direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch- Agrarisch bedrijf
Plan: Uiterwaarden, herziening Het Oever 3 en 5
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0246.00000864-on01

Artikel 3 Agrarisch- Agrarisch bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch- Agrarisch bedrijf ' aangewezen gronden zijn:

  • a. bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf met dien verstande dat de bebouwde oppervlakte ten behoeve van niet-grondgebonden bedrijfsactiviteiten niet meer mag bedragen dan de oppervlakte zoals die in gebruik was ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, met dien verstande dat per bestemmingsvlak ten hoogste 1 bedrijf is toegestaan;
  • b. mede bestemd voor kleinschalige kampeerterreinen, met dien verstande dat geen stacaravans zijn toegestaan;

met de daarbij behorende:

  • c. gebouwen;
  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • e. tuinen;
  • f. erven;
  • g. agrarische cultuurgronden.
3.2 Bouwregels

Op de tot Agrarisch- Agrarisch bedrijf bestemde gronden mogen uitsluitend worden bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.2.1 Gebouwen

Voor gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen - exclusief de oppervlakte van de bedrijfswoning - mag niet meer dan 962,50m2 bedragen;
  • b. de goothoogte mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer dan 10 m bedragen;
  • d. de dakhelling mag niet minder dan 18o bedragen;
3.2.2 Dienst-/bedrijfswoningen

Voor dienst-/bedrijfswoningen gelden bovendien de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak mag ten hoogste 1 woning worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte mag niet meer dan 150 m2 bedragen;
  • c. de inhoud mag niet meer dan 600 m3 bedragen dan wel, indien een grotere woning aanwezig is, de inhoud zoals die bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.
3.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwn zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • b. de hoogte mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • c. indien sprake is van een oppervlakte, (bijvoorbeeld in de vorm van een mestsilo), wordt de oppervlakte meegerekend in de in 3.2.1 onder a genoemde oppervlakte.
3.4 Afwijken
3.4.1 Omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders kunnen, uitsluitend indien dit noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatige agrarische bedrijfsvoering en met inachtneming van het bepaalde in 3.2.1 bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2 juncto artikel 1.25 , ten behoeve van de huisvesting van twee huishoudens, mits hierdoor het aantal woningen niet wordt vergroot.

3.4.2 Afwegingskader
  • a. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van het bepaalde in 3.4.1dient mede betrokken te worden de mate waarin de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven alsmede de mate waarin de landschappelijke en/of natuurlijke waarden kunnen worden geschaad.
  • b. Indien de belangen, de landschappelijke en/of natuurlijke waarden onevenredig worden geschaad vinden de in 3.4.1 genoemde afwijkingsbevoegdheden geen toepassing.
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
3.5.1 Wijziging
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen een verdergaande uitbreiding van de bebouwing dan genoemd in 3.2.1 toestaan ten behoeve van de uitbreiding van agrarische bedrijfsbebouwing, mits:
    • 1. de uitbreiding om bedrijfseconomische redenen noodzakelijk is;
    • 2. sprake is van een verantwoorde landschappelijke inpassing;
    • 3. geen sprake is van nadelige gevolgen voor de waarden van het gebied als speciale beschermingszone in het kader van de Natuurbeschermingswet;
    • 4. de uitbreiding niet redelijkerwijs buiten het winterbed kan worden gesitueerd;
    • 5. de uitbreiding geen feitelijke belemmering vormt om in de toekomst de afvoercapaciteit van de IJssel te vergroten;
    • 6. de situering van de uitbreiding zodanig is dat de waterstandsverhoging en de belemmering voor de toekomstige verlaging van het winterbed, zo beperkt mogelijk blijven;
    • 7. sprake is van duurzame compensatie van de resterende waterstandsverhogende effecten;
    • 8. het ter plaatse bevoegde waterstaatsgezag hieromtrent is gehoord;