Plan: | Buitengebied Oost, 2e herziening, De Stege 1 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0246.906BUODESTEGE1-VA01 |
De initiatiefnemer is voornemens om de opstallen van het voormalig agrarisch bedrijf aan De Stege 1 te Veessen te slopen en twee (burger)woningen te realiseren. Hierdoor vindt er een functieverandering plaats van de huidige agrarische functie naar wonen.
Deze nieuwe functie is een (gewenste) ontwikkeling die niet past in het vigerende bestemmingsplan. Er is daarom een herziening van het bestemmingsplan nodig, waarbij aangetoond moet worden dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In voorliggend document wordt dit gedaan.
Het plangebied is gelegen aan De Stege 1, een landelijke weg in het buitengebied ten noorden van het dorp Veessen. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Ligging van het plangebied in de omgeving (OpenStreetMaps)
Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.
Toelichting
De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:
Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:
Verbeelding
De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.
Planregels
De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2012.
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied ligt aan De Stege 1 in het buitengebied van Veessen. De locatie ligt op de overgang van de oeverwal naar de komgebieden. Bij de oprichting van het oude dorpje Veessen is rekening gehouden met het overstromingsgevaar van de IJssel, die ten oosten van het plangebied stroomt. Veessen is namelijk gebouwd op de hoger gelegen oeverwal. De boerderijen staan aan de randen van de gezamenlijke enk. De agrarische gronden behorende bij de boerderijen werden voornamelijk gebruikt voor akkerbouw en fruitteelt. Ten opzichte van de oude landschapsinrichting zijn veel landschapselementen zoals kavelgrensbeplanting en kleine boomgaarden verdwenen, met name op de oeverwal en op de overgang naar de komgronden, waar de locatie ligt.
De hoogwatergeul ten noordwesten van de planlocatie is gesitueerd op de laaggelegen en open komgronden. Het vrije uitzicht naar deze gronden is verdwenen door de aanleg van de oostelijke dijk van de hoogwatergeul, die tegen de noordwestelijke grens van het plangebied aan ligt (op de luchtfoto goed te zien)
Binnen de planlocatie zelf is een agrarisch bedrijf actief geweest. Op het erf staat een boerderij en en enkele agrarische opstallen. De boerderij is oud, maar door de vele aanpassingen niet meer authentiek. De schuren zijn overwegend kleinschalig en hebben een eenvoudige agrarische uitstraling. De oppervlakte van deze schuren gezamenlijk bedraagt circa 800 m². In het verleden aanwezige sleufsilo's zijn reeds verwijderd.
Luchtfoto van het plangebied (Omgevingsvisie Gelderland)
Aanzicht op de bestaande boerderij vanuit het noorden
Binnen het plangebied wordt de bestaande bebouwing gesloopt en worden twee woningen gerealiseerd. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het VAB-beleid (meer hierover onder het gemeentelijk beleid in 3.3).
De herstructurering van het perceel zal leiden tot twee nieuwe erven, die ruimtelijk gezien één geheel vormen. De hoeveelheid bebouwing neemt ten opzichte van de bestaande situatie af. De situering van de te realiseren bebouwing is geïnspireerd op het boerenerf: de westelijke woning vormt daarbij de hoofdwoning, terwijl de oostelijke woning in een geclusterd komt te staan met een aantal nieuw te bouwen bijgebouwen. Navolgende afbeelding toont de toekomstige inrichting van het plangebied. Het gehele schetsontwerp is toegevoegd als bijlage 2 van de regels.
Schetsontwerp De Stege 1 (Buro SRO)
Met betrekking tot de architectuur krijgen de woningen een uitstraling die doet denken aan agrarische bedrijfsbebouwing. De maximale bouw- en goothoogte van de woningen wordt respectievelijk 10 en 6 meter. Dat de bebouwing een uitstraling krijgt die past in een overwegend agrarisch gebied komt tevens terug in het materiaalgebruik en het gebruik van dominante dakvlakken.
Aan de randen van de woonpercelen komen groene kaders bestaande uit beplanting van streekeigen hagen, struiken en bomen. Het bestaande wilgenbosje aan de voorzijde kan gehandhaafd worden, of eventueel worden vervangen door nieuwe wilgen als dat nodig is. Tussen de oostelijke woning en de woning van het naastgelegen perceel komt een boomgaard, waarmee wordt gerefereerd naar het functiegebruik van de gronden in het verleden. Verspreid over de woonpercelen komen ook enkele solitaire bomen te staan. Bij de overige inrichting van het perceel wordt erop gelet dat zo min mogelijk terrein wordt verhard. Achter de woonpercelen blijft het weiland gehandhaafd, dit wordt geschikt gemaakt voor het hobbymatig houden van paarden.
In bijlage 2 van de regels is het ontwerp en de beeldkwaliteit verder uitgewerkt.
Beide woningen worden ontsloten op De Stege en parkeren vindt plaats op eigen terrein. Meer over het aspect verkeer in paragraaf 4.4.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van nationaal belang. De hoogwatergeul ligt, zie bijgevoegde afbeelding, net buiten het plangebied. Wel zal rekening moeten worden gehouden met de dijkzones.
bron: ruimtelijkeplannen.nl
Ladder duurzame verstedelijking
De ontwikkeling van twee woningen in het buitengebied valt niet onder de definitie van een stedelijke ontwikkeling. De Ladder voor duurzame verstedelijking hoeft niet te worden doorlopen.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het Rijksbeleid.
Algemeen
Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van Gelderland. Deze zijn in 2014 vastgesteld en sindsdien een aantal keren geactualiseerd naar aanleiding van nieuwe wetgeving of nieuwe initiatieven. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
De Omgevingsvisie heeft een tweetal doelen geformuleerd, te weten:
Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Deze versterking van de economie gebeurt in een andere context dan een aantal jaar geleden. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'. Ter versterking van de kansen voor bedrijvigheid zet de provincie gericht stappen om ruimte te bieden aan initiatiefnemers en om hen te faciliteren. Dat betekent vooral:
De realisatie van deze tweede centrale doelstelling betekent vooral:
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Als leidend principe wordt de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik gehanteerd. De juridische basis hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Planspecifiek
In de omgevingsvisie geeft de provincie aan dat initiatieven met functieverandering er toe moeten leiden dat aanwezige en te ontwikkelen economie en gebiedskwaliteiten moeten worden versterkt. Onder kwaliteitsverbetering kan worden verstaan; sloop of hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing. Daarbij geldt dat er minimaal 500 m² aan bebouwing dient te worden gesloopt en er maximaal 50% aan m² bebouwing terug gebouwd mag worden. Hiervan is bij voorliggend plan sprake. Bij voorliggend plan wordt circa 790 m² aan agrarische bebouwing gesloopt. Hiervoor in de plaats komen twee woningen van ieder 150 m² , waarmee het totaal van 300 m² onder de helft van de te slopen bebouwing blijft. Het plan wordt landschappelijk ingepast.
Voorliggend plan zorgt dat verrommeling in het landelijk gebied wordt tegengegaan. Er wordt geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit waardoor de leefbaarheid van het gebied in stand blijft.
Het initiatief sluit aan bij het beleid uit de provinciale visie.
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Planspecifiek
Binnen de verordening zijn de artikelen 2.2.1.1 ''Nieuwe woonlocaties'' en 2.7.2.1 ''Beschermingsregime GO'' van belang voor het initiatief.
2.2.1.1 Nieuwe woonlocaties
De verordening (artikel 2.2.1.1 PRV) geeft aan dat nieuwe woonlocaties slechts zijn toegestaan wanneer dit past binnen het vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma. In de Woonvisie Heerde staat dat in Veessen en Vorchten op organische wijze, door functieverandering en nieuwbouw op bestaande woningbouwpercelen in het dorp, op kwalitatief hoogwaardige wijze voorzien kan worden in de woningbehoefte. Dit initiatief voldoet aan de PRV en aan de gemeentelijke woonvisie (zie ook subparagraaf 3.3.2 onder het gemeentelijk beleid).
2.7.2.1 Beschermingsregime GO
Het plangebied ligt binnen de gronden met de aanduiding ''Groene Ontwikkelingzone (GO)''. De regels behorende bij deze aanduiding geven aan dat kleine initiatieven, waar voorliggend plan er één van is, mogelijk zijn, mits wordt aangegeven dat de kernkwaliteiten van het gebied per saldo substantieel worden versterkt. Bij voorliggend plan is hier sprake van. De planlocatie heeft haar vorige functie verloren, met leegstaande bedrijfsbebouwing als gevolg. Dit plan biedt een kans om de locatie van een nieuwe functie te voorzien, waarbij aandacht wordt besteed aan de landschappelijke inpassing. Dit komt onder andere terug in een stedenbouwkundige inpassing die passend is in de omgeving, streekeigen beplanting en behoud van aanwezige landschappelijke kwaliteiten. Per saldo neemt de hoeveelheid bebouwing af. Voor een verdere toelichting op de inpasbaarheid van het plan in de omgeving, zie paragraaf 2.2.
Het initiatief past binnen de uitgangspunten van de provinciale verordening.
De 'Visie gemeente Heerde 2025' (2009) is opgesteld om in te spelen op maatschappelijke en economische ontwikkelingen. Deze visie is een agenda voor de in de regio en naar de eigen burgers, instellingen en ondernemers. De Structuurvisie Heerde 2025 (vastgesteld 17 september 2012) is een nadere uitwerking van de toekomstvisie van de gemeente Heerde (uit 2009) en onderscheidt drie zones in de gemeente:
De locatie De Stege 1a is gelegen in zone 3 - Cultuur, natuur en voedselproductie. Zone 3 is de zone van het waterprofiel van de gemeente Heerde. Dit profiel bestaat uit: de Nieuwe en de Grote wetering en de IJssel, elk met hun eigen kenmerken en mogelijkheden. De IJssel is dynamisch. Water, uiterwaarden en natuurgebied zijn van grote waarde.
Bij de structuurvisie is ook een Uitvoeringsparagraaf 3.0 (jaar 2015) vastgesteld. Hierin is aangegeven dat een initiatief een maatschappelijke meerwaarde moet hebben, die zich uit in een ruimtelijke meerwaarde, een sociaal-maatschappelijke meerwaarde, een economische en recreatieve meerwaarde, een duurzame meerwaarde en een meerwaarde maatschappelijke aanvaardbaarheid.
Planspecifiek
Het plangebied maakt onderdeel uit van zone 3 uit de visie; cultuur, natuur en voedselprocductie. Buiten de kern van Veessen is toevoegingen van nieuwe woningen niet toegestaan, tenzij sprake is van vervanging of functieverandering. De kwaliteit van het landschap is in deze zone van groot belang. Ontwikkelingen moeten goed ingepast worden. Het Gelders Genootschap heeft een erfadvies opgesteld voor deze locatie met uitgangspunten en randvoorwaarden. De uitgangspunten en randvoorwaarden zijn leidend geweest voor het opstellen van het schetsontwerp uit bijlage 2 van de regels.
Het initiatief sluit daarbij aan op de genoemde meerwaarden zoals benoemd in de uitvoeringsparagraaf van de structuurvisie;
Het initiatief past binnen de gemeentelijke structuurvisie.
In juli 2015 heeft de gemeente Heerde haar woonvisie gepubliceerd. Uitgangspunt voor deze visie is de Woonvisie Regio Noord Veluwe 2014, waarin de gezamenlijke gemeenten uit de Regio Noord-Veluwe de algemene trends en hoofdlijnen met betrekking tot wonen hebben opgenomen.
De gemeentelijke woonvisie heeft de regionale hoofdlijnen vervolgens geconcretiseerd in 4 thema's:
Per thema wordt vervolgens weer een aantal hoofdlijnen aangegeven die regionaal en lokaal verder uitgewerkt moeten worden.
Planspecifiek
In de woonvisie van de gemeente staat aangegeven dat er binnen de gemeente geen nieuwe grootschalige uitleglocaties meer nodig zijn. Nieuwe woningen worden onder andere gerealiseerd door functieverandering. Hiervan is bij voorliggend plan sprake. Het toevoegen van twee woningen draagt beperkt bij aan de bestaande kwantitatieve voorraad.
Het initiatief is uitvoerbaar binnen het kader van de woonvisie.
Het 'Landschapsontwikkelingsplan (LOP) - van Veluwe tot IJssel' (2009) is gezamenlijk opgesteld door de gemeenten Heerde, Epe en Voorst. Met het LOP willen de gemeenten in de autonome ontwikkeling van het landschap sturen op behoud en op ontwikkeling van landschappelijke samenhang. Met het LOP willen de gemeenten het landschapsbelang inbrengen in alle ruimtelijke veranderingsprojecten in het gebied.
Belangrijk onderwerp in het LOP is de aanleg van de Hoogwatergeul Veessen-Wapenveld. De aanleg heeft een belangrijke invloed op de landschappelijke inrichting en kwaliteit van het gebied. Hierbij gaat het om het oeverwallenlandschap van de IJssel.
De oeverwallen zijn van oorsprong halfopen gebieden, die ook direct herkenbaar zijn als deel van het rivierenlandschap. Robuuste beplantingen horen bij dat beeld en geven een context aan de dijk, de dorpen en de hoeves. In de IJsselvallei is nog het één en ander over van dit kenmerkende landschap, maar de voorgestelde versterking is nodig om het voldoende kenmerkend te houden. Bij functieverandering en VAB wordt gestuurd op het herstel van bovengenoemde kenmerken.
Planspecifiek
In bijlage 2 van de regels. is de landschappelijke inpassing van het initiatief in de omgeving opgenomen, waaruit blijkt dat bestaande kwaliteiten (wilgenbosje) en nieuwe robuuste beplanting (solitaire bomen, een boomgaard en het doorzetten van een bestaande beplantingsstrook) onderdeel uitmaken van het plan. Daarmee sluit het initiatief aan op de voorgestelde landschappelijke versterkingen zoals opgenomen in het landschapsontwikkelingsplan.
Het initiatief past binnen het kader van het Landschapsontwikkelingsplan - van Veluwe tot IJssel'.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Buitengebied Oost" vastgesteld door de gemeenteraad van Heerde op 17-06-2013. Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch' met een bouwvlak waarbinnen de bedrijfsgebouwen en één bedrijfswoning zijn toegestaan.
Tevens ligt er een dubbelbestemming 'Waarde - Hoge archeologische verwachting'.
Uitsnede uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost'
Het realiseren van twee (burger)woningen is strijdig met de regels van de bestemming Agrarisch.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
In overeenstemming met de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functie wijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd. Hiermee wordt in beeld gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
Om te onderzoeken of de bodemkwaliteit geschikt is voor het toekomstig functiegebruik is een reeds eerder uitgevoerd bodemonderzoek geraadpleegd (zie bijlage 1).
Op basis van de analyseresultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de bodem rondom de bestaande bebouwing niet geheel vrij is van verontreinigingen. De gemeten gehalten (in de grond) en concentraties (in het grondwater) zijn echter van dien aard dat er geen nader bodemonderzoek noodzakelijk is. De gemeten gehalten in de grond en de concentraties in het grondwater vormen geen gevaar voor de volksgezondheid en het milieu.
Ter plaatse van de voormalige boomgaardpercelen wordt op basis van de analyseresultaten
geconcludeerd dat in de bovengrond ten hoogste licht verhoogde gehalten aan OCB’s aanwezig zijn. De voormalige activiteiten in het kader van de voormalige boomgaard hebben derhalve geen significante negatieve invloed gehad op de milieuhygienische kwaliteit van de bovengrond ter plaatse van de onderzoekslocatie.
Gezien de resultaten van het onderzoek wordt dit bestemmingsplan uitvoerbaar geacht ten aanzien van de bodemkwaliteit.
Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). De grenswaarde hiervan bedraagt 40 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In paragraaf 5.2 van de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in. De Wet kent onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden kan worden gekeken of sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
In de directe omgeving van het plangebied liggen geen verkeerswegen die een sterke invloed hebben op de luchtkwaliteit. De dichtstbijzijnde meetpunten liggen op grote afstand van het plangebied, te weten de N337 (provinciale weg Olst-Wijhe, op ca. 2,8 km)) en de A50 (Apeldoorn - Zwolle, op minimaal 4,2 km).
Uit metingen van rekenpunten langs de N337 en A50 (ter hoogte van het plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) | PM10 (Fijn stof) | |||
N337 | A50 | N337 | A50 | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2015 (µg/m3) | 15,5 µg/m3 | 21,7 µg/m3 | 17,3 µg/m3 | 18,2 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden en bovendien op grote afstand van het plangebied. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Het plan omvat de ontwikkeling van twee woningen. Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Het aantal verkeersbewegingen zal in de toekomstige situatie (vergeleken met een actief agrarisch bedrijf) afnemen. Te concluderen valt dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde (lager mag niet) en een bovengrens (hoger mag niet). Verder gaat de Wgh onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Aan het plangebied worden twee geluidsgevoelige objecten gerealiseerd (de bestaande bedrijfswoning was ook al een geluidgevoelig object). Het plangebied ligt niet binnen de onderzoekszone van een spoorlijn of een bedrijf. De verkeersintensiteiten op de (voor autoverkeer doodlopende) weg De Stege is dermate laag dat er van uit kan worden gegaan dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Planspecifiek
Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf is een melkveebedrijf aan De Stege 6. De afstand tot dit bedrijf bedraagt ruim 90 meter, terwijl hiervoor een minimale afstand geldt van 50 meter. De afstand tot andere bedrijven is nog groter. Hieruit kan worden geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn vanwege mogelijke geurhinder.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functies krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
Planspecifiek
In de omgeving van het plangebied liggen geen bedrijven of inrichtingen die mogelijk hinder zouden kunnen opleveren. Daarom kan worden geconcludeerd dat er vanuit milieuzonering sprake is van een goed woon- en leefklimaat voor de toekomstige woningen, noch dat bestaande bedrijven in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
Externe veiligheid beschrijft de externe risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen.
Toetsingskaders zijn onder andere het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. Hoe hoger het groepsrisico, hoe groter deze kans. Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Voor inrichtingen geldt daarnaast dat verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden toegelaten. Voor transportassen (weg, spoor en water) geldt dat de verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer sprake is van toename van het aantal personen (en daarmee een toename van het groepsrisico) of overschrijding van de oriëntatiewaarde.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede uit de risicokaart
Hieruit is op te maken dat het plangebied niet ligt in binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting, een transportroute of een buisleiding. De leiding ten westen van het plangebied betreft een gasleiding. De inrichting ten zuidoosten betreft camping IJsselhoeve aan de andere kant van Veessen heeft een veiligheidszone vanwege de aanwezigheid van een propaantank. In beide gevallen bedraagt de afstand tot het plangebied meer dan 800 meter, waardoor niet sprake is van enige invloed van beide bronnen.
Het initiatief is uitvoerbaar op het aspect externe veiligheid.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Voor dit plan is het beleid van het waterschap Vallei en Veluwe van belang. Voor het plangebied is de digitale watertoets doorlopen (zie bijlage 2). Naar aanleiding van de watertoets is telefonisch vervolgoverleg gevoerd met het waterschap. Het waterschap heeft daarin een positief advies afgegeven voor de planontwikkeling. Wel heeft het waterschap naast de watertoets een aantal aanvullingen benoemd, welke in deze paragraaf zijn opgenomen.
In dit plan wordt het hemelwater afgevoerd en op eigen terrein geborgen. Ten opzichte van de bestaande situatie neemt de hoeveelheid verharding niet toe. De woningen worden aangesloten op het aanwezige persriool. De capaciteit hiervan is voldoende, de benodigde technische maatregelen zullen hiervoor getroffen worden.
Ten westen loopt vlak langs het plangebied een watergang. De bouwwerkzaamheden voortkomend uit dit plan leiden er echter niet toe dat deze watergang wordt aangetast.
Met betrekking tot de hoogwatergeul ten noordenwesten van de planlocatie heeft het waterschap beschermingsgebieden aangewezen. Nagenoeg het gehele plangebied ligt binnen Beschermingszone B. De zone legt beperkingen op in het gebruik van de gronden. Zo is het niet toegestaan diepe kelders of funderingen aan te leggen. Bij voorliggend plan is hier geen sprake van. Het betreffen twee reguliere woningen zonder specifieke bouwwerkzaamheden die niet passend zijn binnen de beschermingszone B.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect water.
Per 01-02-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. Bij de bescherming van natuurwaarden wordt een onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
Er zijn twee vormen van gebiedsbescherming: Natura 2000 en het Nationaal Natuurnetwerk. De bescherming van Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden) is geregeld in de Wet natuurbescherming. Naast de bescherming van het gebied zelf, kennen Natura 2000-gebieden een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ook bij ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de EHS) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het NNN is de verantwoordelijkheid van de verschillende provincies. In het NNN liggen:
Soortenbescherming
De soortenbescherming (voorheen geregeld in de Flora- en faunawet, nu opgenomen in de Wet natuurbescherming) regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van EZ. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Om de mogelijke effecten van de bestemmingsplanwijziging op beschermde soorten en gebieden in beeld te brengen, is een quick scan flora en fauna uitgevoerd (zie bijlage 3). De belangrijkste conclusies van het onderzoek zijn:
Voor de soorten 'huismus' en 'vleermuis' wordt een vervolgonderzoek in gang gezet. Voor de huismus is nader onderzoek nodig voor alle gebouwen op het terrein. Wat vleermuis betreft is vervolgonderzoek uitsluitend nodig voor de woning, conform Vleermuisprotocol 2017.
De verblijfplekken van vleermuizen kunnen echter gemitigeerd worden of er kan hiervoor ontheffing verleend worden. Voor huismussen kan ontheffing verleend worden, als uit het vervolgonderzoek duidelijkheid is gekomen over de locatie en hoeveelheid. De initiatiefnemer zal dit samen met de ecoloog uitvoeren. Het bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar op het gebied van ecologie.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het plangebied wordt ontsloten via De Stege die weer aansluit op de Kerkstraat. Ten opzichte van de bestaande situatie zijn er twee woningen in plaats van één woning aanwezig. Echter, het landbouwverkeer dat veroorzaakt werd door de agrarische bedrijfsvoering verdwijnt. De verwachting is dus dat het aantal verkeersbewegingen niet zal toenemen. Voor de planontwikkeling hoeven geen aanpassingen te worden gedaan aan de infrastructuur. De bestaande wegen hebben voldoende capaciteit voor de beoogde functie.
Parkeren vindt plaats op eigen terrein. Het CROW hanteert voor vrijstaande woningen in het buitengebied een parkeernorm van maximaal 2,8 (afgerond 3) parkeerplaatsen per woning. Op de eigen erven is hiervoor ruim voldoende plaats.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
In elk ruimtelijk plan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 overgegaan in de Erfgoedwet. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, zoals vergunningen, gaan naar de Omgevingswet die in 2019 van kracht wordt.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan (en andere ruimtelijke besluiten) opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Het plangebied heeft geen specifieke cultuurhistorische waarden. Er staan geen monumentale of beeldbepalende bomen die behouden dienen te worden. De boerderijwoning is oud maar heeft door vele aanpassingen geen cultuurhistorische waarde meer. Evenmin zijn de bestaande agrarische opstallen van historische betekenis. Met de nieuwe invulling wordt verwezen naar de oorspronkelijke erfopzet zoals die in de regio voorkwam.
Archeologie
Het gehele plangebied kent een hoge archeologische verwachting. De bijbehorende regels geven aan dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij bouwwerkzaamheden groter dan 100 m2. In overleg met de regio-archeoloog is echter bepaald dat de plek waar de woningen gerealiseerd worden, behoorlijk geroerd is. Er is hier immers lange tijd een agrarisch erf gesitueerd geweest. De verwachting is dus dat er geen archeologische vondsten gaan worden aangetroffen. Wel is afgesproken dat de regio-archeoloog aanwezig is als er gestart wordt met het graven van de fundering.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe heeft de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afgesloten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Voorts kent het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - hoge archeologische verwachting', ter bescherming van het archeologisch bodemarchief.
De regels van dit plan sluiten qua systematiek aan bij de regels van het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied Oost".
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt dit vooroverleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Dit bestemmingsplan wordt in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de provincie. Eventuele opmerkingen zullen worden verwerkt. Het waterschap is via de digitale watertoets ingelicht over het plan. De initiatiefnemer heeft omwonenden persoonlijk geïnformeerd over het plan.
Het ontwerpbestemmingsplan “Buitengebied Oost, 2e herziening, De Stege 1” heeft met ingang van
10 oktober 2018 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen naar voren gebracht.