Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Buitengebied, Vreeweg 13
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0269.BG113-VG01

Artikel 3 Agrarisch - 5

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - 5' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de uitoefening van een volwaardig agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, al dan niet in combinatie met nevenactiviteiten in bestaande gebouwen te weten een caravanstalling, een zorgboerderij en activiteiten die zich richten op landschaps- en natuurbeheer, op landschaps- en natuureducatie en/of op recreatie; 
  2. het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep of voor mantelzorg;
  3. een en ander met dien verstande dat gebruik van de gronden ten behoeve van bovengenoemde doeleinden niet is toegestaan zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het inrichtingsplan, welke als bijlage bij de regels is gevoegd, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing, een en ander ter beoordeling van het college.
met daaraan ondergeschikt:
  1. detailhandel in (streek)eigen voortgebrachte producten; 
  2. kassen en andere teeltondersteunende voorzieningen; 
  3. nutsvoorzieningen; 
  4. paardenbak; 
  5. paden en wegen; 
  6. parkeervoorzieningen; 
  7. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder retentievoorzieningen en waterberging;
met de daarbij behorende: 
  1. bedrijfsgebouwen en overkappingen; 
  2. bedrijfswoning tenzij op de verbeelding anders is aangegeven; 
  3. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning; 
  4. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde; 
  5. erven, terreinen en tuinen; 
  6. (mest)bassins, mest- en kuilplaten en (mest)silo's; 
  7. torensilo’s.

3.2 Bouwregels

  1. Voor het bouwen van de gebouwen en van de overkappingen gelden per bestemmingsvlak de volgende regels:
    1. gebouwen en overkappingen ten behoeve van één volwaardig agrarisch bedrijf mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
    2. de bedrijfsgebouwen en de overkappingen dienen achter de voorgevel(s) van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan te worden gebouwd; 
    3. de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen bij een bedrijfswoning dienen ten minste 1,00 meter achter de voorgevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan te worden gebouwd;
    4. de afstand van de bedrijfswoning ten opzichte van de as van de weg mag niet minder dan de bestaande afstand bedragen; 
    5. de bedrijfsbebouwing dient gegroepeerd te worden gebouwd binnen het bouwvlak; 
    6. de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep mag niet meer bedragen dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte van de bedrijfswoning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een maximum van 100 m2
    7. de gezamenlijke oppervlakte van bestaande bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van een caravanstalling mag niet meer dan 1.000 m2 bedragen, ten behoeve van een zorgboerderij niet meer dan 350 m2 bedragen en ten behoeve van activiteiten die zich richten op landschaps- en natuurbeheer, op landschaps- en natuureducatie en/of op recreatie niet meer dan 150 m2 bedragen; 
    8. de maatvoering van de gebouwen en van de overkappingen dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
      Functie bebouwing
      Maximale goothoogte in meters
      Maximale bouwhoogte in meters
      Maximale gezamenlijke oppervlakte
      Maximale inhoud per woning
      Bedrijfsgebouwen en overkappingen
      6,00
      10,00
      -
      Bedrijfswoning
      4,50
      10,00
      600 m3
      Aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en een zwembad bij de bedrijfswoning
      3,50
      6,00
      100 m2
       
      Kassen en andere teeltondersteunende voorzieningen
      -
      1,50
      1.000 m2
      -
      Mest- en/of kuilplaat
      -
      2,00
      300 m2
      -
      (Mest)silo
      -
      4,00
      750 m2
      -
      Torensilo
      -
      10,00
      85 m2
      -
    9. een kelder mag in niet meer dan één bouwlaag worden gebouwd waarbij de kelder niet wordt betrokken bij het bepalen van de maximale inhoudsmaat van de bedrijfswoning; 
    10. er mogen geen bijgebouwen ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein worden gebouwd;
    11. er mogen geen trekkershutten worden gebouwd; 
    12. het aantal bedrijfswoningen mag maximaal twee bedragen;
    13. indien de goothoogte, de bouwhoogte, de gezamenlijke oppervlakte en/of de inhoud meer bedragen dan in bovenstaande tabel is vermeld, mogen deze niet meer bedragen dan de bestaande maatvoering.
  2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte van een omheining ten behoeve van een paardenbak mag niet meer dan 1,50 meter bedragen; 
    2. de bouwhoogte van aanverwante voorzieningen ten behoeve van een paardenbak, zoals een longeercirkel, een paddock, een stapmolen en een trainingsmolen mag niet meer dan 4,00 meter bedragen; 
    3. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen achter de voorgevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 2,50 meter bedragen;
    4. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de voorgevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 1,50 meter bedragen; 
    5. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6,00 meter bedragen
    6. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 10,00 meter bedragen;
    7. er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden geplaatst; 
    8. er mogen geen lichtmasten ten behoeve van een paardenbak worden geplaatst.

3.4 Afwijken van de bouwregels

  1. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 1 sub a en toestaan dat gebouwen ten behoeve van nevenactiviteiten worden gebouwd, mits:
    1. aangetoond wordt dat de nevenactiviteit ondergeschikt blijft; 
    2. niet meer dan de helft van de oppervlakte van het te vervangen gebouw wordt teruggebouwd;
    3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      1. het bebouwingsbeeld;
      2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      3. de landschappelijke waarden;
      4. de milieusituatie;
      5. de natuurlijke waarden;
      6. de verkeersveiligheid. 
  2. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 1 sub b en toestaan dat een bed en breakfast voorziening in een bedrijfswoning mag worden aangebracht, mits tevens de omgevingsvergunning in artikel 3 lid 6 sub 2 is verleend.
  3. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2 sub 1 onder a en toestaan dat het bouwvlak wordt vergroot, mits: 
    1. binnen het bestaande bouwvlak geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
    2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      1. het bebouwingsbeeld;
      2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      3. de landschappelijke waarden;
      4. de milieusituatie;
      5. de natuurlijke waarden.
  4. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2 sub 1 onder c en toestaan dat aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen voor de voorgevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan worden gebouwd, mits:
    1. de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
    2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      1. het bebouwingsbeeld;
      2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      3. de landschappelijke waarden;
      4. de milieusituatie;
      5. de natuurlijke waarden;
      6. de verkeersveiligheid. 
  5. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2 sub 1 onder d en toestaan dat afgeweken wordt van de bestaande afstand tot de as van de weg, mits: 
    1. de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de bedrijfswoning niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde;
    2. de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
    3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      1. het bebouwingsbeeld;
      2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      3. de landschappelijke waarden;
      4. de milieusituatie;
      5. de natuurlijke waarden;
      6. de verkeersveiligheid.
  6. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2 sub 1 onder h en toestaan dat de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en torensilo's wordt vergroot tot niet meer dan 12,00 meter mits:
    1. de vergroting noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
    2. het aantal bouwlagen niet zal toenemen;
    3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      1. het bebouwingsbeeld;
      2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      3. de landschappelijke waarden;
      4. de natuurlijke waarden. 
  7. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2 sub 1 onder h en toestaan dat de goothoogte van bedrijfswoningen wordt vergroot tot niet meer dan 6,00 meter mits:
    1. de bedrijfswoning daarmee aansluit op een voor het landschap kenmerkend bebouwingstype;
    2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      1. het bebouwingsbeeld;
      2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      3. de landschappelijke waarden;
      4. de natuurlijke waarden.
  8. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2 sub 1 onder h en toestaan dat de inhoud van een bedrijfswoning wordt vergroot tot niet meer dan 700 m3 mits:
    1. de bedrijfswoning daarmee aansluit op een voor het landschap kenmerkend bebouwingstype;
    2. de noodzaak daartoe kan worden aangetoond; 
    3. het aantal bedrijfswoningen niet zal toenemen;
    4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      1. het bebouwingsbeeld;
      2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      3. de milieusituatie;
      4. de verkeersveiligheid;
      5. de woonsituatie.
  9. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2 sub 1 onder h en toestaan dat de inhoud van een bedrijfswoning ten behoeve van mantelzorg wordt vergroot tot niet meer dan 800 m3 mits: 
    1. er sprake is van medische en/of sociale noodzaak, zoals moet blijken uit een medisch/sociaal advies van een onafhankelijk medisch deskundigen( bureau); 
    2. het aantal bedrijfswoningen niet zal toenemen; 
    3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan: 
      1. het bebouwingsbeeld;
      2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      3. de milieusituatie;
      4. de verkeersveiligheid;
      5. de woonsituatie.
  10. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2 sub 1 onder h en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van kassen en van andere teeltondersteunende voorzieningen wordt vergroot tot niet meer dan 1.500 m2, mits:
    1. de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
    2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan: 
      1. het bebouwingsbeeld; 
      2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; 
      3. de landschappelijke waarden en de natuurlijke waarden; 
      4. de milieusituatie; 
      5. de verkeersveiligheid. 
  11. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2 sub 1 onder j en toestaan dat een bijgebouw wordt gebouwd ten behoeve van gemeenschappelijke voorzieningen op een kleinschalig kampeerterrein, mits: 
    1. er geen bestaand gebouw hiervoor beschikbaar is;
    2. de oppervlakte van het bijgebouw niet meer dan 70 m2 zal bedragen; 
    3. tevens de ontheffing is verleend in artikel 3 lid 6 sub 3;
    4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan: 
      1. het bebouwingsbeeld; 
      2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; 
      3. de landschappelijke waarden;
      4. de milieusituatie; 
      5. de natuurlijke waarden;
      6. de woonsituatie.
  12. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2 sub 1 onder k en toestaan dat er trekkershutten worden gebouwd, mits: 
    1. de bouwhoogte van een trekkershut niet meer dan 3,50 meter zal bedragen;
    2. de totale oppervlakte van de trekkershutten niet meer dan 28 m2 zal bedragen; 
    3. de trekkershut uitsluitend gebruikt zal worden voor recreatieve bewoning; 
    4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      1. het bebouwingsbeeld; 
      2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; 
      3. de landschappelijke waarden; 
      4. de milieusituatie; 
      5. de natuurlijke waarden; 
      6. de verkeersveiligheid. 
  13. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2 sub 2 onder h en toestaan dat er niet meer dan zes lichtmasten met knikarmaturen of met overhangende knikarmaturen per paardenbak worden geplaatst, mits: 
    1. de afstand tussen een lichtmast ten behoeve van een paardenbak en een nabijgelegen bouwperceel niet minder dan 50,00 meter zal bedragen; 
    2. de bouwhoogte van een lichtmast ten behoeve van een paardenbak niet meer dan 8,00 meter zal bedragen; 
    3. de lichtmasten ten behoeve van een paardenbak binnen 0,50 meter van de rand van de paardenbak worden geplaatst en waarbij de lampen zodanig zijn afgeschermd dat strooilicht naar de omgeving zoveel mogelijk wordt voorkomen; 
    4. de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
    5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan: 
      1. het bebouwingsbeeld; 
      2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; 
      3. de landschappelijke waarden en de natuurlijke waarden; 
      4. de milieusituatie; 
      5. de verkeersveiligheid.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend:
  1. buitenopslag van agrarische producten binnen het bouwvlak voor zover het gronden betreft die gelegen zijn voor de voorgevel van een bedrijfswoning en het verlengde daarvan of, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, voor de voorgevel van het dichtst bij de weg gelegen bedrijfsgebouw;
  2. de opslag en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  3. het gebruik van de bedrijfswoning anders dan ten behoeve van het bedrijf;
  4. het gebruik van de bedrijfswoning en de daarbij behorende bebouwing door meer dan één afzonderlijk huishouden;
  5. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  6. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan de verkoop van (streek)eigen producten met een gebruiksoppervlakte van de gebouwen van niet meer dan 100 m2;
  7. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting of prostitutie;
  8. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten, anders dan een ijsmakerij, een kaasmakerij of naar de aard daarmee vergelijkbare bedrijvigheid;
  9. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten, tenzij deze activiteiten niet meer dan 250 m2 bedragen;
  10. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie, waaronder een standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
  11. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden; 
  12. het gebruik van de gronden voor een paardenbak, waarbij de afstand tot de zijdelingse perceelgrens minder dan 5,00 meter bedraagt;
  13. het gebruik van de gronden voor een paardenbak waarbij de afstand tot een bouwperceel met een gevoelige functie minder dan 50,00 meter bedraagt;
  14. het gebruik van de gronden voor een paardenbak waarvan de oppervlakte meer bedraagt dan 1.800 m2;
  15. het gebruik van een trekkershut voor permanente bewoning;
  16. het gebruik van ruimten in een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen, ten behoeve van de uitoefening van een aan-huisverbonden beroep, mits: 
    1. het beroep niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn; 
    2. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte van de gebouwen en/of met een bedrijfsvloeroppervlakte van meer dan 100 m2;
    3. er detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;
    4. het parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
  17. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  18. het stallen van caravans met een totale oppervlakte van meer dan 1.000 m2;
  19. het storten van afvalstoffen en van puin.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

  1. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke ordening juncto artikel 3 lid 5 van het onderhavige be-stemmingsplan, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerecht-vaardigd.
  2. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 5 sub j en toestaan dat een bed en breakfast voorziening gerealiseerd kan worden, waarbij:
    1. de oppervlakte voor een bed en breakfast voorziening niet meer mag bedragen dan 40% van de gebruiksoppervlakte van de bedrijfswoning, en/of van de bedrijfsgebouwen, waarbij de gebruiksvloeroppervlakte voor een bed en breakfast voorziening niet meer dan 110 m2 mag bedragen;
    2. de bed en breakfast voorziening mag uitsluitend worden geëxploiteerd door de bewoner(s) van het perceel;
    3. onder de gebruiksvloeroppervlakte voor een bed en breakfast voorziening vallen bad-, douche- en toiletruimte(n) die niet gedeeld worden met de bewoner(s), slaapkamer(s) en een gemeenschappelijke ruimte waarvan de oppervlakte niet meer dan 30 m2 mag bedragen, zonder een separate kookvoorziening;
    4. op eigen terrein dient per kamer voldoende ruimte te worden gereserveerd voor minimaal één parkeerplaats, waarbij de afstand tussen de parkeerplaats(en) en de perceelgrens minimaal tien meter dient te bedragen;
    5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      1. het bebouwingsbeeld;
      2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      3. de milieusituatie;
      4. de verkeersveiligheid;
      5. de woonsituatie.
  3. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 5 sub j en toestaan dat de gronden worden gebruikt voor een kleinschalig kampeerterrein, mits: 
    1. het totaal aantal kleinschalige kampeerterreinen voldoet aan het bepaalde in artikel 4, lid 6 sub 2 onder a;
    2. de afstand tot één van de bestemmingsvlakken 'Recreatie - 1' tot en met 'Recreatie - 6' niet minder dan 500 meter zal bedragen;
    3. de afstand tot één van de bestemmingsvlakken 'Agrarisch - 6' tot en met 'Agrarisch - 9', niet minder dan 100 meter zal bedragen;
    4. de afstand tot één van de bestemmingsvlakken 'Wonen - 1' tot en met 'Wonen - 4' niet minder dan 50 meter zal bedragen;
    5. de afstand tot een ander kleinschalig kampeerterrein niet minder dan 300 meter zal bedragen;
    6. de oppervlakte van het kleinschalig kampeerterrein tezamen met het gedeelte dat in de aansluitende bestemming 'Agrarisch - 2' is gelegen, niet meer dan 5.000 m2 zal bedragen;
    7. niet meer dan 25 standplaatsen voor mobiele kampeermiddelen worden aangelegd met per standplaats niet meer dan twee bijzettenten;
    8. het kleinschalig kampeerterrein landschappelijk zal worden ingepast, waarbij een inrichtingsplan dient te worden overlegd;
    9. het parkeren op eigen terrein zal geschieden.
  4. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 5 sub m en toestaan om de afstand van een paardenbak tot een bestemmingsvlak met een gevoelige functie te verkleinen tot niet minder dan 5,00 meter, mits:
    1. de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
    2. een beplantingsstrook bestaande uit gebiedseigen boom- en struiksoorten al dan niet in combinatie met een aarden wal wordt aangelegd;
    3. voorzieningen worden getroffen ter voorkoming van stofoverlast;
    4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      1. het bebouwingsbeeld;
      2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      3. de landschappelijke waarden en de natuurlijke waarden;
      4. de milieusituatie;
      5. de verkeersveiligheid.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

  1. Het college kan de grens van de aanduiding 'bouwvlak' binnen de bestemming 'Agrarisch - 5' wijzigen, mits: 
    1. de oppervlakte van het bouwvlak niet wordt vergroot;
    2. de noodzaak daartoe kan worden aangetoond; 
    3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      1. het bebouwingsbeeld;
      2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      3. de landschappelijke waarden;
      4. de milieusituatie;
      5. de natuurlijke waarden.
  2. Het college kan de bestemming 'Agrarisch - 5' wijzigen in de bestemming 'Wonen - 1', mits:
    1. de woonfunctie ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning, waarbij het aantal woningen niet mag toenemen;
    2. geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, waarbij de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    3. het voormalige boerderijpand als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm wordt gehandhaafd; 
    4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; 
      2. de milieusituatie;
      3. de woonsituatie.