Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Buitengebied, Groote Woldweg 69
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0269.BG106-VG01

Artikel 3 Wonen - 2

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
  1. woningen, al dan niet in combinatie met ruimten voor:
    1. een aan-huis-verbonden-beroep of een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit;   
    2. mantelzorg;
  2. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
met daaraan ondergeschikt:
  1.  paardenbak;
met de daarbij behorende:
  1. andere werken; 
  2. cultuurgrond;
  3. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde; 
  4. erven, terreinen en tuinen.

3.2 Bouwregels

  1. Voor het bouwen van een hoofdgebouw gelden per bestemmingsvlak de volgende regels:
    1. als hoofdgebouwen mogen uitsluitend vrijstaande woningen en/of halfvrijstaande woningen worden gebouwd;
    2. de afstand van het hoofdgebouw ten opzichte van de as van de weg mag niet minder dan de bestaande afstand bedragen; 
    3. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrenzen mag bij vrijstaande woningen niet minder dan 3,00 meter bedragen; 
    4. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens aan de niet aangebouwde zijde, mag bij halfvrijstaande woningen niet minder dan 3,00 meter bedragen; 
    5. de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep mag niet meer bedragen dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte van de woning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een maximum van 100 m2
    6. de maatvoering van het hoofdgebouw dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
      Woningtype
      Maximale goothoogte 
      Maximale bouwhoogte 
      Maximale inhoud  
      Vrijstaand
      3,50 meter
      8,00 meter
      600 m3 
      Halfvrijstaand
      3,50 meter
      8,00 meter
      400 m3
    7. indien de goothoogte, de bouwhoogte en/of de inhoud meer bedraagt dan in bovenstaande tabel is vermeld, mogen deze niet meer bedragen dan de bestaande maatvoering; 
    8. een kelder mag in niet meer dan één bouwlaag worden gebouwd waarbij de kelder niet wordt betrokken bij het bepalen van de maximale inhoudsmaat van het hoofdgebouw; 
    9. er mogen geen trekkershutten worden gebouwd; 
    10. per bestemmingsvlak mogen niet meer dan twee woningen worden gebouwd.
  2. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
    1. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen ten minste 1,00 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan te worden gebouwd; 
    2. de maatvoering van de aan- en uitbouwen, van de bijgebouwen en van de overkappingen dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
      Woningtype
      Maximale goothoogte gebouwen  
      Maximale bouwhoogte gebouwen 
      Maximale bouwhoogte overkappingen 
      Maximale gezamenlijke oppervlakte per woning inclusief een zwembad  
      Vrijstaand
      3,50 meter  
      6,00 meter   
      3,00 meter   
      100 m2 
      Halfvrijstaand
      3,50 meter
      6,00 meter
      3,00 meter
      50 m2
    3. indien de goothoogte en/of de bouwhoogte meer bedraagt dan in bovenstaande tabel is vermeld, mogen deze niet meer bedragen dan de bestaande maatvoering.
  3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. aanverwante voorzieningen ten behoeve van een paardenbak, zoals een longeercirkel, een paddock, een stapmolen en een trainingsmolen dienen op hetzelfde bouwperceel te worden gebouwd; 
    2. de bouwhoogte van aanverwante voorzieningen ten behoeve van een paardenbak, zoals een longeercirkel, een paddock, een stapmolen en een trainingsmolen mag niet meer dan 4,00 meter bedragen; 
    3. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3,00 meter bedragen; 
    4. de bouwhoogte van een omheining ten behoeve van een paardenbak mag niet meer dan 1,50 meter bedragen; 
    5. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen achter de voorgevel van de woning en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 2,50 meter bedragen; 
    6. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de voorgevel van de woning en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 1,50 meter bedragen; 
    7. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6,00 meter bedragen; 
    8. er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden geplaatst;
    9. er mogen geen lichtmasten ten behoeve van een paardenbak worden geplaatst.

3.3 Nadere eisen

  1. Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
    1. de archeologische waarden; 
    2. de cultuurhistorische waarden; 
    3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; 
    4. de geomorfologische waarden; 
    5. een goede woonsituatie; 
    6. de landschappelijke waarden; 
    7. de milieusituatie; 
    8. de natuurlijke waarden; 
    9. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld; 
    10. de sociale veiligheid; 
    11. de verkeersveiligheid. 
  2. Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen op grond van artikel 3 lid 3 sub 1, is de volgende procedure van toepassing: 
    1. een voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage; 
    2. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze; 
    3. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen; 
    4. gedurende de in artikel 3 lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.

3.4 Afwijken van de bouwregels

  1. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2 sub 1 onder f en toestaan dat de inhoud van een vrijstaande woning ten behoeve van mantelzorg wordt vergroot tot niet meer dan 800 m3 mits:
    1. er sprake is van medische en/of sociale noodzaak, zoals moet blijken uit een medisch/sociaal advies van een onafhankelijk medisch deskundigen(bureau); 
    2. het aantal woningen niet toeneemt; 
    3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      1. het bebouwingsbeeld; 
      2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; 
      3. de milieusituatie;
      4. de verkeersveiligheid; 
      5. de woonsituatie.
  2. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 1 sub a en toestaan dat een bed en breakfast voorziening in een woning mag worden aangebracht, mits tevens de ontheffing in artikel 3 lid 6 sub 4 is verleend.
  3. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2 sub 1 onder b en toestaan dat afgeweken wordt van de bestaande afstand tot de as van de weg, mits:
    1. de noodzaak daartoe kan worden aangetoond; 
    2. de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de woning niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde; 
    3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan: 
      1. het bebouwingsbeeld; 
      2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; 
      3. de landschappelijke waarden; 
      4. de milieusituatie; 
      5. de natuurlijke waarden; 
      6. de verkeersveiligheid.
  4. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2 sub 2 onder a en toestaan dat aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen voor de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan worden gebouwd, mits: 
    1. de noodzaak daartoe kan worden aangetoond; 
    2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan: 
      1. het bebouwingsbeeld; 
      2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; 
      3. de landschappelijke waarden; 
      4. de milieusituatie; 
      5. de natuurlijke waarden; 
      6. de verkeersveiligheid.
  5. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2 sub 2 onder b en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, van de bijgebouwen en van de overkappingen wordt vergroot tot niet meer dan 200 m2, mits:
    1. de gebruiker van het woonperceel ten minste 5.000 m2 landbouwgrond in gebruik heeft ten behoeve van het hobbymatig weiden van vee en/of het telen van gewassen en/of het beheer van het landschap; 
    2. deze vergroting uitsluitend noodzakelijk is ten behoeve van agrarische hobbyactiviteiten, zoals het onderbrengen van dieren, gereedschappen, landbouwwerktuigen, de opslag ten behoeve van het telen van gewassen en/of indien de vergroting noodzakelijk is voor het beheer van het landschap, de opslag van natuurproducten, zoals riet en dergelijke; 
    3. bij monumenten een positief advies is ontvangen van de provinciale monumentencommissie en/of van de plaatselijke monumenten-commissie; 
    4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan: 
      1. het bebouwingsbeeld; 
      2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; 
      3. de landschappelijke waarden; 
      4. de milieusituatie; 
      5. de natuurlijke waarden; 
      6. de woonsituatie.
  6. Indien de bestaande legale gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen meer bedraagt dan 100 m2, kan het college bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2 sub 2 onder b en toestaan dat per bouwperceel aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen geheel of gedeeltelijk worden vervangen, mits:
    1. bij een bestaande legale gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen van niet meer dan 200 m2, na vervanging de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen per bouwperceel niet meer zal bedragen dan 200 m2;
    2. bij een bestaande legale gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen van niet meer dan 500 m2, na vervanging de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen per bouwperceel niet meer zal bedragen dan 200 m2, vermeerderd met 50% van de oppervlakte van de bestaande aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen boven 200 m2
    3. bij een bestaande legale gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen van meer dan 500 m2, na vervanging de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per bouwperceel niet meer zal bedragen dan 350 m2, vermeerderd met 20% van de oppervlakte van de bestaande aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen boven 500 m2
    4. ruimtelijk gezien een betere situatie zal ontstaan; 
    5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      1. het bebouwingsbeeld; 
      2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      3. de landschappelijke waarden;
      4. de milieusituatie; 
      5. de natuurlijke waarden; 
      6. de verkeersveiligheid.
  7. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2 sub 3 onder i en toestaan dat er niet meer dan zes lichtmasten met knikarmaturen of met overhangende knikarmaturen per paardenbak worden geplaatst, waarbij: 
    1. de afstand tussen een lichtmast ten behoeve van een paardenbak en een nabijgelegen bouwperceel niet minder dan 50,00 meter zal bedragen; 
    2. de bouwhoogte van een lichtmast ten behoeve van een paardenbak niet meer dan 8,00 meter zal bedragen; 
    3. de lichtmasten ten behoeve van een paardenbak binnen 0,50 meter van de rand van de paardenbak worden geplaatst en waarbij de lampen zodanig zijn afgeschermd dat strooilicht naar de omgeving zoveel mogelijk wordt voorkomen; 
    4. de noodzaak daartoe kan worden aangetoond; 
    5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan: 
      1. het bebouwingsbeeld; 
      2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; 
      3. de landschappelijke waarden; 
      4. de milieusituatie; 
      5. de natuurlijke waarden; 
      6. de woonsituatie.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden voor een paardenbak, waarbij de afstand tot de zijdelingse perceelgrens minder dan 5,00 meter bedraagt; 
  2. het gebruik van de gronden voor een paardenbak waarbij de afstand tot een bouwperceel met een gevoelige functie minder dan 50,00 meter bedraagt; 
  3. het gebruik van de gronden voor meer dan één paardenbak per bouwperceel;
  4. het gebruik van de gronden voor een paardenbak waarvan de oppervlakte meer bedraagt dan 1.800 m²; 
  5. de opslag en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen; 
  6. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning; 
  7. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen; 
  8. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van detailhandel; 
  9. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting of prostitutie; 
  10. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie; 
  11. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden; 
  12. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor een aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden bedrijvigheid, mits: 
    • het beroep niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de bedrijfswoning; 
    • de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte van de gebouwen en/of met een bedrijfsvloeroppervlakte van meer dan 100 m2
  13. het gebruik van een trekkershut voor permanente bewoning;
  14. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen; 
  15. het omzetten, het scheuren en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van gronden ten behoeve van een permanent ander gebruik; 
  16. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten; 
  17. het storten van afvalstoffen en van puin.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

  1. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in  artikel 3 lid 5, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
  2. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 1 sub b en de volgende functies in bestaande bijgebouwen behorende bij vrijstaande woningen toestaan, mits de noodzaak daartoe kan worden aangetoond: 
    1. caravanstalling; 
    2. (tijdelijke) opslag van goederen; 
    3. voorziening ten behoeve van mantelzorg met een maximale gebruiksoppervlakte van 150 m2, mits tevens een omgevingsvergunning is verleend voor het afwijken van artikel artikel 3 lid 5 sub f.
  3. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 5 sub b en toestaan om de afstand van een paardenbak tot een bestemmingsvlak met een gevoelige functie te verkleinen tot niet minder dan 5,00 meter, mits: 
    1. de noodzaak daartoe kan worden aangetoond; 
    2. een beplantingsstrook bestaande uit gebiedseigen boom- en struiksoorten al dan niet in combinatie met een aarden wal wordt aangelegd; 
    3. voorzieningen worden getroffen ter voorkoming van stofoverlast; 
    4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan: 
      1. het bebouwingsbeeld; 
      2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; 
      3. de landschappelijke en de natuurlijke waarden; 
      4. de milieusituatie; 
      5. de verkeersveiligheid.
  4. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 5 sub j en toestaan dat een bed en breakfast voorziening gerealiseerd kan worden, waarbij: 
    1. de oppervlakte voor een bed en breakfast voorziening niet meer mag bedragen dan 40% van de gebruiksoppervlakte van de woning, waarbij de gebruiksvloeroppervlakte voor een bed en breakfast voorziening niet meer dan 110 m2 mag bedragen; 
    2. de bed en breakfast voorziening mag uitsluitend worden geëxploiteerd door de bewoner(s) van het perceel;
    3. onder de gebruiksvloeroppervlakte voor een bed en breakfast voorziening vallen bad-, douche- en toiletruimte(n) die niet gedeeld worden met de bewoner(s), slaapkamer(s) en een gemeenschappelijke ruimte waarvan de oppervlakte niet meer dan 30 m2 mag bedragen, zonder een separate kookvoorziening; 
    4. op eigen terrein dient per kamer voldoende ruimte te worden gereserveerd voor minimaal één parkeerplaats, waarbij de afstand tussen de parkeerplaats(en) en de perceelgrens minimaal tien meter dient te bedragen; 
    5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan: 
      1. het bebouwingsbeeld; 
      2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; 
      3. de milieusituatie; 
      4. de verkeersveiligheid; 
      5. de woonsituatie.