Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Buitengebied, Westerweg 14
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0269.BG115-VG01

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het agrarisch gebruik;
  2. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden, van de landschappelijke kernkwaliteiten, van de landschappelijke waarden en van de natuurlijke waarden van het kleinschalig besloten landschap, waaronder houtsingels en/of houtwallen;
met daaraan ondergeschikt:
  1. agrarisch natuurbeheer en agrarische natuurontwikkeling;
  2. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van kleine landschaps- en natuurelementen;
  3. niet-grondgebonden agrarische activiteiten;
  4. openbare nutsvoorzieningen;
  5. paden en wegen;
  6. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder retentievoorzieningen en waterberging;
met de daarbij behorende:
  1. andere werken;
  2. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.

3.2 Bouwregels

  1. In of op deze gronden mogen geen gebouwen of overkappingen worden gebouwd.
  2. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen niet meer dan 1,25 meter bedragen;
    2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer dan 3,00 meter bedragen
    3. er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden geplaatst;
    4. er mogen geen kassen worden gebouwd;
    5. er mogen geen lichtmasten en omheiningen ten behoeve van een paardenbak worden geplaatst;
    6. er mogen geen (mest)bassins, mest- en/of kuilplaten, (mest)silo's en/of sleufsilo's worden gebouwd.

3.3 Nadere eisen

Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. de archeologische waarden;
  2. de cultuurhistorische waarden;
  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  4. de geomorfologische waarden;
  5. een goede woonsituatie;
  6. de landschappelijke waarden;
  7. de milieusituatie;
  8. de natuurlijke waarden;
  9. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  10. de sociale veiligheid;
  11. de verkeersveiligheid.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2 sub 2 onder b en toestaan dat er nestpalen worden geplaatst, met een bouwhoogte van niet meer dan 12,00 meter;

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. de opslag en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  2. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  3. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting of prostitutie;
  4. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten;
  5. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van niet-perceelgebonden handelsreclame;
  6. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie, waaronder een standplaats van één of meer kampeermiddelen;
  7. het gebruik van de gronden ten behoeve van bosbouw, houtteelt of overige opgaande meerjarige teeltvormen;
  8. het gebruik van de gronden ten behoeve van sierteelt, waaronder teeltondersteunende kassen;
  9. het gebruik van de gronden ten behoeve van teeltondersteunende voorzieningen;
  10. het gebruik van de gronden ten behoeve van een paardenbak;
  11. het gebruik van de gronden voor een paardenbak die niet grenst aan een woonbestemming, al dan niet gelegen binnen het plangebied;
  12. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
  13. het gebruik van de gronden voor het telen van gewassen (waaronder akkerbouw, boomteelt, sierteelt en/of tuinbouw), waarbij bestrijdingsmiddelen worden ingezet waarvan is aangetoond dat zij schadelijk zijn voor de volksgezondheid, binnen een afstand van 50,00 meter ten opzichte van aansluitende gevoelige functies die zowel binnen als buiten het plangebied kunnen liggen;
  14. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 5 van het onderhavige bestemmingsplan, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. het aanbrengen en/of het aanleggen van drainage;
    2. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
    3. het aanleggen van verharde paden en/of wegen of het verbreden van bestaande verharde paden en/of wegen;
    4. het aanleggen van aarden wallen;
    5. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het educatief medegebruik en/of het extensief dagrecreatief medegebruik;
    6. het aanplanten van niet-inheemse bomen en/of niet-inheemse houtgewassen en/of andere niet-inheemse opgaande beplantingen;
    7. het afgraven, het egaliseren, het ontgronden en/of het ophogen van gronden;
    8. het kappen en/of het rooien en/of het vellen van bomen en/of andere houtgewassen, niet zijnde bomen en/of houtgewassen deel uitmakend van een grondgebonden agrarische teelt;
    9. het wijzigen van het verkavelingspatroon door het dempen en/of het graven en/of het verdiepen en/of het vergroten en/of het anderszins herprofileren van (erf)sloten en/of andere watergangen en het aanbrengen van kunstwerken zoals dammen en stuwen.
  2. Het in artikel 3 lid 7 sub 1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
    1. het normale beheer en/of het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik betreffen;
    2. het rooien en/of het vellen van bomen, struiken en/of andere houtgewassen betreffen, die plaatsvinden in het kader van natuurbeheer op basis van een beheersplan ex Natuurbeschermingswet 1998, het bosbeheer of het landschapsonderhoud;
    3. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan met een daarvoor verleende vergunning.
  3. Een omgevingsvergunning zoals vermeld in artikel 3 lid 7 sub 1 wordt geweigerd indien:
    1. de werken en/of de werkzaamheden de archeologische waarden en/of de cultuurhistorische waarden en/of de geomorfologische waarden en/of de landschappelijke waarden en/of de natuurlijke waarden welke de bestemming van de grond beoogt, onevenredig aantast;
    2. de werken en/of de werkzaamheden het (agrarisch) grondgebruik welke de bestemming van de grond beoogt, onevenredig aantast;
    3. de werken en/of de werkzaamheden in strijd zijn met het bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen;
    4. de werken en/of de werkzaamheden significante negatieve gevolgen hebben voor de waarde(n) en de kwalificerende soorten van de aangegeven Natura 2000-gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998;
    5. voor de werken en/of de werkzaamheden een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988, een gemeentelijke monumentenvergunning of een provinciale monumentenvergunning is vereist en deze niet is verleend.