direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Buitengebied West
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0246.00000800-vo01

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • 1. de uitoefening van een reëel agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    • a. intensieve veehouderij uitsluitend is toegestaan binnen bouwvlakken ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
    • b. binnen een bouwvlak niet meer dan 1 agrarisch bedrijf is toegestaan;
    • c. de oppervlakte van het bouwperceel binnen het bouwvlak ten hoogste 1 hectare bedraagt, en waarvan de grootste lengte niet meer bedraagt dan 150 m;
    • d. de bestaande gebouwen mede mogen worden gebruikt en verbouwd ten behoeve van voorzieningen ten behoeve van voorzieningen ten behoeve van kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen, een boerderijterras en een boerderijwinkel ten behoeve van de verkoop van op het bedrijf geproduceerde producten tot een oppervlakte van niet meer dan 150 m²;
  • 2. het behoud, bescherming, ontwikkeling en/of herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden, zoals houtwallen;
  • 3. de hierna genoemde bedrijfsactiviteiten, op de hierna genoemde percelen:
    • a. Meenseweg 4, landbouwmechanisatiebedrijf;
    • b. Smeestraat 3a, loonbedrijf;
    • c. IJsseldijk 1, vergader- en opleidingsplaats.
      met dien verstande dat:
      • de activiteiten plaatsvinden binnen de bestaande bebouwing;
      • de agrarische bedrijfsfunctie primair is en blijft;
      • de maximale gezamenlijke bebouwingsoppervlakte die voor deze activiteit wordt gebruikt niet meer dan 375 m2;
  • 4. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', de bescherming of het herstel van de cultuurhistorische waarde;
  • 5. infrastructurele voorzieningen zoals deze bestonden op het tijdstip van de vaststelling van het plan;
  • 6. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen sprengen en beken, en voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water, niet zijnde voorzieningen ten behoeve van ijsbanen of siervijvers;
  • 7. voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, zoals wandel-, fiets- en ruiterpaden;
  • 8. instandhouding van de in de bijlage weergegeven gebiedstype voorkomende danwel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden zoals hierna aangegeven:
    bijlage/gebiedstype   landschaps- en natuurwaarden  
    Bijlage 1 Dekzandruggen en oude bouwlanden   reliëf/enken, kleinschalig/halfopen landschap, openheid van het landschap, karakteristieke verkaveling  
    Bijlage 2 Beekdalen   natte natuur  
    Bijlage 3 Hooilanden   openheid van het landschap, karakteristieke verkaveling  
  • 9. met daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken en voorzieningen - niet zijnde windturbines - andere werken, tuinen, erven en agrarische gronden.
3.2 Bouwregels

Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

3.2.1 Gebouwen

Voor gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • 1. deze dienen te worden gerealiseerd binnen het bouwvlak;
  • 2. deze dienen gebouwd te worden met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie en worden gebouwd binnen het bouwperceel waarvan de grootste lengte niet meer bedraagt dan 150 m;
  • 3. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in artikel 36 (Algemene bouwregels);
  • 4. de goothoogte mag niet meer dan 5 m bedragen;
  • 5. de bouwhoogte mag niet meer dan 12 m bedragen;
  • 6. de dakhelling mag niet minder dan 18° en niet meer dan 60° bedragen;
  • 7. in afwijking van het bepaalde onder 2 tot en met 6 geldt dat afwijkingen in maten en afmetingen zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan gehandhaafd mogen worden.
3.2.2 Bedrijfswoningen

Voor bedrijfswoningen gelden bovendien de volgende bepalingen:

  • 1. per agrarisch bedrijf mogen niet meer bedrijfswoningen worden gebouwd dan ter plaatse van de aanduiding 'aantal bedrijfswoningen' is toegestaan;
  • 2. de oppervlakte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 150 m² bedragen;
  • 3. bij herbouw, verbouw en uitbreiding van een bedrijfswoning mogen de huidige gevels met niet meer dan 10 m overschreden worden, waarbij de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 5 m mag bedragen;
  • 4. de goothoogte en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m respectievelijk 10 m.
3.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning de volgende bepalingen gelden:

  • 1. de goothoogte en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m respectievelijk 6 m;
  • 2. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 100 m²;
  • 3. de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mag niet minder dan 1 m bedragen, of niet minder dan de bestaande afstand indien die minder bedraagt.
3.2.4 Karakteristieke bebouwing

In afwijking van en/of in aanvulling op het bepaalde in 3.2.1 en 3.2.2 geldt, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' dat de hoofdvorm van de gebouwen zoals die bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het plan en zoals die tot uitdrukking komt in het grondvlak, de goothoogte, de bouwhoogte, de dakvorm en de nokrichting, moet worden gehandhaafd, met dien verstande dat daarvan met ten hoogste 5% van de maten mag worden afgeweken.

3.2.5 Andere-bouwwerken

Voor andere-bouwwerken geldt dat:

  • 1. voersilo's, (kunst-)mestsilo's, mestbassins, kuilvoerplaten en sleufsilo's uitsluitend mogen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • 2. de bouwhoogte van kunstmest- en voersilo's niet meer dan 10 m mag bedragen;
  • 3. de bouwhoogte van mestsilo's niet meer dan 4 m mag bedragen;
  • 4. de bouwhoogte van mestbassins niet meer dan 3 m mag bedragen;
  • 5. de bouwhoogte van kuilvoerplaten en sleufsilo's niet meer dan 2,50 m mag bedragen;
  • 6. voersilo's, (kunst-)mestsilo's, kuilvoerplaten en sleufsilo's worden gerealiseerd met in achtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • 7. de bouwhoogte van andere-bouwwerken mag niet meer dan 1 m bedragen indien zij vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden opgericht;
  • 8. de bouwhoogte van overige andere-bouwwerken niet meer dan 2 m mag bedragen;
  • 9. teeltondersteunende kassen en voorzieningen niet zijn toegestaan.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • 1. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • 2. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • 3. de landschappelijke inpassing;
  • 4. de verkeersveiligheid;
  • 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • 6. de milieusituatie;
  • 7. het landschappelijk karakter van het gebied.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Bevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in:

  • 1. 3.2.2 onder 3 ten behoeve van het verplaatsen van de bedrijfswoning binnen het bouwvlak;
  • 2. 3.2.2 onder 4 en 5 en toestaan dat de goot- en/of bouwhoogte wordt verhoogd met niet meer dan 2 m;
  • 3. 3.2.1 onder 6 en een afwijkende dakvorm toestaan;
  • 4. 3.2.1 onder 1 en toestaan dat de grootste lengte niet meer dan 200 m bedraagt, indien:
    • a. is aangetoond dat dit noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering, en
    • b. de bebouwing niet elders in het bouwvlak gerealiseerd kan worden;
  • 5. 3.2.5 onder 2 voor wat betreft de hoogte van een kunstmest- en/of voersilo en toestaan dat deze wordt verhoogd tot ten hoogste 15 m;
  • 6. 3.2.4 ten behoeve van een verandering van de hoofdvorm;
  • 7. 3.2 ten behoeve van de verbouw van bestaande bebouwing ten behoeve van voorzieningen voor een kleinschalig kampeerterrein.
3.4.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in Artikel 39 Algemene afwijkingsregels.

3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld in Artikel 37 Algemene gebruiksregels, wordt in ieder geval gerekend:

  • 1. het gebruik van gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag binnen het bouwvlak die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering;
  • 2. het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie;
  • 3. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor doeleinden van zelfstandige bewoning.
3.5.2 Toegestaan gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld in Artikel 37 Algemene gebruiksregelswordt in ieder geval niet gerekend: een groter bouwperceel dan 1 hectare, indien ten tijde van de ter inzage een groter bouwperceel in gebruik was; in dat geval mag het meerdere gehandhaafd worden.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Bevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in:

  • 1. 3.1 sub 1 onder d uitsluitend ten behoeve van niet op het eigen bedrijf geproduceerde streekeigen producten met dien verstande dat er sprake is van kleinschaligheid en dat de basis van de verkoop wordt gevormd door de productie die op het bedrijf zelf tot stand komen;
  • 2. 3.1 ten behoeve van het binnen het betreffende bouwvlak bouwen, geheel vernieuwen en in oppervlakte vergroten van bedrijfsgebouwen ingericht voor intensieve veehouderij, mits:
    de noodzaak daarvan uit oogpunt van dierwelzijn is aangetoond,
    • a. het aantal dierplaatsen niet wordt vergroot,
    • b. is aangetoond dat huisvesting van dieren elders binnen gebouwen of uitbreidingen daarvan binnen het bestaande bouwvlak niet mogelijk is, en
    • c. vaststaat dat daarvoor een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet, hetzij niet nodig is, hetzij is of zal worden verleend.
  • 3. 3.1 juncto 1.95 (woning) voor de huisvesting van twee huishoudens ten behoeve van woningsplitsing, ten behoeve waarvan de woning mag worden verbouwd, indien en voor zover:
    • a. het bestaande bouwvolume niet wordt vergroot;
    • b. de oppervlakte van de te splitsen woning, inclusief deel, minimaal 120 m² groot is;
    • c. het geen pand betreft, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
    • d. de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bij een woning niet meer dan 100 m² bedraagt;
    • e. de gesplitste woning noodzakelijk is voor de huisvesting van een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de binding met het bedrijfsgebouw of het bedrijfsperceel noodzakelijk is.
  • 4. 3.1 ten behoeve van kleinschalig kamperen, met dien verstande dat:
    • a. het aantal standplaatsen ten hoogste 25 mag bedragen;
    • b. de landschappelijke inpassing is aangetoond door een landschappelijk inpassingsplan;
    • c. de hoofverschijningsvorm van het perceel of het pand niet onevenredig wordt aangetast;
    • d. de voorzieningen ten behoeve van het kleinschalig kamperen worden ondergebracht in de bestaande bebouwing;
    • e. de oppervlakte van het perceel ten behoeve van het kleinschalig kamperen ten minste 0,5 hectare bedraagt;
    • f. de onderlinge afstand tussen terreinen voor kleinschalig kamperen ten minste 500 m bedraagt;
  • 5. 3.1, voor het op eigen erf en ten behoeve van het eigen bedrijf bewerken en verwerken van mest met behulp van een mestvergistingsinstallatie, mits wordt aangetoond dat:
    • a. sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf,
    • b. de mestbe- en verwerking geen zelfstandige bedrijfsactiviteit is,
    • c. geen onevenredige verkeerstoename plaatsvindt,
    • d. het gebruik gelet op milieuhygiënische eisen redelijkheidshalve inpasbaar is, geen onevenredige afbreuk aan de landschappelijke waarden wordt gedaan
    • e. de activiteit uitsluitend binnen het erf mag plaatsvinden,
    • f. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van de mestvergisting:
      • maximaal 200 m² mag bedragen,
      • maximaal 1.000 m² mag bedragen, indien het bedrijf is gevestigd langs een weg met de bestemming 'Verkeer - Categorie 1' of een doorgaande gebiedsontsluitingsweg.
3.6.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in Artikel 39 Algemene afwijkingsregels.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden

Artikel 42 (Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) is van toepassing op het uitvoeren van in dat artikel aangegeven werken en werkzaamheden, op en in de daarbij aangegeven gronden, met daarbij aangegeven voorwaarden en uitzonderingen.

3.8 Wijzigingsbevoegdheid
3.8.1 Wijzigen naar Wonen en Natuur

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd - indien de gronden ter plaatse zijn aangeduid als bouwvlak en indien tot opheffing van het agrarisch bedrijf is overgegaan - de bestemming Agrarisch te wijzigen ten behoeve van:

  • 1. de bestemming Wonen, waarbij geldt dat:
    • a. vaststaat dat het agrarisch bedrijf bij wijziging is of wordt beëindigd;
    • b. de karakteristiek van het gebouw en de complexiteit van het (voormalige) boerenerf, alsmede de landschappelijke kenmerken (percelering, beplanting) waar mogelijk worden versterkt en in ieder geval niet worden aangetast;
    • c. door de wijziging geen milieuhygiënische belemmeringen ontstaan voor omringende agrarische bedrijven;
    • d. landschapsontsierende bebouwing zoveel mogelijk wordt gesloopt;
    • e. de infrastructuur niet verzwaard mag worden. Onder verzwaren wordt mede verstaan: het verharden van zandwegen;
    • f. de verkeersaantrekkendheid in vergelijking met de oorspronkelijke activiteit niet of nauwelijks mag toenemen;
    • g. de monumentale en karakteristieke bebouwing gehandhaafd dienen te blijven;
    • h. het aantal woningen niet toeneemt.
  • 2. de bestemming Natuur ten behoeve van natuurontwikkeling, met dien verstande dat:
    • a. natuurontwikkeling uitsluitend plaatsvindt ter uitvoering van het provinciaal natuurbeleid;
    • b. het ruimtelijke en hydrologische afgeronde (natuur)eenheden betreft.
3.8.2 Wijzigen naar Verkeer - Categorie 3 en Verkeer - Categorie 4

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch' wijzigen in de bestemming 'Verkeer - Categorie 3' of 'Verkeer - Categorie 4', ten behoeve van incidentele verbeteringen, passagemogelijkheden of aanpassingen ten behoeve van een inrichting als 60 km/uur-gebied.

3.8.3 Omschakeling naar intensieve veehouderij

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig, dat binnen een bouwlak ten oosten van het Apeldoorns Kanaal de aanduiding 'intensieve veehouderij', wordt aangegeven met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • 1. van het bouwvlak mag maximaal 1 hectare worden gebruikt ten behoeve van het intensieve veehouderijbedrijf;
  • 2. de bedrijfsvoering van nabijgelegen agrarische bedrijven mag niet onevenredig worden aangetast;
  • 3. vaststaat dat een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet, hetzij niet nodig is, hetzij is of zal worden verleend;
  • 4. het wijzigen dient zo te geschieden dat de inpassing van de gebouwen in het landschap op zorgvuldige wijze kan plaatsvinden, waarbij onevenredige aantasting van in de directe omgeving voorkomende landschaps- en natuurwaarden en van de waterhuishouding en waterkwaliteit ter plaatse zoveel mogelijk wordt voorkomen.
3.8.4 Verschuiven en vergroten bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat de op de gronden als bedoeld in lid 3.1, aangegeven bouwgrens elders op die gronden wordt aangegeven, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • 1. per geval dient de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering te zijn aangetoond;
  • 2. aangetoond is dat uitbreiding binnen het bestaande bouwvlak redelijkerwijs niet mogelijk is;
  • 3. de oppervlakte van een bouwvlak:
    • a. mag door het wijzigen tot 1,5 hectare worden vergroot;
    • b. mag ten oosten van het Apeldoorns Kanaal tot 2 hectare worden vergroot;

onverminderd het bepaalde onder 6;

  • 4. de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt;
  • 5. de belangen van de omliggende functies niet onevenredig worden geschaad;
  • 6. de doelstellingen van de ecologische verbindingszone niet onevenredig worden geschaad;
  • 7. het bouwvlak dient voor ten minste 50% van de oppervlakte van de daarin begrepen gronden, dezelfde gronden te blijven omvatten als ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
  • 8. geen gebouw mag door het wijzigen buiten het bouwvlak komen te liggen;
  • 9. het wijzigen dient zo te geschieden dat de inpassing van de gebouwen in het landschap op zorgvuldige wijze kan plaatsvinden, aan de hand van een landschappelijk inpassingsplan, waarbij onevenredige aantasting van in de directe omgeving voorkomende landschaps- en natuurwaarden en van de waterhuishouding en waterkwaliteit ter plaatse zoveel mogelijk wordt voorkomen;
  • 10. een deskundigenadvies is vereist indien het bouwvlak groter is dan 1,5 hectare.
3.8.5 Afwegingskader wijziging

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in Artikel 40 Algemene wijzigingsregels.

3.9 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Het is verboden om zonder een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen.