Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: 2e Hoornerveenseweg naast 1, Heerde
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0246.619ONT2HVW1-ON01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 Het plan
het bestemmingsplan '2e Hoornerveenseweg naast 1, Heerde' van de gemeente Heerde.
 
1.2 Bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0246.619ONT2HVW1-ON01 met de bijbehorende regels.
 
1.3 Aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.4 Aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.5 Aan-huis-gebonden beroep
het beroepsmatig verlenen van diensten zonder personeel, zoals arts, notaris, advocaat en kunstenaar, niet zijnde een aan-huis-gebonden-bedrijf, waarbij de woning met bijbehorende gebouwen in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
 
1.6 Aan-huis-gebonden bedrijf
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk met personeel, niet zijnde een aan-huis-gebonden-beroep, waarbij de woning met bijbehorende gebouwen in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
 
1.7 Agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren in stallen, niet zijnde: een glastuinbouwbedrijf, een champignonkwekerij, een boomkwekerij, een houtteeltbedrijf, een sierteeltbedrijf, een gebruiksgerichte paardenhouderij, een inweidersbedrijf, een witlofkwekerij of een vis- of wormenkwekerij.
 
1.8 Ander-bouwwerk
een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
 
1.9 Archeologische waarde
de waarde, die een gebied ontleent aan het voorkomen van overblijfselen uit oude tijden of van belang is voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis.
   
1.10 Bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
1.11 Bed & breakfast
het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben, in een kamer die ten hoogste mag beschikken over twee van de volgende woonvoorzieningen: douche/bad, wc, of keukenblok.
 
1.12 Bedrijfsgebouw
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
 
1.13 Beginsel van bebouwingsconcentratie
wijze van situering van bebouwing waardoor een compacte samenhangende ruimtelijke eenheid bestaat.
 
1.14 Bestaande inhoud, hoogte, omvang, [...], gebouw
inhoud, hoogte, omvang, [...], gebouw, zoals die of dat rechtens bestaat of mag bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
 
1.15 Bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.16 Bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.17 Bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak; in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag niet worden gewoond.
 
1.18 Bijwoning
het tijdelijk gebruik van wonen in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk op het erf van de hoofdwoning.
 
1.19 Bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
 
1.20 Bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
 
1.21 Bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
  
1.22 Carport
een ten hoogste door twee wanden omsloten overdekte ruimte;
 
1.23 Cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het
beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis
van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
 
1.24 Dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
 
1.25 Detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten
verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen
kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening
van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.26 Extensief recreatief medegebruik
recreatief medegebruik -zonder geluidsoverlast- dat in hoofdzaak is gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen en kanovaren.
 
1.27 Gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.28 Hoofdgebouw
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
 
1.29 Huishouden
een verzameling van één of meer personen die een woonruimte bewoont en daar zichzelf voorziet, of door derden wordt voorzien, in dagelijkse levensbehoeften.
 
1.30 Inwoning
twee of meer huishoudens die één woning bewonen met gemeenschappelijk gebruik van één of meer voorzieningen of (verblijfs)ruimten van die woning en waarbij de woning één hoofdtoegang behoudt en de voorzieningen c.q. (verblijfs)ruimten onderling vrij toegankelijk zijn.
 
1.31 Infrastructionele voorzieningen
wegen en paden (inclusief kabels en leidingen), die niet zijn of behoren te zijn opgenomen in de gemeentelijke wegenlegger.
 
1.32 Landschappelijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied.
     
1.33 Mantelzorg
langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.
 
1.34 Normale onderhouds- en exploitatiewerkzaamheden
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming.
 
1.35 Paardenbak
een niet-overdekte piste, voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem waar naast training en africhting van het paard eveneens toetsing van prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden.
 
1.36 Peil
  1. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. het peil zoals door of namens burgemeester en wethouders is bepaald. 
1.37 Prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding.
 
1.38 Rustpunt
een rustpunt zoals bekend en aangemeld bij de stichting rustpunt.
 
1.39 Seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.40 voorgevel
de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met
meerdere zijden aan een weg grenst, de door of namens burgemeester en
wethouders aangewezen gevel(s);
 
1.41 waterkwaliteit:
de chemische kwaliteit zowel als de ecologische kwaliteit van de oppervlaktewateren
en van het grondwater;
 
1.42 Woning
een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
 
1.43 Woonhuis
een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat.
  
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 De breedte van een gebouw
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren.
 
2.2 De dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.3 De goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.4 De inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.5 De bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een ander-bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.6 De oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.7 Ondergeschikte bouwdelen
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,75 m bedraagt.
 
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschappelijke Waarden
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Agrarisch - Landschappelijke waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de uitoefening van een agrarisch bedrijf dan wel het weiden van vee en/of het verbouwen van gewassen;
  2. de instandhouding en ondergeschikte aanpassing van bestaande openbare wegen, paden (inclusief kabels en leidingen) en infrastructurele voorzieningen en de aanleg van wegen, paden en infrastructurele voorzieningen;
  3. de waterhuishouding;
  4. recreatief medegebruik in de vorm van voet-, fiets- en/of ruiterpaden;
  5. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke waarde van de gronden;
met daarbijbehorende andere-bouwwerken - niet zijnde voorzieningen ten behoeve van de opslag van mest -, houtopstanden en voorzieningen.
 
3.2 Bouwregels
 
Op de voor 'Agrarisch - Landschappelijke waarde' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.
 
3.2.1 Gebouwen
 
Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.
 
3.2.2 Andere bouwwerken
 
Voor andere bouwwerken geldt dat:
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 1 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige andere-bouwwerken niet meer dan 2 m mag bedragen. 
3.3 Nadere eisen
 
Artikel 9 (Nadere eisen) is van toepassing.
 
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
3.4.1 Strijdig gebruik
 
Tot een met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld in Artikel 7 Algemene gebruiksregels, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen;
  2. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor doeleinden van zelfstandige bewoning;
  3. het met machines spuiten van gewasbeschermingsmiddelen op open teelten, op gronden die zijn gelegen:
    1. op minder dan 50 m afstand van enige woning, gelegen buiten het plangebied;
    2. op minder dan 15 m afstand van beken en sprengen.    
3.4.2 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
  1. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden overeenkomstig de in artikel 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen en de randvoorwaarden voor beeldkwaliteit conform het in bijlage 1 van de regels opgenomen ‘Beeldkwaliteitsplan 2e Hoornerveenseweg 1 Heerde’, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
  2. In afwijking van het bepaalde onder a, mogen gronden overeenkomstig de in artikel 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt, onder de voorwaarde dat de aanleg van de landschapsmaatregelen als bedoeld onder a wordt uitgevoerd tijdens het eerst volgende plantseizoen. 
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
3.5.1 Bevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in:
  • artikel 3.4.1 sub c, ten behoeve van het met machines spuiten van gewasbeschermingsmiddelen op gronden die zijn gelegen op minder dan 50 m respectievelijk 15 m afstand van de in dat sublid bedoelde woningen, mits -bijvoorbeeld door de toegepaste techniek of afschermende maatregelen- vooraf vaststaat dat er geen wezenlijke nadelige gevolgen ontstaan voor die woningen.
 
3.5.2 Afwegingskader
 
Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in Artikel 8 Algemene afwijkingsregels.
 
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op deze gronden de volgende aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. het verlagen van de bodem en afgraven van gronden, tenzij daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet, en het ophogen en egaliseren van de gronden;
  3. het aanleggen en dempen van watergangen en poelen;
  4. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatiemiddelen (nutsvoorzieningen) breder dan 80 cm en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  5. diepploegen, zijnde het extra diep – meer dan 0,4 m onder het maaiveld – omploegen, het (chemisch) scheuren van grasland, anders dan voor graslandverbetering;
  6. het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters;
  7. drainage en onderbemaling.    
3.7 Uitzonderingen vergunningplicht
 
3.7.1 Algemeen
 
Het in artikel 3.6 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:
  1. werken en werkzaamheden in het kader van het normale (agrarisch) beheer, onderhoud en exploitatie;
  2. werken en werkzaamheden, waarmee rechtens is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
  3. werken en werkzaamheden die worden uitgevoerd ter ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden;
  4. werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.1, bij b, voorzover het betreft het aanleggen van poelen;
  5. werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.1, bij d, voor zover daarvoor een omgevingsvergunning is vereist voor bouwen;
  6. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk.
 
Artikel 4 Wonen
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het wonen in woonhuizen;
  2. een aan-huis-gebonden beroep;
  3. rustpunten ten behoeve van dagrecreanten;
  4. agrarische hobbybedrijven;
met daarbij behorende gebouwen, andere-bouwwerken, tuinen en erven, met dien verstande dat de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing.
 
4.2 Bouwregels
 
Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.
 
4.2.1 Hoofdgebouwen in casu woonhuizen
 
Voor hoofdgebouwen in casu woonhuizen gelden de volgende regels:
  1. per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 vrijstaand woonhuis worden gebouwd;
  2. een woonhuis wordt vrijstaand gebouwd;
  3. een woonhuis dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  4. de breedte van een woonhuis mag niet minder dan 6 m bedragen;
  5. de oppervlakte van een woonhuis mag niet meer dan 150 m² bedragen;
  6. de goothoogte mag niet meer dan 4 m bedragen;
  7. de bouwhoogte mag niet meer dan 10 m bedragen;
  8. de dakhelling mag niet minder dan 25° en niet meer dan 60° bedragen. 
4.2.2 Bijbehorende bouwwerken
 
voor aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en carports de volgende regels gelden:
  1. de afstand van een aanbouw, uitbouw, bijgebouw of carport tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mag niet minder dan 3 m bedragen en van een carport niet minder dan 1 m;
  2. de afstand van een aanbouw, uitbouw, bijgebouw of carport tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 1 m bedragen, tenzij in de perceelgrens wordt gebouwd;
  3. de gezamenlijke oppervlakte van de aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en carports bij een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 70 m2, met inachtneming van de volgende regels:
    1. de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en carports mag niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van het achter de voorgevel van het woonhuis en het verlengde daarvan gelegen bouwperceel;
    2. in afwijking van het bepaalde onder 1 mag de gezamenlijke oppervlakte meer bedragen dan 50%, mits de gezamenlijke oppervlakte van de aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en carports niet meer bedraagt dan 20 m2;
    3. bij de berekening van de gezamenlijke oppervlakte wordt de oppervlakte van de aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en carports voor zover gelegen binnen het bouwvlak niet meegerekend;
  4. in afwijking van het bepaalde onder c geldt dat ten behoeve van een agrarische hobbybeoefening de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 200 m2 mag bedragen mits de noodzaak is aangetoond en het bouwperceel, eventueel in combinatie met de daaraan grenzende en daarmee een eigendomseenheid vormende grond, een (gezamenlijke) oppervlakte heeft van tenminste 5.000 m2;
  5. de goothoogte van een aanbouw, uitbouw, aangebouwd bijgebouw of carport die niet minder dan 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan is gelegen, mag niet meer dan 3,25 m bedragen met dien verstande dat de goothoogte mag worden verhoogd tot ten hoogste de bouwhoogte van de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;
  6. de bouwhoogte van een aanbouw, uitbouw, aangebouwd bijgebouw of carport die niet minder dan 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan is gelegen, mag niet meer bedragen dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, verminderd met 2 m;
  7. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;
  8. de bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 5 m bedragen;
  9. de bouwhoogte van een aanbouw, uitbouw, aangebouwd bijgebouw of een carport die niet minder dan 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan is gelegen, mag niet meer bedragen dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, verminderd met 2 m; 
4.2.3 Andere-bouwwerken
 
Voor andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
  1. indien zij vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden opgericht mag de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer dan 3,25 m bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte mag worden verhoogd tot ten hoogste de bouwhoogte van de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;
  3. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedragen 
4.3 Nadere eisen
 
Artikel 9 Nadere eisen is van toepassing.
 
4.4 Afwijken van de bouwregels
 
4.4.1 Bevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in:
  1.  4.2.1 onder f en g en toestaan dat de goot- en/of bouwhoogte wordt verhoogd met niet meer dan 2 meter;
  2.  4.2.1 onder h ten behoeve van een afwijkende dakhelling;
  3.  4.2.2 onder c ten behoeve van een vergroting van de toegestane oppervlakte tot niet meer dan 120 m2. 
4.4.2 Afwegingskader
 
Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in Artikel 8 Algemene afwijkingsregels.
      
4.5 Specifieke gebruiksregels
 
4.5.1 Strijdig gebruik
 
Tot een met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld in Artikel 7 Algemene gebruiksregels, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen;
  2. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor doeleinden van zelfstandige bewoning
  3. het gebruik van gronden en opstallen voor een (aan huis gebonden) bedrijf. 
4.5.2 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
  1. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in artikel 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen en de randvoorwaarden voor beeldkwaliteit conform het in bijlage 1 van de regels opgenomen ‘Beeldkwaliteitsplan 2e Hoornerveenseweg 1 Heerde’, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
  2. In afwijking van het bepaalde onder a, mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in artikel 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt, onder de voorwaarde dat de aanleg van de landschapsmaatregelen als bedoeld onder a wordt uitgevoerd tijdens het eerst volgende plantseizoen;
  3. In afwijking van het bepaalde onder a, mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in artikel 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt, onder de voorwaarde dat het bouwplan voldoet aan de randvoorwaarden voor beeldkwaliteit zoals genoemd in het in bijlage 1 van de regels opgenomen ‘Beeldkwaliteitsplan 2e Hoornerveenseweg 1 Heerde’. 
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
 
4.6.1 Bevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in:
  1. artikel 4.5.1 sub c, ten behoeve van aan huis gebonden bedrijven als genoemd in categorie 1 van de lijst van bedrijven, dan wel activiteiten die naar aard en omvang gelijk zijn te stellen met de aangegeven categorie van activiteiten, niet zijnde detailhandel, met dien verstande dat:
    1. ten hoogste 50 m², waarbij zowel de woning als de vrijstaande bijbehorende bouwwerken wordt aangewend voor aan huis gebonden bedrijven;
    2. geen sprake mag zijn van een onevenredig nadelige uitstraling op de woonomgeving, waaronder in elk geval begrepen een onevenredig zware belasting van de verkeersafwikkeling en de parkeercapaciteit;
    3. parkeren plaats dient te vinden op eigen terrein;
    4. activiteiten respectievelijk inrichtingen waarvoor op grond van de Wet milieubeheer een vergunning is vereist, niet zijn toegestaan;
    5. uitsluitend eigenaar/ gebruiker van de woning de bedrijfsmatige activiteiten mag uitoefenen;
    6. detailhandel uitsluitend in zelf geproduceerde producten is toegestaan.   
4.6.2 Afwegingskader
 
Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in Artikel 8 Algemene afwijkingsregels.
 
Artikel 5 Waarde - Middelhoge archeologische verwachting
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor archeologisch waardevol gebied aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen), tevens bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.
 
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Op de tot archeologisch waardevol gebied bestemde gronden mag niet worden gebouwd.
 
5.2.2 Het bepaalde in 5.2.1 is niet van toepassing op:
  1. bouwprojecten met een grondbeslag van niet meer dan 1.000 m2 en niet dieper dan 0,40 meter onder maaiveld;
  2. activiteiten waarvoor geen of een lichte bouwvergunning is vereist. 
5.3 Ontheffing bouwregels
 
5.3.1
 
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 5.2.1 en toestaan dat wordt gebouwd ten dienste van en conform de basisbestemming.
 
5.3.2
 
De in 5.3.1 genoemde ontheffing wordt slechts verleend indien daartegen uit hoofde van de bescherming van de archeologische waarden geen bezwaar bestaat.
 
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
5.4.1 Algemeen
 
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op deze gronden de volgende aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. het verlagen van de bodem en afgraven van gronden, tenzij daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet, en het ophogen en egaliseren van de gronden;
  3. het aanleggen en dempen van watergangen en poelen;
  4. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatiemiddelen (nutsvoorzieningen) breder dan 80 cm en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  5. diepploegen, zijnde het extra diep – meer dan 0,4 m onder het maaiveld – omploegen, het (chemisch) scheuren van grasland, anders dan voor graslandverbetering;
  6. het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters.      
5.4.2 Uitzondering
 
Het in artikel 5.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:
  1. werken en werkzaamheden in het kader van het normale (agrarische) beheer, onderhoud en exploitatie, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. werken en werkzaamheden waarmee rechtens is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
  3. werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 5.4.1 voor zover daarvoor een omgevingsvergunning is vereist voor bouwen;
  4. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  5. in het kader van archeologisch onderzoek en archeologische opgravingen, mits deze worden verricht door een ter zake deskundige als bedoeld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
  6. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 0,4 m onder het bestaande maaiveld met een maximale oppervlakte van:
    • 1000 m² in een gebied met een 'Waarde - Middelhoge archeologische verwachting.
 
5.5 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden
 
Werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 5.4.1, zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen:
  1. niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel
  2. de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; 
5.6 Rapportageplicht archeologie
 
De onder artikel 5.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
 
5.7 Deskundige advies archeologie
 
Indien het onder artikel 5.4 genoemde rapport of de beschikbare informatie daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd te stellen kwalificaties zonodig archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden.
 
3 Algemene regels
 
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
 
7.1 Strijdig gebruik
  1. Onder een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van:
    1. gebouwen ten behoeve van een seksinrichting;
    2. gronden voor de voorgevel ten behoeve van een zwembad;
  2. Onder een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt niet verstaan:
    1. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning is vereist en deze is verleend.
    2. de opslag van materiaal en het stallen van caravans in bestaande (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen. 
7.2 Bed & Breakfast
 
7.2.1 Toegestaan gebruik
 
Een bedrijfswoning of woning mag worden gebruikt en verbouwd ten behoeve van bed & breakfast met maximaal 2 slaapkamers en 5 slaapplaatsen.
 
7.2.2 Afwijken van toegestaan gebruik
 
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in artikel 7.2.1 ten behoeve van bed & breakfast in een aan de woning gebouwd bijbehorend bouwwerk.
 
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
 
8.1 Algemeen
 
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van:
  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages, met uitzondering van oppervlakte- en inhoudsmaten, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. de bestemmingsbepalingen met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de omgevingsvergunning gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  4. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de bouwhoogte van de andere-bouwwerken wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  5. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat wordt gebouwd voor nutsvoorzieningen tot een bouwhoogte van niet meer dan 3 m en een oppervlakte van niet meer dan 25 m²;
  6. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en schotelantennes, indien de oppervlakte van de vergroting van de verhoging niet meer bedraagt dan 1 m², met dien verstande dat de oppervlakte van de vergroting ten behoeve van een liftkoker niet meer bedraagt dan 4 m², tot een extra hoogte van 3 m;
  7. het bepaalde ten aanzien van de maximale goothoogte van bedrijfsbebouwing, niet zijnde de bedrijfswoning, en toestaan dat de goothoogte wordt verhoogd tot 2 m, mits dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
  8. het voorschrift dat gebouwd moet worden overeenkomstig het beginsel van bebouwingsconcentratie, voorzover dat noodzakelijk is vanuit het oogpunt van veiligheid en medische noodzaak. 
8.2 Inwoning
 
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in Artikel 1.42 (woning) voor het huisvesten van meerdere huishoudens in één woning ten behoeve van inwoning waarbij de volgende voorwaarden gelden:
  1. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. woonsituatie;
    3. milieusituatie;
    4. de verkeersveiligheid;
    5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzend gronden;
    6. de sociale veiligheid.    
8.3 Afwegingskader
 
8.3.1 Afwegingskader
 
Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheden in dit plan vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:
  1. de mate waarin de waarden, waaronder de aanwezige landschaps- en natuurwaarden, welke het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  2. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  3. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  4. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, geluid, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  5. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  6. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur. 
8.3.2 Weigering
 
Indien de waarden en/of belangen als genoemd in artikel 8.3.1 sub a en artikel 8.3.1 sub b onevenredig worden geschaad en/of de artikel 8.3.1 sub c, artikel 8.3.1 sub d en artikel 8.3.1 sub e genoemde uitvoerbaarheid/inpasbaarheid niet is aangetoond en/of de artikel 8.3.1 sub f genoemde verkeerssituatie onevenredig wordt beïnvloed, vindt de afwijkingsbevoegdheid geen toepassing.
  
Artikel 9 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
  1. de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    1. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
    2. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    3. de landschappelijke inpassing;
    4. de verkeersveiligheid;
    5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    6. de milieusituatie;
    7. het landschappelijk karakter van het gebied;
    8. de plaats, de afmetingen en de nokrichting van de bebouwing ten behoeve van een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke situering (= bebouwings- en landschapsstructuur) van zowel de bebouwing onderling als ten opzichte van het landschap en ter bescherming van de cultuurhistorische waarde.
 
4 Overgangs- en slotregels
 
Artikel 10 Overgangsrecht
 
A. Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
B. Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
   
Artikel 11 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan 2e Hoornerveenseweg naast 1, Heerde