Plan: | Bestemmingsplan Meenseweg 3-5 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0246.818BUWMEENSEW5-ON01 |
De initiatiefnemer is voornemens het erf aan de Meenseweg 5 te herontwikkelen in het kader van de regeling voor functieverandering van de gemeente Heerde. Het voormalig agrarisch erf grenst aan het buurtschap Hoorn, gelegen in de gemeente Heerde. De initiatiefnemer is voornemens op dit perceel twee nieuwe woningen van elk maximaal 150 m2 met een bijgebouw van maximaal 100 m2 te realiseren. Om deze plannen mogelijk te maken wil de initiatiefnemer graag gebruik maken van de functieverandering-regeling.
Positieve grondhouding en principebesluit
De voorgenomen plannen zijn in een conceptplan voorgelegd aan de gemeente Heerde. Op 19 maart 2019 heeft de gemeente besloten een positieve grondhouding aan te nemen voor het toepassen van functieverandering van het erf aan de Meenseweg 5. Naar aanleiding van dit besluit zijn de plannen verder uitgewerkt waarna het college van Burgemeester en Wethouders op 3 maart 2020 een positief principebesluit heeft genomen.
In haar besluit stelt de gemeente dat de ontwikkeling mogelijk gemaakt wordt door een herziening van het vigerende bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Het erf aan de Meenseweg ligt circa 2 kilometer ten noorden van Heerde. Op het erf staat een boerderij met twee woningen, ligboxenstal, kapschuur, jongveestal en overige bedrijfsgebouwen. Het totale oppervlak bedraagt circa 1.110 m2. Het erf wordt in het noorden grotendeels omsloten door agrarische gronden welke behoren tot de voormalige huiskavel en zijn verkocht aan een agrariër uit de buurt.
Figuur 1: Ligging van het plangebied
Figuur 2: Begrenzing van het plangebied
Het bestemmingsplan ‘’Bestemmingsplan Meenseweg 3-5’’ bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan kent ook een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Figuur 3: Weergave verbeelding van het bestemmingsplan Buitengebied West
Het erf ligt binnen het bestemmingsplan Buitengebied West. Het bestemmingsplan is op 16 april 2012 vastgesteld door de gemeenteraad van Heerde. Het erf aan de Meenseweg 5 heeft de enkelbestemming “agrarisch” en de dubbelbestemming “hoge archeologische verwachtingswaarde”. Naast de agrarische bestemming is ook de gebiedsaanduiding dekzandruggen en oude bouwlanden van toepassing.
Het erf heeft, net als de omliggende erven, een groot agrarisch bouwvlak waarbinnen twee (aaneengebouwde) bedrijfswoningen zijn gevestigd. Deze mogen in de huidige situatie uitsluitend aaneen worden gebouwd. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het toevoegen van één nieuwe woning én het loskoppelen en herbouwen van het bestaande bouwrecht als vrijstaande woning. Bij beide nieuwe woningen worden bijgebouwen gerealiseerd. Planologisch gezien wordt dus slechts één woning toegevoegd. De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het vigerend bestemmingsplan waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is.
Het bestemmingsplan is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt eerst ingegaan op het voorgenomen plan. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt daarbij getoetst aan dit beleid. Hoofdstuk 4 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het plangebied gebied aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieuaspecten aan bod. In hoofdstuk 6 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
De geschiedenis van Heerde begint in 1176, toen Bisschop Godfried van Utrecht de plaatsen Herghe (Heerde) Gaedsbergh (Hattem) en Vorchten (Vorchten) losmaakte van de kerk van Epe. Toen was Heerde echter al een woonkern met een kapel. Het oudst benoemde deel van Heerde (in 1025 geregistreerd) is Merclede (Markluiden). Dat Markluiden een nederzetting was waar al vroeg op systematische wijze landbouw en veeteelt werden bedreven, blijkt uit de vroege vermeldingen van een Markluiderenk en een Markluiderbroek.
Nog steeds is een groot deel van de gemeente agrarisch, maar het karakter er van is de laatste 150 jaar sterk veranderd. Met de komst van de kunstmest eind negentiende eeuw, was de heide niet meer nodig om begraasd en afgeplagd te worden. Zeer grote delen werden bebost. Weidse vergezichten op heidevelden verdwenen. Slechts met grote moeite worden thans de laatste restjes heide in stand gehouden met onder andere een schaapskudde. De historische ontwikkeling van Heerde op historische topografische kaarten is te zien in figuur 4.
Figuur 4: Weergave historische ontwikkeling van Heerde
Het erf aan de Meenseweg 5 bevindt zich ten oosten van Hoorn en het Apeldoorns Kanaal. De Meenseweg vormt de ruggengraat van Hoorn (waar hij in de kern van Hoorn over gaat in de Beatrixweg en de Singelweg). De omgeving van het erf bestaat uit een mengeling van bedrijven- en woningen. De dichtstbijzijnde woning ligt op circa 50 meter ten oosten van het erf. Het dichtstbijzijnde agrarische erf ligt op circa 10 meter ten zuiden van de Meenseweg en vormt door haar ligging (en haar hindercirkel) een belangrijk ontwerpuitgangspunt. Ten oosten van het erf ligt, op circa 80 meter afstand, een agrarisch bedrijf. Rondom de genoemde agrarische bedrijven liggen/grenzen voornamelijk woonbestemmingen. Ten westen van het plangebied ligt het buurtschap Hoorn. De nabij gelegen functies bestaan hoofdzakelijk uit wonen en een klein deel detailhandel.
Op het erf aan de Meenseweg staan een karakteristieke boerderij en meerdere agrarische opstallen. De boerderij heeft momenteel twee woonbestemmingen. De aanwezige opstallen bestaan uit een aantal ligboxenstallen én een voormalige machineberging. Daarnaast is er op het erf veel verharding (o.a. kuilplaten) aanwezig. De opstallen zijn weergeven in figuur 5.
Figuur 5: Weergave opstallen aan de Meenseweg 5
De Meenseweg is deels beplant met wilgen en lindes. De beplanting langs de weg vormt geen formele laanbeplanting, maar heeft een informeel karakter. Erven en woningen zijn veelal begrensd met hagen, veelal beuk. Ter hoogte van het erf ontbreken zowel de bomen als de hagen aan de kant van de weg.
De initiatiefnemer is voornemens het erf aan de Meenseweg 5 te herontwikkelen in het kader van de regeling voor functieverandering van de gemeente Heerde. De initiatiefnemer is voornemens op dit perceel twee nieuwe woningen van elk maximaal 150 m2 met een bijgebouw van maximaal 100 m2 te realiseren. De voorgenomen plannen zijn in een conceptplan voorgelegd aan de gemeente Heerde. Op 19 maart 2019 heeft de gemeente besloten een positieve grondhouding aan te nemen voor het toepassen van functieverandering van het erf aan de Meenseweg 5. Naar aanleiding van dit besluit zijn de plannen verder uitgewerkt waarna het college van Burgemeester en Wethouders op 3 maart 2020 een positief principebesluit heeft genomen.
Op basis van de streekplanuitwerking Regio Noord-Veluwe geldt bij functieverandering naar wonen dat maximaal 50% van de oude bebouwing mag worden gebruikt voor wonen. Bij een functieverandering naar wonen kan zowel hergebruik van bestaande bedrijfsgebouwen plaatsvinden als sloop en vervangende nieuwbouw. Bij functieverandering naar wonen dient minimaal 500 m² aan voormalige bedrijfsgebouwen te worden gesloopt voor een nieuwe woning.
De regeling gaat uit van 500 m2 sloop per nieuwe woning. Op het erf aan de Meenseweg staat 1.110 m2 aan landschapsontsierende schuren. De initiatiefnemer is voornemens om één vrijstaande woning te realiseren en hiervoor 500 m2 in te zetten. Wat resteert is nog 610 m2 ontsierende schuren, deze worden gebruikt om het tweede bouwrecht dat nu op de bestaande boerderij zit als vrijstaande woning terug te bouwen. Met deze aanpak wordt vraag gestuurd ontwikkeld, waarbij ook de huidige boerderij behouden blijft.
Bij erfontwikkelingen is het van belang dat het nieuwe erf past in het landschap. Daarom is voor de ontwikkeling een landschapsplan opgesteld waarin het toekomstige erf is weergegeven. Dit plan is opgenomen in Bijlage 1 Landschapsplan Meenseweg 3-5 behorend bij de toelichting van dit bestemmingsplan. Voorafgaand aan het inrichtingsplan is een ecologische en landschappelijke analyse uitgevoerd. Op basis van deze analyses zijn een aantal belangrijke ontwerpuitgangspunten gevonden. In dit hoofdstuk wordt het inrichtingsplan op hoofdlijn beschreven. In figuur 6 is het inrichtingsplan weergegeven.
Figuur 6: Inrichtingsplan erf Meenseweg
Het toekomstige erf refereert qua opbouw aan een traditionele erfopbouw met een duidelijk onderscheid in een 'voorerf' en 'achtererf'. Typische erfelementen van het voorerf worden toegepast tussen de woningen en de weg. Typische achtererfelementen worden toegepast tussen de woningen en het veld. Het gaat hierbij om de volgende elementen.
Voorerf
Op het voorerf is in de huidige situatie weinig beplanting aanwezig, daarom wordt te midden van de nieuwe woningen een hoogstamboomgaard aangelegd. Deze boomgaard bestaat uit 18 fruit- en sierbomen. Daarnaast worden de lijnelementen langs de Meenseweg versterkt. Dit wordt vormgegeven door de realisatie van een aantal bomenrijen; bestaande uit wilgen. Om het onderscheid tussen de nieuwe kavels te versterken worden er aan de voorzijde van het nieuwe erf een aantal hagen gerealiseerd.
Achtererf
Werken vond vroeger voornamelijk plaats op het achtererf waardoor dit deel van het erf daarom een minder intiem karakter heeft dan het voorerf. Op het voorerf werd voornamelijk gewoond. Op het achtererf aan de Meenseweg worden een aantal landschappelijke elementen toegevoegd. Op meerdere plekken worden erfbosjes aangeplant. Deze bosjes bestaan uit een mengeling van berken, lijsterbessen, appelbessen, kamperfoelie en hondsroos. Er worden twee van deze bosjes aangeplant aan de Meenseweg. Daarnaast worden er diverse solitaire bomen aangeplant, bestaande uit lindes en tamme kastanjes. Onder de nieuwe bomen worden een aantal stukken haag aangeplant, om het informele karakter van het erf te benadrukken.
Figuur 7: Principe van een traditionele erfopbouw
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen grote gevolgen voor het verkeer en parkeren. Er wordt op het erf ruimte gereserveerd voor het parkeren. Dit is hoofdzakelijk ten behoeve van de te parkeren auto's van de bewoners. Het erf kan op een veilige manier (zonder overlast voor omwonenden) worden ontsloten. In de huidige situatie zijn er drie inritten aanwezig. In de nieuwe situatie wordt de meest westelijke inrit opgeheven. De woningen worden allen ontsloten via de Meenseweg.
De doelstelling van het functieveranderingsbeleid is om via hergebruik en/of functieverandering van vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen de leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied te verhogen. Dit positieve aspect van een ontwikkeling wordt ook wel de maatschappelijke meerwaarde genoemd. In deze paragraaf wordt de meerwaarde van het plan aan de Meenseweg 5 toegelicht.
Bouwen voor verschillende doelgroepen
Het inrichtingsplan biedt ruimte voor 1 vrijstaande nieuwe woning en de herbouw van een aangebouwde woning, naar een vrijstaande woning. De ontwikkeling is interessant voor verschillende doelgroepen en draagt bij aan het verbeteren van de leefbaarheid van Hoorn en het buitengebied van Heerde. Functieverandering met divers aanbod is een kans om aan de diversiteit van de woonvraag te voldoen.
Hoogwaardig hergebruik en recycling
De circulaire gedachte wordt ook vormgegeven door hergebruik van het slooppuin binnen het plangebied of de omliggende regio. Hergebruik van verhardingsmaterialen is een uitgangspunt, maar ook wordt het gebruik van verharding beperkt.
Bloemenstrook
De maatschappelijke waarden van het erf worden gevormd door een wilde bloemenstrook (van 5 meter breed) tussen de woningen, de omliggende agrarische gronden en de Meenseweg. Dit bevordert niet alleen de waarde voor de maatschappij in de vorm van esthetiek, maar verhoogt ook de biodiversiteit en de landschappelijke kwaliteit. Door gebruik te maken van een meerjarig bloemenmengsel blijft de bloemenstrook jaarlijks terugkeren.
Figuur 8: Bloemenstrook tussen weide en particuliere tuinen
Natuurinclusief bouwen
In de bouw van de woningen wordt rekening gehouden met de kansen die de plek voor de natuur biedt. In een scan, uitgevoerd door een ecoloog, wordt een keuze gemaakt uit een scala aan bouwaanpassingen aan het huis. De nieuwe woningen worden in elk geval voorzien van:
Hernieuwbare energie
Tijdens de planuitwerking zijn verschillende vormen van energiewinning verkend. Het achterliggende doel is te streven naar een energieneutraal erf. Hierbij is gekeken naar zonnepanelen, maar ook de toepassing van een erfwindmolen is verkend. In het kader van deze verkenning heeft de initiatiefnemer een energieadvies laten opstellen door adviesbureau Escozon.
In het advies is allereerst gekeken naar het huidige energieverbruik van de bestaande woning en het geschatte gebruik van de nieuw te bouwen woningen. Het energieverbruik van de woningen op het erf wordt geschat op 90.000 kWh per jaar. Voor de benodigde lokale opwekking van elektra zijn de mogelijkheden voor wind–en zonne-energie onderzocht.
Windenergie
De realisatie van een windmolen kan bijdragen aan een energieneutraal erf. Het zou dan gaan om een bescheiden windmolen met een ashoogte van 15 meter, houten rotorbladen, een groene mast en een staart, zoals een E.A.Z.-molen. Uit het advies van Escozon blijkt dat voor het opwekken van 90.000 kWh duurzame energie 4 windmolens van E.A.Z. noodzakelijk zijn. Naast het advies van Escozon heeft de initiatiefnemer contact gezocht met de producent van de E.A.Z. windmolens, welke het volgende aangeeft over windmolens aan de Meenseweg:
Zonne-energie
Voor het opwekken van 90.000 kWh zijn 305 zonnepanelen van 310 Wp benodigd. De panelen kunnen zowel op het dak als op de grond worden gesitueerd. Op de daken zou dit een oppervlak van 650 m2 zijn terwijl een grondopstelling circa 1500 m2 in beslag neemt. In de verdere planuitwerking wordt bekeken welke optie het best passend is. Wel gaat hierbij de voorkeur uit naar het grotendeels plaatsen van panelen op de daken van de nieuwe woningen en de resterende panelen worden in het veld gesitueerd. Hiervoor is in het inrichtingsplan al ruimte gereserveerd, zodat de veldopstellingen landschappelijke worden ingepast. De regels voor het plaatsen van veldopstellingen zijn opgnomen in artikel 4.2.4 Andere bouwwerken van de regels van dit bestemmingsplan.
Het nieuwe erf bestaat uit drie woningen. Hiervan fungeert de bestaande karakteristieke boerderij als hoofdwoning. De twee nieuwe vrijstaande woningen zijn daarmee onderschikt aan de hoofdwoning, de volgende figuren geven een impressie van de twee nieuw te bouwen woningen, daarnaast is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitsplan is opgenomen in Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan Meenseweg 3-5 behorend bij de regels van dit bestemmingsplan. Hieronder is een impresse van de nieuwe bebouwing weergegeven.
Figuur 9: Referentiebeelden nieuwe bebouwing
In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Uit het beleid volgen randvoorwaarden die worden getoetst aan het voorgenomen plan.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het ontwikkelen van een toekomstbestendig landelijk gebied en past daarmee binnen de prioriteiten van de NOVI.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn. De tijdshorizon is gesteld, omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De voorgenomen ontwikkeling raakt de doelstellingen, die in de SVIR zijn verwoord, niet. De doelstellingen hebben daarmee geen invloed op de voorgenomen ontwikkeling.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro worden een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen.
Binnen het Barro worden de volgende onderdelen besproken:
In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van het de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen. Per 1 juli 2016 zijn er nog enkele wijzigingen van de Barro van kracht geworden. Deze wijzigingen hebben geen directe invloed op het voorliggende plan. Wel is de term 'Ecologische Hoofdstructuur' gewijzigd in 'Natuurnetwerk Nederland' ('NNN').
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) bepaalt dat voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen de treden van de ladder moeten worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
In de voorgenomen ontwikkeling wordt een bestaand aaneengebouwd bouwrecht herbouwd als vrijstaande woning. Daarbij wordt in het kader van het functieveranderingsbeleid in ruil voor de sloop van landschapsontsierende schuren één nieuwe vrijstaande woning gebouwd. Planologisch gezien voorziet de ontwikkeling in het toevoegen van één bouwrecht.
Blijkens jurisprudentie betreft een plan dat bij recht voorziet in een stedelijke ontwikkeling, maar ten opzichte van hetgeen het voorgaande plan bij recht mogelijk maakte, niet in relevante mate voorziet in meer of andere planologische mogelijkheden, niet voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Van dit standpunt wordt alleen afgeweken indien die planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Gezien de kenmerken van de voorgenomen ontwikkeling wordt dit plan niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Bro. Een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet noodzakelijk. De voorgenomen ontwikkeling heeft verder geen betrekking op de overige benoemde onderdelen in het Barro. De ontwikkeling aan de Meenseweg 3-5 ondervindt geen belemmeringen uit de Barro of Bro en wordt daarmee met betrekking tot bovenstaand aspect uitvoerbaar geacht.
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidskaders benoemd in de SVIR, Barro, de Bro. Vanuit deze beleidsdocumenten en regelgeving zijn geen randvoorwaarden of uitgangspunten die rechtstreeks doorwerken op het voorgenomen plan.
De provincie kiest er in haar Omgevingsvisie Gaaf Gelderland voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
Duurzame economische structuur
Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om krachtige steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Het verbeteren van de economische structuur is een belangrijke opgave voor de Gelderse samenleving. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'. De versterking van de economie vergt een andere aanpak. Dat betekent vooral dat de provincie zich met haar partners richt op:
Borgen van kwaliteit en veiligheid
Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap in Gelderland, een gezonde en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem. De provincie zet daarom in op het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. De realisatie van deze tweede centrale doelstelling betekent vooral:
Grondwaterfluctuatiezone
Het plangebied is gelegen in een grondwaterfluctuatiezone. In deze zone staat het op peil houden van de grondwaterstanden voor een gezonde en veilige omgeving voorop. In deze zone is ook ruimte voor de ontwikkeling van natuur, landbouw en biodiversiteit.
De ladder voor duurzaam ruimtegebruik
Bij ruimtelijke initiatieven is de uitdaging de match te maken tussen de kwaliteiten van het betreffende initiatief en de kwaliteiten van de plek of het gebied waar het initiatief speelt. De Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik wordt gebruikt als afwegingskader voor de vestigingsplek van stedelijke ontwikkelingen. De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik vervangt het beleid van de woningbouwcontour en de zoekzones.
Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal.
Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande bebouwing te benutten bij het overwegen van nieuwe bebouwing. Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
In de voorgenomen ontwikkeling wordt er aan het erf aan de Meenseweg 5 een fors oppervlak aan landschapsontsierende opstallen gesloopt. Daarnaast wordt er een nieuwe woning gerealiseerd én een aaneengebouwd bouwrecht herbouwd als vrijstaande woning. Blijkens jurisprudentie wordt een dergelijke kleinschalige ontwikkeling niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Bro.
Daarnaast past deze ontwikkeling bij de doelen van Gelderland omdat onder andere diverse investeringen in ruimtelijke kwaliteit (zie hoofdstuk 2) op het erf aan de Meenseweg 5 gaan plaatsvinden. Er vindt hergebruik van een bouwrecht plaats en ook de ontsluiting van het erf aan de Meenseweg is goed. Daarnaast is de ontwikkeling in lijn met de ambities voor de grondwaterfluctuatiezone, omdat er ruimte is voor landbouw en biodiversiteit.
Tot slot wordt met het plan aangesloten op het provinciale kwalitatieve ruimtelijk beleid. Er vindt “ontwikkeling met kwaliteit” plaats. Op regionaal niveau wordt met dit plan rekening gehouden met de transitieopgaven in het landelijk gebied door de sloop van een aantal landschapsontsierende bedrijfsgebouwen.
De Omgevingsverordening Gelderland vormt de juridische doorwerking van het beleid uit de Omgevingsvisie in regels. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. Voor de niet-grondgebonden landbouw stuurt de verordening op een 'plussenbeleid' (bovenwettelijke maatregelen) bij uitbreidingen. Eén en ander volgens door de gemeenten/regio's nader uit te werken beleidskaders.
Het erf aan de Meenseweg behoort tot het Nationaal Landschap buiten Gelders Natuurnetwerk, de Groene ontwikkelingszone (GO) en de Nieuwe Hollandse Waterlinie.
Nationaal Landschap buiten Gelders Natuurnetwerk ( artikel 2.56 Verordening)
Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap maar buiten de Groene ontwikkelingszone, het Gelders natuurnetwerk en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maakt alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten.
Het erf aan de Meenseweg ligt in het Nationaal Landschap de Veluwe. Dit landschap is onderverdeeld in diverse deelgebieden, het plangebied behoort tot het deelgebied Gradiënt Oost-Veluwe. Dit gebied is de fraaie en beleefbare gradiënt van Veluwe naar IJssel. Het landschap loopt hier geleidelijk over van besloten boslandschap in het westen via kleinschalig met houtwallen (ten westen van het Apeldoorns kanaal) naar grootschalige openheid in het oosten. De volgende kenmerken zijn typerend voor dit gebied:
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De voorgenomen ontwikkeling ligt ten oosten van het Apeldoorns Kanaal. Hier is grootschalige openheid kenmerkend voor het landschap. In de voorgenomen ontwikkeling worden twee woningen gebouwd op een voormalig agrarisch erf. De randen van het erf worden landschappelijk ingepast. Het betreft hiermee een ontwikkeling op erfniveau, waarmee het open karakter van het omliggende landschap behouden blijft. De ontwikkeling belemmert omliggende grondgebonden landbouwbedrijven niet in hun ontwikkeling. De voorgenomen ontwikkeling aan de Meenseweg voldoet derhalve aan de regels die de Omgevingsverordening stelt.
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidskaders en regels zoals benoemd in de Omgevingsvisie en verordening van de provincie Gelderland.
De Structuurvisie gemeente Heerde 2025 is opgesteld om sturing te geven aan de maatschappelijke en economische ontwikkelingen van Heerde. De Structuurvisie Heerde 2025 is een nadere uitwerking van de toekomstvisie van de gemeente Heerde (uit 2009). De visie is in 2017 geactualiseerd.
De structuurvisie Heerde 2025 heeft betrekking op het volledige grondgebied van de gemeente Heerde. Op basis van de aanwezige gebiedskwaliteiten worden, in navolging van de toekomstvisie, drie zones onderscheiden. Het plangebied aan de Meenseweg is gelegen in 'Zone 3 - Cultuur, natuur en voedselproductie'. Met een diversiteit aan functies is het een complexe zone met ontwikkelingen op het gebied van natuur, water, wonen, recreatie en landbouw. Het plangebied is gelegen tussen het Apeldoorns Kanaal en de Grote Wetering en kenmerkt zich door de afwisseling van agrarische bedrijvigheid, landelijk wonen, groene elementen en water. Dit levert een gevarieerd landschap op. De overgang van de kleinschaligheid van de flanken van de Veluwe naar de grotere schaal van het open IJssellandschap is hier goed zichtbaar. De structuurvisie staat het toevoegen van nieuwe woningen in zone 3 toe in de dorpen Veessen en Vorchten en in het geval van functieverandering. Het initiatief speelt hier op in door functieverandering toe te passen.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een functieveranderingsproject, waarbij een agrarisch bedrijf wordt omgevormd naar een woonfunctie. De voorgenomen ontwikkeling ligt in lijn met de structuurvisie Heerde 2025.
In de Dorpsvisie Hoorn wordt het dorp en haar omgeving beschreven als kleinschalig en landelijk gelegen, waarbij de relatie met omliggend agrarisch gebied sterk is. Nieuwe bouwinitiatieven dienen aan te sluiten op de bestaande situatie en deze situatie te versterken. Ontwikkelingen in het kader van functieverandering, zoals aan de Meenseweg, dienen het erf en haar omgeving een impuls te geven. Deze ontwikkelingen vinden uitsluitend plaats op bestaande erven. Het is van belang dat nieuwe woningen worden ontworpen in de karakteristieken van het agrarische erf, waarbij sprake is van hiërarchie tussen de gebouwen.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het erf ligt ten oosten van de Beatrixweg en behoort daarmee tot de oostelijke Kanaalzone. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een functieverandering van agrarisch naar wonen, waarbij nieuwe woningen worden gerealiseerd. De ontwikkeling vindt plaats op een bestaand agrarisch erf en voldoet daarmee aan de dorpsvisie Hoorn.
Als Cittaslow gemeente hecht Heerde veel waarde aan een hoge kwaliteit van leven en een kwalitatief hoogwaardige leefomgeving. De Woonvisie Heerde kan niet worden losgezien van de Structuurvisie Heerde 2025. In lijn met deze visies is het van belang dat ontwikkelingen bijdragen aan een betere kwaliteit van de leefomgeving én positieve effecten heeft op de kwaliteit van leven. Het is van belang dat er voor de juiste doelgroep woningen worden toegevoegd, hiertoe is een marktanalyse uitgevoerd.
Marktanalyse
De trend in de omgeving van Heerde is dat meerdere partijen op zoek zijn naar courante betaalbare (nieuwbouw) woningen in het buitengebied. De krapte op de woningmarkt maakt het dat het voor steeds meer huishoudens moeilijker wordt een geschikte, laat staan droomwoning, te vinden. Dat verklaart ook de trend waarbij eerst wordt gekocht en daarna pas verkocht. Momenteel wordt een groot deel van alle nieuwbouw gekocht door een doorstromer, een huishouden dat een koopwoning achterlaat. De trend is dat meerdere van die doorstromers opzoek zijn naar (nieuwbouw) locaties in het buitengebied, maar wel in de nabijheid van de faciliteiten zoals scholen, sportverenigingen, winkels, e.d.. Daarbij zien wij dat steeds meer mensen opzoek zijn naar onderhoudsarme en energiezuinige woningen en dat mensen steeds bewuster worden van milieuvriendelijk bouwen.
Het aanbod
Veel objecten die momenteel te koop zijn in het buitengebied omvatten vaak oudere gebouwen waar, bovenop de koopprijs, nog veel kosten gemaakt moeten worden voor renovatie en sanering van asbest. De huidige normen voor financiering maken het lastig om deze extra kosten te kunnen financieren, vandaar dat een groot deel van deze locaties onverkoopbaar blijft. Met als gevolg fysieke achteruitgang van gebouwen gepaard gaande met achteruitgang van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied. Onderhoud plegen aan leegstaande gebouwen is namelijk geen optie meer. Nieuwe woningen in het buitengebied geven een positieve impuls aan de ruimtelijke kwaliteit en aan de leefbaarheid van het buitengebied.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Bovenstaande betekent dat het huidige aanbod, door de hoge extra kosten, niet aansluit bij de vraag die zich voordoet. De grootste blokkade die zich hier voordoet zijn de hoge kosten voor sloop, renovatie etc. In voorgenomen ontwikkeling neemt de initiatiefnemer deze blokkade uit de weg, door zelf alle opstallen te saneren en het erf te voorzien van een kwaliteitsimpuls. Het doel is het aanbieden van kant en klare bouwkavels. Op deze manier wordt er ingespeeld op de vraag uit de markt.
In de streekplan uitwerking wordt beschreven dat het voor de Regio Noord- Veluwe van groot belang is dat de kwaliteit van het buitengebied behouden blijft én waar mogelijk verder ontwikkeld wordt. Hierbij gaat het zowel om de ruimtelijke, economische als om de sociale kwaliteiten (leefbaarheid). Om te voorkomen dat het buitengebied verrommelt en de leefbaarheid van het landelijk gebied achteruit zal gaan, bestaan er mogelijkheden voor hergebruik van vrijgekomen bebouwing via functieverandering of het opstarten van nevenactiviteiten.
Wonen wordt gezien als geschikte vorm van hergebruik van vrijgekomen agrarisch bebouwing in het buitengebied. Herbouw is op basis van het streekplan mogelijk in één woongebouw (met daarbinnen meerdere wooneenheden), daarnaast worden in de streekplanuitwerking onder voorwaarden mogelijkheden gecreëerd voor de (her)bouw van een vrijstaande woning, afhankelijk van de locatie. De mogelijkheden die de regeling voor functieverandering biedt zijn afhankelijk van het gebiedstype.
Functieverandering naar wonen
Bij functieverandering naar wonen geldt dat maximaal 50% van de bebouwing mag worden gebruikt voor wonen. Bij een functieverandering naar wonen kan zowel hergebruik van bestaande bedrijfsgebouwen plaatsvinden als sloop en vervangende nieuwbouw. Bij functieverandering naar wonen dient minimaal 500 m² aan voormalige bedrijfsgebouwen te worden gesloopt voor een nieuwe woning.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Kijkend naar de beleidsregels én de markanalyse wordt in de voorgenomen ontwikkeling ingezet op de realisatie van een nieuwe vrijstaande woning en de herbouw van een aaneengebouwd bouwrecht. Het doel hiervan is om een bijdrage te leveren aan het voormalige erfcluster én aan te sluiten bij de vraag naar woningen in het buitengebied. Door de ligging nabij de kern Hoorn zijn meerdere faciliteiten in de omgeving te vinden. Dit sluit ook goed aan bij de woonwens in deze omgeving. Daarom wordt voorgesteld op deze locatie een nieuwe woning te ontwikkelen.
De regeling gaat uit van 500 m2 sloop per nieuwe woning. Op het erf aan de Meenseweg staat 1.110 m2 aan landschapsontsierende schuren. De initiatiefnemer is voornemens om één vrijstaande woning te realiseren en hiervoor 500 m2 in te zetten. Wat resteert is nog 610 m2 ontsierende schuren, deze worden gebruikt om het tweede bouwrecht dat nu op de bestaande boerderij zit als vrijstaande woning terug te bouwen,waardoor ook de boerderij beter in de markt kan worden verkocht. Met deze aanpak wordt vraag gestuurd ontwikkeld, waarbij ook de huidige boerderij behouden blijft.
Het landschap van de Veluwe tot de IJssel is aangemerkt als nationaal landschap. Een mooi aantrekkelijk landschap is belangrijk. Dit geldt voor zowel de burgers van de gemeente Heerde, de natuur als voor de vele mensen die de streek elk jaar bezoeken. Een fraai landschap is ook in economische zin van betekenis als vestigingsfactor voor bedrijven. Om dit landschap te bewaren en mooier te maken heeft de gemeente Heerde samen met de gemeenten Epe en Voorst een landschapsontwikkelingsplan (hierna LOP) opgesteld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt in algemene zin gestreefd naar:
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het plangebied ligt op een dekzandrug, dit landschapstype is in het LOP aangeduid als "dekzandruggen en oude bouwlanden". Kenmerkend voor dit landschapstype is de aanwezigheid van bebouwingslinten (tegenwoordig vaak kernen) en een groot complex of collectief van oude bouwlanden bij het dorp. De ontwikkeling betreft een functieverandering van een voormalig agrarisch erf, waarbij de oude bebouwing wordt gesloopt en in dit geval twee woningen worden gebouwd. De ontwikkeling gaat gepaard met een investering van het landschap, welke is beschreven in Bijlage 1 Landschapsplan Meenseweg 3-5 behorend bij de toelichting van dit bestemmingsplan.
Specifiek voor het landschaptype dekzandruggen en oude bouwlanden zijn een aantal ambities geformuleerd. De ontwikkeling aan de Meenseweg draagt bij aan ambitie 10. de aanplant van bomen langs dreven en wegen. In dit geval worden bomen aangeplant langs de Meenseweg, waardoor de weg afleesbaar wordt. Daarnaast wordt de omliggende landbouwgrond niet beplant, waardoor de openheid van dit gebied behouden blijft.
In de voorgaande paragrafen is onderbouwd dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. Hierdoor wordt gesteld dat de ontwikkeling past binnen het gemeentelijke beleid.
In dit hoofdstuk is onderbouwd op welke wijze de ontwikkeling aan de Meenseweg past binnen de beleidsdoelstellingen op Rijks, provinciaal én gemeentelijk niveau. Uit de onderbouwing blijkt dat de ontwikkeling aan de Meenseweg in lijn is met de beleidsdoelstellingen van de drie overheidsorganen.
In dit hoofdstuk wordt de waardentoets beschreven. Hieronder vallen flora & fauna, archeologie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de ontwikkeling.
Vanaf 1 januari 2017 is in de Nederland de Wet natuurbescherming in werking getreden. De wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Met het van kracht worden van de nieuwe wet worden de provincies het bevoegd gezag. Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, blijft het Rijk het bevoegd gezag. De Wet natuurbescherming bestaat uit drie onderdelen: bescherming van soorten, bescherming van Natura 2000-gebieden en de bescherming van bosopstanden.
Om te beoordelen of de ontwikkeling aan de Meenseweg 3-5 gevolgen heeft voor de natuurwaarden in en rondom het plangebied is door adviesbureau Jansen en Jansen een natuurtoets uitgevoerd. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste conclusies weergegeven. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 2 Natuurtoets Meenseweg 3-5 behorend bij de toelichting van dit bestemmingsplan.
Soortenbescherming
Betreffende flora en fauna richt de Wet Natuurbescherming zich op de bescherming van soorten. De wet gaat uit van het 'nee, tenzij'-principe, bepaalde handelingen waaronder ruimtelijke ingrepen waarbij beschermde soorten in het geding zijn, zijn slechts bij uitzondering en onder voorwaarden mogelijk. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Nader onderzoek
Op basis van de natuurtoets blijkt dat er een kleine kans is op de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen en steenmarters. Daarnaast is er een kans is op de aanwezigheid van verblijfplaatsen van steenuilen. Voor deze soorten is een nader onderzoek noodzakelijk.
Tot september 2020 wordt het benodigde nader onderzoek uitgevoerd om aan te tonen, dan wel uit te sluiten dat er beschermde functies van de bovengenoemde soorten aanwezig zijn. Indien blijkt dat er functies worden aangetroffen dan zal het in het slechtste geval gaan om minder belangrijke functies voor deze soorten. Bijvoorbeeld om een kleine zomerverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis. Indien uit het nader onderzoek blijkt dat er (minder belangrijke) functies aanwezig zijn dan wordt een ontheffing aangevraagd bij de provincie Gelderland. De ervaring bij andere vergelijkbare projecten leert dat deze ontheffingen vrij eenvoudig worden verleend en wordt een oplossing geboden voor het verdwijnen van de functies. Er is dan ook geen enkele reden om te verwachten dat de Wet natuurbescherming een belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling. Voorliggend bestemmingsplan is dan ook uitvoerbaar binnen de Wet natuurbescherming. Voordat het ontwerpbestemmingsplan wordt vastgesteld worden de nadere onderzoeken toegevoegd.
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden betreffen een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/43/EEG) en de gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998, inmiddels Wet Natuurbescherming) beschermd. De Ecologische Hoofdstructuur (EHS)/ Natuurnetwerk Nederland (NNN) betreft een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen.
Natura 2000-gebieden
In de directe omgeving van het plangebied liggen geen Natura 2000-gebieden. Op ongeveer 1.5 km afstand ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied de Veluwe. De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maakt dat de effecten tot het plangebied en in de zeer directe zone eromheen beperkt blijven. Gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden, de invulling van de tussenliggende gebieden en de voorgenomen werkzaamheden is er derhalve geen reden om aan te nemen dat er kans is op een belemmering van de kernopgaven van het Natura 2000-gebied, hetzij door een rechtstreekse invloed, cumulatieve invloed of externe werking.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Sinds 2015 werkte de overheid met het Programma Aanpak Stikstof (PAS) aan minder stikstof in de natuur. Wie iets wilde ondernemen waardoor mogelijk stikstof terecht komt in een Natura 2000-gebied (beschermd natuurgebied), kon een natuurvergunning aanvragen via het PAS. Denk daarbij aan de aanleg van een weg, het uitbreiden van een veehouderij of industrie. Recent oordeelde de Raad van State dat het PAS niet meer gebruikt mag worden als basis voor toestemmingverlening. Doordat het PAS niet meer gebruikt mag worden als basis voor nieuwe ontwikkelingen is voor deze ontwikkeling gekeken naar de effecten van stikstof, op de Natura 2000-gebieden.
Figuur 10: Ligging erf aan de Meenseweg bij de rode cirkel
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het plangebied ligt tussen de Natura 2000-gebieden Rijntakken en Veluwe. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Veluwe, dit gebied ligt op 1.5 kilometer afstand. Voor de realisatie van het voorliggende plan is beperkt materieel noodzakelijk en het is aannemelijk dat de aanrijroute voor het bouwmaterieel het Natura 2000-gebied niet doorkruist. Om de stikstofdepositie van de ontwikkeling te berekenen is gebruik gemaakt van de AERIUS calculator. De hele berekening is opgenomen in Bijlage 3 AERIUS berekening Meenseweg 3-5 behorend bij de toelichting van dit bestemmingsplan. De berekeningen laten zien dat de stikstofdepositie uitkomt op 0,00 mol/ha/jaar. Dit betekent dat er verder geen vergunning in het kader van de Wet Natuurbescherming noodzakelijk is.
Houtopstanden
De Wet natuurbescherming beschermt bos van minimaal 10 are en bomenrijen van minimaal 21 bomen gelegen buiten de bebouwde kom (de zogenaamde 'houtopstanden'). Indien u houtopstanden wilt kappen die onder de Wet natuurbescherming vallen moet er een kapmelding bij de provincie Gelderland worden ingediend.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Op het erf aan de Meenseweg zijn weinig tot geen houtopstanden aanwezig. Een nadere toetsing van houtopstanden is daarom niet noodzakelijk.
Natuurnetwerk Nederland
Het erf aan de Meenseweg is gelegen in het Nationaal Landschap weergegeven in figuur 11. Regels over ontwikkelingen in deze gebieden zijn opgenomen in artikel 2.56 van de Omgevingsverordening van de provincie Gelderland.
De zeven Nationale landschappen in Gelderland zijn representatief voor het Gelderse cultuurlandschap en een afspiegeling van de landschappelijke diversiteit op (inter)nationale schaal.
Om die redenen dienen bij ruimtelijke ontwikkelingen de kernkwaliteiten ervan niet te worden aangetast en waar mogelijk te worden versterkt. Artikel 2.56 geldt alleen voor die delen van het Nationaal landschap die buiten het Gelders natuurnetwerk, de Groene ontwikkelingszone en de Nieuwe Hollandse Waterlinie liggen.
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in Nationale landschappen dienen de kernkwaliteiten van dat specifieke deel van het Nationaal landschap en mogen deze niet aantasten. Door een goed ontwerp en een goede landschappelijke inpassing is het zelfs mogelijk om soms een bijdrage aan de kernkwaliteiten te leveren.
Bestemmingen die de kernkwaliteiten aantasten, zijn alleen mogelijk als er sprake is van redenen van groot openbaar belang, zoals de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid, werkgelegenheid, het ontstaan van voor het milieu wezenlijk gunstigere effecten of andere grote maatschappelijke opgaven. Daar staat tegenover dat voor de ontplooiing van die activiteiten een bijdrage moet worden geleverd aan de landschapskwaliteit.
Figuur 11: Ligging plangebied (bij grijze pijl) ten opzichte van het GNN en GO (groene vlak).
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het erf aan de Meenseweg ligt in het Nationaal Landschap de Veluwe. Dit landschap is onderverdeeld in diverse deelgebieden. Het plangebied behoort tot het deelgebied Gradiënt Oost-Veluwe. Dit gebied is de fraaie en beleefbare gradiënt van Veluwe naar IJssel. Het landschap loopt hier geleidelijk over van besloten boslandschap in het westen via kleinschalig met houtwallen (ten westen van het Apeldoorns kanaal) naar grootschalige openheid in het oosten. De volgende kenmerken zijn typerend voor dit gebied:
• Dorpen op de Veluweflank, op loopafstand (één uur gaans) van elkaar (o.a. Epe, Heerde)
• Landgoederen langs de westrand, grondgebonden landbouw
• Sterk microreliëf door oost-west gerichte ruggen
• Cultuurhistorisch erfgoed zoals de sprengen, watermolens, Apeldoorns kanaal
• Open essen en broekgebieden
De voorgenomen ontwikkeling ligt ten oosten van het Apeldoorns Kanaal. Hier is grootschalige openheid kenmerkend voor het landschap. In de voorgenomen ontwikkeling worden twee woningen gebouwd op een voormalig agrarisch erf. De randen van het erf worden landschappelijk ingepast. Het betreft hiermee een ontwikkeling op erfniveau, waarmee het open karakter van het omliggende landschap behouden blijft. De ontwikkeling belemmert omliggende grondgebonden landbouwbedrijven niet in hun ontwikkeling. De voorgenomen ontwikkeling aan de Meenseweg voldoet derhalve aan de regels die de Omgevingsverordening stelt.
Aardkundige en archeologische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het verdrag van Malta en de wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen.
De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.
De gemeente Heerde heeft de archeologische waarden vastgelegd in het bestemmingsplan Buitengebied West. In het bestemmingsplan zijn verschillende categorieën opgenomen variërend van geen archeologische waarden tot hoge archeologische waarden.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
KSP Archeologie heeft een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek, karterende fase (IVO-(O)verig); booronderzoek) uitgevoerd voor de locatie ten westen van de Meenseweg 3-5 in Heerde (gemeente Heerde). Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 4 Archeologisch onderzoek Meenseweg 3-5 behorend bij de toelichting van dit bestemmingsplan.
Het doel van het archeologische bureauonderzoek was het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. Op basis van de landschappelijke ligging op een flank van een dekzandrug is aan het plangebied een hoge verwachting archeologische toegekend. Vervolgens is deze verwachting getoetst door middel van een inventariserend veldonderzoek, karterende fase.
Uit het booronderzoek is gebleken dat de oorspronkelijke podzolbodem veelal is verdwenen maar dat het potentiële archeologische sporenniveau in de top van de C-horizont deels intact aanwezig is in het westen van het plangebied, maar in het oosten diep is verstoord. In het oosten komen daarnaast ook onderkelderde stallen voor met 1,2 tot 1,7 m diepe mestkelders. Er zijn daarnaast geen archeologische indicatoren aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van een vindplaats.
Ook lijkt het plangebied op basis van het grove sediment eerder in een sneeuwsmeltwatervlakte te liggen dan op de flank van een dekzandrug. Op basis hiervan is de hoge verwachting voor vuursteenvindplaatsen uit het Laat-Paleolithicum tot en met het Neolithicum en de middelhoge verwachting voor nederzettingsresten uit het Neolithicum tot en met de Volle Middeleeuwen (tot in de 13e eeuw) naar een lage verwachting bijgesteld.
De resultaten van het booronderzoek geven ook aanleiding om de hoge verwachting voor resten uit de Late Middeleeuwen (vanaf de 13e eeuw) tot en met de Nieuwe tijd naar een lage verwachting bij te stellen. Op grond van het aangetroffen sediment, de aangetroffen bodemopbouw, de afwezigheid van archeologische indicatoren en de aanwezigheid van diepe kelders in het plangebied en daarmee lage archeologische verwachting adviseert KSP Archeologie geen archeologisch vervolgonderzoek.
Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan worden geconcludeerd dat de kans op het aantreffen van archeologische vindplaatsen in het plangebied klein is. KSP Archeologie adviseert dan ook om geen verder onderzoek uit te voeren. De gemeente Heerde onderschrijft dit advies. Het selectieadvies is overgenomen door de gemeente Heerde in haar selectiebesluit. Het besluit is toegevoegd in Bijlage 5 Selectiebesluit Meenseweg 3-5 behorend bij de toelichting van voorliggend bestemmingsplan.
Verder archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk, de ontwikkeling kan worden vrijgegeven voor wat betreft archeologie. Er hoeft geen archeologische dubbelbestemming op te worden genomen in (de verbeelding en de planregels van) het nieuwe bestemmingsplan. Indien er onverhoopt toch vondsten worden gedaan of vermoed tijdens toekomstige graafwerkzaamheden in het plangebied geldt wel de formele meldingsplicht bij de gemeente Heerde, conform de Erfgoedwet.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, ook cultuurhistorische waarden in het plangebied worden meegewogen bij een afwijkingsbesluit in het kader van de Wro. De gemeente Heerde heeft haar cultuurhistorisch beleid uiteengezet in de Cultuurhistorische Waardenkaart. Deze kaart bestaat bestaat uit 9 kaarten en een toelichting. De meest relevante kaart voor dit plan is waardenkaart 8 'Waardering historische Landschappen', waarin de gronden van het plangebied een gemiddelde waardering toegewezen hebben gekregen.
Figuur 12: Ligging plangebied (rode omlijning) in zone met gemiddelde cultuurhistorische waarden
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
In de voorgenomen ontwikkeling wordt de bestaande boerderij behouden. Daarbij worden er enkele landschapsontsierende opstallen gesloopt en twee woningen toegevoegd. Deze woningen worden gerealiseerd op de locatie van de voormalige opstallen. Daarnaast wordt het erf landschappelijk ingepast. Met deze ontwikkeling wordt het oude erfensemble versterkt, dit heeft een positief effect op de cultuurhistorische waarden van het erf en het omliggende landschap.
Het is verplicht om in elk bestemmingsplan een waterparagraaf op te nemen. In deze waterparagraaf wordt een overzicht gegeven van het beleid dat van toepassing is op het plangebied. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden aangetoond dat in het plan mogelijkheden bestaan voor een goede waterhuishouding.
Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Rijksbeleid
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is op 10 december 2015 vastgesteld. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting weer van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op langere termijn verdere stappen te zetten. Het kabinet sluit daarmee aan bij de resultaten van het Deltaprogramma. Met deze handelwijze is Nederland koploper en een toonaangevend voorbeeld in de wereld. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
Provinciaal beleid
De provincie werkt nauw samen met Waterschappen om haar ambities te realiseren. Hiervoor hebben de waterschappen eigen regionale waterbeheerplannen opgesteld. De Provinciale Staten hebben de wettelijke bevoegdheid tot het instellen en opheffen van waterschappen, tot regeling van hun gebied, taken, inrichting, samenstelling van hun bestuur en tot de verdere reglementering van waterschappen. De manier waarop de waterschappen hun taak uitoefenen is onderhevig aan provinciaal toezicht doordat het waterbeheerplan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten behoeft. Dus de provincie stelt de regels en de waterschappen doen verder de uitvoering van het waterbeheer.
Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)
De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en hevigere buien worden voorspeld, hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen.
Waterplan provincie Gelderland
Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. Het waterplan is beschreven aan de hand van een aantal thema's zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2007 en 2015 er liggen. Hierbij is rekening gehouden met de Europese kaderrichtlijn water en het beleid.
Watertoets Vallei en Veluwe
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is voor het plan aan de Meenseweg 5 beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn. In Bijlage 6 Watertoets Meenseweg 3-5 behorend bij de toelichting van het bestemmingsplan is het toetsresultaat opgenomen. Hieronder zijn de belangrijkste punten weergegeven.
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het plan aan de Meenseweg 5 een positief wateradvies gegeven.
Aandachtspunten
Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.
Algemene aandachtspunten
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen.
Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Wij vragen de initiatiefnemer om duurzame bouwmaterialen te gebruiken. De gemeente kan u hierbij verder helpen.
Gebiedsspecifieke aandachtspunten
Grondwaterfluctuatiezone
Het plangebiedligt binnen de grondwaterfluctuatiezone, zoals die door de Provincie Gelderland is bepaald. Dit is een zone langs de flanken van het Veluwemassief, waar de grondwaterstanden naar verwachting op termijn zullen stijgen. Afhankelijk van de verwachtte stijging kan het raadzaam zijn daar voor het plan aan de Meenseweg rekening mee te houden, om daarmee toekomstige grondwateroverlast te voorkomen.
Met de voorgenomen ontwikkeling worden de aanwezige waarden niet aangetast. De voorgenomen ontwikkeling is dan ook uitvoerbaar ten aanzien van de bestaande waarden in het plangebied.
Nieuwe ontwikkelingen hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:
Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij de verlening van een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik. Het erf aan de Meenseweg wordt in de toekomstige situatie, in zijn geheel, gebruikt voor woondoeleinden. Om te bepalen of dit gebruik past bij de bodemkwaliteit is de allereerst website van het www.bodemloket.nl geraadpleegd. In figuur 13 is te zien dat het in het plangebied een bodemonderzoek uitgevoerd dient te worden. Dit onderzoek is uitgevoerd door onderzoeksbureau Krüse. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 7 Bodemonderzoek Meenseweg 3-5 behorend bij de toelichting van het bestemmingsplan. De conclusies zijn in de volgende paragraaf weergegeven.
Figuur 13: Ligging plangebied, in het gebied dient onderzoek uitgevoerd te worden
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Figuur 14: Boorplan verkennend bodemonderzoek
Ten behoeve van de gewenste ontwikkeling is door Kruse Milieu BV een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 en NEN 5707 uitgevoerd. In september 2018 is een terreindeel ter grootte van circa 6400 m2 onderzocht. In totaal zijn er 3 inspectiegaten gegraven en 22 boringen verricht. Figuur 14 laat het boorplan aan de Meenseweg 3-5 zien.
Uit het onderzoek blijkt dat er vanuit het aspect bodemkwaliteit geen bezwaar is tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).
Per 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. Hierin staat dat inzichtelijk moet worden gemaakt welke geluidsbronnen in het gebied aanwezig zijn en wat de geluidsbelasting is voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen zoals onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij nieuwe ruimtelijke plannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai. Artikel 76 Wgh verplicht er toe om bij ruimtelijke ontwikkelingen die betrekking hebben op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen.
Figuur 15: Geluidscontour Meenseweg
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De voorgenomen ontwikkeling betreft het toevoegen van een geluidsgevoelige bestemming, namelijk wonen. Dit betekent dat de Wet geluidhinder van toepassing is. Om te bepalen welke geluidsbronnen er aanwezig zijn bij het erf aan de Meenseweg 5 is de Atlas Leefomgeving geraadpleegd. In figuur 15 is te zien dat het erf gelegen is binnen de geluidscontour van de Meenseweg, dit betreft wegverkeerslawaai. De lichtgele zone heeft een geluidsbelasting van 47 dB. De voorkeursgrenswaarden voor het buiten stedelijk gebied bedraagt op basis van de Wgh 48 dB. In voorliggend geval is de geluidsbelasting 47 en hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden uit de Wgh. In de nabijheid van het erf aan de Meenseweg zijn geen geluidsbronnen van railverkeer of industrie aanwezig, een nadere toetsing aan deze bronnen is niet noodzakelijk.
Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur: 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder andere beschreven wanneer en hoe overschrijding van luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt. In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen hoeven niet te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Op grond van de NIBM-tool is een ontwikkeling 'in betekenende mate' bij een toename van het aantal verkeersbewegingen met ruim 800 per dag (met 5% aandeel vrachtverkeer). De voorgenomen ontwikkeling betreft de sloop van voormalige agrarische schuren en de realisatie van twee burgerwoningen.
De verkeersbewegingen die de ontwikkeling met zich mee brengt, zijn alleen tijdens de bouwfase merkbaar. In deze fase zal er tijdelijk sprake zijn van een grotere toename van verkeersbewegingen. Zelfs tijdens de bouwperiode zal het aantal verkeersbewegingen ruimschoots onder de 800 per dag blijven. Daardoor leidt de ontwikkeling niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit én kan de ontwikkeling niet als 'niet in betekenende mate' worden gezien. Nadat de bouw van de woningen is afgerond daalt het aantal verkeersbewegingen aanzienlijk. Het aantal verkeersbewegingen beperkt zich tot het woon-werk verkeer van de bewoners van de nieuwe woningen. Gelet op het voorgaande wordt gesteld dat de het aspect luchtkwaliteit geen nadelige gevolgen heeft voor de voorgenomen ontwikkeling.
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van risico's bij onder meer productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door maatregelen kunnen de afstanden worden verkleind. Er wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde, voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. De grenswaarde mag niet worden overschreden.
Voor de oriënterende waarde en richtwaarde geldt dat afwijken alleen met een dergelijke motivering is toegestaan. Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire (chemische fabriek, lpg-tankstation) en de mobiele (tankwagen, gasleidingen) bronnen. Er wordt getoetst aan de volgende wet- en regelgeving:
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Voor de ontwikkeling aan de Meenseweg 5 is de risicokaart van Nederland geraadpleegd. In figuur 16 is te zien dat er in de wijde omtrek van het erf geen risicobronnen liggen. De realisatie van de nieuwe woningen wordt niet belemmerd door externe risicobronnen.
Figuur 16: Uitsnede risicokaart Nederland, het erf is gelegen binnen de rode cirkel
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor inrichtingen, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient tussen een emissiepunt van een dierenverblijf waarin melkkoeien en/of vrouwelijk jongvee worden gehouden en een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom een afstand van 100 meter en buiten de bebouwde kom een afstand van 50 meter te worden aangehouden. Voor de overige dieren welke binnen de inrichting worden gehouden, is in de Wet geurhinder en veehouderij een geurnorm opgenomen. Deze bedraagt voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom 14 odour units per kubieke meter lucht. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom bedraagt deze 3 odour units per kubieke meter lucht. De afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld en een geurgevoelig object gelden vaste afstanden.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het erf aan de Meenseweg ligt in het buitengebied van Heerde, de ontwikkeling voorziet in de realisatie van twee woningen. Woonfuncties worden in de Wvg gezien als geurgevoelige objecten, de grootste afstand tot emissiepunten volgens de Wvg bedraagt hier 50 meter. In een straal van 50 meter vanaf het erf aan de Meenseweg 5 ligt geen emissiepunt zoals bedoeld in de Wvg. Daarmee is de ontwikkeling in lijn met de voorwaarden uit de Wvg.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
De omgeving van het erf aan de Meenseweg bestaat uit een mengeling van bedrijven- en woningen. Het dichtstbijzijnde agrarische erf (Meenseweg 4) ligt ten zuiden van de Meenseweg, hier zit een groothandel c.q. landbouwmechanisatie bedrijf. Deze valt in de VNG onder SBI-2008 codering 016 “algemene dienstverlening t.b.v. landbouw > 500 m2”. Op basis van de VNG wordt voor dergelijke bedrijven een richtafstand van 50 meter gehanteerd, deze is afkomstig van het geluidsaspect. In het ontwerp (3.2 Het toekomstig erf) is rekening gehouden met deze richtafstand (zie figuur 17), de nieuwe woningen zijn buiten deze richtafstand gesitueerd.
Ten oosten (Brandweg 1) van het erf aan de Meenseweg ligt, op ruim 80 meter afstand, een melkveebedrijf. Deze valt in de VNG onder SBI-2008 codering 0147 “overige graasdieren”. De grootste richtafstand is die van geur, deze afstand bedraagt 50 meter. Daarnaast geldt op basis van de Wet geurhinder en veehouderij een minimale afstand in geur; de volgende afstanden dienen aangehouden te worden:
De nieuwe woningen liggen op ruim 80 meter afstand van het melkveebedrijf, daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand uit de VNG. Gelet op bovenstaande bevindingen wordt gesteld dat ter plaatse van de nieuwe woningen op voorhand een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd wordt en de omliggende bedrijven niet worden belemmerd in de bedrijfsvoering. De voorgenomen ontwikkeling is uitvoerbaar in het kader van de bedrijven en milieuzonering.
Figuur 17: Plangebied in relatie tot omliggende agrarische bedrijven
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.
Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst beoordeeld moet worden. Op de D-lijst zijn drempelwaarden opgenomen. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Op basis van de beschikbare informatie wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige milieueffecten met zich meebrengt. Het erf aan de Meenseweg ligt niet in een kwetsbaar of gevoelig gebied of in de directe omgeving daarvan. De ontwikkeling is daarom niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen grote gevolgen voor het verkeer en parkeren. Er wordt op het erf ruimte gereserveerd voor het parkeren. Dit is hoofdzakelijk ten behoeve van de te parkeren auto's van de bewoners. Het erf kan op een veilige manier (zonder overlast voor omwonenden) worden ontsloten. In de huidige situatie zijn er drie inritten aanwezig. In de nieuwe situatie wordt de meest westelijke inrit opgeheven. De woningen worden allen ontsloten via de Meenseweg. Op het nieuwe erf wordt voldoende ruimte gereserveerd voor het parkeren. Daarmee wordt voldaan aan de CROW-parkeerkencijfers.
In dit hoofdstuk zijn alle relevante milieuaspecten beschreven. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen milieubelemmeringen met zich meebrengt.
In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit bestemmingsplan is vormgegeven. De regels en de verbeelding zijn toegesneden op de voorgenomen ontwikkeling Meenseweg 3-5.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding (plankaart) aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal bepalingen zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen wat daadwerkelijk van noodzaak is. Hiervoor zijn een aantal standaarden ontwikkeld door het Ministerie van VROM. Deze zijn o.a. de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012), de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012) en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBBP2012). In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van deze standaarden. De inhoud van de regels van dit bestemmingsplan vindt haar basis in het bestemmingsplan Buitengebied West. Het bestemmingsplan is op 16 april 2012 vastgesteld door de gemeenteraad van Heerde.
De regels uit het bestemmingsplan Buitengebied West en de correctieve herziening zijn, indien relevant, overgenomen in voorliggend bestemmingsplan. Enkele onderdelen hebben geen doorwerking op voorliggend plan en zijn derhalve ook niet opgenomen.
Het juridische bindende deel van het plan bestaat uit de verbeelding en regels. Deze worden digitaal en analoog verbeeld. De verbeelding en regels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken namelijk:
1. Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
2. Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemming.
Dit artikel beschrijft de gebruiksmogelijkheden van de agrarische percelen rondom het plangebied. De bouwmogelijkheden zijn in dit geval beperkt aangezien er geen agrarisch bouwvlak aanwezig is.
In dit artikel zijn regels opgenomen ten aanzien van de bouw van woningen, maar ook van overkappingen en bijgebouwen. Daarnaast zijn regels opgenomen over het gebruik van de bestemming Wonen. Deze regels wijken af van de standaard regels omdat ruimte wordt geboden voor de aanleg van zonnepanelen op de grond. Dit ten behoeve van een duurzame energievoorziening voor gebouwen binnen het bestemmingsvlak.
Artikel 5 Waarde - Hoge archeologische verwachting
Dit artikel is opgenomen ter bescherming van de archeologische waarden in en rondom het plangebied. De bestemming geldt niet voor het deel dat is onderzocht op archeologische waarden (zie hoofdstuk5.3.1 Archeologie). In het vergunningstelsel in artikel 12.2 Vergunningplicht archeologie is weergegeven voor welke werkzaamheden een vergunningplicht geldt.
3. Algemene regels
Deze regels zijn algemene regels die voor het gehele bestemmingsplan gelden. Vaak zijn ze van toepassing op meerdere bestemmingen het gaat in dit geval om de volgende algemene regels:
4. Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
In de overgangsregels zijn de juridische consequenties aangegeven betreffende bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.
Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.
Dit hoofdstuk beschrijft de uitvoerbaarheid van het te ontwikkelen plan. De ruimtelijke uitvoerbaarheid, de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid wordt beschreven.
In voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe het voorgenomen project past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Er wordt geconstateerd dat er geen waarden worden aangetast in het plangebied en in de directe omgeving. Verder zijn er geen milieukundige belemmeringen geconstateerd (Hoofdstuk 6 Milieuaspecten van de Toelichting). Ruimtelijk is de voorgenomen ontwikkeling daarmee uitvoerbaar.
Er wordt vooroverleg, als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro, gevoerd met de provincie Gelderland. Een overleg met het waterschap is niet noodzakelijk, omdat het plan geen invloed heeft op de waterschap belangen. Zie hoofdstuk 5.4 Water voor nadere toelichting.
Een-op- een gesprekken
In de maand juni 2019 hebben vijf gesprekken plaatsgevonden met buurtbewoners, van de volgende adressen:
Tijdens deze gesprekken zijn de buurtbewoners bijgepraat over de voorgenomen ontwikkeling en de huidige status hiervan. Dit is gedaan aan de hand van een conceptschets waarop duidelijk is te zien hoe de ontwikkeling eruit komt te zien.
Naar aanleiding van de gesprekken in de maand juni 2019, is er in augustus 2019 nogmaals contact geweest met de zuidelijke overburen. Deze hebben aangegeven het zicht op het Apeldoorns Kanaal liever niet kwijt te willen raken. Om deze zichtlijn te behouden is de meest westelijke woning verschoven in noordoostelijke richting, waardoor de zichtlijn wordt behouden.
Daarnaast hebben we nog een toelichting gegeven over de verkenning die heeft plaatsgevonden met betrekking tot het streven naar een “energieneutraal” erf. De buurtbewoners hadden wat zorgen over de komst van een mogelijke windmolen. In het gesprek is aangegeven dat uit het onderzoek van Escozon naar voren is gekomen dat de realisatie van de windmolens geen haalbare optie is en we ons met name zullen richten op zonnepanelen.
Alle buurtbewoners waren erg enthousiast over het plan en stelden het op prijs dat de initiatiefnemer persoonlijk langs is geweest. Daarnaast is de zorg met betrekking tot de zichtlijn weggenomen door het ontwerp aan te passen. Dit is voor initiatiefnemer een mooie bevestiging dat ze op de goede weg zijn en ook de buurt uitziet naar het uiteindelijke resultaat van deze voorgenomen ontwikkeling.
Bijeenkomst
De tweede bijeenkomst heeft op 26 september 2019 plaatsgevonden bij Bistro Voldaan in Heerde. Alle bewoners hebben voor deze bijeenkomst weer een uitnodiging gehad. De bewoners van de Kanaaldijk 29 konden toen niet aanwezig zijn maar vonden het prima om na die tijd een gespreksverslag te ontvangen. Alle bewoners hebben op 1 oktober 2019 een gespreksverslag van ontvangen van de initiatiefnemer.
Uitgenodigd voor 26 september 2019 bij Bistro Voldaan:
Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor de duur van 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn hebben betrokkenen of belanghebbende de kans om hun zienswijze over de ontwikkeling aan de Meenseweg 3-5 mogelijk te maken. Eventuele zienswijzen worden na de inzage termijn in deze paragraaf beschreven.
In beginsel is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In een exploitatieplan wordt opgenomen welke kosten met de uitvoering van het bouwplan gemoeid zijn en wie welke kosten voor zijn of haar rekening neemt. Deze afspraken zijn opgenomen in artikel 6.12 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening. Deze verplichting geldt niet als het 'verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd zijn', aldus lid 2 van dit artikel. In onderhavig geval zijn de kosten anderszins verzekerd. In de voorgenomen ontwikkeling draagt de initiatiefnemer de kosten van het project. Initiatiefnemer is daarbij tevens de grondeigenaar.
Anterieure overeenkomst
Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten, waarin het kostenverhaal inclusief planschade en leges is geregeld. Hierdoor is het kostenverhaal voor de gemeente volledig verzekerd. Voor de activiteiten die worden uitgevoerd geldt dat de initiatiefnemer zelf verantwoordelijk is voor de financiering van deze ontwikkelingen.
Het bestemmingsplan leidt niet tot kosten voor de gemeente die via een exploitatieplan verhaald zouden moeten worden. Voor de benodigde procedure worden leges geïnd en via een overeenkomst is geregeld dat alle eventuele planschade op de initiatiefnemer wordt verhaald.
Hiermee is de financiële uitvoerbaarheid gewaarborgd. Het financiële risico van het project ligt bij de initiatiefnemer en eventuele planschade claims zijn voor rekening van de initiatiefnemer.
Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat het voorgenomen plan ruimtelijk, maatschappelijk, en economisch uitvoerbaarheid is. De voorgenomen ontwikkeling aan de Meenseweg 3-5 kan dus worden gerealiseerd.