Plan: | Nachtegaalweg 48 te Wapenveld |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0246.214NACHTWG48-VA01 |
Aan de Nachtegaalweg 48 te Wapenveld was het Drieluik gevestigd. Initiatiefnemer heeft bij de gemeente een verzoek ingediend om op deze locatie 7 woningen te mogen ontwikkelen. De bestaande parkeerplaatsen en stoep blijven openbaar gebied. De rijwoningen worden qua eenheid van de architectuur geborgd. Het parkeren en de woningen worden ruimtelijk ingepast in de bestaande omgeving, waardoor er ruimtelijke kwaliteit ontstaat. Het college heeft op 11 juli 2017 besloten een positieve grondhouding aan te nemen ten opzichte van dit initiatief. Het college geeft aan dat het initiatief voldoende aansluit op de visiedocumenten van de gemeente Heerde en dat een meerwaarde aanwezig is.
Naar aanleiding van diverse overleggen met Dorpsraad Wapenveld en diverse omwonenden is besloten om 6 woningen te realiseren op deze locatie. De woningen bestaan uit één laag met kap.
Op basis van het geldende bestemmingsplan is de voorgenomen ontwikkeling van 6 woningen niet mogelijk. Het geldende bestemmingsplan moet hiervoor herzien worden. Het voorliggende bestemmingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling mogelijk maakt.
Het plangebied is gelegen aan de Nachtegaalweg, in het zuiden van het dorp Wapenveld van de gemeente Heerde. De locatie wordt omringd door woningen en grenst aan de zuidkant aan een school.
Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)
Hierna volgt een luchtfoto van de locatie met haar omgeving.
Kadastrale gegevens
Kadastrale gemeente : Heerde
Sectie : C
Nummer : 7036
Uitsnede kadastrale kaart (bron: kadastralekaart.com)
Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Wapenveld-Dorp'. Dit bestemmingsplan is op 16 april 2007 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Heerde. Op 11 september 2017 is beheersverordening 'Wapenveld-Dorp' onherroepelijk geworden.
Op grond van het geldende bestemmingsplan heeft de locatie de bestemming 'Maatschappelijk'. Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' zijn maatschappelijke voorzieningen toegestaan met een maximum hoogte van 6 meter. Voor de locatie geldt ook de dubbelbestemming 'Waarde - Hoge Archeologische Verwachting'. Gronden met deze bestemming zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen), tevens bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.
Op de volgende afbeelding is een uitsnede van de bestemmingsplankaart van het bestemmingsplan 'Wapenveld-Dorp' opgenomen.
Uitsnede van plankaart bestemmingsplan 'Wapenveld-Dorp'
Op gronden met de bestemming 'Maatschappelijk' mogen geen woningen worden gebouwd. Het geldende bestemmingsplan bevat geen ontheffings- of wijzigingsmogelijkheden om de bouw van de woningen mogelijk te maken. Eventuele medewerking kan alleen worden verleend door middel van een herziening van het geldende bestemmingsplan. Onderhavige bestemmingsplanherziening voorziet hierin.
Het bestemmingsplan 'Nachtegaalweg 48 te Wapenveld' bestaat uit de volgende stukken:
Het bestemmingsplan wordt vergezeld door een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen 'gelezen' worden.
Op de verbeelding staan de bestemmingen van de gronden in het plangebied. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld die de uitgangspunten van het plan zeker stellen.
De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de huidige situatie en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de omgevingsaspecten volgt. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
In dit hoofdstuk wordt het plangebied en de omgeving beschreven. Dit hoofdstuk gaat in op de huidige en toekomstige situatie.
Wapenveld is het meest noordelijk gelegen dorp in de gemeente Heerde. Direct ten westen van de kern begint het Veluwemassief (hoog) en ten oosten ervan zijn de uiterwaarden en het poldergebied van de IJsselvallei (laag) gelegen. Wapenveld is voornamelijk gegroeid tussen de dorpenweg Apeldoorn-Hattem (de Groteweg) en het Apeldoorns Kanaal en dankt zijn bestaan voor een groot deel aan het ontstaan van enkele grote industrieën die noordelijker zijn gelegen. Hiervan was de Berghuizer papierfabriek (thans StoraEnzo) de meest belangrijke. Na de Tweede Wereldoorlog ontwikkelde Wapenveld zich als een woondorp, waarbij de woonbebouwing voornamelijk in zuidelijke richting uitbreidde. Inmiddels reikt de dichte woonbebouwing tot aan de Flessenbergerweg en is ook ten oosten van het Apeldoorns Kanaal - het gebied ten noorden en ten zuiden van de Revelingseweg - sprake van een verstedelijkte structuur. Naast de Groteweg en het Apeldoorns Kanaal is de voormalige spoorlijn het derde kenmerkende element in de structuur van Wapenveld, dat tevens noord-zuid georiënteerd is. Het voormalige spoortracé is nu ingericht als (recreatief) fietspad en maakt onderdeel uit van een landelijk netwerk.
Plangebied en omgeving
Het plangebied ligt in het zuiden van de kern Wapenveld, aan de Nachtegaalweg 48. Op de locatie is het Drieluik gevestigd. hierin waren gevestigd kinderdagverblijf 'Villa KOM' en peuterspeelzaal 'de PaddenKOM'. Op de volgende afbeelding is een luchtfoto van de huidige situatie van het plangebied weergegeven.
Luchtfoto (bron: risicokaart.nl)
De omgeving van het plangebied betreft in hoofdzaak een woongebied. Aan de zuidzijde van het plangebied bevindt zich aan de Vinkenweg 8, basisschool 'De goede herder'.
Hieronder is een foto vanaf de Nachtegaalweg.
Foto vooraanzicht huidige situatie (bron: google earth)
Naar aanleiding van overleg met de dorpsraad Wapenveld en omwonenden heeft dit geleid tot een planwijziging van 7 rijwoningen van 2 bouwlagen met een kap, naar een plan met 6 comfortwoningen van 1 bouwlaag met een kap. Hierdoor ontstaat een rij woningen welk goed past in het straatbeeld van de Nachtegaal en draagvlak voor de bewoners in de directe omgeving.
Situering woningen
De zes woningen krijgen aan de voorzijde tuin en aan de achterzijde een erf met daarin een berging. De bergingen zijn bereikbaar via het achterpad. Rondom het perceel wordt een haag aangelegd, zodat er eenheid ontstaat. Het parkeren vindt plaats aan de voorzijde. Aan de achterzijde wordt een geluidscherm gerealiseerd van 2 meter.
Hierna een overzicht van de indicatieve gevelbeelden. De woningen bestaan uit één laag met kap.
Aanzicht voorgevel
Aanzicht achtergevel
Kleur en materiaal gebruik
Onderdeel | Materiaal | Kleur |
Metselwerk | Baksteen | Roodbruin |
Kozijnen en draaiende delen | Hout | Antraciet |
Bergingen | Verduurzaamd hout | Grijs gebeitst |
Dakrand | Hout/houtlook | Wit |
Dakbedekking | Keramische pan | Leikleur |
Duurzaamheid
De woningen zullen voldoen aan de wettelijke gestelde eisen en voorwaarden. De woningen worden gasloos gebouwd en voorzien van zonnepanelen.
Verkeer en parkeren
Verkeer
Uitgaande van 7 verkeersbewegingen per etmaal (bron: CROW), vinden er 42 verkeersbewegingen per etmaal plaats. Hiervan vindt 10% plaats tijdens de spits. Dit resulteert in 1 auto per 14 minuten. Deze extra verkeersintensiteit is voor de omliggende wegen geen enkel probleem.
Parkeren
Volgens de 'Parkeernormennota' van de gemeente Heerde dient er per woning 1,8 parkeerplaats te worden gerealiseerd. Dit resulteert in 10,8 parkeerplaatsen. Er worden 12 parkeerplaatsen aangelegd waardoor wordt voldaan de gemeentelijke parkeernormen.
Bij ruimtelijke plannen moet worden weergegeven hoe rekening is gehouden met relevant beleid. In de volgende paragrafen wordt het relevante beleid op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau en de relatie met de voorgenomen ontwikkeling behandeld.
De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 in werking getreden. De Structuurvisie infrastructuur en ruimte 2040 (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Deze 13 nationale belangen zijn:
De visie is via regels verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Deze geeft voor het plangebied geen direct bindende regels.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) regelt de doorwerking van nationale belangen op ruimtelijk gebied in gemeentelijke bestemmingsplannen door het stellen van de juridische kaders. Het Barro is ook wel bekend als de AMvB Ruimte. Het besluit is per 17 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn opgenomen:
Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Wapenveld. Voor dit gebied gelden geen nationale belangen waarmee rekening gehouden hoeft te worden. Dit bestemmingsplan voldoet aan het Barro.
Op 1 oktober 2012 is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder voor duurzame verstedelijking is opgezet met als primair doel het tot stand brengen van een goede ruimtelijke ordening, door middel van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Concreet houdt dit in dat de ladder als ondersteuning dient voor decentrale overheden (provincies en gemeenten) bij de vraaggerichte programmering van hun grondgebied. Hierdoor kan er een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming plaatsvinden bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Daarbij mogen dus enkel criteria een rol spelen die ruimtelijk relevant zijn.
De juridische grondslag van de ladder voor duurzame verstedelijking ligt in het Bro (artikel 3.1.6 lid 2), beleidsmatig is de ladder geïntroduceerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De ladder is daarmee kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden, zoals de gemeentelijke bestemmingsplannen en de provinciale inpassingsplannen. Voorheen bestond de ladder uit drie treden die doorlopen moesten worden ter verantwoording van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, maar per 1 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen van kracht geworden. Eén van de belangrijkste is dat de drie treden worden losgelaten. Feitelijk is er nog maar één trede: "er dient gemotiveerd worden dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte." Het betreft ontwikkelingen zowel binnen als buiten stedelijk gebied. Het realiseren van een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied moet nadrukkelijk gemotiveerd worden.
Planspecifiek
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.
Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak (ABRvS 28 juni 2017; ECLI: NL: RVS: 2017: 1724) dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn, dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
Het voorliggende plan maakt de ontwikkeling van zes woningen mogelijk. In dit plan is daarom geen sprake van een woningbouwlocatie en een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro.
In het voorliggende bestemmingsplan is de ladder dan ook niet verder doorlopen.
In januari 2018 is Omgevingsvisie Gelderland geconsolideerd. Op 5 juni 2018 heeft Gedeputeerde Staten van Gelderland het ontwerp van de vernieuwde Omgevingsvisie Gaaf Gelderland ter inzage gelegd. De nieuwe visie ligt van 14 juni tot en met 9 augustus 2018 ter inzage. De omgevingsvisie wordt twee keer per jaar geactualiseerd op basis van gewijzigde wet- en regelgeving. De provincie kiest ervoor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan de gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze twee hoofddoelen zijn:
Een versterking van de economische structuur vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat betekent enerzijds een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden, anderzijds gaat het om een aantrekkelijke woon- en leefomgeving. Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap in Gelderland, een gezonde en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem. Daarom wordt ingezet op het waarborgen en ontwikkelen van deze kwaliteiten van Gelderland.
De twee hoofddoelen van de Omgevingsvisie Gelderland zijn onderverdeeld in drie ambities, namelijk:
De laatste jaren kan worden geconstateerd dat het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder, die voortvloeit uit de ladder voor duurzame verstedelijking zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening, wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing. Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Daarnaast dient afgewogen te worden of de ontwikkeling past bij de doelen in Gelderland en hoe de ontwikkeling extra kwaliteit toevoegt aan een gebied. Aangezien de juridische borging van de ladder geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening. Het plangebied is gelegen in de regio Noord-Veluwe. De gezamenlijke inspanningen van gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en Provincie Gelderland in de regio Noord-Veluwe richten zich op vier speerpunten:
Het ruimtelijke beleid uit de Omgevingsvisie Gelderland, is deels verankerd in de Omgevingsverordening Gelderland (vastgesteld 14 januari 2018). De verordening bevat regels ten aanzien van onderwerpen uit de Omgevingsvisie waarvoor het de provincie eraan gelegen is dat de doorwerking van het beleid op lokaal niveau juridisch gewaarborgd is.
In de Omgevingsverordening is opgenomen dat nieuwe woonlocaties en daar te bouwen woningen alleen toegestaan worden wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma of de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgaven wonen voor de betreffende regio. Dit artikel heeft betrekking alle nieuwe woningen die in een bestemmingsplan worden opgenomen, dus ook woningen die ontstaan door woningsplitsing of woningen die in het kader van functieverandering van kantoren, scholen, zorggebouwen, nieuwe (zorg-) landgoederen, vrijkomende agrarische bebouwing en dergelijke worden gerealiseerd.
In Gelderland wordt qua woningmarkt uitgegaan van regionale woningmarkten. Verschillende relevante partijen, zoals provincie, gemeenten, woningcorporaties, (andere marktpartijen) en zorginstellingen bundelen capaciteit, kennis en middelen om gezamenlijk de opgaven op de regionale woningmarkt aan te pakken. Voor de provincie is woonprogrammering een aangelegenheid van provinciaal belang.
Het gaat om afstemming met buurprovincies, voorkomen van concurrentie om inwoners en bijbehorende onbedoelde migratiestromen tussen regio's en gemeenten, keuze van de beste locaties voor woningbouw, verkleinen van de kans op leegstand, voorzien in de aangetoonde kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte voor de Gelderse bevolking en bevorderen van regionale samenwerking. Voorheen stelde Gedeputeerde Staten per regio een indicatieve (kwantitatieve) taakstelling vast in het Kwalitatief Woonprogramma 2010- 2019 (KWP3). Zo ook voor regio Noord Veluwe. De Ruimtelijke Verordening Gelderland bepaalde dat alle nieuwe woningbouwmogelijkheden in het vigerende KWP moesten passen, ofwel binnen de indicatieve taakstelling. Het KWP bevatte naast dit kwantitatieve kader ook afspraken over de kwalitatieve differentiatie van woningbouwmogelijkheden in nieuwe bestemmingsplannen (huur/koop, betaalbaarheid en geschiktheid voor ouderen). De kwalitatieve vraagstukken worden echter voortaan in het kader van de Regionale Woonagenda's aangepakt. Hierop heeft regio Noord Veluwe in 2014 de concept Woonvisie Regio Noord-Veluwe opgesteld. Deze woonvisie vormt het vertrekpunt voor gemeentelijke woonvisies.
Het voorliggend bestemmingsplan voldoet aan de doelen en ambities zoals gesteld in het provinciaal beleid. Voorgaande is met name het gevolg van het loslaten van de taakstelling uit het KWP. Hierdoor zijn de regio's zelf verantwoordelijk voor het opstellen/vaststellen van de kwantitatieve opgave de eigen woningbehoefte (zie regionaal beleid).
Gemeenten Elburg, Ermelo, Harderwijk, Nunspeet, Oldebroek, Putten, Hattem en Heerde hebben samen met provincie Gelderland en de Noord-Veluwse woningcorporaties na het loslaten van het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP), de Woonvisie NoordVeluwe opgesteld. De KWP wordt vervangen door de Kwantitatieve Opgave, waarmee de eigen woningbehoefte van de gemeentes binnen de regio leidend is. Richtlijn: 4.300 woningen, aangevuld met 1.300 woningen ten behoeve van extramuralisatie tot 2020.
Daarnaast wordt in de woonvisie een kwalitatief afwegingskader gehanteerd, waarin de marktvraag leidend is, woningen flexibel moeten zijn voor meerdere doelgroepen, projecten inspelen op ruimte en kwaliteit en de ruimtelijke kwaliteit versterken met een accent op kleinschalige gefaseerde projectontwikkeling. Voorts moet rekening worden gehouden met concurrentie ten aanzien van de bestaande woningvoorraad en dienen projecten in te spelen op gewenste nieuwe vormen van wonen met zorg en rekening te houden met duurzaamheid en energieneutraliteit. Tot slot dienen projecten financieel haalbaar te zijn en qua juridische planstatus in vergevorderd stadium te verkeren. Het vertrekpunt van de visie is de bestaande woningvoorraad. Echter, aanvullend is nieuwbouw noodzakelijk en dan met name in de sectoren waar strategische toevoeging aan de te transformeren bestaande voorraad nodig is.
De Woonvisie Regio Noord-Veluwe dateert van 2014 en is gebaseerd op de door de regio in 2013 uitgevoerd onderzoeken en het landelijke woonwensonderzoek WoON 2012. Er is daarin ook nog geen rekening gehouden met de veranderde landelijke wetgeving voor woningcorporaties (Woningwet 2015) en de regels voor het passend toewijzen van huurwoningen. Ook is nog geen rekening gehouden met de gevolgen van de economische en financiële crisis. In de visie wordt hierdoor nog weinig aandacht besteed aan de inmiddels toegenomen vraag naar particuliere huurwoningen, met een huurprijs boven de huurtoeslaggrens.
De KWP3 is opgevolgd door de Kwantitatieve opgave wonen 2013-2025. Het beleidsstuk is nog niet compleet. Wel zijn er gezamenlijke afspraken tussen de gemeente gemaakt over de verdeling van de bouwopgave tot en met 2024. Per gemeente is een bandbreedte opgesteld. Met de bandbreedte wordt bedoeld de in de regionale woonvisie globaal berekende lokale woningbehoefte. Afgesproken is dat gemeenten bij de ontwikkeling van woningbouwplannen binnen deze bandbreedte blijven. Bij het overschrijden door een gemeente van de gemiddelde waarde van de bandbreedte zal worden bezien of nog opgaven resteren, in beginsel zijn 800 woningen nog niet onderling verdeeld, of dat tot een herverdeling gekomen kan worden. Voor Heerde geldt een bandbreedte van 620-750 en een gemiddelde waarde van 685.
Het bestemmingsplan voldoet aan het regionale beleid waarin de kwantitatieve woningbehoefte van gemeenten binnen de regio's leidend is. Bij de kwalitatieve woningbehoefte is de marktvraag leidend.
Het uitgangspunt van de woonvisie is het maken en behouden van kwaliteit. Dit kan alleen door niet vooraf strikte en knellende regels op te stellen, maar door te werken met bestaande kwaliteiten, partijen en passende oplossingen. Dit leidt tot maatwerk per situatie met inachtneming van de algemene vastgestelde principes. Het creëren van maatschappelijke meerwaarde is bij ieder initiatief het uitgangspunt en het afwegingskader van het gemeentebestuur.
De bestaande gebouwen in de gemeente worden optimaal gebruikt. Waar mogelijk worden gebouwen omgevormd tot woonruimten.
Het grootste deel van de benodigde woningen voor de toekomst staat er al. Uitgerekend is dat er in Heerde in verband met de groei van het aantal huishoudens (dus niet het aantal inwoners) in de periode 2013 tot 2020 circa 420 – 460 extra woningen nodig zijn. Gemiddeld is dat een toevoeging van 60 – 65 woningen per jaar. Ten opzichte van de bestaande woningvoorraad is dat een toename van ongeveer 6%. Gelet op de geschetste trends en het streven dat een ieder op termijn kan beschikken over een bij zijn situatie passende woning, is duidelijk dat het grootste deel van de opgave bereikt moet worden door aanpassing en vervanging van de bestaande woningvoorraad.
In de regionale visie is aangegeven dat afgestapt wordt van de oude manier van woningbouwprogrammering. Er wordt overgestapt van aanbodgestuurd bouwen naar vraaggestuurd bouwen. De markt bepaalt wat gebouwd gaat worden. Daarvoor is een nieuw afwegingskader voor nieuwbouw noodzakelijk. Niet langer is bepalend of een ontwikkeling past in een woningbouwprogramma. De vraag is nu of een bouwplan inspeelt op de marktvraag en voldoende maatschappelijke en ruimtelijke kwaliteit toevoegt.
In de gemeente Heerde is vraag naar woningen voor verschillende doelgroepen, te weten:
Er is bij dit plan aansluiting gezocht bij de gemeentelijke woonvisie. Er worden zes levensloopbestendige senioren woningen gerealiseerd, waardoor deze ontwikkeling past binnen de Woonvisie Heerde 2015-2025.
Maatschappelijke en economische ontwikkelingen gaan in snel tempo. Om hierop in te spelen heeft de gemeente op 13 juli 2009 de Toekomstvisie gemeente Heerde 2025 vastgesteld. Deze visie is een agenda voor de toekomst, een heldere profilering van de gemeente in de regio en naar de eigen burgers, instellingen en ondernemers. De Toekomstvisie gemeente Heerde 2025 maakt duidelijk waar de gemeente voor staat, welke ontwikkeling zij ambieert en waarvoor de gemeente zich de komende jaren hard wil maken richting de eigen bevolking, instellingen, ondernemers en andere voor de ontwikkeling van Heerde belangrijke partijen.
Thema Wonen
Architectonisch en ruimtelijk hebben de verschillende kernen van de gemeente Heerde een eigen karakter. De inrichting en de architectuur in relatie tot het landschap bepalen de ‘leesbaarheid’ van Heerde.
Bebouwing hoeft niet altijd en overal te worden uitgesloten. Het gaat vooral om hoe en waar gebouwd wordt en of dat zó kan plaatsvinden dat de kwaliteit intact blijft of wordt versterkt. Behoud van identiteit, eenheid en schoonheid door de (aan-)bouw van doordachte nieuwbouw, renovatie en inbreiding is van belang om de kwaliteiten van de gemeente te waarborgen.
Door een grotere variëteit aan leefstijlen en woonwensen zal de differentiatie in bewonersgroepen in de gemeente toenemen. Te verwachten valt dat zekerheid en geborgenheid belangrijkere waarden worden. Gedacht wordt aan de groeiende vraag naar wonen in een veilige, geborgen omgeving met gelijkgestemden. Het kunnen terugvallen op private waarborgen en garanties wordt belangrijker.
De eisen aan de woning en woonomgeving zijn en komen hoger te liggen. Meer welvaart leidt tot:
De locatie ligt binnen de kern Wapenveld. Er is hier sprake van inbreiding en met de voorgenomen ontwikkeling wordt ingespeeld op de toenemende vraag op het gebied van wonen, zoals weergegeven bij het verhaal van de woonvisie.
De Structuurvisie Heerde 2025 is op 17 september 2012 vastgesteld door de gemeenteraad. De structuurvisie is het kader voor de ontwikkeling van de gemeente Heerde tot 2025. Deze visie geeft richting aan de ruimtelijke, economische en maatschappelijke ontwikkeling van de gemeente Heerde naar de toekomst. De Structuurvisie Heerde 2025 is een nadere uitwerking van de toekomstvisie.
Structuurbeeld gemeente Heerde
In de structuurvisie is de gemeente opgedeeld in verschillende zones. Het plangebied behoort tot zone 2 'Nieuwe zakelijkheid en gezondheid'. Dit is de economische zone tussen Heerde en Wapenveld, inclusief de gebieden ten noorden en zuiden daarvan. Het is een zone waarin zowel wonen, werken, recreatie en zorg als natuur en groen een plek hebben. Kortom, een dynamisch gebied dat zich verder kan ontwikkelen, maar met respect voor omliggende functies.
Nieuwe woningbouw is toegestaan binnen de grenzen van de kernen of in de daarvoor aangewezen gebieden. Inbreiding en herstructurering hebben in de kernen de voorkeur boven uitbreiding en kunnen al een belangrijke bijdrage leveren aan het voorzien in de woningbehoefte. Inbreiding mag echter niet ten koste gaan van het karakter van de verschillende kernen.
Er is hier sprake van inbreiding, waardoor er geen strijdigheid is met de structuurvisie.
De gemeenteraad van Heerde heeft de Welstandsnota gemeente Heerde op 24 mei 2004 vastgesteld. In de nota is het welstandsbeleid van de gemeente Heerde beschreven en zijn zowel gebiedsgerichte als algemene welstandscriteria geformuleerd.
Deelgebieden
Aan elk deelgebied is een welstandsniveau toegekend. Er wordt onderscheid gemaakt in vier welstandsniveau's, te weten:
Beleidsuitgangspunten Welstand voor Wapenveld
Het beleid richt zich op het behouden van variatie binnen het straatbeeld van het historische dorpsgebied en waar nodig, op het versterken van de ruimtelijke karakteristiek (losse opstelling van de bebouwing). Van belang is ook het karakter van individuele panden. Om de identiteit en het beeld van het traditionele dorpsgebied te waarborgen is voor de welstandsbeoordeling gekozen voor welstandsniveau 2.
Voor welstandsniveau 2 geldt in het algemeen:
In de situering, de structuur, de opbouw en de breedte van de bebouwing is het oorspronkelijke ruimtelijke karakter, met als uitgangspunt kleinschaligheid, diversiteit en de historische ontwikkeling, afleesbaar.
De voorgenomen planontwikkeling sluit hier goed op aan.
Wordt gekeken naar Rijks, Provinciaal, Regionaal en Gemeentelijk beleid, dan kan worden vastgesteld dat het voorgenomen plan daarmee in overeenstemming is.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en belangenafweging (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).
In januari 2019 is door Eco Reest BV een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd. Het doel van het onderzoek is een indruk te verkrijgen omtrent de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater van het onderzoeksterrein. Dit gebeurt teneinde te bepalen of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen bestaan voor het toekomstige gebruik van de locatie (wonen met tuin).
De bodemonderzoeksstrategie is opgesteld conform de geldende NEN normen en protocollen. De veldwerkzaamheden en laboratorium werkzaamheden zijn uitgevoerd volgens de actuele beoordelingsrichtlijn en accreditatieschema.
Uit de veldwerkzaamheden blijkt dat de bodem van de onderzochte locatie opgebouwd is uit matig fijn, zwak siltig zand met een humeuze laag tot 1,0 m-mv. Het grondwaterniveau is tijdens het onderzoek vastgesteld op 2,75 m-mv.
Tijdens het veldwerk zijn geen voor het onderzoek van belang zijnde zintuiglijke waarnemingen naar voren gekomen.
Bij de beoordeling van het terrein en het opgeboorde materiaal is ook speciaal gelet op asbest(houdende) materialen. Deze zijn zintuiglijk niet op de bodem en in het opgeboorde materiaal ter plaatse van het onderzoeksterrein waargenomen.
Uit de chemische analyses is het volgende naar voren gekomen:
Grond:
In de boven- en ondergrond zijn geen verhoogde gehalten gemeten.
Grondwater:
In het grondwater zijn geen verhoogde gehalten gemeten.
Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming van het terrein, blijkt dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de woonbestemming van het terrein.
Toepassing van eventueel vrijkomende de grond op het terrein zelf is milieuhygiënisch verantwoord. Toepassing van eventueel vrijkomende grond elders kan eventueel plaats vinden binnen een gemeentelijke bodemkwaliteitskaart of met een aanvullend grondonderzoek conform het Besluit Bodemkwaliteit.
Het aspect bodem is geen belemmering voor de realisatie van de zes woningen. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek toegevoegd aan dit plan.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van het Rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
In januari 2019 is door EDOK-RO de digitale watertoets ingevuld. Naar aanleiding hiervan heeft het waterschap een positief water advies afgegeven.
Bij de digitale watertoets kwamen de volgende zaken naar voren:
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt.
Algemene aandachtspunten
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Het waterschap adviseert de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van ons waterschap toe te passen.
Capaciteit hemelwatervoorziening
Met de vuistregel 436 m3/ha verhard oppervlak moet de benodigde waterberging berekend worden voor de toename van het verhard oppervlak, de maximaal toelaatbare peilstijging bedraagt 0,3 m op zomerpeil bij een T=10+10%.
Deze berekening, de afmetingen en locatie van de infiltratiekoffers zal bij de bouwaanvraag worden aangeleverd.
Gebiedsspecifieke aandachtspunten
Grondwaterfluctuatiezone
Het plangebied ligt binnen de grondwaterfluctuatiezone, zoals die door de Provincie Gelderland is bepaald. Dit is een zone langs de flanken van het Veluwemassief, waar de grondwaterstanden naar verwachting op termijn zullen stijgen. Afhankelijk van de verwachtte stijging kan het raadzaam zijn daar nu rekening mee te houden, om daarmee toekomstig grondwateroverlast te voorkomen.
Het aspect water is geen belemmering voor de realisatie van de woningen. De watertoets en de samenvatting watertoets zijn respectievelijk als Bijlage 2 Watertoets en Bijlage 3 Samenvatting watertoets toegevoegd aan dit plan.
Initiatiefnemer heeft aangegeven samen met de gemeente naar het afvoeren van hemelwater te kijken.
Op 1 januari 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening aangepast als uitwerking van het in 2009 door het rijk ingezette beleid Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Voor de ruimtelijke ordening betekent dit een omschakeling van een objectgerichte naar omgevingsgerichte benadering. Door deze modernisering moet bij het opstellen van een bestemmingsplan meer rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie en hoe in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden. De gemeente Harderwijk hanteert het uitgangspunt dat bij ruimtelijke ingrepen in de bestaande ruimtelijke structuur cultuurhistorische waarden waar mogelijk worden ingepast. Wanneer er geen sprake sprake is van ingrepen in de ruimtelijk structuur (actualisatieplannen), is het uitgangspunt dat cultuurhistorische waarden geen directe reden zijn om bestaande rechten in te perken.
Archeologie
De gemeenteraad van Heerde heeft op 12 maart 2012 de gemeentelijke archeologische kaart vastgesteld.
Op deze kaart is aangegeven welke gebieden een hoge, een gematigde, dan wel een lage verwachtingskans op archeologische vondsten hebben en waar zich archeologische monumenten bevinden.
De kaart geeft aan in welke gebieden er onderzoek gedaan moet worden en in welke gebieden onderzoek achterwege kan blijven. Op de volgende afbeelding is een uitsnede van deze kaart weergegeven.
Uitsnede gemeentelijke archeologische beleidskaart
Het plangebied ligt in een gebied dat is aangegeven met een 'hoge verwachting'. In deze gebieden is archeologisch onderzoek verplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen met een verstoringsoppervlak groter dan 100 m2 en die dieper gaan dan 40 centimeter beneden maaiveld.
Het plan is besproken met de regioarcheoloog, zoals hierna is verwoord.
Het huidige gebouw dateert uit 2001. Toen groef men gewoon bruut de bouwput uit. Hierbij is het archeologisch erfgoed, indien aanwezig wel verstoord. Voor de bouw van dit gebouw stond er ook al een redelijk omvangrijk bouwwerk. De bouw en sloop ervan zal ook wat omhanden gehad hebben.
Het deel aan de weg was 200 jaar terug in gebruik als heide. In heidegebieden zit de archeologie direct onder het maaiveld. Dit is dus wel geroerd.
De diverse bebouwing die er gestaan heeft en vervolgens weer gesloopt is, heeft eventueel aanwezige archeologische waarden verstoord. Omdat die, indien aanwezig, direct onder het maaiveld te verwachten waren, wordt de trefkans nihil geacht. Daarom adviseer ik (regioarcheoloog) om voor het voorliggende plan hier geen archeologische onderzoek te verlangen.
Cultuurhistorie
De gemeente heeft een cultuurhistorische waardenkaart vastgesteld. Deze rapportage dateert van januari 2017. Er heeft een inventarisatie en waardering plaatsgevonden van de cultuurhistorische elementen en objecten.
Er zijn vanuit cultuurhistorie geen belangen, die zeker gesteld hoeven te worden.
Vanuit archeologie en cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen, die de voorgenomen ontwikkeling in de weg staan.
Wet natuurbescherming
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Deze wet vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Het doel van de wet is het behouden en herstellen van de natuur. Het is belangrijk voor de natuur dat er veel verschillende planten- en diersoorten zijn. Sommige soorten zijn kwetsbaar. Een goede natuurbescherming is belangrijk. Wanneer het met de natuur goed gaat, is er ook meer ruimte voor economische en andere maatschappelijke activiteiten. De wet kent twee soorten bescherming: gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
Natura 2000
Binnen de Wet natuurbescherming zijn de Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden en vormt daarmee de basis voor het Europees beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura 2000 is niet alleen ter bescherming van gebieden, maar draagt ook bij aan soortenbescherming. Natura 2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen geformuleerd. Voor de Natura 2000-gebieden geldt ook de zogenaamde externe werking. Dit betekent dat ook gekeken moet worden of er negatieve effecten zijn van ontwikkelingen die plaatsvinden buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebieden maar die toch van invloed kunnen zijn op dit gebied.
Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone
Om de biodiversiteit nu en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen, beschermt de provincie het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang.
De Groende Ontwikkelingszone (GO) bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven. De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.. De provincie nodigt de Gelderse samenleving uit om in de GO initiatieven te ontwikkelen die bijdragen aan de realisatie van deze dubbele doelstelling. Vanwege de dubbele doelstelling is er in de GO ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en voor een uitbreiding van bestaande bedrijven, woningen en bouwwerken en andere functies.
Soortenbescherming
De soortenbescherming in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. In grote lijnen blijft de bescherming gelijk aan de oude Flora- en Faunawet. Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende dier- en plantensoorten. De wet hanteert het 'nee, tenzij'-principe. Dit betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten in principe verboden zijn. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiervoor moet een ontheffing worden aangevraagd bij de provincie. De aanvraag moet onderbouwd worden met een onderzoek naar het voorkomen van en de effecten op beschermde soorten.
In de nieuwe wet is daarnaast een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht is van toepassing op alle planten en dieren, ongeacht of ze wettelijk beschermd zijn. De zorgplicht houdt in dat er bij ingrepen, zoals bouwactiviteiten, altijd zorgvuldig moet worden omgegaan met aanwezige planten en dieren. Schadelijke activiteiten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen.
In december 2018 is door Eco Reest BV een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd met als doel een beeld te krijgen van de aanwezige habitats en de voorkomende beschermde dier- en plantensoorten ter plaatse van het onderzoekslocatie.
Uit het onderzoek blijkt dat er geen jaarrond beschermde nesten van vogels als beschreven in de Wet natuurbescherming zijn aangetroffen. Daarnaast zijn er geen beschermde soorten of potentiële nest – of verblijfplaatsen voor beschermde soorten aangetroffen.
De te verwachten diersoorten zijn aangemerkt als vrijgestelde soorten waarvoor in het kader van bestendig beheer, bestendig gebruik, onderhoud aan infrastructuur of ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling geldt. Dit houdt in dat in het kader van de Wet natuurbescherming geen ontheffing noodzakelijk is voor het uitvoeren van de voorgenomen werkzaamheden. Daarnaast worden populaties van bovengenoemde soorten niet in gevaar gebracht. Het zal voornamelijk gaan om verstoring van individuen.
In de groenstructuren langs de perceelsgrenzen kunnen algemene vogelsoorten tot broeden komen. Alle in gebruik zijnde vogelnesten zijn beschermd. Voor het broedseizoen wordt geen standaard periode gehanteerd, van belang is of er een broedgeval aanwezig is. Globaal loopt het broedseizoen van vogels van 1 maart tot 1 september. Dit is afhankelijk van de soort en van de klimatologische omstandigheden. Indien binnen het broedseizoen ontwikkelingen plaatsvinden binnen deze groenstructuren moet voorafgaand hieraan de locatie worden vrijgegeven door een ervaren ecoloog.
Als bij de controle nesten van vogels, of in aanbouw zijnde nesten worden aangetroffen moeten de werkzaamheden worden uitgesteld tot het nest niet meer in gebruik is. Indien er geen ingrepen in deze groenstructuren plaats vinden zijn nadere maatregelen betreffende vogels niet noodzakelijk.
Ten alle tijde blijft de zorgplicht gelden. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Deze zorg geldt voor alle individuen van in Nederland voorkomende soorten planten en dieren, ongeacht of deze soort beschermd is en ongeacht of ontheffing of vrijstelling is verleend.
Uit het onderzoek blijkt dat vanuit dit aspect voor de realisering van de zes woningen, geen belemmering aanwezig zijn. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 4 Natuurtoets toegevoegd aan dit plan.
Uit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening moet bij nieuwe ontwikkelingen worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen voor gevoelige functies als wonen. Daarnaast dient te worden bezien of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (de 'omgekeerde werking').
Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid aansluiting te zoeken bij de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom kan deze publicatie worden gebruikt voor het op verantwoorde wijze inpassen van bedrijvigheid in de fysieke omgeving. De VNG-handreiking geeft op systematische wijze informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op gemeentelijk niveau op elkaar af te stemmen. In de publicatie zijn richtafstanden gegeven. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De afstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).
Van plangebied naar omgeving
Binnen het plangebied worden geen milieubelastende activiteiten mogelijk gemaakt. Het gaat hierbij puur om het realiseren van zes woningen. De functie ‘wonen’ betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geenszins sprake. Vanuit het plangebied naar de omgeving zijn daarom geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Van omgeving naar plangebied
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het projectgebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In het projectgebied worden milieugevoelige functies (wonen) gerealiseerd. In de omgeving van het plangebied is een basisschool aanwezig. Er is daarom een onderzoek industrielawaai uitgevoerd (zie 4.7). Uit dit onderzoek blijkt dat door plaatsing van een geluidscherm er geen belemmeringen zijn. Verder zijn er geen milieubelastende activiteiten aanwezig waarmee rekening moet worden gehouden bij de voorgenomen ontwikkeling.
Omliggende bedrijven en milieuzonering leveren geen belemmeringen op voor het plan en worden door de realisatie van de woningen niet belemmerd in hun bedrijfsvoering.
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het plan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect "geluid". In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een plan geldt niet indien in dat plan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.
Aangezien er woningen (geluidgevoelige object) in het plangebied wordt gerealiseerd, dient er akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:
In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:
Voor de realisatie van geluidgevoelige objecten binnen de wettelijke zone van wegen is een akoestisch onderzoek noodzakelijk. Echter ligt de locatie in een 30-km gebied en niet binnen de geluid zone van een weg. Een akoestisch onderzoek is niet noodzakelijk
De Wet geluidhinder levert geen belemmering op voor het realiseren van het plan.
Bij de aanpassing van een bestemmingsplan dienen de milieuhygiënische randvoorwaarden, voortkomend uit de vergunde rechten van bestaande inrichtingen gerespecteerd te worden. Tegelijkertijd dient een acceptabel woon- en leefklimaat bij de planlocatie te worden gewaarborgd. Voor de waarborging van het goed woon- en leefklimaat wordt aansluiting gezocht bij de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering”. Tevens dient onderzocht te worden of het plan “ met het oog op bestaande geluidrechten ” van inrichtingen in haar omgeving kan worden ingepast.
In februari 2019 is door Kragten B.V. een onderzoek uitgevoerd gericht op de ruimtelijke inpasbaarheid van de woningen. Onderzoek is uitgevoerd naar de invloed van de omgeving op het plangebied. Centraal hierin staat enerzijds de vraag of, en onder welke voorwaarden, er sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat en anderzijds of omliggende bedrijven in hun bedrijfsvoering worden beperkt.
Activiteitenbesluit milieubeheer
De basisschool ‘De goede Herder’ aan de Vinkenweg 8 te Wapenveld valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer. In het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn onder meer geluidvoorschriften opgenomen. In onderhavige situatie is het stemgeluid van kinderen de enige relevante geluidbron binnen de inrichting uitgesloten van toetsing (artikel 2.18 lid 1). Er vinden binnen de inrichting zelf geen vervoersbewegingen plaats en er zijn geen geluidsrelevante procesinstallaties op het gebouw welke zouden kunnen leiden tot een overschrijding van de geluidsnormen. De basisschool wordt dus niet beperkt in zijn bedrijfsvoering.
Ruimtelijke ordening
Uit een analyse van de omliggende woningen, richtafstanden op basis van VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering en uitgevoerde berekeningen wordt geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een relevante geluidbelasting door de basisschool. Het betreft hier zowel het langtijdgemiddelde geluidniveau als het maximale geluidniveau.
Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximaal geluidniveau respecteren niet de richtwaarde uit stap 2 van de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering”. Indien langs de erfgrens van het plangebied over een lengte van 50 meter een scherm met een hoogte van 2,75 meter boven plaatselijk maaiveld wordt gerealiseerd wordt voldaan aan de richtwaarde van 50 dB(A) overeenkomstig stap 3 en 65 dB(A) overeenkomstig stap 2 uit de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering”. Van de onderzochte schermmaatregel is door de initiatiefnemer aangegeven dat een scherm met een hoogte van 2,75 meter boven plaatselijk maaiveld niet wenselijk is. Indien de schermhoogte wordt teruggebracht naar een acceptabele hoogte van 2 meter bedraagt het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ten hoogste 54 dB(A) en het maximaal geluidniveau 66 dB(A).
Gemotiveerd kan door het bevoegd gezag worden afgeweken naar stap 4 uit de VNG-publicatie. Argumenten om deze afweging te maken zijn:
Het bevoegd gezag kan op basis hiervan overwegen om aan te sluiten bij stap 4 van de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’.
Er vanuit gaande dat het bevoegd gezag aansluit bij stap 4 van de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’, is het aspect industrielawaai geen belemmering voor de realisatie van de woningen. Er wordt een geluidscherm geplaatst van 2 meter hoog. Dit is ook als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 5 Industrielawaai toegevoegd aan dit plan.
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een plan worden vastgesteld, indien:
Ruimtelijke-economische besluiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM zijn uitvoeringsregels vastgesteld die betrekking hebben op het begrip NIBM.
Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10 In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Vooralsnog geldt dat:
De voorgenomen ontwikkeling betreft een ontwikkeling van 6 woningen en dus van veel geringere omvang dan wat hiervoor is aangegeven. De luchtkwaliteit zal dus 'in niet betekenende mate' verslechteren. Daarom hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.
Het aspect luchtkwaliteit is geen belemmering voor de realisatie van de zes woningen.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Uitsnede risicokaart
Risicobronnen.
Nabij het plangebied bevinden zich geen risicovolle inrichtingen en is het plangebied niet gelegen in de nabijheid van wegen en spoor waarover risicovolle transporten plaatsvinden.
Buisleidingen
Het plangebied ligt op circa 190 meter afstand van een hoge druk aardgasleiding. In de onderstaande tabel zijn de eigenschappen van deze leiding samengevat.
Tabel Leidinggegevens
Buisleiding | Diameter (inch) | Druk | 100% letaliteitsafstand | 1% letaliteitsafstand | Afstand tot plangebied |
N 556-60 | 8 | 40 bar | 50 m | 95 m | 190 m |
Uit bovenstaande tabel blijkt dat het plangebied niet binnen de 1%-letaliteitsafstand van deze buisleiding is gelegen. De risico’s voor het plangebied als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormen geen aandachtspunt. Een verantwoordingsplicht is derhalve niet noodzakelijk.
Het aspect externe veiligheid hoeft niet nader onderzocht te worden en vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
In of nabij het plangebied liggen geen bovengrondse en/of ondergrondse leidingen die ruimtelijk relevant zijn voor deze woningen.
Conclusie
Vanuit het aspect kabels en leidingen zijn er geen beperkingen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid moet gekeken worden of die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Is sprake van nadelige gevolgen, dan dient een milieueffectrapportage te worden opgesteld en dient de bijbehorende m.e.r.-procedure te worden doorlopen. Voorgaande is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Om te kijken of sprake is van een m.e.r.-plichtl zijn er drie onafhankelijke sporen die uitsluitsel moeten geven, namelijk:
Toets MER-plicht op basis van drie sporen
Per spoor wordt ingegaan of en eventueel in welke mate sprake is van m.e.r.-plicht.
Toetsing op basis van onderdeel C en D
Het bestemmingsplan biedt een juridische-planologische regeling voor de realisatie van 6 woningen. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt (wonen) valt onder categorie 'D 11.2 uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden of zijn niet van toepassing (oppervlakte van 200 hectare of meer, 2.000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer).
Voorgaande houdt in dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt of niet alsnog een m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. moet worden doorlopen. In de volgende paragraaf is de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' behandeld.
Wet Natuurbescherming
De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Veluwe) bedraagt circa 500 meter. Gelet op de soort activiteit, de huidige bestemming en ligging binnen stedelijk gebied en de afstand tot aan het Natura 2000-gebied, is geoordeeld dat is uit te sluiten dat er significante negatieve effecten optreden op het Natura 2000-gebied. voorgaande houdt in dat geen 'passende beoordeling' op grond van de Wet Natuurbescherming voor dit plan noodzakelijk is en er via dit spoor ook geen sprake is van een planMER-plicht.
Aanwijzing door Provinciale Staten
De Provinciale Staten van Gelderland hebben momenteel geen activiteiten aangewezen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Derhalve is er via dit spoor ook geen sprake van een planMER-plicht voor dit bestemmingsplan.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten, die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Voorgaande is aan de orde bij het voorliggend bestemmingsplan. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect).
Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Voorgaande blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in hoofdstuk 4 zijn opgenomen. Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling is het relevant om te melden dat het plangebied niet in een Belvedere-gebied, een waterwingebied en een grondwaterbeschermingsgebied ligt.
Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.
Dit bestemmingsplan maakt, gelet op de drie te volgen sporen, geen activiteiten mogelijk die grote nadelige gevolgen hebben voor het milieu. Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is dan ook niet verplicht. Er is daarom geen MER opgesteld. Verder kan worden vastgesteld dat in feite een beoordeling van vormvrije m.e.r.-beoordeling plaats heeft gevonden aan de hand van de verschillende milieuaspecten in dit hoofdstuk. Op basis van het voorgaande kan worden vastgesteld dat geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Voor alle plannen die vanaf 1 juli 2013 in procedure gaan, is de RO Standaarden 2012 verplicht. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
Begrippen.
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Wijze van meten.
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in onder andere:
Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan.
Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, et cetera).
Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn.
Afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemming.
In paragraaf 5.2 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.
Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Anti-dubbeltelregel.
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan een keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
Algemene bouwregels
Hierin is een regeling opgenomen voor parkeren en laden en lossen.
Algemene gebruiksregels.
In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels voorzien in de mogelijkheid om de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen te wijzigen en om eventueel de woning te splitsen.
Overgangs- en slotbepalingen
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
In deze paragraaf wordt kort ingegaan op de verschillende bestemmingen.
Tuin
Deze bestemming betreft uitsluitend de voortuin van de woningen. Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van bijvoorbeeld erkers of ingangspartijen ten dienste van de aangrenzende bestemming ‘Wonen’. Ook is een regeling opgenomen voor bouwwerken ten dienste van de aangrenzende bestemming ‘Wonen’, met dien verstande dat deze bebouwing de (verlegde) grenzen van het bouwvlak met niet meer dan 1,5 m mag overschrijden. Erfafscheidingen zijn toegestaan tot maximaal 1 m hoog.
Verkeer
De openbare wegen en het openbaar groen zijn bestemd als 'Verkeer'. Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor wegen, straten en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, geluidwerende voorzieningen. De inrichting van de openbare ruimte is niet in het bestemmingsplan vastgelegd vanwege gewenste flexibiliteit. Als na enige tijd blijkt dat een iets andere inrichting van de openbare ruimte gewenst is, kan dit worden gerealiseerd zonder dat een bestemmingsplanherziening nodig is.
Wonen
De toekomstige woningen zijn bestemd tot 'Wonen'. De regels voor 'Wonen' bevatten in Heerde gebruikelijke bepalingen. De maximum goot- en bouwhoogte van de woningen is op de verbeelding vastgelegd. In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat een geluidscherm moet worden aangelegd en onderhouden.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient een onderzoek te worden verricht naar de uitvoerbaarheid van het plan. De gemeente Heerde zal voordat het plan in procedure gaat met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst sluiten, zodat de economische uitvoerbaarheid 'anderszins verzekerd' is.
De kosten voor de uitvoering van dit bestemmingsplan komen voor rekening van de initiatiefnemer. Aangenomen wordt dat deze over de financiële middelen beschikt om het plan uit te kunnen voeren. Hiermee wordt het plan economisch uitvoerbaar geacht.
Vanaf het begin van het proces zijn de omwonenden nauw betrokken bij de verder uitwerking van de planvorming.
Naar aanleiding van overleg met de dorpsraad Wapenveld en omwonenden heeft het geleid tot een planwijziging van 7 rijwoningen van 2 bouwlagen met een kap, naar een plan met 6 comfortwoningen van 1 bouwlaag met een kap. Hierdoor ontstaat een rij woningen welk goed past in het straatbeeld van de Nachtegaal en draagvlak voor de bewoners in de directe omgeving.
Naar aanleiding van het invullen van de digitale watertoets heeft het waterschap een positief wateradvies gegeven. Zie voor meer informatie 4.2.
Ter inzage legging
Van 3 april 2019 tot en met 15 mei 2019 heeft het ontwerpbestemmingsplan "Nachtegaalweg 48 te Wapenveld" voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze op het plan kenbaar te maken aan de gemeenteraad.
De ter inzage legging is bekend gemaakt door publicatie in de Schaapskooi en de Staatscourant van 2 april 2019. Gedurende de termijn zijn er géén zienswijzen bij de gemeenteraad ingediend.
Weergave ambtshalve wijziging
Geconstateerd is dat de verbeelding bij het ontwerpbestemmingsplan het plangebied onjuist weergeeft. Op de ontwerpverbeelding was het plangebied iets groter getekend waardoor het plangebied over eigendom van omwonenden was geprojecteerd. Het plangebied was abusievelijk te groot ingetekend en is derhalve ook naar de feitelijke situatie aangepast.
De Nota ambtelijke wijziging is opgenomen in Bijlage 6 bij deze toelichting.