Plan: | Kamperweg 25 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0246.806BUWHKamperw25-VA01 |
Het bestemmingsplan Kamperweg – Beeklandseweg uit 2008 is onjuist in het inmiddels vigerende plan Buitengebied West opgenomen. In het plan Kamperweg – Beeklandseweg is destijds bepaald dat er 1 woning (landhuis) aanwezig mag zijn met een schuur van 250 m² en een paardenbak. De paardenbak en de schuur worden nu gedeeltelijk op een andere locatie gebouwd dan in het plan Kamperweg - Beeklandseweg uit 2008 bepaald is. Tevens wordt de woning gesplitst in twee wooneenheden. Dit betekent dat een deel van het bestemmingsplan moet worden gerepareerd naar de oorspronkelijke bestemmingsplanopzet, waarin dergelijke ontwikkelingen waren toegestaan, en deels moet worden herzien, om de nieuwe perceelsindeling toe te kunnen staan.
Onderhavig bestemmingsplan zorgt ervoor dat de ontwikkelingen planologisch en juridisch mogelijk wordt gemaakt.
De vraag die gesteld moet worden is of het huidige verzoek aanvaardbaar is. Het ingediende plan wordt daarom op zijn eigen ruimtelijke gronden beoordeeld.
Het plangebied ligt ten noordwesten van de kern Heerde. Het betreft het perceel Kamperweg 25. Ten westen van het plangebied is de rijksweg A50 gelegen. De globale ligging van het plangebied is op onderstaande afbeelding weergegeven.
Afbeelding - Globale ligging plangebied (bron: Bing Maps)
Afbeelding - Globale begrenzing plangebied
Het geldende bestemmingsplan is "Buitengebied West", dat op 16 april 2012 door de gemeenteraad van Heerde is vastgesteld. In het geldende plan is de locatie bestemd voor "Wonen". Tevens geldt de dubbelbestemming "Waarde - Middelhoge archeologische verwachting". Ook geldt de gebiedsaanduiding "ehs-natuur". Tenslotte is de woning aangeduid met de aanduiding "karakteristiek".
Afbeelding - Uitsnede verbeelding geldende bestemmingsplan
Onderhavig plan past niet binnen de flexibiliteitsbepalingen (afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden) van het geldende bestemmingsplan. Daarom is een partiële herziening voor de locatie van toepassing.
Een bestemmingsplan is een juridisch bindend instrument dat de ruimtelijke ordening regelt. In een bestemmingsplan wordt vastgelegd wat de bestemming van een stuk grond is. Zo wordt bepaald hoe de gronden gebruikt mogen worden en wat er op mag worden gebouwd.
Het bestemmingsplan bestaat formeel uit twee delen: regels en verbeelding, en gaat vergezeld van een toelichting:
Wat er in de regels en op de verbeelding van een bestemmingsplan staat is voor iedereen juridisch bindend, dus voor burgers, bedrijven, instellingen en ook voor overheden.
De toelichting is als volgt opgebouwd:
Huidige situatie
In het verleden was op het perceel sprake van een boerderijcomplex, genaamd Boshoven. Het agrarische bedrijf op de locatie is beëindigd, waarna alle voormalige bedrijfsgebouwen zijn gesaneerd, om het perceel te kunnen benutten voor woondoeleinden. Daardoor is een groot deel van het perceel braakliggend en bestaat deze deels uit grasland. In de huidige situatie is enkel nog sprake van een karakteristiek hoofdgebouw.
Rondom het plangebied is hoofdzakelijk bos en beplanting langs de randen van het perceel aanwezig. Het plangebied behoort in zijn geheel tot de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en is aangewezen als EHS-natuurgebied.
Afbeelding - Bestaande situatie
Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie wordt de paardenbak in het zuidwestelijke deel van het plangebied opgericht, parallel aan de Kamperweg. Ten westen van de bestaande woning wordt een nieuwe schuur met een oppervlakte van 250 m² gebouwd. Het bestaande landhuis wordt gesplitst in twee woningen. Op de afbeelding hierna is weergegeven hoe de toekomstige situatie van het plangebied eruit ziet.
Afbeelding - Toekomstige situatie
Om de leesbaarheid van het plan te waarborgen zijn enkel de voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciale en gemeentelijke beleidsstukken opgenomen in dit hoofdstuk. Dit generieke beleid vormt het kader waarbinnen het huidige gebruik plaats dient te vinden. Het beschreven beleidskader is daarmee een belangrijke bouwsteen voor de opzet van de juridische regelingen.
Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Een van de centrale uitgangspunten is de scheiding tussen beleid en normstelling. Het beleid wordt in eerste aanzet vormgegeven in een structuurvisie en is juridisch alleen nog bindend voor de rijksoverheid. Naast integraal planologisch beleid, kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur regels worden gesteld omtrent onder andere bestemmingsplannen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau, in die zin dat respectievelijk provinciale inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen daarop moeten worden afgestemd.
De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als credo "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig". In de SVIR zijn 13 nationale belangen gedefinieerd, waaronder het versterken van de mainportfuncties en het verbeteren van de rijksinfrastructuur, het behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora en fauna.
De belangrijkste nationale belangen die gevolgen hebben voor dit bestemmingsplan zijn als volgt geformuleerd:
Conclusie
De voorgenoemde nationale belangen vinden een doorvertaling in het onderhavige bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 Randvoorwaarden is aangegeven hoe met de nationale belangen is omgegaan.
Kern van de nieuwe Wro is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vóóraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het rijk en provincies bemoeien zich voortaan uitsluitend met wat daadwerkelijk van nationaal respectievelijk van provinciaal belang is. Ook moeten rijk en provincies duidelijk maken of de borging van een belang gevolgen heeft voor ruimtelijke besluitvorming door provincies en gemeenten.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld en heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het Rijk waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies.
Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in het Barro. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden. Het gaat daarbij om de volgende belangen:
Conclusie
Het enige ruimtelijke belang dat voorkomt in het plangebied is de Ecologische hoofdstructuur. Het Barro geeft voor de EHS enkel aan dat de provincie verantwoordelijk is voor het opnemen van de bescherming door middel van de provinciale ruimtelijke verordeningen. Onderhavig bestemmingsplan is niet in strijd met het Barro.
De Structuurvisie Gelderland 2005 geeft het beleidskader aan voor de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2015. De structuurvisie is er op gericht de vrschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden verstwerkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan.
Voor het plangebied is het volgende onderwerp van belang:
Ecologische Hoofdstructuur
Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere ruimtelijke waarden en kenmerken.
Binnen de EHS geldt de “nee, tenzij”-benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Om te kunnen bepalen of de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied significant worden aangetast, moet het bevoegde gezag erop toezien dat hiernaar door de initiatiefnemer onderzoek wordt verricht. Echter, voor de gebieden met een natuurontwikkelingsdoelstelling geldt dat regulier gebruik op basis van de vigerende bestemming kan worden gecontinueerd.
Conclusie
Onderhavig bestemmingsplan is niet in strijd met het ruimtelijke beleid van de provincie Gelderland, zoals verwoord in de Structuurvisie Gelderland 2005. Het plangebied kent reeds een woonbestemming, waardoor het reguliere gebruik kan worden gecontinueerd.
In de Ruimtelijke Verordening Gelderland staan de regels die de provincie Gelderland stelt aan de bestemmingsplannen van gemeenten. Een Ruimtelijke Verordening is een juridische vastlegging van de provinciale structuurvisie (voorheen Streekplan Gelderland 2005), streekplanuitwerkingen en -herzieningen. De provincie voegt in de Ruimtelijke Verordening geen nieuw beleid toe. Op het plangebied zijn de hierna volgende onderwerpen van toepassing.
EHS
In een bestemmingsplan worden in een gebied gelegen binnen de EHS geen bestemmingen toegestaan waardoor de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast.
Nationaal Landschap
In gebieden binnen een nationaal landschap, met de aanduiding waardevol landschap, kunnen slechts bestemmingen worden toegestaan, voor zover deze de kernkwaliteiten van het gebied, zoals vastgelegd in de streekplanuitwerking "Kernkwaliteiten waardevolle landschappen" behouden of versterken.
Conclusie
Onderhavig bestemmingsplan maakt enkel wijzigingen binnen de reeds bestaande bestemming mogelijk. Daarmee worden geen wezenlijke kenmerken, waarden of kernkwaliteiten van de omgeving aangetast, omdat die opnieuw door middel van dit bestemmingsplan worden beschermd.
In Gelderland zijn in 2005 reconstructieplannen opgesteld die de toekomst van het platteland vormgeven. Dat is gebeurd in drie reconstructiegebieden. Een van deze gebieden is de Veluwe.
Het reconstructieplan Veluwe is nodig om de problemen die op het platteland spelen te kunnen aanpakken. In delen van het landelijk gebied zitten de (intensieve) landbouw, wonen, werken, recreatie natuur en landschap elkaar te vaak in de weg. Het gevolg is dat vooral economisch belangrijke sectoren als landbouw en recreatie zich niet genoeg kunnen ontwikkelen en de kwaliteit van natuur, landschap en water te weinig verbetert.
Dit heeft grote gevolgen voor de leefbaarheid en vitaliteit van het platteland. In het reconstructieplan worden de functies bijna opnieuw over de gebieden verdeeld en nieuwe ontwikkelmogelijkheden gestimuleerd. Een aantal onderdelen uit het reconstructieplan wordt rechtstreeks overgenomen in het Streekplan en de bestemmingsplannen.
Zonering
Een belangrijk onderdeel van het reconstructieplan is de zonering. Gebieden hebben een bepaalde bestemming gekregen:
Onderhavig plangebied valt binnen de zone "extensiveringsgebied".
Extensiveringsgebied
Voor andere bebouwing en activiteiten dan die voor de intensieve veehouderij geldt onverkort het reguliere ruimtelijk beleid, zoals neergelegd in streekplan en bestemmingsplannen.
Conclusie
Onderhavig plan is niet in strijd met het reconstructieplan Veluwe.
De raad van de gemeente Heerde heeft in juli 2009 de Visie gemeente Heerde 2025 vastgesteld. In deze visie geeft de raad in hoofdlijnen het beleid op zowel maatschappelijk als ruimtelijk gebied aan. De raad heeft in deze toekomstvisie aangegeven dat op basis daarvan een structuurvisie in de zin van de Wro moet worden opgesteld. Door het opstellen van een digitale structuurvisie wil Heerde de ruimtelijke basis scheppen voor de gewenste fysieke en maatschappelijke ontwikkelingen van de gemeente voor de komende 10 jaar.
Wonen
Uitgangspunten voor het wonen in 2025 zijn: behoud van identiteit, eenheid en schoonheid door doordachte nieuwbouw, renovatie en inbreiding met aandacht voor en behoud van de aanwezige groene ruimtes. Dit kan zich uiten in landschappelijk wonen en woon-zorg combinaties. Het faciliteren van een grotere variëteit aan leefstijlen en woonwensen zal de differentiatie in bewoners met een specifieke aandacht voor doorstroming en woningen voor jongeren en starters stimuleren.
Cultuurhistorie
De cultuurhistorische kenmerken vertegenwoordigen, bepalen en kleuren de culturele identiteit en variëteit van Heerde. De cultuurhistorische waarden die de gemeente rijk is zijn van belang voor het behoud van de authenticiteit van de gemeente Heerde in de toekomst.
Conclusie
Onderhavig plan past binnen het beleid van de Toekomstvisie 2025. Het karakteristieke hoofdgebouw is cultuurhistorisch waardevol en blijft met onderhavige ontwikkeling behouden. Door splitsing van de woning, wat intern plaatsvindt, blijft de impact op de groene omgeving minimaal.
Het landschapsontwikkelingsplan (LOP) en bijbehorend uitvoeringsprogramma is samen met de gemeenten Epe en Voorst opgesteld. Het doel van de gemeente met het LOP is:
Naast generieke beleidsuitspraken zijn per landschapseenheid en waardevol landschapselement uitgangspunten beschreven om het landschap te behouden en/of te versterken. Hierbij wordt rekening gehouden met bestaande plannen.
Het LOP vormt het toetsingskader voor de landschappelijke inpassing. Dit betekent dat de begrenzing van de opgenomen aanduidingen en het aantal aanduidingen wordt afgestemd op de benoemde landschapseenheden, de waardevolle open gebieden en waardevolle landschapselementen. Daarnaast wordt het stelsel voor de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, opgesteld conform de beleidsuitgangspunten voor de landschapseenheden, waardevolle open gebieden en waardevolle landschapselementen. Daarbij is het wel de bedoeling dat regulier agrarisch beheer kan worden voortgezet.
Conclusie
De aanwezige landschappelijke kwaliteiten en karakteristieke kenmerken mogen niet worden aangetast. Door een verschuiving van de paardenbak en het bijgebouw worden de natuurlijke en landschappelijke waarden niet aangetast. Het gebruik van het terrein is juist door dit plan meer geconcentreerd aan de zuidkant, waar voorheen aan de noordkant nog ruimte was voor het bijgebouw.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de planologische en milieutechnische randvoorwaarden. De ontwikkeling wordt getoetst op haalbaarheid ten aanzien van de verschillende randvoorwaarden, zoals archeologie, flora & fauna en geluid.
Sinds 2007 is in Nederland de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht, die de volledige implementatie van het Verdrag van Malta (1992) in de Monumentenwet (1988) betekent. Op basis van de Wet op de archeologische Monumentenzorg is de overheid verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen ook de archeologische (verwachtings)waarden bij de planvorming te betrekken.
Voor het plangebied geldt een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Voor bouwwerken groter dan 1.000 m² en tevens dieper dan 40 cm onder het bestaande maaiveld dient een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Aangezien de woningsplitsing intern plaatsvindt en de te bouwen schuur een oppervlakte van maximaal 250 m² heeft, worden de voorgenoemde grenzen niet overschreden. Voor de aanleg van de paardenbak geldt dit eveneens.
Behalve een waardevol bodemarchief kan er ook sprake zijn monumentale bebouwing. Het kan daarbij gaan om rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten. Rijksmonumenten zijn beschermd op basis van de Monumentenwet (1988). Gemeentelijke monumenten zijn beschermd op basis van de gemeentelijke monumentenverordening. Een vertaling van deze regelgeving in het bestemmingsplan zou dan ook dubbelop zijn. Overigens zijn in het plangebied geen rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig.
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.
Het karakteristieke hoofdgebouw is cultuurhistorisch waardevol. Gekeken naar de ruimtelijke aspecten is het aanvaardbaar dat het pand gesplitst wordt in twee afzonderlijke woningen binnen de hoofdschil. Het pand heeft de aanduiding karakteristiek, is dus behoudenswaardig en heeft daarnaast een ruime inhoudsmaat. Het financieren van dergelijke panden is kostbaar en het mogelijk maken van een extra woning kan bijdragen in de instandhouding van dergelijke panden.
In onderhavig plan heeft het pand opnieuw de aanduiding "karakteristiek" gekregen, waardoor de instandhouding in de regels kan worden geregeld.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige functie. Wanneer een toekomstige functie mogelijk wordt belemmerd door de bodemkwaliteit (denk bijvoorbeeld aan een groentetuin op een voormalige vuilstortplaats), zal een verkennend bodemonderzoek moeten aantonen of dit daadwerkelijk het geval is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het daarom van belang om te kijken of de toekomstige functie van het gebied niet in strijd is met de kwaliteit van de bodem.
Aangezien het plangebied reeds een gevoelige bestemming toestaat (namelijk wonen) en de splitsing binnen het hoofdgebouw plaatsvindt, wordt een verkennend bodemonderzoek niet noodzakelijk geacht.
Opgemerkt wordt dat bij eventueel hergebruik van grond ten behoeve van de bouw van het bijgebouw rekening dient te worden gehouden met het beleid uit het Besluit Bodemkwaliteit dat per 1 juli 2008 van kracht is geworden.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
Algemeen
De watertoets houdt in dat vroegtijdig in het planvormingsproces rekening moet worden gehouden met de waterhuishouding. Sinds 2003 bestaat de wettelijke verplichting om de watertoets bij ruimtelijke plannen en besluiten te betrekken. Daarom moet in een vroegtijdig stadium van de planvorming overleg plaatsvinden met de waterbeheerder. In een dergelijk overleg wordt stilgestaan bij de consequenties van het nieuwe ruimtelijke plan ten aanzien van de waterhuishouding en mogelijk te nemen waterhuishoudkundige maatregelen. De watertoets is in de toelichting bij het bestemmingsplan opgenomen in de vorm van de waterparagraaf.
Locatiespecifiek
Ten aanzien van de waterhuishouding treden er geen veranderingen op ten opzichte van de oude situatie. Er vindt slechts een beperkte toename van verharding of bebouwing plaats (250 m²). Verder worden er ook geen nieuwe waterpartijen of -gangen gegraven, dan wel dichtgemaakt.
De waterbeheerder van het plangebied is het waterschap Vallei en Veluwe. Aangezien onderhavig plan binnen de categorie "postzegelplannen" valt, hoeft dit plan niet apart aan de waterbeheerder worden voorgelegd in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Het aspect water, zoals verwoord in deze waterparagraaf, vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
Algemeen
In Nederland wordt de natuur beschermd op basis van gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
De volgende natuurgebieden kunnen van invloed zijn op het project:
Natura 2000
Binnen de Europese Unie wordt beoogd een samenhangend netwerk van leefgebieden en soorten te realiseren, Natura 2000 genaamd. De Vogel- en Habitatrichtlijngebieden maken hiervan deel uit. Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er door projecten en handelingen (in of in de nabijheid van het Natura 2000-gebied) geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden (Natuurbeschermingswet).
Het plangebied grenst direct aan het Natura 2000-gebied "Veluwe" en ligt daardoor binnen de invloedsfeer van het Natura 2000-gebied. Omdat met onderhavig plan de bestaande woonfunctie wordt gecontinueerd, hoeft in het kader van de Natuurbeschermingswet geen nader onderzoek te worden uitgevoerd.
Beschermde natuurmonumenten
Beschermde natuurgebieden hebben als doel om gebieden met een natuurwetenschappelijk of landschappelijke betekenis te vrijwaren tegen ingrepen. De aanwijzing vindt op rijksniveau plaats. Voor beschermde natuurmonumenten geldt dat het verboden is om handelingen te verrichten die schadelijk zijn voor de wezenlijke kenmerken van het natuurmonument, tenzij er een vergunning kan worden verleend (Natuurbeschermingswet). In het plangebied komen geen beschermde natuurmonumenten voor.
Ecologische Hoofdstructuur
Door nieuwe natuur te ontwikkelen, kunnen natuurgebieden met elkaar worden verbonden. Zo kunnen planten zich over verschillende natuurgebieden verspreiden en dieren van het ene naar het andere gebied gaan. Het totaal van al deze gebieden en de verbindingen ertussen vormt de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van Nederland.
Conform de Ruimtelijke Verordening Gelderland worden in een gebied gelegen binnen de EHS geen bestemmingen toegestaan waardoor de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast. In de provinciale streekplanuitwerking "Kernkwaliteiten en omgevingscondities EHS" zijn deze kernmerken en waarden uiteengezet en is aangegeven wanneer Gedeputeerde Staten een ruimtelijke ingreep vinden leiden tot significante aantasting. Daarbij is tevens vermeld dat ondergeschikte uitbreidingen van bestaande functies hiervan uitgezonderd zijn, wanneer deze uitbreidingen een gering effect hebben op de kernkwaliteiten en omgevingscondities.
Doordat in de bestaande situatie sprake is van een woonbestemming, waarbij het hele terrein is ingericht als intensief gemaaid grasveld en er reeds bestaande bouwmogelijkheden aanwezig zijn voor de bouw van een bijbehorend bouwwerk, is er geen sprake van een significante aantasting van de EHS.
Soortbescherming
De Flora- en faunawet beschermt een groot aantal in het wild levende planten- en diersoorten, ook buiten beschermde natuurgebieden. De wet verbiedt een aantal handelingen die kunnen leiden tot schade aan (populaties of individuen van) beschermde soorten (algemene verbodsbepalingen).
Wanneer het bestemmingsplan handelingen mogelijk maakt die beschermde planten en dieren kunnen bedreigen, is het verplicht om vooraf te toetsen of deze plannen kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dit het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, indien dit niet mogelijk is dienen de gevolgen voor beschermde soorten zoveel mogelijk beperkt te worden.
Het terrein bestaat ho0fdzakelijk uit intensief gemaaid grasland. Door een verschuiving van de bouwmogelijkheden van een paardenbak en het bijgebouw worden de natuurlijke en landschappelijke waarden niet aangetast. Het gebruik van het terrein wordt juist door dit plan meer geconcentreerd aan de zuidkant, waar voorheen aan de noordkant nog ruimte was voor het bijgebouw. Het uitvoeren van een ecologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Uiteraard is de wettelijke zorgplicht onverminderd van toepassing, dat wil zeggen dat beschermde planten niet moedwillig beschadigd of verwijderd mogen worden en beschermde dieren niet moedwillig verwond of gedood mogen worden. Deze zorgplicht heeft echter geen ruimtelijke relevantie voor het bestemmingsplan, maar is altijd van toepassing.
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
Algemeen
In 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. Er wordt daarin onderscheid gemaakt tussen geluidsgevoelige en overige gebouwen. In de wet worden de volgende geluidgevoelige objecten genoemd:
Op basis van de Wgh zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai.
In de nabijheid van het plangebied is geen spoorweg of geluidgezoneerd industrieterrein aanwezig. Er is slechts sprake van wegverkeerslawaai als gevolg van de A50 en de Kamperweg. In de huidige situatie is er reeds sprake van een woonbestemming, waarbij het hoofdgebouw geldt als een geluidgevoelig object. Er wordt echter een nieuw geluidgevoelig object opgericht, binnen de bestaande schaal waarmee er een nieuwe geluidsgevoelig object wordt toegevoegd. Daarom is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting op de nieuwe woning. Op basis van dit onderzoek is een hogere grenswaarde vastgesteld van 53 dB. Door middel van aanvullende isolerende maatregelen is gegarandeerd dat de binnenwaarde de grenswaarde van 33 dB niet overschrijdt.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer. Hierin is van bepaalde projecten getalsmatig vastgelegd dat ze "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Met de inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009, zijn deze grenzen verruimd. Doordat het NSL in werking is getreden, draagt op grond van het Besluit niet in betekenende mate een project niet bij zolang de toename van de concentratie fijnstof of stikstofdioxide maximaal 3% bedraagt van de grenswaarde. De 3%-grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 als NO2.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van projecten (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor woningbouwlocaties geldt dat voor maximaal 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden.
Bij onderhavig bestemmingsplan is sprake van de realisatie van een nieuwe woning binnen het bestaande hoofdgebouw. Het aantal verkeersbewegingen in het plangebied neemt daardoor dusdanig weinig toe, dat geconcludeerd mag worden dat er ook geen significante aantasting van de luchtkwaliteit zal plaatsvinden.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
Algemeen
Bij de planvorming moet rekening worden gehouden met het aspect externe veiligheid: het risico dat mensen lopen die zich in de buurt bevinden van plaatsen waar gewerkt wordt met gevaarlijke stoffen, waar gevaarlijke stoffen worden op- en overgeslagen en waar gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Te denken valt daarbij aan lpg-tankstations, chloortransporten, buisleidingen en vuurwerk. Daarnaast valt te denken aan bedrijven die zijn opgenomen in het "Bedrijven register risicovolle situaties gevaarlijke stoffen".
De risico's of gevaarbronnen binnen of in de nabijheid van het plangebied dienen te worden geïnventariseerd. Het bestemmingsplan moet voldoen aan de grenswaarde voor het individueel (of plaatsgebonden) risico en aan de oriënterende waarde voor het groepsrisico. Het individuele risico betreft het risico dat een individuele burger kan overlijden vanwege de aanwezigheid van één of meer risicohoudende activiteiten. Deze kans mag dus niet hoger zijn dan de vastgestelde grenswaarde; voor nieuwe situaties bedraagt deze 10-6 per jaar voor het individueel risico (een kans van één op een miljoen per jaar). Voor bestaande situaties is dit 10-5 (een kans van één op honderdduizend per jaar). Het groepsrisico betreft de kans dat groepen omwonenden van een bepaalde risico-opleverende activiteit dodelijk getroffen kunnen worden door een ongeval. Daarbij is relevant hoeveel mensen op welke plaats in de omgeving van een bron aanwezig kunnen zijn. Hoe meer mensen rond een bron wonen of werken, hoe groter het groepsrisico. De norm van het groepsrisico is afhankelijk van het aantal eventuele dodelijke slachtoffers en bedraagt 10-5/jaar voor 10 doden (een kans van 1 op 100.000 per jaar op 10 dodelijke slachtoffers), 10-7/jaar voor honderd doden, 10-9/jaar voor duizend doden etc. en betreft zoals al gezegd een oriënterende waarde. Gelet op de afhankelijkheid van de omgeving en de concrete situatie is het moeilijk om het groepsrisico ruimtelijk weer te geven.
In oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Uit het Bevi komt naar voren dat er ten aanzien van bestemmingsplannen alleen milieukwaliteitseisen (grenswaarden, richtwaarden en afstanden) worden gesteld voor zover het bestemmingsplan risicogevoelige functies (kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten) toestaat dan wel risicovolle functies in de omgeving zijn gesitueerd.
Afbeelding - Uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)
Inrichtingen
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen inrichtingen die op basis van het BEVI een belemmering vormen voor de ontwikkeling van het plan.
Transportroutes
De rijksweg A50 ligt op een afstand van circa 400 meter van het plangebied verwijderd en circa 475 meter van het hoofdgebouw, waarbinnen de nieuwe woning wordt mogelijk gemaakt. Het plangebied ligt daarmee buiten de plaatsgebonden risicocontour van de rijksweg, maar binnen het invloedsgebied van de rijksweg ten aanzien van groepsrisico.
Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico kan het volgende worden gemeld. In het kader van het bestemmingsplan "Buitengebied West", dat is vastgesteld op 16 april 2012, is reeds geconcludeerd dat de oriëntatiewaarde voor groepsrisico nergens wordt overschreden. Het toevoegen van een woning binnen een bestaand hoofdgebouw zal er ook niet toe leiden dat de oriëntatiewaarde voor groepsrisico wordt overschreden.
Binnen het plangebied is sprake van een reguliere woonfunctie. Er kan daardoor vanuit worden gegaan dat de aanwezige personen naar alle waarschijnlijkheid niet verminderd zelfredzaam zullen zijn. Dit is mede gestoeld op het feit dat de locatie in het buitengebied ligt en men voor gebruik van eventuele voorzieningen afhankelijk is van de auto.
Direct tegenover het plangebied loopt de Kommerseweg in zuidoostelijke richting. Deze weg loopt van de risicobron (A50) af en biedt daardoor de mogelijkheid van de risicobron af te vluchten.
Buisleidingen
Het plangebied is niet gelegen binnen een risicocontour van een transportleiding.
Natuurbrand
Een natuurbrand is een brand in bos-, heide- of duingebied. In Nederland komen bos- en heidebranden vaker voor dan duinbranden. Op de risicokaart staan de gebieden aangegeven waar een grote natuurbrand kan ontstaan.
Het gevaar is dat mensen – wandelaars, fietsers, campinggasten – verrast worden door het vuur en worden ingesloten. Een natuurbrand kan zich in een droge periode snel en onvoorspelbaar ontwikkelen. De bestrijding is lastig, omdat bluswater vaak van elders moet worden aangevoerd en de wind de brand aanwakkert.
De meeste natuurbranden ontstaan door menselijke onvoorzichtigheid (weggegooide sigaret, vuurkorven, barbecues en dergelijke) of kwaadwillendheid (brandstichting). Soms is er sprake van natuurinvloeden zoals blikseminslag. Factoren als het soort begroeiing (heide, naaldbos), het aantal en type gebruikers (wandelaars, kampeerders) en de weersomstandigheden (droogte, wind) hebben invloed op het risico.
Ten aanzien van dit risico geldt net als voor de transportroutes voor gevaarlijke stoffen, dat er voldoende vluchtmogelijkheden van de bron af zijn. Er kan namelijk worden gevlucht via de Kommerseweg in zuidoostelijke richting, of via de Kamperweg in zuidelijke richting.
Opgemerkt wordt dat gebouwen in (de buurt van) bos-, heide- en duingebieden moeten een gebruiksvergunning hebben waarin voorwaarden staan voor ontvluchtingsmogelijkheden, ontruimingsplannen, bereikbaarheid- en bluswatervoorzieningen.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
Agrarische bedrijven
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) schrijft voor op welke wijze een bevoegd gezag de geurhinder vanwege dierenverblijven moet beoordelen indien een veehouderij een milieuvergunning aanvraagt. Indirect heeft de Wgv ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt wel de ‘omgekeerde werking’ genoemd. De reden hiervoor is duidelijk: een geurnorm is bedoeld om mensen te beschermen tegen overmatige geurhinder, omgekeerd moet een bevoegd gezag dan ook niet toestaan dat mensen zichzelf blootstellen aan die overmatige hinder. De ruimtelijke plannen waarvoor de omgekeerde werking moet worden beoordeeld, zijn met name bestemmingsplannen waarin locaties voor woningbouw, zoals een woonwijk of een Ruimte voor ruimte-woning, of recreatie en toerisme worden vastgelegd.
In de omgeving van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven aanwezig.
Niet-agrarische bedrijven
Ten aanzien van de milieuzonering rond in het plan voorkomende bedrijfsactiviteiten is aangesloten bij de publicatie Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Hierbij gaat het om de in deze publicatie opgenomen categorisering van bedrijfstypen en de daarbij behorende richtafstanden ten opzichte van woonbebouwing (uitgaande van een rustige woonwijk of een rustig buitengebied).
Er zijn geen niet-agrarische bedrijven in de omgeving van het plangebied, die ruimtelijk een knelpunt vormen. Daarbij is er reeds sprake van een woonbestemming. Bij eventuele toekomstige ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met de richtafstanden uit de publicatie Bedrijven en Milieuzonering 2009 of een nieuwere variant daarvan, indien deze te zijner tijd beschikbaar is.
Het aspect bedrijvigheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De locatie wordt ontsloten via de Kamperweg. Deze weg staat zowel in verbinding met de kern Heerde in het zuiden, als met de kern Wezep in het noorden. Tevens is er een aansluiting op de rijksweg A50 ten noorden van het plangebied. Het plangebied is daarmee uitstekend ontsloten.
Het erf is ruimschoots groot genoeg om te kunnen voorzien in parkeergelegenheid op eigen erf, zodat geen afwenteling van de parkeerdruk op de omgeving hoeft plaats te vinden.
De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
De regels vormen samen met de verbeelding het juridisch deel van het bestemmingsplan. Zowel verbeelding als regels voldoen aan de geldende landelijke standaarden voor de uitwisseling en vergelijkbaarheid van digitale bestemmingsplannen (IMRO 2012 en SVBP 2012). De regels sluiten aan op het geldende bestemmingsplan "Buitengebied West".
Het plangebied is getekend op 1 gekleurde plankaart, schaal 1 : 1000. De verbeelding is IMRO-gecodeerd getekend en heeft het ID-nummer NL.IMRO.0246.806BUWHKamperw25-VA01, conform IMRO 2012.
Vooroverleg
Aangezien het plan geen rijks- of provinciale belangen raakt, is het niet formeel voorgelegd aan respectievelijk de Inspectie Leefomgeving en Transport en de provincie Gelderland in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. De provincie heeft wel te kennen gegeven dat zij kan instemmen met het plan en dat er geen belangen worden geschaad.
Het plan valt verder binnen de categorie "postzegelplannen" en hoeft daarom niet aan het Waterschap Vallei en Veluwe te worden voorgelegd in het kader van het vooroverleg.
Zienswijzen
Het ontwerp-bestemmingsplan heeft met ingang van 9 oktober 2013 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn hebben belanghebbenden hun zienswijze op het plan kenbaar kunnen maken. Een en ander is voorafgaand aan de terinzagelegging op de voorgeschreven wijze gepubliceerd. Er zijn geen zienswijzen binnen gekomen.
Het uitvoeren van het plan heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. Het plan is een particulier initiatief en de afspraken hieromtrent zijn vastgelegd in een anterieure overeenkomst. Het plan wordt met privaat geld gefinancierd en dus komen eventuele financiële gevolgen die ontstaan door de ontwikkeling van het plangebied voor rekening van de initiatiefnemer en niet voor de gemeente. De economische uitvoerbaarheid van het plan is daarmee aangetoond.