Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Buitengebied, Ottenweg 22
Status: ontwerp, 27 februari 2013
Plan identificatie: NL.IMRO.0269.BG110-ON01

Artikel 3 Gemengd

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. bedrijfsgebouwen, kassen (niet zijnde tunnelkassen) en overkappingen, ten behoeve van een hoveniersbedrijf en/of een tuincentrum en/of een boomkwekerijbedrijf in combinatie met detailhandel in bomen, struiken, planten, alsmede tuinwaren, vijver- en andere tuinbenodigdheden en naar de aard daarmee gelijk te stellen zaken onder andere ten behoeve van de inrichting van tuinen; 
  2. ruimte(n) voor het houden van creatieve workshops;
  3. één bedrijfswoning, al dan niet in combinatie met ruimte(n) voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsactiviteit en voor mantelzorg;
  4. kantoorruimte(n) ten dienste van de hierboven genoemde functies;
  5. tunnelkassen ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - tunnelkassen - 1' en ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - tunnelkassen - 2'; 
  6. tijdelijke tunnelkassen ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - tunnelkassen - 2';
  7. het parkeren van voertuigen van bezoekers ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeerterrein'.
met daaraan ondergeschikt:
  1. ondersteunende horeca;
met de daarbij behorende:
  1. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning;
  2. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde;
  3. erven, terreinen en tuinen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. teeltondersteunende voorzieningen;
  6. opslag van goederen ten dienste van het op het bouwperceel gevestigde bedrijf;
  7. paden en wegen;
  8. parkeervoorzieningen;
  9. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder retentievoorzieningen en waterberging.

3.2 Bouwregels

  1. Voor het bouwen van de in artikel 3, lid 1 onder a, b, c, d, e, f, i en m vermelde gebouwen, kassen, overkappingen en teeltondersteunende voorzieningen gelden de volgende regels:
    1. er mogen uitsluitend bedrijfsgebouwen, kassen en overkappingen ten behoeve van één hoveniersbedrijf, één tuincentrum en één boomkwekerijbedrijf worden gebouwd;
    2. de bedrijfsgebouwen, de kassen en de overkappingen dienen minimaal 30 meter uit het hart van de openbare weg te worden gebouwd;
    3. de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen, van de kassen en van de overkappingen (met uitzondering van eventuele ten behoeve van de bedrijfsvoering uitgestalde gebouwen, zoals showmodellen) mag niet meer bedragen dan 1.200 m2;
    4. de bedrijfsbebouwing dient gegroepeerd te worden gebouwd binnen het bouwvlak;
    5. de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsactiviteit mag niet meer bedragen dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte van de bedrijfswoning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een maximum van 100 m2;
    6. de maatvoering van de gebouwen, kassen, overkappingen en teeltondersteunende voorzieningen dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
      Functie bebouwing
      Maximale goothoogte in meters
      Maximale bouwhoogte in meters
      Maximale gezamenlijke oppervlakte
      Maximale inhoud per woning
      Bedrijfsgebouwen en overkappingen
      6,00
      10,00
      zie artikel 3, lid 2 sub 1 onder c
      -
      Bedrijfswoning
      4,50
      10,00
      -
      600 m3
      Aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en een zwembad bij de bedrijfswoning
      3,50
      6,00
      100 m2
      Kassen
      7,00
      8,00
      zie artikel 3, lid 2 sub 1 onder c
      -
      Tunnelkassen
      -
      3,50
      100% binnen functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - tunnelkassen 1' en 'specifieke vorm van agrarisch - tunnelkassen 2'
       
      Tijdelijke tunnelkassen
      -
      5,00
      100% binnen functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - tunnelkassen 2'
      -
      Andere teeltondersteunende voorzieningen
      -
      1,50
      -
      -
    7. indien de goothoogte, de bouwhoogte, de gezamenlijke oppervlakte en/of de inhoud meer bedraagt dan in bovenstaande tabel is vermeld, mogen deze niet meer bedragen dan de bestaande maatvoering;
    8. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan één bedragen;
    9. een kelder mag in niet meer dan één bouwlaag worden gebouwd waarbij de kelder niet wordt betrokken bij het bepalen van de maximale inhoudsmaat van de bedrijfswoning.
  2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 2,50 meter bedragen;
    2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 1,50 meter bedragen;
    3. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6,00 meter bedragen;
    4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde (inclusief hagelnetten, regenkappen of andere gelijksoortige tijdelijke voorzieningen of constructies), mag niet meer dan 10,00 meter bedragen;
    5. er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden geplaatst.

3.3 Nadere eisen

  1. Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van: 
    1. de archeologische waarden;
    2. de cultuurhistorische waarden; 
    3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; 
    4. de geomorfologische waarden; 
    5. een goede woonsituatie; 
    6. de landschappelijke waarden; 
    7. de milieusituatie; 
    8. de natuurlijke waarden; 
    9. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld; 
    10. de sociale veiligheid; 
    11. de verkeersveiligheid. 
  2. Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen op grond van artikel 3 lid 3 sub 1, is de volgende procedure van toepassing: 
    1. een voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
    2. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
    3. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen; 
    4. gedurende de in artikel 3 lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.

3.4 Afwijken van de bouwregels

  1. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2 sub 1 onder c en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen, van de kassen en van de overkappingen met niet meer dan 10% wordt vergroot, mits:
    1. aangetoond wordt dat uitbreiding op de bestaande locatie noodzakelijk is;
    2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      1. het bebouwingsbeeld; 
      2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      3. de landschappelijke waarden; 
      4. de milieusituatie; 
      5. de natuurlijke waarden; 
      6. de woonsituatie.
  2. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2 sub 1 onder f en toestaan dat de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen wordt vergroot tot niet meer dan 12,00 meter mits:
    1. de vergroting noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering; 
    2. het aantal bouwlagen niet zal toenemen;
    3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      1. het bebouwingsbeeld;
      2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; 
      3. de landschappelijke waarden; 
      4. de natuurlijke waarden.
  3. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2 sub 1 onder f en toestaan dat de goothoogte van de bedrijfswoning wordt vergroot tot niet meer dan 6,00 meter mits: 
    1. de bedrijfswoning daarmee aansluit op een voor het landschap kenmerkend bebouwingstype;
    2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      1. het bebouwingsbeeld;
      2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      3. de landschappelijke waarden;
      4. de natuurlijke waarden.
  4. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2 sub 1 onder f en toestaan dat de inhoud van een bedrijfswoning wordt vergroot tot niet meer dan 700 m3 mits:
    1. de bedrijfswoning daarmee aansluit op een voor het landschap kenmerkend bebouwingstype;
    2. de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
    3. het aantal bedrijfswoningen niet zal toenemen;
    4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      1. het bebouwingsbeeld;
      2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      3. de milieusituatie;
      4. de verkeersveiligheid;
      5. de woonsituatie.
  5. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2 sub 1 onder f en toestaan dat de inhoud van een bedrijfswoning ten behoeve van mantelzorg wordt vergroot tot niet meer dan 800 m3 mits:
    1. er sprake is van medische en/of sociale noodzaak, zoals moet blijken uit een medisch/sociaal advies van een onafhankelijk medisch deskundigen(-bureau);
    2. het aantal bedrijfswoningen niet zal toenemen;
    3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      1. het bebouwingsbeeld;
      2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      3. de milieusituatie;
      4. de verkeersveiligheid;
      5. de woonsituatie.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend:  
  1. buitenopslag van goederen, niet zijnde goederen die bestemd zijn voor de verkoop, binnen het bouwvlak voor zover het gronden betreft die gelegen zijn voor de voorgevel van het dichtst bij de weg gelegen bedrijfsgebouw of kas;
  2. de opslag en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  3. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  4. het gebruik van de bedrijfswoning anders dan ten behoeve van het bedrijf;
  5. het gebruik van de bedrijfswoning en van de daarbij behorende bebouwing door meer dan één afzonderlijk huishouden;
  6. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
  7. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van overdekte tuincentrumactiviteiten, indien de verkoopvloeroppervlakte daarvan groter is dan 750 m² van de bestaande bedrijfsgebouwen en/of kassen;
  8. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van tuincentrumactiviteiten, indien deze plaatsvinden boven de begane grondlaag;
  9. het gebruik van de gronden voor het parkeren van voertuigen van bezoekers, indien dat plaatsvindt buiten de functieaanduiding 'parkeren';
  10. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  11. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie;
  12. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor andere bedrijven dan op grond van artikel 3 lid 1 onder a zijn toegestaan;
  13. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en/of schroot anders dan krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
  14. het gebruik van gedeelten van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen, ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsactiviteit, mits: 
    • het beroep niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
    • de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte van de gebouwen en/of met een bedrijfsvloeroppervlakte van meer dan 100 m2
    • er detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;
    • het parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
  15. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen; 
  16. het storten van afvalstoffen en van puin.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 5 van het onderhavige bestemmingsplan, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.