen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Het bestemmingsplan 'Zwarteweg 2, Heerde' bestaat uit de volgende stukken:
Het bestemmingsplan wordt vergezeld door een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen 'gelezen' worden.
Op de verbeelding staan de bestemmingen van de gronden in het plangebied. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld die de uitgangspunten van het plan zeker stellen.
De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de huidige situatie en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de omgevingsaspecten volgt. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
In dit hoofdstuk wordt het plangebied en de omgeving beschreven. Dit hoofdstuk gaat in op de huidige en toekomstige situatie.
Het plangebied wordt omsloten door de Eperweg aan de zuidzijde, de Zwarteweg aan de westzijde en de A50 aan de noordzijde. Aan de "overzijde" van de Eperweg bevindt zich een transferium alsmede een McDonalds. Zowel de bestaande functies als de beoogde functie in het plangebied worden optimaal ontsloten vanaf de Eperweg. Hierdoor is de bereikbaarheid vanuit Heerde en Epe goed. Dankzij een op- en afrit van de A50 ter hoogte van de Eperweg is ook de bereikbaarheid ten opzichte van Zwolle, Apeldoorn en Hattem gewaarborgd.
Op dit moment worden het plangebied omsloten door opgaande beplanting. Hierdoor is de bestaande bebouwing op het terrein, bestaande uit een zoutloods en een ambulancepost, nauwelijks vanaf de openbare weg te zien. Op onderstaande foto's wordt een impressie gegeven van het plangebied.
De Eperweg in zuidwestelijke richting. rechts de opgaande beplanting rond het plangebied (Bron: Google Earth)
De aansluiting van de Zwarteweg op de Eperweg, gezien in noordoostelijke richting. De opgaande beplanting rond het plangebied is goed te zien. (Bron: Google Earth)
Overzicht van het plangebied. De toegang tot het terrein vanaf de Zwarteweg naar de zoutloods is goed te zien. Ook is te zien, dat de activiteiten in het plangebied op dit moment visueel afgeschermd worden van de omgeving door opgaande beplanting. Aan de Zwarteweg zelf zijn de burgerwoningen goed te zien. (Bron: Google Earth).
De laatste decennia is het verbruik van grondstoffen exponentieel gestegen. De effecten van klimaatverandering worden zichtbaar. De moderne consumptiemaatschappij heeft effect op natuur & milieu. Minder en bewuster consumeren is een begin maar zal niet volstaan. Er zal een structurele economische verandering moeten komen. Een nieuw systeem is nodig, in de vorm van een circulaire economie.
De bewustwording rondom circulariteit is momenteel overal aanwezig. Lagemaat zet zich in om dit ook daadwerkelijk in de praktijk te brengen en de bouwagenda 2023-2030-2050 versneld door te voeren. Hierbij is de samenwerking met een breed scala aan partners onontbeerlijk; waarbij een aantal assen zijn te identificeren:
Zoals gezegd is Circulair ondernemen al sinds jaren de kerngedachte in de bedrijfsvoering van Lagemaat. Hiermee toont het bedrijf aan dat het mogelijk is om materialen een 2e leven te geven. Reeds diverse projecten zijn circulair volbracht van begin (demontage) tot eind (bouw) waarbij dit geheel in eigen beheer is uitgevoerd.
Lagemaat wil het circulair werken in de bouw en sloop een verdere impuls geven en is voornemens om een circulair kenniscentrum en daarbij behorende hallen (deels geconditioneerd en deels ongeconditioneerd) te realiseren. Daarbij wordt uitgegaan van het volgende programma:
De locatie dient aan de volgende voorwaarden te voldoen:
Daarom is zij op zoek gegaan naar een locatie, waar het gewenste programma gerealiseerd kan worden en voldaan kan worden aan de vestigingsvoorwaarden. Uiteindelijk is gebleken, dat de huidige locatie van de voormalige zoutloods aan de Zwarteweg zeer geschikt is. Er is voldoende ruimte om het programma te kunnen realiseren, terwijl ook aan de vestigingsvoorwaarden voldaan kan worden. Daarom is deze locatie gekozen als vestigingsplek voor het kenniscentrum.
LEVS Architecten heeft een inrichtingsvoorstel gemaakt voor de gekozen locatie. Het inrichtingsvoorstel is opgenomen in een presentatie van 6 juni 2019. Deze presentatie is als Bijlage 1 opgenomen. De goede zichtbaarheid van het kenniscentrum, zowel vanaf de A50 als vanaf de Eperweg (N794), wordt op onderstaande afbeelding in beeld gebracht:
Goede zichtbaarheid van de nieuwe locatie voor het circulaire kenniscentrum vanaf de A50 en de Eperweg (N794). (Bron LEVS Architecten)
Een goede zichtbaarheid betekent onder andere dat een deel van de opgaande beplanting langs de Eperweg verwijderd zal moeten worden. Dit is op de volgende afbeelding in beeld gebracht.
Zichtbaarheid vanaf de A50 en de Eperweg vergroten (Bron LEVS Architecten)
Het inrichtingsvoorstel voor het plangebied is hieronder opgenomen:
Inrichtingsvoorstel (Bron: LEVS Architecten). Aan deze tekening kunnen geen rechten ontleend worden.
Ter toelichting op dit inrichtingsvoorstel het volgende:
Op het inrichtingsvoorstel is te zien, dat de verschillende functies gecombineerd zijn in één gebouw:
Het circulaire kenniscentrum, de ruimten ten behoeve van SROI en de ambulancepost zijn opgenomen in het hogere gedeelte van de nieuwbouw. De exacte indeling kan afwijken van hetgeen op het inrichtingsvoorstel is aangegeven. De hoogte van dit hogere deel van de nieuwbouw zal maximaal 28 meter bedragen. De materialenhallen ten behoeve van het circulaire kenniscentrum zijn opgenomen in het lagere gedeelte van de nieuwbouw met een maximale hoogte van 13 meter.
Hieronder is per functie een sfeerbeeld gegeven van de verschillende onderdelen:
Sfeerbeeld kenniscentrum
Sfeerbeeld SROI
Sfeerbeeld materialenhal
De huidige ontsluiting van het terrein vanaf de Zwarteweg wordt gehandhaafd. Daarnaast voorziet het voorstel in een extra aansluiting op de Zwarteweg. Op die manier kan het personeel desgewenst vanaf de huidige locatie van Lagemaat op eenvoudige wijze de nieuwe locatie bereiken zonder het gedeelte van de Zwarteweg te belasten waaraan op dit moment burgerwoningen gesitueerd zijn. Dat levert voor deze woningen een verbetering van de (verkeersgeluids)-situatie op. Voor alle duidelijkheid: Het verkeer van- en naar de materialenhal, het circulair kenniscentrum, de ruimten ten behoeve van SROI en de ambulancepost vindt plaats vanaf de bestaande ontsluiting van het terrein vanaf de Zwarteweg. Daarom zijn de parkeervoorzieningen ook gesitueerd nabij dit aansluitpunt.
Hoofdontsluiting vanaf de Eperweg/ Zwarteweg en nevenontsluiting tbv personeel bestaande vestiging Lagemaat
De buitenopslag zal deels overdekt en deels niet-overdekt plaatsvinden. Het overdekte deel is gesitueerd aan de zijde van de Zwarteweg. De maximale hoogte van 13 meter laat het toe, dat hier opslag mogelijk is van goederen, die wellicht nog een (na)behandeling nodig hebben in de hallen, danwel wachten op transport naar een geschikte locatie voor hergebruik.
Ondanks deze hoogte kan het voorkomen, dat er bouwelementen opgeslagen dienen te worden met een zodanige maat, dat overdekte opslag niet tot de mogelijkheden behoort. Om die reden is er aan de noordzijde van het gebouw (tussen het gebouw en de snelweg) ruimte gereserveerd ten behoeve van opslag van deze buitenmaatse bouwdelen. Deze hogere buitenopslag zal aan het oog onttrokken worden door het aanbrengen van een hoge terreinafscheiding, waarbij het gebouw aan de zijde van de Eperweg visueel doorgetrokken zal worden tot aan de in stand te houden bosstrook langs de noordzijde van het perceel.
Het voorterrein is het representatieve deel van het perceel. Om die reden zal hier geen buitenopslag plaatsvinden. Op het achterdeel van het perceel kan wel buitenopslag plaatsvinden. Deze buitenopslag blijft beperkt tot een hoogte van 6 meter, met uitzondering van de eerder genoemde ruimte tussen het gebouw en de snelweg, waar buitenopslag tot een hoogte van 12 meter kan plaatsvinden. Op onderstaande tekening wordt een en ander nader aangeduid:
Locaties voor overdekte opslag en buitenopslag
Het voorstel gaat uit van een duidelijk zichtbaar gebouw. Om de zichtbaarheid te waarborgen wordt de opgaande beplanting langs een deel van de Eperweg verwijderd. Tussen de Eperweg en de beoogde nieuwbouw is een natuurvriendelijke oever geprojecteerd. Deze dient voor de opvang van hemelwater op eigen terrein en voor een aantrekkelijk zicht op de nieuwbouw vanaf de A50 en de Eperweg.
Sfeerbeeld natuurvriendelijke inrichting van de zone tussen het gebouw en de Eperweg
Bij de bouw wordt uitgegaan van het gebruik van gerecycelde materialen. Op die manier wordt het gebouw zelf het visitekaartje van 'circulair bouwen'. Omdat het van tevoren moeilijk te voorspellen is welke materialen voorhanden zijn om te hergebruiken is het niet mogelijk om nu al de uiteindelijke verschijningsvorm van de nieuwbouw te bepalen. De uiteindelijke verschijningsvorm van de nieuwbouw is namelijk afhankelijk van de beschikbare materialen van een "donorgebouw". Om een indruk te krijgen van de grote variatie aan verschijningsvormen heeft LEVS een aantal artist impressions gemaakt van de beoogde nieuwbouw:
Artist impression mogelijke verschijningsvorm (Bron: LEVS)
Artist impression mogelijke verschijningsvorm nieuwbouw (Bron: LEVS)
Artist impressions nieuwbouw (Bron: LEVS Architecten)
Mogelijke invulling gevels
Bij ruimtelijke plannen moet worden weergegeven hoe rekening is gehouden met relevant beleid. In de volgende paragrafen wordt het relevante beleid op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau en de relatie met de voorgenomen ontwikkeling behandeld.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Ladder voor Duurzame Verstedelijking
Een van de nationale belangen die de SVIR benoemt, is het belang van een "zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten". Concreet betekent dit onder meer dat ruimte zorgvuldig moet worden benut en overprogrammering moet worden voorkomen. Om die doelstellingen te bereiken, is in 2012 de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening.
De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik. Het bevoegd gezag moet voldoen aan een motiveringsvereiste als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking opgesteld.
Toetsing
De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. In dit geval betreft het 'overige stedelijke functies'. Als een plan met overige functies wordt aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet de Ladder worden toegepast. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Het realiseren van een circulair kenniscentrum en een ambulancepost betreft een stedelijke voorziening.
De vervolgvraag is of de stedelijke ontwikkeling 'nieuw' is. De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In beginsel is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt of indien de planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
In onderhavig geval zal het ruimtebeslag aanzienlijk meer dan 500 m2 bedragen. De beoogde ontwikkeling ligt binnen bestaand stedelijk gebied.
Wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied dient de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte aan de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt te bevatten.
Om de voorgenomen bedrijfsmatige activiteiten goed te kunnen uitvoeren is een locatie met een bepaalde omvang noodzakelijk. Deze locatie dient bovendien goed ontsloten te zijn. De locatie aan de Zwarteweg voldoet hieraan. Daarbij dient opgemerkt te worden, dat er in de directe omgeving geen vergelijkbare locaties zijn. Daarom is de beoogde locatie aan de Zwarteweg zeer geschikt: Deze komt vrij door de verplaatsing van de zoutloods naar elders en deze ligt pal bij de bestaande aansluiting van de Eperweg op de A50.
In de Structuurvisie is een "economische knoop" aangegeven. De locatie aan de Zwarteweg is gelegen binnen de contouren van deze economische knoop en is zodoende geschikt voor de voorgenomen activiteiten. Niet geheel onbelangrijk is, dat de bestaande bedrijfsvoering van Lagemaat in de buurt ligt en dat het een Heerdens bedrijf is, dat een sterke voorkeur heeft voor het situeren van het nieuwe circulaire kenniscentrum in de gemeente Heerde.
Het situeren van een circulair kenniscentrum op deze locatie zal niet leiden tot leegstand elders en kan beschouwd worden als een goede ruimtelijke ordening. De situering van de ambulancepost op deze locatie is dringend gewenst omdat hierdoor een goede dekking van de hulpdiensten is gewaarborgd.
De juridische borging van de nationale belangen uit de SVIR vindt plaats in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Een aantal regelingen is ‘getrapt’ vastgelegd. Voorgaande houdt in dat de provincies, gemeenten en hoogheemraadschappen verplicht zijn dit beleid nader uit te werken. In het Barro wordt een aantal projecten die van nationaal belang zijn genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Aan elk soort project wordt een set regels gekoppeld waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Volgens de toelichting van de Rijksoverheid draagt het Barro bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en “vermindering van de bestuurlijke drukte”
De bedoeling is dat belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen door het Barro op voorhand onmogelijk worden gemaakt. Dat zal moeten leiden tot een versnelde uitvoering van die projecten. Het Barro brengt ook met zich mee dat gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakt aan een belang van één van de 13 projecten in het Barro, nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen. Eén van de belangrijkste elementen is het Natuurnetwerk Nederland (NNN). In de omgeving van Heerde maken meerdere gebieden deel uit van het NNN. Het plangebied zelf ligt niet binnen de begrenzing van het NNN.
De overige twaalf nationale belangen zijn eveneens niet van betekenis voor dit bestemmingsplan. Dit houdt in dat de betekenis van de nationale structuurvisie voor het bestemmingsplangebied zodoende zeer beperkt is. Het relevante beleidskader wordt gevormd door provinciaal en vooral gemeentelijk beleid.
In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur, wonen en landbouw.
In de omgevingsvisie staan twee provinciale hoofddoelen benoemd:
Een versterking van de economische structuur vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat betekent enerzijds een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden, anderzijds gaat het om een aantrekkelijke woon- en leefomgeving. Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap in Gelderland, een gezonde en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem. Daarom wordt ingezet op het waarborgen en ontwikkelen van deze kwaliteiten van Gelderland.
De uitgangspunten voor de Noord-Veluwe (waarbinnen de gemeente Heerde valt) zijn apart benoemd. Twee belangrijke opgaven waar de regio voor staat:
Ladder voor duurzaam ruimtegebruik
In de visie is de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik opgenomen voor kwalitatief goede afwegingen bij keuzes voor nieuwbouw en prioritering bij overcapaciteit in landelijk en stedelijk gebied. De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik is van toepassing op stedelijke ontwikkelingen of functieverandering naar stedelijke functies. De provinciale ladder sluit aan op de (nationale) 'ladder voor duurzame verstedelijking'. In paragraaf 3.1 is reeds nader ingegaan op deze ladder in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling.
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem.
Nationaal Landschap Veluwe
Op de bijbehorende kaarten van de Omgevingsverordening is te zien, dat het plangebied deel uit maakt van het Nationaal Landschap Veluwe. Door ruimtelijke ontwikkelingen beoogt de provincie de Kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen te behouden, te herstellen en te versterken en de landschappelijke samenhang te vergroten. De provincie beschermt de Kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen en geeft richting aan ontwikkelingen met kwaliteit. Het plangebied ligt in het deelgebied 'Gradiënt Oost-Veluwe':
Situering plangebied (rode ster) binnen de begrenzing van de Gradient Oost-Veluwe
Het gradiënt wordt getypeerd door het fraaie en beleefbare gradiënt van Veluwe naar IJssel: van besloten boslandschap in het westen via kleinschalig met houtwallen (ten westen van het Apeldoorns kanaal) naar grootschalige openheid in het oosten. Andere kenmerken zijn:
In zijn algemeenheid geldt dat ontwikkelingen binnen dit gebied mogelijk zijn mits de kernkwaliteiten behouden blijven dan wel versterkt worden (ja-mits). Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap en buiten de GO, het GNN en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maakt ten opzichte van het ten tijde van de inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten of versterken. In afwijking hiervan zijn activiteiten die afbreuk doen aan de kernkwaliteiten of deze kernkwaliteiten niet versterken mogelijk als er geen reële alternatieven zijn, er sprake is van redenen van groot openbaar belang en er compenserende maatregelen worden getroffen ter waarborging van de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen.
Omdat het plangebied nu al behoort tot het bestaand stedelijk gebied is de voorgenomen ontwikkeling geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. Gezien de reeds aanwezige functies en bebouwing behoeft niet gevreesd te worden, dat door deze nieuwe ontwikkeling de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap- ter plekke worden aangetast.
Verder zijn er in de Omgevingsverordening geen relevante andere aanduidingen over het plangebied gelegen. Op grond van de Omgevingsverordening is een toevoeging van een circulair kenniscentrum binnen een bestaand stedelijk gebied toegestaan.
Conclusie provinciaal beleid
Het voorliggend bestemmingsplan voldoet aan de doelen en ambities zoals gesteld in het provinciaal beleid.
Maatschappelijke en economische ontwikkelingen gaan in snel tempo. Om hierop in te spelen heeft de gemeente op 13 juli 2009 de Toekomstvisie gemeente Heerde 2025 vastgesteld. Deze visie is een agenda voor de toekomst, een heldere profilering van de gemeente in de regio en naar de eigen burgers, instellingen en ondernemers. De Toekomstvisie gemeente Heerde 2025 maakt duidelijk waar de gemeente voor staat, welke ontwikkeling zij ambieert en waarvoor de gemeente zich de komende jaren hard wil maken richting de eigen bevolking, instellingen, ondernemers en andere voor de ontwikkeling van Heerde belangrijke partijen.
Op de visiekaart is geen specifieke aanduiding voor het plangebied opgenomen. Tevens wordt er in de toekomstvisie niets aangegeven over (mogelijke) locaties voor recyclingsbedrijven.
In 2017 is de Toekomstvisie geactualiseerd en opnieuw vastgesteld. Ook daarin zijn geen woorden besteed aan een mogelijk circulair kenniscentrum. Wel wordt in de Toekomstvisie aandacht besteed aan circulaire economie, circulair ondernemen en Cittaslow. Als zodanig past het realiseren van een circulair kenniscentrum uitstekend in de geest van de Toekomstvisie.
Conclusie
De Toekomstvisie van de gemeente Heerde staat het initiatief niet in de weg.
De Structuurvisie Heerde 2025 is op 17 september 2012 vastgesteld. Het biedt een kader voor de ontwikkeling van de gemeente Heerde tot 2025 en geeft richting aan de ruimtelijke, economische en maatschappelijke ontwikkeling van de gemeente naar de toekomst. De Structuurvisie Heerde 2025 is een nadere uitwerking van de toekomstvisie.
In de structuurvisie is de gemeente opgedeeld in verschillende zones. Het plangebied behoort tot zone 2 'Nieuwe zakelijkheid en gezondheid'. Deze zone is op de volgende afbeelding weergegeven:
Zone 2 'Nieuwe Zakelijkheid en gezondheid' (Bron: Structuurschets Heerde 2025)
Dit is de economische zone tussen Heerde en Wapenveld, inclusief de gebieden ten noorden en zuiden daarvan. Het is een zone waarin zowel wonen, werken, recreatie en zorg als natuur en groen een plek hebben. Kortom, een dynamisch gebied dat zich verder kan ontwikkelen, maar met respect voor omliggende functies.
Het plangebied is gesitueerd binnen de begrenzing van de cirkel, helemaal onderaan. Op basis van de Structuurschets Heerde 2025 vormt het gebied ter plaatse van deze cirkel een 'Economisch knooppunt'. Het gebied rond de afslag Heerde-Zuid van de A50 kan binnen landschappelijke randvoorwaarden ontwikkeld worden tot een economische knoop. In deze infrastructurele knoop kunnen in de directe omgeving economische ontwikkelingen plaats vinden.
Conclusie
De beoogde ontwikkelingen in het plangebied passen binnen het kader van de Structuurvisie Heerde 2025
Het landschapsontwikkelingsplan (LOP) en bijbehorend uitvoeringsprogramma is samen met de gemeenten Epe en Voorst opgesteld. Het doel van de gemeente met het LOP is:
In het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) van Veluwe tot IJssel ligt het betreffende perceel binnen de landschapseenheid ‘Dekzandruggen en oude bouwlanden’. Voor de landschapseenheid ‘Dekzandruggen en oude bouwlanden’ zijn in het LOP de volgende relevante beleidsambities geformuleerd:
Bij de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied zal zoveel mogelijk rekening gehouden worden met de genoemde beleidsambities.
Door het Norminstituut Bomen is het Handboek Bomen uitgebracht. Dit handboek is als Bijlage 2 opgenomen in deze toelichting. Het Norminstituut Bomen heeft als doel de kwaliteitszorg rond bomen in de openbare ruimte te verbeteren. Het Instituut ontwikkelt en standaardiseert normen, procedures en regelgeving ten aanzien van bomen in de openbare ruimte. Dit resulteert in procesmatige, uniforme werkwijzen en toetsbare kwaliteitseisen en resultaatsverplichtingen, zoals het Handboek Bomen. Het Norminstituut Bomen faciliteert instrumenten en ondersteunt opdrachtgevers en opdrachtnemers, is onafhankelijk en voert zelf geen adviserende werkzaamheden uit.
In het handboek wordt uitgebreid aandacht besteed aan de volgende onderwerpen:
Bij het omgaan met bomen in het plangebied dient rekening gehouden te worden met hetgeen in het Handboek Bomen is aangegeven.
De gemeenteraad van Heerde heeft de Welstandsnota gemeente Heerde op 24 mei 2004 vastgesteld. In de nota is het welstandsbeleid van de gemeente Heerde beschreven en zijn zowel gebiedsgerichte als algemene welstandscriteria geformuleerd.
Deelgebieden
In de welstandsnota worden 7 deelgebieden onderscheiden. Aan elk deelgebied is een welstandsniveau toegekend. Er wordt onderscheid gemaakt in vier welstandsniveau's, te weten:
Omdat het plangebied niet gelegen is binnen een van de deelgebieden, hoeft er in principe geen welstandstoets plaats te vinden. Met andere woorden: het gebied is welstandsvrij.
Echter, gezien de omvang van de voorgenomen ontwikkeling zal er een beeldkwaliteitsplan opgesteld worden. In dat beeldkwaliteitsplan zal een toonbeeld opgenomen worden van hetgeen met circulair bouwen mogelijk is. Deze voorbeelden zullen dan als referentie gelden ten aanzien van de gewenste verschijningsvorm van de nieuwbouw.
Cittaslow is het internationale keurmerk voor gemeenten die op het gebied van leefomgeving, landschap, streekproducten, gastvrijheid, milieu, infrastructuur, cultuurhistorie en behoud van identiteit tot de top behoren. Cittaslow Nederland is het netwerk van alle gemeenten in Nederland met het Cittaslow keurmerk. Door zich aan te sluiten bij het Nederlandse Cittaslow netwerk, kunnen gemeenten samenwerken om de kwaliteit van leven te verbeteren door het authentieke te koesteren en nieuwe technieken in te zetten die vooruitgang mogelijk maken.
Heel kort samengevat richt een Cittaslow-gemeente zich op de mens in een duurzame omgeving; kwaliteit van leven voor inwoners, bezoekers en ondernemers. Een Cittaslow-gemeente streeft naar een duurzame omgeving die verbonden is met een kwalitatief hoogwaardig landschap, waar een krachtige sociale gemeenschap aanwezig is die door de gemeente ondersteund wordt. Een Cittaslow-gemeente is innovatief, maar gaat tegelijkertijd terug naar de oorsprong. Identiteit en cultuurhistorie zijn hierbij belangrijke elementen. Dit wordt ondersteund door waarden als authenticiteit, gastvrijheid, respect, tijd en aandacht voor elkaar. Het permanent en consequent vanuit deze filosofie werken als gemeente onderscheidt ons als Cittaslow-gemeente van andere gemeenten.
Heerde werd op 21 oktober 2012 Cittaslow en was daarmee de vijfde Cittaslow van Nederland. Heerde heeft alles wat je van een Cittaslow-gemeente kunt verwachten: rust en ruimte, mooie natuur, rijke cultuurhistorie, streekproducten en een gastvrije bevolking:
De voorgenomen ontwikkeling op de locatie aan de Zwarteweg kan gezien worden als een voorbeeld van een duurzame ontwikkeling. Het circulair bouwen wordt hier in de naaste toekomst niet alleen zo wijd mogelijk onder de aandacht gebracht, maar zal ook in alle haarvaten van het gebouw zichtbaar zijn. Gestreefd wordt hier een schoolvoorbeeld van circulair bouwen te realiseren, door zoveel mogelijk gebruik te maken van grondstoffen, die elders overbodig geworden zijn.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en belangenafweging (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).
Bodemonderzoek
In oktober 2019 is een actualiserend verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Ecoreest. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in een rapport, dat als Bijlage 3 is opgenomen.
Op basis van het onderzoek concludeert Ecoreest het volgende:
Op basis van het huidige totaal aan gegevens adviseert Ecoreest het volgende:
Conclusie
Het aspect bodem leidt niet tot belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkelingen indien er rekening wordt gehouden met de hiervoor aangegeven aanbevelingen.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van het Rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
Op 1 december 2019 is de digitale watertoets ingevuld. De resultaten van deze watertoets zijn opgenomen in Bijlage 4.
Het Waterschap heeft aangegeven, dat er binnen het plangebied een of meerdere belangrijke oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden liggen, die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat mogelijk daarmee primaire waterbelangen worden geraakt. In het specifieke geval van het plan "Zwarteweg 2" gaat het om de belangen van Leggerwatergangen met beschermingszones. Een van de watergangen vormt de noordelijke begrenzing van het plangebied, terwijl de andere watergang buiten het plangeied is gesitueerd.
Over de hierboven genoemde primaire belangen wil het waterschap graag in gesprek met de initiatiefnemer van het plan. Omdat er meer dan 1500 m2 toename van verhard oppervlak wordt gerealiseerd is ook het realiseren van waterberging een agendapunt.
HEN-wateren en SED-wateren
Daarnaast wijst het Waterschap nog op gebiedsspecifieke aandachtspunten. In het plangebied liggen namelijk een of meerdere wateren met een zeer hoge ecologische waarde. Dit zijn de zogenaamde HEN en SED wateren. Dit zijn wateren van het "Hoogste Ecologische Niveau"(HEN) en wateren met een "Specifiek Ecologische Doelstelling"(SED). Met deze functietoekenning, wil de Provincie Gelderland die ecologische waarde beschermen en eventuele negatieve beinvloeding terugdringen. Het Waterschap wijst er op, dat er meer informatie over de Hen en SED te vinden is op de website van de Provincie Gelderland.
Op de website van de provincie Gelderland is te lezen, dat voor de wateren van het "Hoogste Ecologische Niveau"(HEN) en wateren met een "Specifiek Ecologische Doelstelling"(SED) geldt dat ruimtelijke ingrepen of ontwikkelingen niet mogen leiden tot verslechtering van de waterkwaliteit en aantasting van de morfologie van de beken en waterlopen. Voor een bufferzone ten behoeve van de waterkwaliteit van HEN-wateren wordt uitgegaan van een 15 meter brede zone aan weerszijden van het HENwater zelf en 10 meter aan weerszijden van de toestromende A-watergangen waarin het gebruik van mest en bestrijdingsmiddelen wordt geweerd. In het bestemmingsplan dienen gemeenten de nieuwvestiging van teelten die dergelijke middelen gebruiken te voorkomen en bestaande agrarische bedrijfsvoering wordt door deze zones niet belemmerd.
Uitgangspunt is dat de voorgestane bescherming vooral regeling vindt in de Keur van het waterschap en dat hetgeen met de Keur kan worden geregeld, niet alsnog regeling vindt in het bestemmingsplan.
De watergangen zelf zijn gesitueerd buiten de begrenzing van het plangebied. De bufferzone van de watergang aan de noordzijde van het plangebied ligt deels binnen de begrenzing van het plangebied. De betreffende gronden krijgen op basis van het nieuwe bestemmingsplan de bestemming "Bos".
Naast deze gebiedsspecifieke aandachtspunten wijst het Waterschap op de volgende aandachtspunten:
Algemene aandachtspunten
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen / randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Wij vragen de initiatiefnemer de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van ons waterschap toe te passen.
Overleg met Waterschap
In februari en maart is er overleg gepleegd met het Waterschap over de inhoud van de watertoets. Dit heeft geleid tot de volgende reactie van het Waterschap:
Waterberging
Wat ons betreft ziet het plan er goed uit en lijkt het er inderdaad op dat duurzaamheid een belangrijk thema is. Fijn dat ook aandacht is geschonken aan de mogelijkheden om het hemelwater te bergen in een natuurlijke wadi en dat de huidige watergangen binnen het plangebied (grotendeels) gehandhaafd blijven. Wij vinden het belangrijk dat er voldoende (meer dan 60 mm) waterberging wordt gerealiseerd binnen het plangebied waardoor er geen piekafvoer optreedt naar het omringende watersysteem. Met name de Noordelijke en Middelste Horsthoekerbeek zijn ecologisch zeer waardevol. Door ervoor te zorgen dat het hemelwater bij zware buien binnen het plangebied wordt geborgen stroomt er niet onnodig veel hemelwater naar de beken. Hierbij is het nog wel belangrijk om te onderzoeken of er mogelijk een stuw nodig is om het hemelwater ook daadwerkelijk binnen het plangebied vast te houden. Graag ontvangen we een detailuitwerking van het toekomstige watersysteem binnen het plangebied.
Reactie: Het hemelwater zal ook bij zware regenbuien geborgen worden in het plangebied. Daarbij zal er voor gezorgd worden, dat er niet onnodig veel hemelwater afstroomt naar de beken. In overleg met het Waterschap zal onderzocht worden of er een stuw nodig is om het hemelwater ook echt binnen het plangebied vast te houden.
Begroeiing langs noordoostkant van plangebied
Aan de noordoostkant van het plangebied ligt de Noordelijke Horsthoekerbeek. Voor dit soort beken is het gewenst om veel schaduwgevende beplanting op de oever te hebben waardoor het water minder snel opwarmt en minder snel vol groeit met waterplanten. Op de inrichtingstekening is te zien dat de beplanting langs de beek blijft staan. Dit waarderen wij zeer en willen de initiatiefnemer dan ook vragen om deze dichtbegroeide bosschage ook in de toekomst in stand te houden.
Reactie: Er wordt naar gestreefd de aanwezige bosschages te handhaven. Gebleken is dat deze bosschages veel te lijden hebben gehad van de recente stormen en dat er daarnaast sprake is van veel achterstallig onderhoud. Onderzocht zal worden op welke wijze de bosschages hersteld kunnen worden.
Waterkwaliteit
Tot slot willen wij de initiatiefnemer vragen om bij de opslag van bouwmaterialen extra aandacht te besteden aan tegengaan van het afspoelen van vervuilende stoffen naar het oppervlaktewater.
Reactie: Het beleid van de initiatiefnemer is er op gericht het afspoelen van vervuilende stoffen naar het oppervlaktewater zoveel mogelijk tegen te gaan.
Conclusie
Uit de watertoets en het aanvullende overleg met het Waterschap blijkt, dat er binnen het plangebied op een verantwoorde manier omgegeaan wordt met het hemelwater en het afvalwater. Daarnaast wordt er voor gezorgd, dat de ecologisch zeer waardevolle beken aan de rand van het plangebied niet belast worden met afstromend hemelwater vanuit het plangebied.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet 2016. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Heerde is in het bezit van een Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) en een Archeologische beleidskaart voor het grondgebied van de gemeente Heerde. De gemeentelijke archeologische beleidskaart is vastgesteld door de gemeenteraad op 12 maart 2012. Op deze kaart is aangegeven welke gebieden een hoge, een gematigde, dan wel een lage verwachtingskans op archeologische vondsten hebben en waar zich archeologische monumenten bevinden.
De kaart geeft aan in welke gebieden er onderzoek gedaan moet worden en in welke gebieden onderzoek achterwege kan blijven. Op de volgende afbeelding is een uitsnede van deze kaart weergegeven.
Afbeelding: Uitsnede gemeentelijke archeologische beleidskaart 2012 (Plangebied ligt binnen de blauwe cirkel)
Het plangebied ligt in een gebied dat is aangegeven met een 'hoge verwachting'. In deze gebieden is archeologisch onderzoek verplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen met een verstoringsoppervlak groter dan 100 m2 en die dieper gaan dan 40 centimeter beneden maaiveld.
Omdat de voorgenomen ontwikkeling groter is dan 100 m2 en dieper gaat dan 40 centimeter beneden maaiveld is er in 2006 een Inventariserend Archeologisch Veldonderzoek (IAV) uitgevoerd door het Archeologisch Onderzoeks- en Adviesbureau De Steekproef. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in Bijlage 5.
Op basis van het verrichte inventariserende archeologische onderzoek concludeert het adviesbureau dat de kans op onverstoorde archeologische grondsporen in het plangebied klein is. Beschermende en/of beperkende maatregelen zijn dan ook niet wetenschappelijk te verdedigen. Archeologisch vervolgonderzoek is niet noodzakelijk. het bureau wijst er wel op, dat indien er bij de uitvoering onverhoopt archeologische grondsporen worden aangetroffen en/of vondsten worden gedaan, hiervan direct melding dient te worden gedaan bij de gemeente Heerde.
Cultuurhistorie
De gemeente heeft een cultuurhistorische waardenkaart vastgesteld. Deze rapportage dateert van januari 2017. Er heeft een inventarisatie en waardering plaatsgevonden van de cultuurhistorische elementen en objecten.
De belangrijkste criteria voor cultuurhistorische elementwaardering zijn de volgende:
Vastgesteld kan worden dat er in het plangebied geen sprake is van waardering puntelementen, lijnelementen en/of vlakelementen. Vanuit cultuurhistorie zijn er geen belangen, die zeker gesteld hoeven te worden.
Conclusie
Vanuit archeologie en cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen, die de voorgenomen ontwikkeling in de weg staan.
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wet natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante negatieve gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Er is een quick scan natuurbescherming opgesteld voor het centrale deel van het plangebied door Ecoreest in maart 2019. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in Bijlage 6.
Gebied, dat onderzocht is door Ecoreest in maart 2019
Op basis van het onderzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden:
Conclusie soortenbescherming
In de voormalige zoutloods zijn meerdere vogelnesten aangetroffen. Mogelijk behoren deze vogelnesten toe aan vogels die onder categorie 5 soorten vallen. Het is niet bekend of er voor deze soorten voldoende alternatieve nestlocaties in de omgeving aanwezig zijn.
Binnen het terrein van de voormalige zoutloods kunnen zich verblijfplaatsen van de steenmarter en andere kleine marterachtigen bevinden.
Er kunnen zich verblijfplaatsen van vleermuizen bevinden in het gebouw van het Witte kruis en Nuon. Tevens kan het terrein rondom de onderzoekslocatie en de directe omgeving onderdeel uitmaken van het foerageergebied en vliegroutes van vleermuizen.
De overige te verwachten diersoorten zijn aangemerkt als vrijgestelde soorten waarvoor in het kader van bestendig beheer, bestendig gebruik, onderhoud aan infrastructuur of ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling geldt. Dit houdt in dat in het kader van de Wet natuurbescherming geen ontheffing noodzakelijk is voor het uitvoeren van de voorgenomen werkzaamheden. Daarnaast worden populaties van bovengenoemde soorten niet in gevaar gebracht. Het zal voornamelijk gaan om verstoring van individuen.
In de voormalige zoutloods kunnen algemene vogelsoorten tot broeden komen. Alle in gebruik zijnde vogelnesten zijn beschermd. Voor het broedseizoen wordt geen standaard periode gehanteerd, van belang is of er een broedgeval aanwezig is. Globaal loopt het broedseizoen van vogels van 1 maart tot 1 september. Dit is afhankelijk van de soort en van de klimatologische omstandigheden.
Conclusies gebiedsbescherming
De onderzoekslocatie is gelegen ten oosten van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied de Veluwe. De afstand tussen de onderzoekslocatie en dit Natura 2000-gebied bedraagt circa negenhonderd meter. Gelet op de afstand tot het gebied, de kernopgave van het gebied en de aard van de geplande ingreep is er geen onderzoek in het kader van gebiedsbescherming binnen de Wet natuurbescherming uitgevoerd.
Daarnaast is de locatie gelegen naast het Natuurnetwerk Nederland. De NNN-gebieden zullen tijdens de werkzaamheden niet worden aangetast. Daar er geen sprake is van aantasting van wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN is verder onderzoek naar invloeden op het NNN niet van toepassing.
Op basis van deze bevindingen kunnen de volgende aanbevelingen gedaan worden:
Aanbevelingen
Nader onderzoek
Het kan niet worden uitgesloten dat er verblijfplaatsen van de steenmarter, andere kleine marterachtigen en vleermuizen en nestplaatsen van categorie 5 vogelsoorten aanwezig zijn binnen de onderzoekslocatie. Nestplaatsen van categorie 5 vogelsoorten en verblijfplaatsen van steenmarters en vleermuizen zijn streng beschermd in het kader van de Wet natuurbescherming.
Om te bepalen of er al dan geen (steen-)marterverblijfplaatsen, vleermuisverblijfplaatsen en nestplaatsen van categorie 5 vogelsoorten aanwezig zijn, is aanvullend onderzoek nodig. Tevens wordt gekeken of voldoende alternatieven aanwezig zijn in de omgeving van de onderzoekslocatie voor categorie 5 vogelsoorten. Alleen dan kan bepaald worden of er bij de voorgenomen werkzaamheden sprake is van overtreding van verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming.
Het nader onderzoek naar categorie 5 vogelsoorten kan in het broedseizoen worden uitgevoerd. Er zal worden bepaald welke soorten en hoeveel nesten er aanwezig zijn. Tevens wordt gekeken of er voldoende alternatieven in de omgeving van de onderzoekslocatie aanwezig zijn voor eventueel aanwezige categorie 5 vogelsoorten.
Het nader onderzoek naar de steenmarter en andere kleine marterachtigen kan jaarrond worden uitgevoerd en bestaat uit het plaatsen en controleren van wildcamera’s. Daarnaast wordt aan de hand van sporenonderzoek een controle uitgevoerd op het terrein van de voormalige zoutloods naar de aanwezigheid van mogelijke verblijfplaatsen. Het onderzoek neemt ongeveer twee tot drie weken in beslag.
Leidraad voor vleermuisonderzoek is het vleermuisprotocol van 2017. Voor een volledig vleermuisonderzoek zijn meerdere veldbezoeken nodig in de periode half mei - september.
Afhankelijk van de resultaten wordt bepaald of maatregelen en/of een ontheffing nodig zijn.
Broedvogels
Opgemerkt wordt dat de voormalige zoutloods in het broedseizoen tevens geschikt zijn als broedlocatie voor diverse (niet jaarrond beschermde) vogelsoorten. Alle in gebruik zijnde nesten zijn beschermd. Indien er geen werkzaamheden plaatsvinden binnen het broedseizoen wordt er geen overtreding van de Wet natuurbescherming verwacht wat betreft nestlocaties voor vogels. Voor het broedseizoen wordt geen standaard periode gehanteerd, van belang is of er een broedgeval aanwezig is. Globaal loopt het broedseizoen van vogels van 1 maart tot 1 september. Dit is afhankelijk van de soort en van de klimatologische omstandigheden.
Indien de werkzaamheden binnen het broedseizoen plaatsvinden moet voorafgaand hieraan de locatie worden vrijgegeven door een ervaren ecoloog. Indien bij de controle in gebruik zijnde nesten van vogels, of in aanbouw zijnde nesten worden aangetroffen moeten de werkzaamheden worden uitgesteld tot het nest niet meer in gebruik is.
Het bovenstaande heeft geleid tot een aanvullend onderzoek, eveneens uitgevoerd door Ecoreest. Dit aanvullend onderzoek is uitgevoerd naar de kleine marterachtigen, vleermuizen en categorie 5 vogelsoorten. Voor de resultaten van dit onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 7.
Op basis van het nadere onderzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden:
Dit leidt tot onderstaande aanbevelingen ten aanzien van ontheffingen:
Daarnaast worden de volgende aanbevelingen gedaan ten aanzien van mitigerende maatregelen:
Geconstateerd is, dat het onderzoek naar natuurbescherming uit maart 2019 niet het totale plangebied heeft omvat. In plaats daarvan is alleen het centrale gebied onderzocht, maar de groenzone rondom (nog) niet. Daarom is er aanvullend onderzoek nodig ten aanzien van deze groenzones.
Een klein deel van deze groenzone is al onderzocht in het kader van het bestemmingsplan voor het geplande tankstation door Eelerwoud in augustus 2019. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 8.
Op basis van dat onderzoek is het volgende geconcludeerd:
Zoals gezegd betreft het onderzoek van Eelerwoud slechts een klein deel van de groenzones. Daarom is er door Ecoreest in december 2019 aanvullend onderzoek verricht naar de overige groenzones. Deze zijn hieronder in beeld gebracht:
Gebied, dat onderzocht is door Ecoreest in december 2019
De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in Bijlage 9.
Op basis van dit onderzoek is het volgende geconcludeerd:
Daarnaast worden de volgende aanbevelingen gedaan:
In maart 2020 is het bureau Ruimte voor Advies BV gestart met het nader onderzoek naar marterachtigen. In het plangebied zijn sporenbuizen en cameravallen opgesteld. De resultaten van het onderzoek zijn verwoord in een rapport, dat als Bijlage 10 is opgenomen bij deze toelichting. Na analyse van de beelden en de sporenbuizen kunnen de volgende conclusies getrokken worden:
De conclusies van de onderzoeken die zijn uitgevoerd kunnen als volgt worden samengevat:
Gelet op de conclusies van de uitgevoerde ecologische onderzoeken geldt dat maatregelen worden genomen om verstoring van broedende vogels tegen te gaan. Vanwege de aanwezigheid van een paarverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis zijn mitigerende maatregelen noodzakelijk waarvoor een vergunning op grond van de Wnb nodig is. Vanwege de kap van bomen geldt een meld- en herplantplicht in het kader van de Wnb. De initiatiefnemer is bereid alle noodzakelijke maatregelen te nemen en alle benodigde vergunningen en dergelijke aan te vragen. Met in achtneming hiervan kan geconcludeerd worden, dat er vanuit het aspect ecologie geen belemmeringen zijn, die de voorgenomen ontwikkeling in de weg staan.
Er is in maart 2020 een boomeffectanalyse uitgevoerd door De Boomingenieur. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in een rapport, dat als Bijlage 11 bij deze toelichting is gevoegd.
Aanleiding voor het onderzoek zijn de voorgenomen herinrichtingsplannen op het perceel aan de Zwarteweg. Het perceel is omringd door bosplantsoen welke hoofdzakelijk uit Gewone essen en zomereiken bestaat. Door de herinrichting van het perceel zullen er delen bosplantsoen moeten wijken. De gemeente Heerde heeft aangegeven dat zij graag voor deze herinrichting een BEA zien, waarin de effecten op het huidige bomenbestand inzichtelijk wordt gemaakt.
Een BEA is een gestandaardiseerde onderzoeksmethode om de mogelijke effecten van ruimtelijke ingrepen te beoordelen. De volgende vragen staan in deze BEA centraal:
Op basis van het uitgevoerde onderzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden:
Van de 367 onderzoeksbomen zijn er 103 dood, 52 hebben een slechte conditie, 139 een matige, 72 een redelijke en slechts 1 boom een goede conditie (grafiek 1).
Grafiek 1: Verdeling conditieklassen
De dode bomen betreffen voornamelijk Gewone essen. Aannemelijk is dat deze onder de essentaksterfte zijn bezweken.
De toekomstverwachting in de huidige omstandigheden is voor 103 onderzoeksbomen zeer slecht (0 jaar), voor 60 bomen slecht (0 tot 5 jaar), voor 96 bomen matig (5 – 10 jaar), voor 81 bomen redelijk (10 – 15 jaar) en voor 27 bomen goed (> 15 jaar).
Grafiek 2: verdeling klassen in toekomstverwachting
De kwaliteit van de bomen is gezien het aantal dode bomen en de gebreken in enkele bomen over het algemeen matig tot slecht. De jongere bomen (voornamelijk de Gewone beuk) hebben een redelijk tot goede kwaliteit.
De bosvakken, bomen buiten het hekwerk, vertonen hetzelfde beeld als de bomen binnen het hekwerk van Zwarteweg 4. Zo zijn nagenoeg alle Gewone essen dood, bevatten de vakken ook omgewaaide bomen en bomen in matige tot slechte conditie.
Bomen in het bosvak ten noorden van het perceel, grenzen aan de op- en afrit van de A50 vertonen hetzelfde beeld als de onderzochte bomen.
In de huidige omstandigheden kunnen de bomen en de omliggende bosvakken niet lang duurzaam in stand worden gehouden. De bomen staan erg dicht op elkaar (stakenfase), hebben geen gevarieerde onderbegroeiing, waardoor het “bos” ecologisch gezien niet heel waardevol is. Grootschalig onderhoud kan hier verandering in brengen. Het huidige onderhoudsniveau is (zeer) achterstallig.
De 367 onderzoeksbomen (alle bomen binnen het hekwerk) komen in de voorgenomen nieuwe situatie niet meer voor. Op deze locaties zijn parkeerplaatsen, rijbanen, opslaglocaties, een tankstation, een wadi/waterberging en een circulair kenniscentrum en daarbij behorende hallen, deels geconditioneerd ingepland.
De bosvakken (de bomen buiten het hekwerk) blijven aan de zuidwest-, west-, noordwesten de noordzijde gehandhaafd.
De bosvakken aan de noordoost-, oost-, zuidoost- en zuidzijde zullen grotendeels niet gehandhaafd kunnen blijven door de aanleg van een tankstation, wadi/waterberging, circulair kenniscentrum en daarbij behorende hallen, deels geconditioneerd en een opslaglocatie.
Dit heeft geleid tot de volgende aanbevelingen:
De onderzoeksbomen en de bosvakken verkeren in een matige tot slechte conditie, met daarin veel dode en omgewaaide bomen. De bomen staan erg dicht op elkaar en kennen nauwelijks diversiteit in opbouw. Het onderhoudsniveau is (zeer) achterstallig.
Aanbevolen wordt om voor de te handhaven bomen en bosvakken een groot onderhoudsplan op te stellen en na goedkeuring uit te voeren.
Door de bosvakken te ontdoen van de dode en omgewaaide bomen, kan er eenvoudig een dunning worden voorgesteld waarin slechte bomen kunnen wijken en redelijk tot goede bomen de kans krijgen zich verder te ontwikkelen. Op de vrijgekomen plaatsen dienen heesters en enkele jonge (duurzame) bomen te worden aangeplant. Op deze wijze zullen de bosvakken niet alleen ecologisch waardevoller worden, maar zal deze ook duurzamer en robuuster worden. Dit alles zal ook esthetisch gezien mooier worden, waardoor de nieuwe herinrichting beter tot uiting komt.
De aanbevelingen puntsgewijs zijn:
Conclusie:
De boodschap is duidelijk: er dienen veel inspanningen verricht te worden om de bosschages te herstellen. In de komende jaren zullen de nodige onderhoudswerkzaamheden verricht worden om de bosschages weer nieuw leven in te blazen.
Door Lagemaat is aangegeven met welke vervoersbewegingen er rekening gehouden dient te worden indien het circulaire kenniscentrum 'in bedrijf is'. In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van alle vervoersbewegingen, inclusief het interne verkeer op het perceel:
Op de situatietekening zijn in rood de vervoersbewegingen aangegeven van- en naar het perceel, waarbij gebruik gemaakt wordt van de huidige ontsluiting op de Zwarteweg als in- en uitrit. Concreet betekent dit, dat de vrachtwagens vanaf de Zwarteweg het terrein oprijden tot de bedrijfshallen. Daar laden of lossen ze hun vracht en rijden vervolgens via dezelfde route weer terug naar de Zwarteweg. Personenauto's worden direct aan het begin opgevangen op de beschikbare parkeerplaatsen, zodat er op het terrein zelf geen vermenging plaatsvindt van personenvervoer en goederenvervoer.
Op de situatietekening zijn in het blauw de vervoersbewegingen aangegeven vanaf de bestaande locatie van Lagemaat naar het perceel Zwarteweg 2, waarbij ze via de bestaande inrit naar de ambulancepost het terrein oprijden. Op het terrein wordt het personeel voorzien van het juiste gereedschap om de werkzaamheden voor die dag te kunnen uitvoeren. Vervolgens verlaten ze het terrein weer via de bestaande uitrit op de Zwarteweg.
Met nadruk dient hier opgemerkt te worden, dat een deel van de Zwarteweg in de toekomst dus gevrijwaard zal worden van verkeer, dat van- of naar het perceel Zwarteweg 2 inrit rijdt. Hierdoor zal de verkeersbelasting en ook de mogelijke verkeershinder op dit deel van de Zwarteweg tot het verleden behoren.
Al het verkeer zal vervolgens via de bestaande aansluiting van de Zwarteweg op de Eperweg haar weg vervolgen. Gezien het beperkte verkeersaanbod van het circulaire kenniscentrum ten opzichte van de huidige verkeersintensiteiten op de Eperweg mag verwacht worden, dat dit niet tot problemen zal leiden op de Eperweg. Daarbij kan nog vermeld worden, dat er nog aanpassingen aan de Eperweg gepland zijn in verband met de komst van een hotel en een transferium aan de overzijde van de Eperweg (nabij de Mc Donalds.
Conclusie:
Het aspect verkeer is geen belemmering voor de vestiging van het circulaire kenniscentrum.
Uit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening moet bij nieuwe ontwikkelingen worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen voor gevoelige functies als wonen. Daarnaast dient te worden bezien of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (de 'omgekeerde werking').
Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid aansluiting te zoeken bij de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Deze publicatie is als Bijlage 12 opgenomen in deze toelichting. Andersom kan deze publicatie worden gebruikt voor het op verantwoorde wijze inpassen van bedrijvigheid in de fysieke omgeving.
In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: ‘rustige woonwijk’, ‘rustig buitengebied’ en ‘gemengd gebied’. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd.
Wanneer we de omgeving van het plangebied in ogenschouw nemen, dan valt het op, dat er naast enkele woningen ook aanzienlijke bedrijvigheid aanwezig is alsmede diverse typen horeca. In de naaste toekomst zullen langs dit deel van de Eperweg nog meer functies gerealiseerd worden (o.a. een hotel en een transferium). Tezamen met de ligging van het plangebied (in de oksel van de A50 en de Eperweg) kan gesteld worden, dat hier zeker geen sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'rustig buitengebied'. In plaats daarvan is hier sprake van een 'gemengd gebied'.
De VNG-handreiking geeft op systematische wijze informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op gemeentelijk niveau op elkaar af te stemmen. In de publicatie zijn richtafstanden gegeven. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De afstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).
In de VNG-publicatie zijn voor het bepalen van de richtafstanden de volgende uitgangpunten gehanteerd:
De richtafstanden lopen op naar mate sprake is van een bedrijf in een hogere milieucategorie. Zoals bij de uitgangspunten voor de richtafstanden is gesteld, kan bij het type gemengd gebied de richtafstand zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat met één afstandsstap worden verlaagd (dus van bijvoorbeeld 50 naar 30 meter voor milieucategorie 3.1). Verdere reducties zijn blijkens de toelichting in de VNG-publicatie niet te verantwoorden, omdat in algemene zin niet aannemelijk kan worden gemaakt dat het woon- en leefklimaat niet wordt aangetast en het functioneren van bedrijven niet in gevaar wordt gebracht. De richtafstand wordt gemeten vanaf de grens van het bedrijfsperceel tot de gevel van het gevoelige object.
Navolgende tabel geeft aan wat de richtafstanden zijn voor de verschillende milieucategorieën, zowel voor ‘rustige woonwijken’ of ‘rustige buitengebieden’ als voor ‘gemengde gebieden’.
Richtafstanden en omgevingstype (bron: VNG, 2009)
Er kan op twee manieren worden gezoneerd, om ruimtelijke scheiding van functies te bewerkstelligen:
Aan de Zwarteweg zijn een drietal woningen/ woonbestemmingen aanwezig. Daarnaast is ook langs de noordzijde van de Eperweg nog een woning aanwezig. Deze woningen dienen beschermd te worden tegen belastende activiteiten in het plangebied. Daarom is bij onderhavig bestemmingsplan gebruik gemaakt van inwaartse zonering.
Daarbij wordt er van uitgegaan, dat het een gemengd gebied betreft, zoals hierboven gemotiveerd is aangegeven. Er wordt aan de hand van de afstand van een gevoelig object, in dit geval de omliggende woningen, bepaald welk type bedrijvigheid op welk gedeelte van het bedrijventerrein aanvaardbaar is. Hoe groter de afstand tussen de woningen en de locatie op het bedrijventerrein, hoe zwaarder de bedrijfsvoering van de bedrijven kan zijn.
Vanaf de gevels van de bestaande woningen zijn zones getrokken. Hierbij geldt dat:
De zonering is in beeld gebracht op de verbeelding, met dien verstande dat de 10 m-zone en de 30 m-zone hierop niet is aangegeven. Dit is niet nodig, aangezien zowel de 10 m-zone als de 30 m-zone buiten het plangebied vallen. Ook de zone tussen 200 en 300 meter is niet op de plankaart aangegeven, omdat ook deze zone buiten het plangebied valt. Als gevolg van deze zonering wordt voorkomen dat er sprake is van een toename van hinder op bestaande hindergevoelige functies in de omgeving van het plangebied.
Nu is het natuurlijk de vraag of de activiteiten van het circulair kenniscentrum met bijbehorende bedrijfshallen behoren tot de milieucategorieen, die ter plaatse op basis van de milieuzonering toelaatbaar zijn. Om dit te kunnen bepalen is het nodig te weten welke activiteiten er in het circulaire kenniscentrum zullen plaatsvinden. Door de initiatiefnemer is de volgende typering van werkzaamheden aangegeven, die ter plaatse uitgevoerd zullen worden:
Als onderdeel van het circulaire kenniscentrum kan een breed scala van activiteiten bewerkingen/ handelingen plaatsvinden met producten/ voorwerpen waarvan de aard van de bewerking overeenkomt met de bewerking van nieuwe bouwmaterialen. Gedacht kan worden aan:
Deze activiteiten/ handelingen zullen plaatsvinden met een breed pallet van materialen en producten, zoals aan: hout, metaal, kunststof, glas, kalksteen, gipsproducten, betonproducten / betonwaren, isolatiematerialen, kozijnen en gevelelementen.
De combinaties van handelingen/ activiteiten met bovengenoemde materialen en producten kunnen op grond van de Staat van Inrichtingen ingedeeld worden in milieucategorie 3.1, 3.2 of 4.1. Vanwege de relatieve beperkte capaciteit (doorzet/ oppervlakte) en (veelal) inpandig uitvoeren van activiteiten is eveneens sprake van een (relatief) beperkte milieuhinder en kunnen activiteiten die formeel worden ingedeeld in milieucategorie 4.1 op basis hiervan worden aangemerkt als vergelijkbaar met activiteiten die worden ingedeeld in milieucategorie 3.1/ 3.2.
Op de plankaart is te zien, dat de grens tussen de zone, waar bedrijfsactiviteiten toegestaan zijn tot en met milieucategorie 3.2 en de zone, waar bedrijfsactiviteiten toegestaan zijn tot en met milieucategorie 4.1 dwars door het plangebied loopt:
In dit bestemmingsplan is gekozen voor een 'dubbelbestemming' voor de gronden met de bestemming 'Bedrijf'. Alle gronden met de bestemming 'Bedrijf' zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - circulair kenniscentrum'. De bedoeling van de specifieke bestemming is om activiteiten in het kader van het circulair kenniscentrum, die vallen in een hogere categorie-indeling dan op een bepaalde locatie toegestaan (inwaartse milieuzonering), toch toe te staan voor zover deze activiteit past binnen de specifieke bestemming. In de regels is om deze reden een begripsbepaling opgenomen van een circulair kenniscentrum, zodat hierover geen misverstanden kunnen ontstaan.
Conclusie:
Door toepassing van een inwaartse milieuzonering in combinatie met de specifieke bestemming 'Circulair kenniscentrum' is het mogelijk de beoogde activiteiten van het circulaire kenniscentrum op deze locatie uit te voeren zonder overlast te veroorzaken voor omwonenden. Uiteraard zal via het milieuspoor er voor gezorgd worden, dat alleen activiteiten toegelaten worden, die goed ingepast kunnen worden in de (woon)omgeving.
Wanneer we de toekomstige activiteiten op het perceel in ogenschouw nemen, dan kan geconcludeerd worden, dat de doorslaggevende milieufactor 'geluid' is. Om een goed beeld te krijgen van de invloed van het geluid (industrielawaai) op de omgeving is door Groundforceone in april/ mei 2020 (redactioneel geactualiseerd in januari 2021) een akoestisch onderzoek ingesteld naar de mogelijke invloed van de activiteiten op het terrein van het toekomstige circulaire kenniscentrum, inclusief de verkeersbewegingen van- en naar dit bedrijf. Als input voor deze berekening zijn de verwachte geluidsbronnen opgenomen van het circulaire kenniscentrum "in werking":
Berekend is wat de geluidsbelasting zal zijn op de geluidgevoelige functies in de directe omgeving. Het betreffen hier 3 woningen aan de Zwarteweg en 1 woning aan de Eperweg. De berekening zelf is opgenomen in Bijlage 13. Op basis van de uitgevoerde berekeningen kunnen de volgende conclusies getrokken worden:
Conclusie
Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat bij geen enkele geluidgevoelige functie in de omgeving de grenswaarden overschreden worden. Daarom kan gesteld worden, dat de bedrijfsactiviteiten van het toekomstige circulaire kenniscentrum geen invloed uitoefenen op de omgeving qua industrielawaai. Omdat geluid de doorslaggevende milieufactor is kan ook gesteld worden, dat de vestiging van het circulaire kenniscentrum met bijbehorende bedrijfshallen op de beoogde locatie geen onevenredig nadelige invloed uitoefent op de directe woonomgeving.
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit samen met de AMvB "Niet in betekenende mate bijdragen" (NIBM), de ministeriële regeling NIBM, de ministeriële regeling Projectsaldering en de ministeriële regeling Beoordeling luchtkwaliteit in werking getreden.
Projecten die "niet in betekenende mate bijdragen" aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens de nieuwe wet niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht.
Het "Besluit niet in betekenende mate" (NIBM) omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor fijn stof en NO2. Voor woningbouw ligt de 3%-grens op 1.500 woningen.
Voor wat betreft de luchtkwaliteit wordt voldaan aan een goed woon- en leefklimaat als de grenswaarden (jaargemiddelde concentratie van stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10)) niet worden overschreden. In de directe nabijheid van de locatie zijn geen activiteiten zoals veehouderijen, industrieën of/en verkeer die een extra toename NO2 of PM10 produceren, waardoor de achtergrondconcentratie bepalend is. De achtergrondconcentratie is de totale concentratie van alle bronnen per vak van 1 kilometer bij 1 kilometer. De achtergrondconcentratie wordt jaarlijks bepaald door de emissies van veehouderijen, industrieën en verkeer bij elkaar op te tellen. De jaargemiddelde achtergrondconcentratie ter plaatse van de locatie ligt ver beneden de wettelijke grenswaarde van 40 µg/m³. De concentratie fijn stof ter plaatse van de locatie is dermate laag dat uit het oogpunt van luchtkwaliteit dan ook sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Om te bepalen of de bijdrage van de geplande ontwikkeling Niet In Betekenende Mate (NIBM) zal zijn is een berekening uitgvoerd met behulp van de NIBM-tool 2019. Het resultaat van deze berekening is hieronder opgenomen:
Op basis van artikel 5.16, lid 1 onder a van de Wet milieubeheer (Wm) kan gesteld worden dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de planontwikkeling.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.
In het kader van de Natuurbeschermingswet moet uitgesloten worden dat significante negatieve effecten kunnen optreden in Natura 2000-gebieden. Stikstofdepositie kan verslechterende gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden waarvoor een Natura 2000-gebied is aangewezen. Deze gevolgen kunnen significant zijn wanneer een plan, project of andere handeling leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die overbelast zijn.
De effectbeoordeling stikstofdepositie heeft tot doel de NOx (stikstof) en NH3 (ammoniak) emissies naar de lucht door het voornemen inzichtelijk te maken, de toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden te berekenen. De effectbeoordeling stikstofdepositie wordt afgesloten met conclusies waarbij duidelijk wordt of in het kader van de Wet Natuurbescherming significante effecten uitgesloten kunnen worden, dan wel een nader onderzoek nodig is (passende beoordeling).
Het plangebied ligt op 1 kilometer van het Natura 2000-gebied de Veluwe en 4 kilometer van de Rijntakken waardoor stikstofdepositie in de verschillende fases van de ontwikkeling aan de orde kunnen zijn. Door recente ontwikkelingen is het ook voor kleine ruimtelijke plannen relevant om te beschouwen of sprake is van stikstofdepositie in naturagebieden als gevolg van het plan. Daarbij moeten zowel de gevolgen van de sloopfase, (ver)bouwfase, feitelijke situatie en de gebruikersfase in kaart worden gebracht. Ook spelen stikstofarme keuzes in het ontwerp van de beoogde situatie een rol. In de onderstaande figuur is een overzicht gegeven van de ligging van het plangebied en het naturagebied:
Situering plangebied ten opzichte van natura 2000-gebieden (bron: Aerius Calculator)
Door Soundforceone is in mei 2020 een effectbeoordeling stikstofdepositie opgesteld. Dit rapport is in september 2020 nog op enkele onderdelen aangepast, zonder dat dit gevolgen heeft gehad voor de conclusies. In oktober 2020 is een nieuwe, geactualiseerde versie van AERIUS Calculator beschikbaar gesteld. Om te weten te komen, of de conclusies gehandhaafd kunnen worden is in december 2020 nog een nieuw berekening uitgevoerd op basis van deAerius Calculator van oktober 2020. De resultaten van deze berekening zijn opgenomen Bijlage 14. Hoewel de nieuwe berekeningen leiden tot iets gewijzigde uitkomsten, kan de eindconclusie (die reeds in mei 2020 is getrokken) nog steeds gehandhaafd blijven.
Bij het opstellen van het stikstofonderzoek is gebruik gemaakt van dezelfde invoergegevens als bij het onderzoek naar industrielawaai:
Op basis van deze invoergegevens zijn in het onderzoek achtereenvolgens de volgende situaties onderzocht:
Hierbij geldt dat de depositie van de toekomstige situatie in de plaats zal komen van die van de feitelijke gebruiksfase en dat de depositie van de aanlegfase niet gelijktijdig plaatsvindt met die van de beoogde gebruiksfase.
Op basis van een berekening met behulp van de Aerius Calculator van oktober 2020 worden in het rapport de volgende conclusies getrokken:
Feitelijke gebruiksfase
Uit de berekeningen voor de feitelijke gebruiksfase is gebleken dat de stikstofdepositiewaarde in de nabijgelegen gebieden niet hoger zal liggen dan 0,14 mol/ha/jaar op de Veluwe en 0,01 op de Rijntakken. Onderstaande afbeelding toont de resultaten van de berekening.
Afbeelding: Aerius uitslag stikstofdepositie feitelijke gebruiksfase 2020. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,14 mol/ha/jaar.
Beoogde gebruiksfase
Uit de berekeningen voor de beoogde gebruiksfase is gebleken dat de stikstofdepositiewaarde in de nabijgelegen gebieden niet hoger zal liggen dan 0,05 mol/ha/jaar op de Veluwe en 0,01 op de Rijntakken.
Onderstaande afbeelding toont de resultaten van de berekening.
Afbeelding: Aerius uitslag stikstofdepositie beoogde gebruiksfase 2022. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,05 mol/ha/jaar.
De stikstofdepositie in de beoogde gebruiksfase is lager dan die in de feitelijke gebruiksfase. Ten opzichte van de feitelijke gebruiksfase is er dus een afname van de stikstofdepositie in de omliggende natura 2000-gebieden. Gelet hierop zijn significant negatieve effecten op de stikstofgevoelige habitats als gevolg van dit plan uitgesloten.
Sloop- en aanlegfase
Uit de berekeningen voor de sloop- en aanlegfase is gebleken dat de stikstofdepositiewaarde in de nabijgelegen naturagebieden niet hoger zal liggen dan 0,02 mol/ha/jaar. Onderstaande afbeelding toont de resultaten van de berekening.
Afbeelding: Aerius uitslag stikstofdepositie sloop- en aanlegfase 2021. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,02 mol/ha/jaar.
Conclusie
De feitelijke gebruiksfase leidt tot een stikstofdepositie van maximaal 0,14 mol/ha/jaar op de Veluwe en 0,02 mol/ha/jaar op de Rijntakken. Zowel de stikstofdepositie van de beoogde gebruiksfase als van de sloop- en aanlegfase is kleiner, respectievelijk maximaal 0,05 en 0,02 mol/ha/jaar op de Veluwe en maximaal 0,01 mol/ha/jaar op de Rijntakken.
Ten opzichte van de feitelijke gebruiksfase is dus sprake van een afname van de stikstofdepositie in de omliggende natura 2000-gebieden.
Omdat in de nieuwe gebruikssituatie en in de sloop- en aanlegfase de stikstofdepositie lager is dan in de feitelijke gebruikssituatie zijn nadelige effecten op het natuurgebied uitgesloten en hoeft er in het kader van de bestemmingsplanprocedure geen passende beoordeling te worden gedaan.
Voor het Circulair Kenniscentrum geldt dat er geen activiteiten plaatsvinden die geur veroorzaken. In de directe omgeving zijn ook geen bedrijven aanwezig, die geuroverlast veroorzaken. Er is dus geen sprake van geurhinder, veroorzaakt door activiteiten in het Circulair Kenniscentrum, terwijl anderzijds geen geuroverlast wordt ondervonden vanuit de directe omgeving.
Conclusie
Het aspect geur leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) zijn regels gesteld. Het Bevi heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken.
Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Op vergelijkbare wijze zijn de aanvaardbare risico's, verbonden aan transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en het transport door buisleidingen, vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbij behorende regelingen.
Het doel wordt in Bevi, Bevt en Bevb vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico:
In Bevi, Bevt en Bevb zijn de risiconormen (plaatsgebonden risicoafstanden) wettelijk vastgelegd. Binnen deze afstanden mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht. Beperkt kwetsbare objecten mogen alleen onder zwaarwegende motieven binnen deze risicoafstanden. Er is in Bevi, Bevt en Bevb geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Om te bepalen of het aspect externe veiligheid belemmeringen oplevert voor de realisatie van het plangebied is de risicokaart geraadpleegd:
Uitsnede risicokaart (Bron: Risicokaart.nl)
Op basis van deze risicokaart kunnen de volgende conclusies getrokken worden:
Terzijde kan nog opgemerkt worden, dat in het bestemmingsplan voor het tankstation het volgende is opgenomen in de paragraaf externe veiligheid:
"Een tankstation zonder LPG is geen Bevi-inrichting. Voor tankstations zonder lpg-installatie ligt de risicocontour niet buiten de inrichting. Uit het oogpunt van externe veiligheid vormt het tankstation dan ook geen belemmering voor de woningen in de nabijheid van de planlocatie. Het aspect externe veiligheid is geen beperkende factor voor het onderhavige plangebied" (einde citaat).
Het plan is ter advisering voorgelegd aan de Veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland. De Veiligheidsregio heeft schriftelijk gereageerd. Hun reactie is als Bijlage 15 in deze toelichting opgenomen. De Veiligheidsregio concludeert, dat het voornemen past binnen de normen van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).
Verder constateert de Veiligheidsregio, dat zich in de nabijheid van het plangebied enkele risicobronnen bevinden in de vorm van de A50 en de Eperweg (Provinciale weg 794). De A50 valt onder het Basisnet en heeft een plasbrandaandachtsgebied. Het plangebied valt niet binnen het plasbrandaandachtsgebied, maar voor een deel wel binnen het invloedsgebied brandbare stoffen (zie onderstaande afbeelding).
Afbeelding: Plangebied met invloedsgebied A50 (Bron: Signaleringskaart)
Daarnaast valt het plangebied geheel binnen het invloedsgebied toxische stoffen. Dit betekent, dat zich één van de volgende scenario's zou kunnen voordoen:
Explosie: bij een explosie van een tankwagen met brandbaar gas komt naast hittestraling ook een drukgolf vrij waardoor schade aan de bebouwing kan optreden en hierdoor beschadigd raakt. Een explosie is echter van korte duur en ook de door de explosie ontstane brand is heftig, maar kort. De brandweer zal sneller in de nabijheid van de bron op kunnen treden. De overige hulpdiensten kunnen pas na toestemming van de leidinggevende van de brandweer handelend optreden. Geadviseerd wordt om grote glasoppervlakten aan de zijde van de A50 bij de realisatie te beperken. Een dichte gevel geeft de meeste weerstand, maar zal mogelijk esthetisch niet acceptabel zijn.
Toxische wolk: Bij een toxisch scenario zijn er twee opties: bij een verwachte kortdurende blootstelling van minder dan 4 uur is binnen schuilen met de ramen en deuren gesloten en mechanische ventilatie uit de beste oplossing. Indien de te verwachten blootstelling langer dan 4 uur is, verdient ontruimen de voorkeur.
Gelukkig is het plangebied goed van 2 zijden bereikbaar. Ook is er in de omgeving voldoende bluswater beschikbaar, hetgeen op onderstaande afbeelding goed te zien is:
Afbeelding: Waterwinning in de omgeving van het plangebied (Bron: GISviewer VNOG)
Ten aanzien van de zelfredzaamheid met de Veiligheidsregio nog het volgende op:
De rijksoverheid heeft voor het waarschuwen van de bevolking bij calamiteiten een nagenoeg landelijk dekkend netwerk van WAS-palen neergezet. Dit Waarschuwings- en Alarmeringsstelsel (WAS) wordt maandelijks getest (1e maandag van de maand). Waarschuwen bij een dreigende ramp is op die manier voldoende geborgd. Logischerwijs staan de WAS-palen opgesteld in gebieden die de meeste personen herbergen. Het plangebied valt geheel buiten het bereik van deze WAS-palen.
De zelfredzaamheid van de aanwezige mensen binnen het bestemmingsplan kan vergroot worden door het gebruik van NL-alert. Burgers zullen dan zelf het initiatief moeten nemen om hun mobiele telefoon hiervoor geschikt te maken (zie: http://www.crisis.nl/nl-alert). De zelfredzaamheid van de gebruikers in het plangebied kan verder worden vergroot door hen te attenderen op deelname aan ‘Stan the CPR network’ [voorheen Hartveilig Wonen]. Dit is een hulpsysteem waarbij vrijwilligers opgeroepen kunnen worden om iemand te reanimeren (met AED), in afwachting van een ambulance. Deelname aan ‘Stan the CPR network’ kan levens redden. Geadviseerd wordt om de toekomstige gebruikers te wijzen op deze mogelijkheden.
Vervolgens heeft de Veiligheidsregio op 15 oktober nog aan aanvullend advies gegeven. Dit op verzoek van de gemeente, teneinde een breder advies te krijgen dan uitsluitend de externe veiligheid. Het advies van 15 oktober is als Bijlage 16 toegevoegd.
De veiligheidsregio is allereerst ingegaan op een tweetal duurzaamheidsaspecten:
Energietransitie
Er zijn Europese ‘klimaatafspraken’ gemaakt om onder andere de uitstoot van broeikasgassen te beperken. Hierdoor nemen de innovatieve technologische ontwikkelingen van alternatieve brandstoffen en energie een vlucht. Dergelijke ontwikkelingen zijn noodzakelijk, maar zijn niet zonder risico’s.
Zo vindt er bijvoorbeeld opslag van (zonne-)energie in zgn. ‘buurtbatterijen’ plaats, maar blijkt uit incidenten dat branden in dergelijke installaties een specifieke aanvalsstrategie vergen van hulpverleningsdiensten. Als u ambities heeft voor het toepassen van alternatieve energiebronnen in het plangebied, dan wordt de VNOG hier graag in een zo vroeg mogelijk stadium bij betrokken.
Klimaatadaptatie
Door klimaatveranderingen zullen extreme wateroverlast en extreme warmte vaker voorkomen. Daarmee is ‘klimaatadaptatie’ een aspect waarmee rekening moet worden gehouden bij het ontwerp. De VNOG denkt hierin graag met u mee. Het ‘vergroenen’ van de bebouwde omgeving – bijv. het bekleden van daken en gevels met beplanting – kan nieuwe (brand)risico’s introduceren.
Vervolgens gaat de Veiligheidsregio nog in op de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid:
Bestrijdbaarheid – bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid
Uit de VNOG-Geoviewer blijkt dat het beschikbare primaire bluswater op dit moment voldoende is. Afhankelijk van het te realiseren bouwvolume kan het beschikbare bluswater mogelijk kwetsbaar zijn daarom adviseren wij een extra geboorde put aan te brengen in en nabij het plangebied. Ik adviseer u nadrukkelijk om hierover in gesprek te gaan.
Het plangebied is via de openbare weg voldoende bereikbaar voor hulpverleningsdiensten. Voor de bestrijdbaarheid en bereikbaarheid zal er rekening moeten worden gehouden met de buitenopslag die wordt aangegeven op de plankaart.
Zelfredzaamheid
Omdat incidenten bij de nabij gelegen risicobronnen nooit geheel zijn uit te sluiten geef ik u advies over maatregelen die getroffen kunnen worden. Deze maatregelen kunnen bijdragen aan het beperken van het aantal slachtoffers. Ik adviseer u aandacht te besteden aan de zelfredzaamheid van de toekomstige medewerkers waarbij een samenwerking wordt aan gegaan met een werkbedrijf.
Het plangebied valt binnen het bereik van de bestaande WAS-palen. Het ministerie gaat op termijn deze wijze van alarmering in Nederland gefaseerd beëindigen. De zelfredzaamheid van de burgers binnen uw gemeente kan vergroot worden door het gebruik van NL-alert. Hierop wordt door de overheid de komende jaren verder geïnvesteerd. Burgers zullen echter zelf het initiatief moeten nemen om hun mobiele telefoon hiervoor geschikt te maken (zie: http://www.crisis.nl/nl-alert).
Andere maatregelen die getroffen kunnen worden om de zelfredzaamheid te vergroten, zijn:
Conclusie
Het aspect externe veiligheid hoeft niet nader onderzocht te worden en vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. De nadere adviezen van de Veiligheidsregio worden dankbaar ter harte genomen.
In of nabij het plangebied liggen geen bovengrondse en/of ondergrondse leidingen die ruimtelijk relevant zijn op bestemmingsplanniveau.
Conclusie
Vanuit het aspect kabels en leidingen zijn er geen beperkingen voor de voorgenomen ontwikkeling.
De procedure van een milieueffectrapportage (m.e.r.-procedure) is bedoeld om het milieubelangvolwaardig en vroegtijdig in de plan- en besluitvorming in te brengen. Een m.e.r.-procedure is altijd gekoppeld aan een plan of besluit, bijvoorbeeld een structuurvisie, bestemmingsplan of vergunning.
De wettelijke eisen ten aanzien van de m.e.r.-procedure zijn vastgelegd in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit milieu-effectrapportage (hierna Besluit). In de Wm en in het Besluit wordt een onderscheid gemaakt in activiteiten die m.e.r.-plichtig zijn (de zogenaamde onderdeel C-activiteiten) en activiteiten die m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn (de zogenaamde onderdeel D-activiteiten).
Voor onderhavig initiatief is activiteit D11.2 uit onderdeel D van de Bijlage van het Besluit m.e.r. van toepassing: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
Hieronder wordt beschreven of de onder 1 tot en met 3 genoemde drempelwaarden al dan niet worden overschreden.
Ad 1: De oppervlakte van het initiatief bedraagt aanzienlijk minder dan 100 hectare. Aldus geldt dat de drempelwaarde niet wordt overschreven.
Ad 2: Het initiatief heeft geen betrekking op het bouwen van woningen. Deze drempelwaarde is daarom niet relevant en wordt dus niet overschreden.
Ad 3: Het vloeroppervlak van het kenniscentrum bedraagt aanzienlijk minder dan 200.000 m2 of meer, aldus geldt dat de drempelwaarde niet wordt overschreden.
Nu de drempelwaarde(n) niet worden overschreden geldt dat sprake is van een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Met de inwerkingtreding van het gewijzigde Besluit m.e.r. per 7 juli 2017 is er procedureel geen verschil meer tussen een vormvrije-m.e.r.-beoordeling en een (gewone) m.e.r.-beoordeling. Dit betekent dat ook bij ‘vormvrij’ voorafgaand aan het vaststellen van een bestemmingsplan het bevoegd gezag de m.e.r.-beoordeling uitvoert. Na de beoordeling neemt het bevoegd gezag een besluit (m.e.r.-beoordelingsbesluit) waarin staat aangegeven of wel of niet MER moet worden opgesteld. Wanneer het besluit inhoudt dat geen MER hoeft te worden opgesteld dient dit besluit van de m.e.r.-beoordeling als bijlage bij het bestemmingsplan te worden gevoegd. Is echter de conclusie dat wel een MER moet worden opgesteld dan moet het MER als bijlage worden bijgevoegd.
Conclusie
Op basis van een aanmeldnotitie ten behoeve van een m.e.r.-beoordeling zal het bevoegd gezag (in dit geval het college van Burgemeester en wethouders) een besluit (m.e.r.-beoordelingsbesluit) nemen waarin staat aangegeven, of er wel of niet een MER moet worden opgesteld.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Voor alle plannen die vanaf 1 juli 2013 in procedure gaan, is de RO Standaarden 2012 verplicht. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in onder andere:
In paragraaf 5.2 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.
Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Overgangs- en slotbepalingen
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
In deze paragraaf wordt kort ingegaan op de verschillende bestemmingen.
Bedrijf
Deze bestemming is toegekend aan alle gronden binnen het plangebied, met uitzondering van de afschermende beplanting aan 3 zijden van het plangebied. Binnen deze bestemming kan het "circulair kenniscentrum" met bijbehorende bedrijfshallen gerealiseerd worden alsmede de te verplaatsen ambulancepost.
Binnen de bestemming Bedrijf is een inwaartse milieuzonering toegepast, uitgaande van een "gemengd gebied". Hierbij wordt per zone een bepaalde afstand in acht genomen ten opzichte van de bestaande woningen aan de Zwarteweg en de Eperweg. Dit resulteert in het aangeven van een aantal zones op de plankaart, waarin bedrijven tot en met een bepaalde milieucategorie zijn toegestaan op basis van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. In het plangebied wordt onderscheid gemaakt tussen een drietal zones, waarin:
Op de plankaart is te zien, dat de zone, waarin bedrijven tot en met milieucategorie 3.1 zijn toegestaan slechts beperkt van omvang is. De beide andere zones zijn aanzienlijk groter in oppervlakte. Gesteld kan dan ook worden, dat het meerendeel van de activiteiten van het circulaire kenniscentrum zullen afspelen in de zone tot en met milieucategoirie 3.2 en de zone tot en met milieucategorie 4.1.
Omdat van tevoren niet precies is aan te geven welke activiteiten er precies zullen plaatsvinden in een bepaalde zone, kan het voorkomen, dat activiteiten, die volgens de Staat van Bedrijfsactiviteiten thuishoren in categorie 4.1 toch zullen plaatsvinden in de zone 3.2. Dit zou een strijdigheid opleveren met het bestemmingsplan. Om dit te ondervangen is nagegaan of de werkelijke activiteiten van het circulair kenniscentrum met bijbehorende hallen ingepast kunnen worden, rekening houdend met de doorslaggevende milieufactor, te weten 'geluid'. Dat blijkt goed te kunnen. Om deze reden is aan het hele gebied met de bestemming Bedrijf een functieaanduiding toegekend: "Specifieke vorm van bedrijf - circulair kenniscentrum". Dit biedt de mogelijkheid om de gronden voor de gewenste bestemming te benutten. In de begripsbepaling is een definitie opgenomen van een circulair kenniscentrum. Met nadruk dient er op gewezen te worden, dat het hier niet gaat om het verwerken van afvalstoffen, maar om het bewerken van bouwmaterialen, die vrijgekomen zijn door sloop elders en die als grondstof benut kunnen worden voor "nieuwe" materialen. Dit alles ten behoeve van het circulair bouwen.
Uiteraard zal via het milieuspoor er voor gezorgd worden, dat alleen activiteiten toegelaten worden, die goed ingepast kunnen worden in de (woon)omgeving.
Op de plankaart zijn verder 2 bouwvlakken aangegeven. Deze bouwvlakken mogen geheel bebouwd worden (bebouwingspercentage 100). Daarbij geldt voor het kleinere bouwvlak nabij de Zwarteweg, dat hier tot maximaal 13 meter hoog gebouwd mag worden. Voor het grote bouwvlak is onderscheid gemaakt tussen een tweetal maximale bouwhoogten:
Buiten de bouwvlakken is uitsluitend opslag toegestaan op het achterterrein tot een hoogte van 6 meter. Om de buitenopslag van bovenmaatse bouwonderdelen ook mogelijk te maken mag de ruimte tussen het gebouw en de snelweg benut worden voor buitenopslag tot een hoogte van 12 meter. Daarnaast is het mogelijk gemaakt om het gebied, waar buitenopslag tot een hoogte van 12 meter wordt toegestaan aan de zijde van de Eperweg en aan de zijde van de gronden met de bestemming Bos een erfafscheiding te realiseren tot een maximale hoogte van 12 meter.
Bos
De overige delen van het plangebied hebben de bestemming Bos gekregen. Het betreft hier de bestaande (te handhaven) bosstroken aan de zijde van de Zwarteweg en aan de zijde van de A50. Bebouwing is binnen deze bestemming niet toegestaan, met uitzondering van andere bouwwerken, geen gebouw zijnde. Teneinde de instandhouding van deze bosstroken te waarborgen is in de regels bij de bestemming "Bedrijf" een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Daarin wordt bepaald, dat de gronden met de bestemming "Bedrijf" alleen voor de toegelaten doeleinden gebruikt mogen worden indien de duurzame instandhouding van de bosstroken op de gronden met de bestemming "Bos" verzekerd is. Om deze bosstroken duurzaam in stand te kunnen houden zal plaatselijk groot onderhoud verricht moeten worden. Hiertoe zal een (groot) onderhoudsplan opgesteld worden.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient een onderzoek te worden verricht naar de uitvoerbaarheid van het plan. De gemeente Heerde zal voordat het plan in procedure gaat met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst sluiten, zodat de economische uitvoerbaarheid 'anderszins verzekerd' is.
De kosten voor de uitvoering van dit bestemmingsplan komen voor rekening van de initiatiefnemer. Aangenomen wordt dat deze over de financiële middelen beschikt om het plan uit te kunnen voeren. Hiermee wordt het plan economisch uitvoerbaar geacht.
Op 11 december 2019 is een informatieavond gehouden voor direct omwonenden/ belanghebbenden. Een verslag van deze bijeenkomst is opgenomen in Bijlage 17. Op basis van dit verslag zijn de volgende aandachtpunten en overwegingen van omwonenden voor de verdere planuitwerking naar voren gekomen:
De initiatiefnemers zeggen toe de punten mee te nemen/te onderzoeken in de verdere uitwerking maar doen en kunnen ook geen toezeggingen doen aan omwonenden.
Op 20 januari 2020 is er een themabijeenkomst gehouden in de raadzaal van het gemeentehuis .Het college van Burgemeester en wethouders alsmede een zeer ruime vertegenwoordiging van de gemeenteraad was daarbij aanwezig.
Tijdens die avond is de raad alsmede het college bijgepraat over de ontwikkelingen op het perceel aan de Zwarteweg. Door middel van een presentatie is inzicht verschaft in de complexe wereld van de circulaire economie. Tijdens de avond zijn er door diverse raadsleden informatieve vragen gesteld, die door de vertegenwoordigers van Lagemaat beantwoord zijn.
Door meerdere aanwezigen is positief gereageerd op de plannen. Een verslag van deze bijeenkomst is opgenomen als Bijlage 18 in deze toelichting.
Naar aanleiding van het invullen van de digitale watertoets is overleg geweest over de te nemen maatregelen op het gebied van water. Zie voor meer informatie 4.2.
Het plan is voorgelegd aan de provincie Gelderland ter beoordeling. Op 5 november heeft de provincie per mail aangegeven, dat zij geen belemmeringen zien die voortvloeien uit de provinciale omgevingsverordening. Sterker nog: de provincie is positief over het plan gezien de ruimtelijke kwaliteitswinst die gerealiseerd gaat worden op die plek en vanwege de positieve impact op circulair bouwen die met deze ontwikkeling samenhangt.