direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Stege 10, Veessen
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0246.914BUODESTEGE10-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De initiatiefnemer heeft het plan opgevat om op een bestaand agrarisch perceel aan de Stege 10 in Veessen enkele voormalige agrarische bedrijfsgebouwen te slopen en in ruil daarvan een nieuwe woning te realiseren.

Deze ontwikkeling is gewenst maar past niet in het vigerende bestemmingsplan. Er is daarom een herziening van het bestemmingsplan nodig, waarbij aangetoond moet worden dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In voorliggend document wordt dit gedaan.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan De Stege 10, een landelijke weg in het buitengebied ten noorden van het dorp Veessen. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving. afbeelding "i_NL.IMRO.0246.914BUODESTEGE10-ON01_0002.png"

Ligging van het plangebied in de omgeving (OpenStreetMaps)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan De Stege 10 in het buitengebied van Veessen. De locatie ligt op de overgang van de oeverwal naar de komgebieden. De bebouwing van het dorp Veessen zelf ligt op de hoger gelegen oeverwal. De boerderijen staan aan de randen van de gezamenlijke enk en zijn in latere periodes ook meer in de kommen gebouwd. Ten opzichte van de oude landschapsinrichting zijn veel landschapselementen zoals kavelgrensbeplanting en kleine boomgaarden verdwenen, met name op de oeverwal en op de overgang naar de komgronden, waar de locatie ligt.

De hoogwatergeul ten noordwesten van de planlocatie is gesitueerd op de laaggelegen en open komgronden. Het vrije uitzicht naar deze gronden is verdwenen door de aanleg van de oostelijke dijk van de hoogwatergeul, die zichtbaar is op de hierna opgenomen luchtfoto. Direct aansluitend op het plangebied is aan de noordzijde (De Stege 12) een agrarisch melkveebedrijf actief. Verder wordt het plangebied omringd door agrarische gronden.

Het plangebied vormde voorheen één geheel met het agrarisch erf op nummer 12. Inmiddels is het erf op nummer 10 hiervan losgekoppeld en heeft de aanwezige woning bestemd als plattelandswoning. Het bebouwingscluster bestaat uit de boerderij (ca 120 m²) met garage (70 m²), een paardenstal (ca 260 m²) en een veeschuur (560 m²) met aanbouw (70 m²). De boerderij staat vooraan op het perceel en heeft een rieten kap en karakteristieke uitstraling. De bebouwing is ingepast met enkele bomen en heesters. Het naastgelegen weiland is in gebruik als paardenweide. Navolgende afbeeldingen geven een impressie van de bestaande situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.914BUODESTEGE10-ON01_0003.png"

Luchtfoto van het plangebied (bron luchtfoto: Omgevingsvisie Gelderland)

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.914BUODESTEGE10-ON01_0004.png" Aanzicht vanaf De Stege op de plattelandswoning en de opstallen (bron: eigen foto)

2.2 Toekomstige situatie

Voorliggend plan maakt een nieuwe vrijstaande woning met bijgebouw mogelijk in de wei naast de bestaande plattelandswoning. De garage naast de plattelandswoning, de veeschuur en de bijbehorende aanbouw worden gesloopt. Ten behoeve van de stedenbouwkundige- en landschappelijke inpassing van de locatie is door het Gelders Genootschap een erfadvies opgesteld. Dit advies is als beeldkwaliteitskader opgenomen als bijlage 2 van de regels van voorliggend plan.

De nieuwe woning wordt gerealiseerd aan de zuidzijde van het nieuwe erf. Dit heeft mede te maken met de milieucontour van 50 meter van het naastgelegen melkveebedrijf aan De Stege 12. De bouwmogelijkheden uit voorliggend plan maken een woning mogelijk met een enkelvoudige hoofdvorm en één bouwlaag met een kap. Bij de nieuwe woning is ruimte voor een bijgebouw. Zowel de woning als het bijgebouw krijgen een landelijke uitstraling.

De bestaande en nieuwe woning staan in de toekomstige situatie gepositioneerd rondom een gezamenlijk woonerf. De te behouden paardenstal blijft in gebruik voor de paardentherapie en het hobbymatig onderhouden van de gronden. De uitstraling van de stal wordt verbeterd door toepassing van hout en donkere kleuren in plaats van de huidige witte roldeuren. Bij de definitieve kleurkeuze is afstemming met die van de nieuwbouw wenselijk om de samenhang binnen het totale (nieuwe) ensemble te vergroten. De sloop van de garage, de veeschuur en de bijbehorende aanbouw, met een gezamenlijk oppervlak van ca 700 m², leidt tot een inperking van het huidige agrarische bebouwingscluster en een toename van de ruimtelijke kwaliteit.

Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de toekomstige situatie, met de bestaande woonboerderij en de te behouden schuur (A), de nieuwe woning (B) en het nieuwe bijgebouw (C). Een nadere toelichting op het plan is te raadplegen in het erfadvies uit bijlage 2 van de regels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.914BUODESTEGE10-ON01_0005.png"

Schetsontwerp De Stege 10 (Bron: Erfadvies Gelders Genootschap)

Een nieuwe hoogstamboomgaard en streekeigen hagen van meidoorn of veldesdoorn passen het geheel landschappelijk in. De boomgaard en hagen zijn karakteristiek voor het rivierengebied en dragen bij aan landschapsherstel van het van oorsprong half-open karakter van de oeverwallen.

De nieuwe woning wordt ontsloten op De Stege via een eigen inrit. Op het eigen erf is voldoende ruimte om aan de parkeernormen te voldoen. Meer over het aspect verkeer in paragraaf 4.4.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in één van de aangewezen gebieden van nationaal belang. Zoals navolgende afbeelding laat zien is de nieuwe hoogwatergeul in het Barro aangemerkt als rivierbed en het stroomvoerend deel van het rivierbed. Het plangebied (rode kader) ligt buiten de hoogwatergeul. Voorliggend plan heeft geen effect op het veilig en doelmatig gebruik van de hoogwatergeul.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.914BUODESTEGE10-ON01_0006.png"

Uitsnede van de kaart 'Grote Rivieren' behorende bij het Barro (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Ladder duurzame verstedelijking

De ontwikkeling van één nieuwe woning in het buitengebied valt niet onder de definitie van een stedelijke ontwikkeling. De Ladder voor duurzame verstedelijking hoeft niet te worden doorlopen.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het Rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland

Algemeen

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:

  • Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
  • Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Planspecifiek

De omgevingsvisie biedt geen concrete uitgangspunten die voor voorliggend plan van belang zijn. Wel draagt het plan bij aan een duurzaam en divers woon- en leefklimaat. De leegstaande stallen worden gesloopt en er wordt een nieuwe woning gerealiseerd op een landschappelijk ingepast erf, dat ruimte biedt voor biodiversiteit.

Binnen de verordening zijn de artikelen 2.2.1.1 ''Nieuwe woonlocaties'' en 2.7.2.1 ''Beschermingsregime GO'' van belang voor het initiatief.

2.2.1.1 Nieuwe woonlocaties

De verordening (artikel 2.2.1.1 PRV) geeft aan dat nieuwe woonlocaties slechts zijn toegestaan wanneer dit past binnen het vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma. In de Woonvisie Heerde staat dat in Veessen en Vorchten op organische wijze, door functieverandering en nieuwbouw op bestaande woningbouwpercelen in het dorp, op kwalitatief hoogwaardige wijze voorzien kan worden in de woningbehoefte. Dit initiatief voldoet aan de PRV en aan de gemeentelijke woonvisie (zie ook subparagraaf 3.4.2 onder het gemeentelijk beleid).

2.7.2.1 Beschermingsregime GO

Het plangebied ligt binnen de gronden met de aanduiding ''Groene Ontwikkelingzone (GO)'', binnen het deelgebied 'Weteringen IJsselvallei'. Kleine initiatieven waaronder voorliggend plan zijn mogelijk binnen dit gebied mits wordt aangegeven dat de kernkwaliteiten per saldo substantieel worden versterkt. Eén van de kernkwaliteiten betreft de cultuurhistorische waarden van boerderijen tussen de weteringen binnen een kleinschalig landschap met veel opgaande landschapselementen. In paragraaf 2.2 en het Erfadvies uit bijlage 2 is reeds gemotiveerd dat de functieverandering voorziet een ruimtelijke kwaliteitswinst door de sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen en de aanleg van verschillende landschapselementen, waaronder een hoogstamboomgaard. Deze ingrepen sluiten aan bij de kernkwaliteiten waardoor dit plan de kwaliteiten per saldo substantieel versterkt. De aanleg en inrichting van het plangebied is als een voorwaardelijke verplichting opgenomen, waardoor ook planologisch is verankerd dat voorliggend initiatief een bijdrage levert aan het landschapsherstel in lijn met de kwaliteiten van de 'Weteringen IJsselvallei'.

Het initiatief past binnen de uitgangspunten van het provinciaal beleid.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Streekplanuitwerking functieverandering Noord-Veluwe

De Gelderse regio's kregen met het Streekplan 2005 de mogelijkheid voor een regionale invulling van het beleidskader voor functieverandering van agrarische gebouwen. Deze invulling werd door het college van Gedeputeerde Staten geaccordeerd. De provincie kiest voor een andere rol. Zij vraagt geen apart beleidskader om door de provincie vast te stellen, maar juicht toe dat hierover beleid en afspraken in regionaal verband zijn gemaakt of verder worden gemaakt. De provincie draagt graag bij aan de evaluatie van dit beleid. De genoemde afspraken in regionaal verband liggen vast in de Streekplanuitwerking functieverandering voor de regio Noord-Veluwe.

Doelstelling van deze streekplanuitwerking is om via hergebruik en/of functieverandering van vrijgekomen of vrij te komen agrarische bedrijfsgebouwen de leefbaarheid in het landelijk gebied te verhogen.

Functieverandering naar 'Wonen' binnen waardevolle landschappen

Het plangebied is gelegen in het deelgebied 'Waardevol landschap'. Bij functieverandering naar wonen geldt binnen dit gebiedstype dat maximaal 50% van de bebouwing mag worden gebruikt voor wonen in één woongebouw waarbinnen meerdere wooneenheden gerealiseerd kunnen worden. Het aantal wooneenheden dat kan worden gerealiseerd is maatwerk. De invulling is afhankelijk van de omgevingskwaliteit, het bestaande ensemble en het woningbouwprogramma. Bij een functieverandering naar wonen kan zowel hergebruik van bestaande bedrijfsgebouwen plaatsvinden als sloop en vervangende nieuwbouw. Bij functieverandering naar wonen dient binnen dit gebiedstype minimaal 500 m² aan voormalige bedrijfsgebouwen te worden gesloopt

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.914BUODESTEGE10-ON01_0007.png"

Uitsnede van de zoekzonekaart 'Regio Noord-Veluwe' (bron: Streekplanuitwerking functieverandering Noord-Veluwe)

Planspecifiek

Uitvoering van voorliggend initiatief heeft tot gevolg dat ca 700 m² aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt. Daardoor vindt er een sanering plaats van meer dan 50% van bestaande gebouwen en voldoet het plan aan de basisvoorwaarde om minimaal 500 m² aan voormalige agrarische bebouwing te slopen om een bestemmingswijziging naar wonen toe te staan. Naast de sloop draagt dit plan verder bij aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit door het perceel in te passen met gebiedseigen landschapselementen, zie daartoe ook het erfadvies uit bijlage 2 van de regels.

De 'Streekplanuitwerking functieverandering Noord-Veluwe' heeft aan de basis gestaan van het latere gemeentelijke beleid omtrent functieverandering. In navolgende paragraaf 3.4 komt dit beleid aan bod en is aangetoond dat het plan past binnen kaders van het gemeentelijke functieveranderingsbeleid.

Het initiatief past binnen de 'Streekplanuitwerking functieverandering Noord-Veluwe'.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Heerde 2025 en Uitvoeringsparagraaf Heerde 6.0

De 'Structuurvisie gemeente Heerde 2025' (2009) is opgesteld om in te spelen op maatschappelijke en economische ontwikkelingen. Deze visie is een agenda voor de in de regio en naar de eigen burgers, instellingen en ondernemers. De Structuurvisie Heerde 2025 (vastgesteld 17 september 2012) is een nadere uitwerking van de toekomstvisie van de gemeente Heerde (uit 2009) en onderscheidt drie zones in de gemeente:

  • Natuurlijkheid
  • Nieuwe zakelijkheid en gezondheid
  • Cultuur, natuur en voedselproductie

De locatie is gelegen in zone 3 - Cultuur, natuur en voedselproductie. Zone 3 is de zone van het waterprofiel van de gemeente Heerde. Dit profiel bestaat uit: de Nieuwe en de Grote wetering en de IJssel, elk met hun eigen kenmerken en mogelijkheden. De IJssel is dynamisch. Water, uiterwaarden en natuurgebied zijn van grote waarde.

Bij de structuurvisie is ook een Uitvoeringsparagraaf 6.0 (2019) vastgesteld. Hierin is aangegeven dat een initiatief een maatschappelijke meerwaarde dient te hebben, dat zich uit in een ruimtelijke meerwaarde, een sociaal-maatschappelijke meerwaarde, een economische en recreatieve meerwaarde, een duurzame meerwaarde en een meerwaarde maatschappelijke aanvaardbaarheid.

In de uitvoeringsparagraaf is mede opgenomen dat er binnen de gemeente nieuwe woningen gebouwd moeten worden ten behoeve van doelgroepen voor wie een woning in de huidige markt onbereikbaar dreigt te worden. Woningbouwplannen die niet voorzien in sociale woningbouw dienen een financiële bijdrage te leveren aan het gemeentelijke Vereveningsfonds. Voor woningbouwplannen die voorzien in één nieuwe woning bedraagt de bijdrage in totaal €9000,-.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.914BUODESTEGE10-ON01_0008.png"

uitsnede van de zonekaart 3 'Landschap en Ecologie', waarbij de ligging van het plangebied is aangegeven met de zwarte pijl (bron: Structuurvisie Heerde 2025)

Planspecifiek

Het plangebied maakt onderdeel uit van zone 3 uit de visie; cultuur, natuur en voedselproductie. Buiten de kern van Veessen zijn nieuwe woningen alleen mogelijk via functieverandering. Daarvan is sprake bij voorliggend plan. Naast de sloop van leegstaande bedrijfsgebouwen wordt een nadere ruimtelijke kwaliteitswinst behaald door een landschappelijke inpassing bestaande uit een hoogstamboomgaard en streekeigen hagen. Het belang van de kwaliteit van het landschap wordt daarmee onderstreept. De toekomstige erfinrichting en landschapselementen zijn opgenomen in het Erfadvies dat door het Gelders Genootschap is opgesteld (zie bijlage 2 van de regels). Dit beeldkwaliteitskader is als een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

In aanvulling op het beleid uit de structuurvisie geeft de bijbehorende uitvoeringsparagraaf een nader afwegingskader voor nieuwe ruimtelijke projecten. Naast de hiervoor beschreven landschappelijke meerwaarde heeft dit plan ook enkele relevante maatschappelijke en economische meerwaarde:

  • Maatschappelijke meerwaarde: Voorliggend plan speelt in op een breder vraagstuk in landelijke gebieden, namelijk het leefbaar houden en versterken van buitengebieden als gevolg van vrijkomende agrarische bebouwing.
  • Economische meerwaarde: Door een niet levensvatbare functie van het perceel te verwijderen en te vervangen voor een toekomstbestendige functie, blijft de waarde van de gronden behouden.

Voorliggend initiatief voorziet niet in sociale huur- of koopwoning. In lijn met de uitvoeringsparagraaf zal de initiatiefnemer daartoe een financiële bijdrage leveren van €9000,- aan het gemeentelijke Vereveningsfonds.

Het initiatief past binnen de gemeentelijke structuurvisie en de bijbehorende uitvoeringsparagraaf.

3.4.2 Woonvisie

In juli 2015 heeft de gemeente Heerde haar woonvisie gepubliceerd. Uitgangspunt voor deze visie is de Woonvisie Regio Noord Veluwe 2014, waarin de gezamenlijke gemeenten uit de Regio Noord-Veluwe de algemene trends en hoofdlijnen met betrekking tot wonen hebben opgenomen.

De gemeentelijke woonvisie heeft de regionale hoofdlijnen vervolgens geconcretiseerd in 4 thema's:

  • 1. De potentie van de bestaande woningvoorraad;
  • 2. Woningmarkt in beweging (woningbouw programmering);
  • 3. Wonen - Welzijn - Zorg;
  • 4. Duurzaamheid;

Per thema wordt vervolgens weer een aantal hoofdlijnen aangegeven die regionaal en lokaal verder uitgewerkt moeten worden.

Planspecifiek

Van grootschalige uitleglocaties voor nieuwe woningbouw is geen sprake meer binnen de gemeente. De woonvisie staat wel nieuwe woningen toe via functieverandering. Daarvan is bij voorliggend plan sprake. Het toevoegen van één woning draagt summier bij aan de gemeentelijke woningvoorraad. De woonvisie staat hier dit initiatief niet in de weg.

3.4.3 Landschapsontwikkelingsplan

Het 'Landschapsontwikkelingsplan (LOP) - van Veluwe tot IJssel' (2009) is gezamenlijk opgesteld door de gemeenten Heerde, Epe en Voorst. Met het LOP willen de gemeenten in de autonome ontwikkeling van het landschap sturen op behoud en op ontwikkeling van landschappelijke samenhang. Met het LOP willen de gemeenten het landschapsbelang inbrengen in alle ruimtelijke veranderingsprojecten in het gebied.

Belangrijk onderwerp in het LOP is de aanleg van de Hoogwatergeul Veessen-Wapenveld. De aanleg heeft een belangrijke invloed op de landschappelijke inrichting en kwaliteit van het gebied. Hierbij gaat het om het oeverwallenlandschap van de IJssel.

De oeverwallen zijn van oorsprong halfopen gebieden, die ook direct herkenbaar zijn als deel van het rivierenlandschap. Robuuste beplantingen horen bij dat beeld en geven een context aan de dijk, de dorpen en de hoeves. In de IJsselvallei is nog het één en ander over van dit kenmerkende landschap, maar de voorgestelde versterking is nodig om het voldoende kenmerkend te houden. Bij functieverandering en VAB wordt gestuurd op het herstel van bovengenoemde kenmerken.

Planspecifiek

In bijlage 2 van de regels is het erfadvies van het Gelders Genootschap toegevoegd. In het erfadvies zijn verschillende landschapselementen opgenomen die het toekomstig plangebied inpassen. Het aanleggen van een hoogstamboomgaard en het planten van gebiedseigen hagen op de perceelsgrenzen dragen bij aan het landschapsherstel van het van oorsprong half-open karakter van de oeverwallen. Het erfadvies dient als kwaliteitskader waarvan de inrichtingsprincipes als een voorwaardelijke verplichting zijn opgenomen in dit plan. Daarmee is de aanleg van de landschapselementen planologisch verankerd en draagt dit plan bij aan het landschapsherstel.

Het initiatief past binnen het kader van het Landschapsontwikkelingsplan - van Veluwe tot IJssel'.

3.4.4 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Buitengebied Oost", vastgesteld door de gemeenteraad van Heerde op 17-06-2013. Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch' en de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' (hele plangebied). Verder geldt er voor het hele plangebied de dubbelbestemming ''Waarde - Hoge archeologische verwachting' en nagenoeg het hele plangebied de gebiedsaanduiding 'overwal'.

Naast het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Oost' is er voor een stuk grond aan de zuidkant van de locatie een aanwijzingsbesluit uit 2013 van kracht in het kader van het Rijksinpassingsplan 'Hoogwatergeul Veessen - Wapenveld' en de daaraan verbonden vergunningen. Inmiddels zijn alle werkzaamheden in relatie tot de aanleg van de watergeul voltooid, zonder gevolgen voor dit initiatief.

Navolgende afbeelding toont een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan:

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.914BUODESTEGE10-ON01_0009.png"

Uitsnede uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost'

Het realiseren van een burgerwoning is niet toegestaan binnen de bestemming 'Agrarisch' met de aanduiding 'plattelandswoning'. Daarmee is voorliggend plan in strijd met het vigerende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

In overeenstemming met de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functie wijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd. Hiermee wordt in beeld gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Planspecifiek

Om te kunnen bepalen of de bodemkwaliteit in lijn ligt met de beoogde woonfunctie ter plaatse van de nieuwe woning, is een verkennend bodemonderzoek opgesteld, zie bijlage 1. Het onderzoek heeft als belangrijkste conclusie dat er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn vanuit het aspect bodem voor de bouw en ingebruikname van de woning met bijgebouw.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). De grenswaarde hiervan bedraagt 40 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In paragraaf 5.2 van de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in. De Wet kent onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden kan worden gekeken of sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

In de directe omgeving van het plangebied liggen geen verkeerswegen die een sterke invloed hebben op de luchtkwaliteit. De dichtstbijzijnde meetpunten liggen op grote afstand van het plangebied, langs de N337 (provinciale weg Olst-Wijhe, op ca. 2,8 km). Uit de metingen komen de volgende concentraties naar voren:

  NO2 (stikstofdioxide)   PM10 (Fijn stof)   PM2,5 (Zeer Fijn Stof)  
  N337   N337   N337  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2018(µg/m3)   15,4 µg/m3   17,2 µg/m3   10,4 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden en bovendien op grote afstand van het plangebied. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Het plan omvat de ontwikkeling van één woning. Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (1.500 woningen). Het aantal verkeersbewegingen zal in de toekomstige situatie (vergeleken met een actief agrarisch bedrijf) afnemen. Te concluderen valt dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde (lager mag niet) en een bovengrens (hoger mag niet). Verder gaat de Wgh onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

De nieuwe woning is een geluidgevoelig object volgens de Wgh. Het plangebied ligt niet binnen de onderzoekszone van een spoorweg of industrieterrein. De Stege is een dusdanig rustige weg is dat op voorhand kan worden gesteld dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB als gevolg van wegverkeer over De Stege, niet wordt overschreven. In de direct omgeving liggen geen andere autoverkeerswegen die vanuit wegverkeerlawaai relevant zijn. Ook vanuit wegverkeer zijn er geen negatieve effecten voor de nieuwe woning.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.

Planspecifiek

Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf is een melkveebedrijf aan De Stege 12. Vanaf dit veebedrijf met 'vaste afstanddieren' geldt een geurzone van 50 m. In de regels van dit plan is planologisch verankerd dat de realisatie van de woning enkel is toegestaan binnen een bebouwingszone op minimaal 50 m afstand vanaf het agrarische bedrijf. In de omgeving liggen geen andere agrarische veebedrijven die van invloed zijn op dit initiatief. Ter plaatse van de nieuwe woning wordt daarom voldaan aan het gestelde van de Wgh en is sprake van een goed woon- en leefklimaat vanuit geur. Het agrarische bedrijf aan De Stege 12 wordt ook niet belemmerd in de bedrijfsmogelijkheden.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functies krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Planspecifiek

In de omgeving van het plangebied liggen geen bedrijven of inrichtingen die mogelijk hinder zouden kunnen opleveren. Daarom kan worden geconcludeerd dat er vanuit milieuzonering sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woning, noch dat bestaande bedrijven in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de externe risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen.

Toetsingskaders zijn onder andere het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. Hoe hoger het groepsrisico, hoe groter deze kans. Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Voor inrichtingen geldt daarnaast dat verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden toegelaten. Voor transportassen (weg, spoor en water) geldt dat de verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer sprake is van toename van het aantal personen (en daarmee een toename van het groepsrisico) of overschrijding van de oriëntatiewaarde.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0246.914BUODESTEGE10-ON01_0010.png"

Uitsnede uit de risicokaart

Hieruit is op te maken dat het plangebied (zwarte pijl) niet ligt binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting, een transportroute of een buisleiding. De leiding ten westen van het plangebied betreft een gasleiding. De inrichting ten zuidoosten betreft camping IJsselhoeve aan de andere kant van Veessen. Rondom deze camping ligt een veiligheidszone vanwege de aanwezigheid van een propaantank. In beide gevallen bedraagt de afstand tot het plangebied meer dan 800 meter, waardoor geen sprake is van enige risico van beide bronnen.

Het initiatief is uitvoerbaar op het aspect externe veiligheid.

4.2 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Voor dit plan is het beleid van het waterschap Vallei en Veluwe van belang. Voor het plangebied is de digitale watertoets doorlopen (zie bijlage 5) Daaruit blijkt dat er binnen het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging aanwezig zijn. Het plan raakt niet aan essentiële waterbelangen. Het waterschap heeft daarom een positief advies afgegeven.

In dit plan wordt het hemelwater afgevoerd en op eigen terrein geborgen. Ten opzichte van de bestaande situatie neemt de hoeveelheid verharding niet toe. De woning worden aangesloten op het aanwezige persriool. De capaciteit hiervan is voldoende, de benodigde technische maatregelen zullen hiervoor getroffen worden.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect water.

4.3 Ecologie

Per 01-02-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. Bij de bescherming van natuurwaarden wordt een onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

Er zijn twee vormen van gebiedsbescherming: Natura 2000 en het Nationaal Natuurnetwerk. De bescherming van Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden) is geregeld in de Wet natuurbescherming. Naast de bescherming van het gebied zelf, kennen Natura 2000-gebieden een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ook bij ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.

Het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de EHS) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het NNN is de verantwoordelijkheid van de verschillende provincies. In het NNN liggen:

  • bestaande natuurgebieden, waaronder de 20 Nationale Parken;
  • gebieden waar nieuwe natuur aangelegd wordt;
  • landbouwgebieden, beheerd volgens agrarisch natuurbeheer;
  • ruim 6 miljoen hectare grote wateren: meren, rivieren, de kustzone van de Noordzee en de Waddenzee;
  • alle Natura2000-gebieden.


Soortenbescherming

De soortenbescherming (voorheen geregeld in de Flora- en faunawet, nu opgenomen in de Wet natuurbescherming) regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van EZ. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Vanwege de realisatie van een nieuwe woning en de sloop van enkele bestaande schuren zijn een quickscan Flora en Fauna (bijlage 2) en een Voortoets stikstofdepositie (bijlage 4) uitgevoerd. De quickscan heeft aanleiding gegeven voor het uitvoeren van een aanvullend onderzoek naar vleermuizen en marterachtigen (bijlage 3). In het vervolg van deze paragraaf zijn de belangrijkste conclusies van deze onderzoeken, overgenomen.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt buiten het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken' ligt op ca 900 m ten zuidoosten van het plangebied. Voorliggend initiatief leidt gezien de aard en schaal van het project niet tot effecten op doelstellingen of kernkwaliteiten van beschermde natuurgebieden. Om deze conclusie vanuit het aspect stikstofdepositie te bevestigen is een Voortoets Stikstofdepositie (bijlage 4) uitgevoerd. Als gevolg van de ontwikkelingen in het plangebied waarvoor de berekeningen zijn uitgevoerd neemt de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden zowel in de gebruiksfase als in de aanlegfase niet toe. Er is dus geen sprake van mogelijke negatieve effecten op beschermde Natura 2000-gebieden. Vanuit gebiedsbescherming is het aanvragen van een Wnb-vergunning daarom niet nodig voor dit project.

Soortenbescherming

Uit de quickscan blijkt dat de te slopen veeschuur geschikt is voor gebouwbewonende vleermuizen. Nader onderzoek is nodig om vast te stellen of vleermuizen daadwerkelijk gebruik maken van de veeschuur. De aanwezigheid van bunzing, wezel en steenmarter binnen het plangebied kan op basis van de quickscan niet worden uitgesloten. Daarvoor is nader onderzoek nodig. Voor alle andere (beschermde) soorten zijn geen negatieve effecten te verwachten. Op basis van de Wnb dient de initiatiefnemer bij de uitvoering van het project verder toe te zien op het in acht nemen van de algemene zorgplicht en de overige aanbevelingen, specifiek voor broedvogels, die in de quisckan Flora en Fauna op pagina 19 en 20 zijn opgenomen.

Aanvullend onderzoek

In de te slopen veestal bevinden zich geen verblijfplaatsen van vleermuizen en de schuur wordt ook niet gebruikt als vaste rust- of verblijfplaats. Het plangebied is ook met zekerheid geen essentieel onderdeel van het leefgebied van marterachtigen. De conclusie van het aanvullende onderzoek luidt dat de voorgenomen werkzaamheden niet leiden tot negatieve effecten op verblijfplaatsen van vleermuizen en het leefgebied van marterachtigen.

Voorliggend project heeft geen negatieve effecten vanuit gebieds- en soortbescherming. Het plan is uitvoerbaar vanuit het aspect ecologie.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. De nieuwe woning wordt via een eigen oprit ontsloten op De Stege. Ten opzichte van de bestaande situatie zijn er twee woningen in plaats van één woning aanwezig. Echter, het landbouwverkeer dat veroorzaakt werd door de agrarische bedrijfsvoering verdwijnt. De verwachting is dus dat het aantal verkeersbewegingen niet zal toenemen. Voor de planontwikkeling hoeven geen aanpassingen te worden gedaan aan de infrastructuur. De bestaande wegen hebben voldoende capaciteit voor de beoogde functie.

Parkeren vindt plaats op eigen terrein. Het CROW hanteert voor vrijstaande woningen in het buitengebied een parkeernorm van maximaal 2,8 (afgerond 3) parkeerplaatsen per woning. Op de eigen erven is hiervoor ruim voldoende plaats.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk ruimtelijk plan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 overgegaan in de Erfgoedwet. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, zoals vergunningen, gaan naar de Omgevingswet die in 2019 van kracht wordt.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan (en andere ruimtelijke besluiten) opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. 

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Het plangebied heeft geen specifieke cultuurhistorische waarden. Er staan geen monumentale of beeldbepalende bomen die behouden dienen te worden. De bestaande boerderijwoning wordt ingepast in het nieuwe woonerf. De sloop van de voormalige agrarische bebouwing, die geen cultuurhistorische waarden bevatten, leidt daarnaast tot een kwaliteitswinst voor het plangebied en de omgeving.

Archeologie

In het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Oost' is ter plaatse van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Hoge archeologische verwachting' opgenomen. In de regels van deze dubbelbestemming is een onderzoeksplicht opgenomen als een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling voorziet in een bouwwerk groter dan 100 m² en bodemverstoring tot gevolg heeft, dieper dan 40 cm -mv. Daarvan is sprake bij voorliggend initiatief, waardoor een archeologisch bureau- en veldonderzoek is uitgevoerd, zie bijlage 6. Vanwege de ligging van het plangebied direct naast een erf dat reeds in de 18e eeuw op historische kaarten staat, wordt in het onderzoek bevestigd dat voor de periode Late Middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd binnen het plangebied een hoge archeologische verwachting van toepassing is. Daarom is het advies uit het archeologisch onderzoek opgevolgd en een aanvullend Inventariserend Veldonderzoek door middel van Proefsleuven (IVO-P) uitgevoerd, zie bijlage 7. In dit aanvullende onderzoek is de conclusie opgenomen dat er binnen het plangebied geen (behoudenswaardige) vindplaatsen aanwezig zijn. In het selectiebesluit van het bevoegd gezag (gemeente Heerde), zie bijlage 8, is daarom op basis van het advies uit het IVO-P besloten om het plangebied archeologisch vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkelingen. Voorliggend initiatief heeft geen negatief effect vanuit archeologie. De bestaande archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Hoge archeologische verwachting' binnen het plangebied zal op basis van het selectiebesluit niet uit het vigerende bestemmingsplan worden overgenomen. Mochten er onverhoopt toch nog archeologische resten worden aangetroffen of vermoed tijdens de geplande civiele werkzaamheden, dan geldt conform de Erfgoedwet de formele plicht voor de initiatiefnemer deze resten te melden bij het bevoegd gezag.

De conclusie luidt dat voorliggend initiatief daarmee uitvoerbaar is vanuit het aspect cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe heeft de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afgesloten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

5.3 Planregels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.

Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.

Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).

5.4 Wijze van bestemmen

De regels van dit plan sluiten qua systematiek aan bij de regels van het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied Oost" van de gemeente Heerde. Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • Agrarisch: deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de bestaande plattelandswoning, de te behouden paardenstal en de achterliggende agrarische gronden. De bestaande functieaanduiding 'plattelandswoning' is ingeperkt tot de gronden ter plaatse van de plattelandswoning en de paardenstal.
    In verband met het behoud van de paardenstal is in de regels vastgelegd dat het maximale oppervlak aan bijbehorende bouwwerken 260 m² bedraagt. Dit is 60 m² meer dan gebruikelijk binnen de bestemming 'Agrarisch'. De overschrijding van deze 60 m² is conform de gemeentelijke voorwaarde in de bouwregels binnen de bestemming 'Wonen' in mindering gebracht. Daar bedraagt het maximale oppervlak aan bijbehorende bouwwerken nu 140 m².

  • Wonen: deze bestemming is opgenomen ter plaatse van het nieuwe woonerf. In verband met de minimale afstand tot het naastgelegen melkveebedrijf is een nieuwe woning alleen toegestaan binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woonhuis'. Binnen de woonbestemming is een bijgebouw toegestaan van maximaal 140 m².

  • Gebiedsaanduiding 'overige zone - oeverwallen': deze gebiedsaanduiding is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Oost' en geldt voor nagenoeg het gehele plangebied.

  • Erfinrichting volgens de ontwerpprincipes van het Erfadvies: in de regels van voorliggend plan is opgenomen dat er sprake is van strijdig gebruik als de gronden binnen de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Wonen' niet worden ingericht volgens de randvoorwaarden van beeldkwaliteit zoals opgenomen in het Erfadvies van het Gelders Genootschap uit bijlage 2 van de regels.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt dit vooroverleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag vooroverleg en inspraak

Bij voorliggend plan zijn er geen provinciale belangen. Er is daarom geen overleg met de provincie Gelderland gevoerd. Het waterschap is via de digitale watertoets ingelicht over het plan.

6.3 Verslag zienswijzen

In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan ''De Stege 10, Veessen'' en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.