direct naar inhoud van 2.3 Milieuaspecten
Plan: Buitengebied, Bovenstraatweg 88
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0269.BG117-ON01

2.3 Milieuaspecten

Bij de opstelling van deze toelichting is in het kader van de milieuaspecten nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied overlast zouden kunnen veroorzaken dan wel invloed kunnen hebben op de in het plangebied te bouwen woningen.

De volgende milieuaspecten zijn nagegaan:

  • 1. de geluidsaspecten (in het kader van de Wet geluidhinder);
  • 2. de eventuele bodemverontreiniging;
  • 3. luchtverontreiniging;
  • 4. externe veiligheid;
  • 5. bedrijven en milieuzonering.
2.3.1 Geluidshinder

Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een plan aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid".

In de Wet geluidhinder (Wgh) is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. Aangezien het plangebied niet gelegen is binnen de zone van een spoorweg en/of in de nabijheid van een industrieterrein, is alleen aandacht besteed aan het aspect wegverkeerslawaai.

Wegverkeerslawaai

In de Wet geluidhinder is (in geval van zonering) de verplichting opgenomen tot het verrichten van een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van de te realiseren woonbebouwing (en daarmee gelijk te stellen objecten) binnen de in artikel 74 genoemde onderzoekszone van een weg. De onderzoekszone rond deze wegen (wegen met één of twee rijstroken in buitenstedelijk gebied) bedraagt 250 meter aan weerszijden van de weg.

De Bovenstraatweg is een 60 km-weg die met name een functie heeft voor de aan de weg liggende percelen. Daardoor is de verkeersdrukte minimaal, gemiddeld 15 auto's per uur. Dit gemiddeld aantal auto's is berekend aan de hand van verkeerstellingen. Deze verkeerstelling is als Bijlage 1 Verkeerstelling toegevoegd bij dit plan. De nieuwe woning leidt tot een minimale toename van de verkeersdruk op de Bovenstraatweg. In de vergelijking met de bestaande bestemming voor een agrarisch bedrijf, waarbij trekkers, melkwagens en brokkenwagens heen en weer rijden zal de verkeersdruk en de geluidsbelasting afnemen.

De geluidshinder zal niet toenemen of waarschijnlijk zelfs afnemen door de functieverandering naar een woonfunctie. De nieuwe woning aan de achterzijde van de bestaande boerderij, wordt qua geluid afgeschermd door de voorste bestaande woning. Naar alle redelijkheid zal de wettelijke norm van 48dB niet overschreden worden. Een nader onderzoek is daarom niet uitgevoerd.

2.3.2 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).

Om de milieuhygiënische bodemkwaliteit te kunnen vastleggen, heeft Boluwa Eco Systems BV een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Uit dit verkennend bodemonderzoek is gebleken dat er zich in één peilbuis licht verhoogde gehalten barium, cadmium, nikkel en een matig (tussenwaarde) verhoogd gehalte zink in het grondwater is aangetoond. De aangetroffen verhoogde gehalten zijn waarschijnlijk van natuurlijke oorsprong. Zware metalen kunnen van nature in de ondergrond aanwezig zijn. In de loop der jaren zijn deze metalen uitgespoeld naar het grondwater. Door de lage pH is het zeer waarschijnlijk dat juist de zware metalen in oplossing in het grondwater voorkomen.

Volgens het toetsingskader uit de circulaire bodemsanering 2009 (gedateerd april 2009), dient op de betreffende locatie een nader onderzoek plaats te vinden, aangezien het gehalte zink in het grondwater zich boven het gemiddelde bevindt.

Boluwa Eco Systems BV acht dit echter niet noodzakelijk om het zinkgehalte in het grondwater nader te onderzoeken, omdat er in de boven- en ondergrond geen verhoogde gehalten zink worden aangetroffen. Ook de lage pH kan een oorzaak zijn van het in oplossing zijn van de zware metalen in het grondwater.

De uiteindelijke beoordeling ligt bij het bevoegd gezag.

Eventueel vrijkomende grond mag niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit Bodem Kwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing. Voor meer informatie hierover kan men zich wenden tot de afdeling milieu van de gemeente Oldebroek. Hergebruik van eventueel bij graafwerkzaamheden vrijkomende grond op het eigen terrein is zonder meer mogelijk.

Uit de resultaten van het bodemonderzoek blijkt dat er geen milieuhygienische belemmeringen zijn voor het wijzigen van het bestemmingsplan.

Het onderzoek is als Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek bij deze toelichting gevoegd.

2.3.3 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een plan worden vastgesteld, indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 opgenomen grenswaarde, die behoort bij de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen; of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect; of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie of in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen; of
  • het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Ruimtelijke-economische besluiten die “niet in betekenende mate” bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief “niet in betekenende mate” bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur “Niet in betekenende mate” (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM zijn uitvoeringsregels vastgesteld die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij één ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.

Onderhavig plan betreft een ontwikkeling die van geringere omvang is dan wat hiervoor is aangegeven en daarom kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet “in betekenende mate” zal verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

2.3.4 Externe veiligheid

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking:

  • 1. Inrichtingen.
  • 2. Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
  • 3. Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.

1. Inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • of voldoende afstand in acht worden genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Het plangebied is niet binnen de invloedssfeer gelegen van een risicovolle inrichting.

2. Buisleidingen

In of nabij het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.

3. Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

In de Nota Vervoer gevaarlijke stoffen (2005) wordt een Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen aangekondigd, dat naar verwachting in 2012 wordt voorzien van een wettelijke basis.

Op dit moment wordt het beleidskader nog gevormd door de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (circulaire RNVGS, 4 augustus 2004) en de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (nota RNVGS, 1995/96). De circulaire is een operationalisering en verduidelijking van het beleid uit de nota. Op basis van deze beleidsstukken gelden er normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

In de nabijheid van het plangebied zijn geen routes gevaarlijke stoffen aangewezen. Het plangebied vormt dan ook geen (mogelijk) aandachtspunt voor risico van vervoer van gevaarlijke stoffen.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling die middels dit bestemmingsplan juridisch-planologisch mogelijk wordt gemaakt. Een nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

2.3.5 Hinderaspecten

In de omgeving van het perceel Bovenstraatweg 88 bevinden zich geen bedrijven die onaanvaardbare hinder veroorzaken op het perceel. Ook omgekeerd levert de ontwikkeling op het perceel Bovenstraatweg 88 geen beperkingen op voor bedrijven in de omgeving. Een toets aan de hand van de richtlijnen uit de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering" is daarom niet noodzakelijk.

2.3.6 Spuitzones

Bij grondgebonden teelten zoals akkerbouw, groenteteelt of bomenteelt worden bestrijdingsmiddelen gebruikt. Deze middelen kunnen schadelijke gevolgen hebben voor de volksgezondheid. Daarom zijn zogenaamde 'spuitzones' opgenomen. Binnen een zone van 50 meter rondom gevoelige functies (zoals woningen) mag daarom niet met dit soort schadelijke middelen gespoten worden.

In de planregels zijn hiervoor gebruiksbepalingen opgenomen.