direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Oostendorperstraatweg 50
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0269.BG137-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De familie Van de Put heeft een groot loonbedrijf met twee bedrijfswoningen aan de Oostendorperstraatweg 64. De familie heeft elders in de gemeente sloopmeters gekocht in het kader van de regeling functieverandering, en is voornemens een woning te bouwen op een perceel tussen nrs. 58 en 48 aan de Oostendorperstraatweg.

Deze functiewijziging wordt mogelijk gemaakt doordat elders in de gemeente vrijkomende agrarische bebouwing is gesloopt. Het initiatief valt hierdoor binnen de reikwijdte van het gemeentelijk functieveranderingsbeleid.

De gemeente Oldebroek geeft in haar structuurvisie Functieverandering Oldebroek aan dat herbestemming van leegstaande agrarische bebouwing kansen biedt tot behoud en versterking van de leefbaarheid in het buitengebied.

In onderhavige situatie is sprake van toepassing van de salderingsregeling. In de gemeentelijke Beleidsnotitie Functieverandering VAB gemeente Oldebroek 2010 (gewijzigd vastgesteld 18 april 2013) is het beleid ten aanzien van saldering nader uitgewerkt. Saldering is uitruil van het aantal vierkante meters te slopen bebouwing tussen percelen, waarbij op een ander perceel de woningbouw mag worden gecompenseerd. Sloop is in de gehele gemeente mogelijk. Compensatie van de woningbouw is alleen toegestaan in een zoekzone landschappelijke versterking.

Initiatiefnemer heeft overleg gehad met de (voormalige) eigenaar van het perceel Zuiderzeestraatweg 295 over overname compensatie woningbouwcontingent. Voor voornoemd perceel is op 5 maart 2009 een sloopvergunning verleend voor het slopen van circa 700 m2 aan agrarische opstallen. Deze opstallen zijn inmiddels allemaal gesloopt. Vanwege hindercirkels van omliggende agrarische bedrijven was terugbouwen op eigen perceel geen optie. In het kader van dit project is voor saldering één woningbouwcontingent gereserveerd. Sinds 2009 werd dit contingent aan belangstellenden aangeboden. De initiatiefnemer heeft deze sloopmeters gekocht. Het initiatief valt binnen de reikwijdte van functieverandering.

Gebiedsplan Zoekzone landschappelijke versterking en groene wiggen (vastgesteld juni 2011) vormt een visie voor de langere termijn en dient als toetsingskader voor landschappelijke en/of ruimtelijke planinitiatieven van onder meer particulieren. Het initiatief ligt in de zoekzone landschappelijke versterking Oosterwolde.

In het gebiedsplan zijn spelregels opgenomen voor dit gebied en specifiek voor de Oostendorperstraatweg. Nieuwe erven zijn binnen spelregels aan de zuidzijde van de Oostendorperstraatweg in de lintstructuur mogelijk. Daarmee wordt aangesloten op de oorspronkelijke occupatiepatroon. Het initiatief om een nieuw erf te realiseren tussen Oostendorperstraatweg 48 en 58 is passend vanuit het gebiedsplan.

Er wordt voor dit plan rekening gehouden met de spelregels uit de zoekzone landschappelijke versterking: De locatie sluit aan op de lintbebouwing aan de zuidkant van de weg, waardoor het doorzicht op het achterland zo breed mogelijk blijft. Een losse kavel zou het doorzicht meer versnipperen. Op deze manier vormt de locatie de afronding van de bestaande lintbebouwing. Het erf sluit qua vorm en diepte (zuidkant/achtergrens erf) aan op de naast gelegen erven zodat de openheid van de es behouden blijft. De woning sluit qua uitstraling aan bij de bestaande bebouwing in het lint en wordt parallel aan de weg gesitueerd. Het bijgebouw wordt duidelijk achter de voorgevelrooilijn van de woning gesitueerd. Het erf is compact van opzet met een groen karakter van streekeigen beplanting. De bestaande kavelgrensbeplanting blijft behouden als een transparante bomenrij en waar nodig versterkt.

In oktober 2014 heeft de gemeente besloten in principe bereid te zijn planologische medewerking aan het initiatief te verlenen onder voorwaarden dat een erftransformatierapport en inrichtingsrapport worden opgesteld en een document over gelegd waaruit blijkt dat initiatiefnemer over het woningbouwcontingent Zuiderzeestraatweg 295 beschikt. Deze stukken zijn in 2014 ingediend bij de gemeente.

Op dit perceel mag een woongebouw met bijgebouw worden gebouwd met één wooneenheid. Daarbij wil de initiatiefnemer mogelijk gebruik maken van de mogelijkheid tot inwoning. Ook wil men een groter bijgebouw realiseren ten behoeve van het beheer van de aanliggende landbouwgronden.

De gemeente heeft het navolgende advies gegeven:

Veranderingen in het buitengebied moeten bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Er is een deskundig advies van een ervenconsulent of landschapsarchitect verplicht.

De ervenconsulent van het Gelders Genootschap heeft daarom een advies gegeven over deze ontwikkeling. In dit advies worden uitgangspunten en randvoorwaarden gegeven voor het ruimtelijk ontwerp voor het erf en de bebouwing. Het maakt duidelijk wat de ambities is.

Dit advies is opgesteld door de ervenconsulent van het Gelders Genootschap in overleg met de gemeente Oldebroek en de initiatiefnemer. Dit advies vormt een kader bij de welstandsadvisering en de vergunningverlening door het gemeentebestuur.

De nieuwe ontwikkelingen zijn volgens het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk. Om realisering van het project mogelijk te maken wordt dit bestemmingsplan opgesteld.

1.2 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Buitengebied, Oostendorperstraatweg 50" bestaat uit de volgende stukken:

  • de verbeelding (tek.nr.: NL.IMRO.0269.BG137-VG01 en een renvooi);
  • regels (en bijbehorende bijlage).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de gronden binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan.

1.3 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de historie en de bestaande situatie gegeven. Tevens wordt ingegaan op de ligging van het plangebied en het vigerend bestemmingsplan. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Oldebroek beschreven. Hoofdstuk 4 gaat in op alle relevante milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt een beschrijving gegeven van het plan en wordt ingegaan op de juridische aspecten. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de regels en juridische aspecten van het plan. Hoofdstuk 7 gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan. In hoofdstuk 8 wordt ingegaan op het gevoerde overleg en ingekomen inspraakreacties en zienswijzen.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen ten noorden van Oldebroek en aan de weg van Elburg naar Oosterwolde, de Oostendorperstraatweg tussen de nummers 58 en 48 (zie navolgende afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG137-VG01_0001.jpg"

Bron: Google Earth

2.2 Beschrijving plangebied

De locatie is een agrarische kavel die aansluit op een bebouwingslint aan de Oostendorperstraatweg. De kavel loopt door tot aan de bebouwing aan de noordzijde van de Eekterweg. Het perceel is aan de westzijde beplant met eiken en berken. Een waardevol landschapselement dat de verkavelingsrichting versterkt. De beplanting begeleidt de zichtlijnen naar de Eekterweg over de zandrug. Een aantal huizen in het bebouwingslintje is al terug te vinden op de kaart van ca. 1850. Het zijn veelal kleine voormalige boerderijtjes op ondiepe kavels. Het gaat om enkelvoudige hoofdvormen, één bouwlaag met kap en vaak zeer lage goot.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG137-VG01_0002.png"

De erven hebben een groene uitstraling met hagen langs de weg en gevarieerde beplanting op de kavel waaronder fruitbomen, eiken en berken. Tussen de erven door zijn er doorkijkjes, over de zandrug naar de Eekterweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG137-VG01_0003.png"

Richting het oosten/het dorp Oosterwolde worden de woonerven en de bebouwing groter. De bebouwing richting het dorp is recenter, veelal met enkelvoudige hoofdvorm maar de goothoogten liggen beduidend hoger.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG137-VG01_0004.png"

2.3 Vigerende bestemmingsplannen

De locatie ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan "Buitengebied 2007", dat op 15 december 2009 door de raad is vastgesteld. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemmingen "Agrarisch - 2" en de dubbelbestemming "Waarde Archeologie - 2".

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG137-VG01_0005.jpg"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan

De voor 'Agrarisch - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het agrarisch gebruik;
  • b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden, van de landschappelijke kernkwaliteiten, van de landschappelijke waarden en van de natuurlijke waarden van het kleinschalig besloten landschap, waaronder houtsingels en/of houtwallen.

In of op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

De voor 'Waarde - Archeologie 2' (aangegeven d.m.v. kruisarcering) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de te verwachten archeologische waarden.

Ten behoeve van het bepaalde in de regels bij de andere daar voorkomende bestemming(en) gelden de volgende regels:

  • 1. Bij een aanvraag om een reguliere bouwvergunning, waarbij bodemroerende werkzaamheden ter realisering van deze gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk zijn, dient door de aanvrager een rapport te worden overlegd, waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van het college in voldoende mate te zijn vastgesteld.
  • 2. Indien uit dit archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de bouwvergunning kunnen worden verstoord, kan het college in ieder geval één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de bouwvergunning:

Dit is niet van toepassing in geval van een aanvraag om een reguliere bouwvergunning voor:

  • a. de bouw van bouwwerken, waarbij geen grondwerk wordt verricht op een diepte van meer dan 0,50 meter onder peil;
  • b. de bouw van een bouwwerk met een oppervlakte van niet meer dan 100 m².

De bouw van een woning met bijgebouw is in strijd met de regels van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied 2007. Om het initiatief te kunnen uitvoeren moet een bestemmingsplanprocedure worden doorlopen.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nota Ruimte / Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 in werking getreden. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan.

Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma’s zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Conclusie voor het plangebied:

Het rijksbeleid laat zich niet uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Daarmee wordt gesteld dat in dit geval geen rijksbelangen worden geraakt. Derhalve wordt gesteld dat het initiatief niet in strijd is met het rijksbeleid, zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer ruimtelijke plannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

De trapsgewijze beoordeling van de ladder voor duurzame verstedelijking zoals de SVIR die op hoofdlijnen omvat, is neergelegd in artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Dit artikel luidt als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Schematisch wordt dit weergegeven op navolgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG137-VG01_0006.jpg"

Ladder voor duurzame verstedelijking.

Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling bij een ontwikkeling van 10 à 15 woningen.

Conclusie

Met de ontwikkelingen binnen het plangebied zijn geen rijksbelangen gemoeid. De ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Algemeen

Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) met de daarbij behorende Invoeringswet in werking getreden. Hierbij is een nieuw stelsel van verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten ontstaan. Uitgangspunt van het provinciaal beleid is decentraal regelen wat kan en centraal regelen wat moet.

3.2.2 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie Gelderland (2014) vervangt het Streekplan en enkele andere structuurvisies. Deze visie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar kijkt ook naar de langere termijn. Veel maatschappelijke vraagstukken zijn zo complex dat alleen een gezamenlijke inzet succesvol kan zijn. In de omgevingsvisie zijn de opgaven voor Gelderland daarom in nauwe samenwerking met partners uitgedacht.

Daarbij kijken de provincie en partners vanuit een integraal en internationaal perspectief naar Gelderland. Met deze bestuurlijke strategie kunnen voor Gelderland toekomstbestendige keuzes gemaakt worden.

De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.

1. Een duurzame economische structuurversterking.

Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en een vitaal landelijk gebied met voldoende werkgelegenheid. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door het duurzaam versterken van de ruimtelijk-economische structuur. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'.

2 . Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Dit doel betekent vooral:

  • a. ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek; uitgaan van doelen, niet van regels,
  • b. zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap,
  • c. een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed,
  • d. een gezonde en veilige leefomgeving.

Om deze doelen in beleid te vertalen, hanteert de provincie drie aandachtsgebieden: Dynamisch, Mooi en Divers Gelderland. Ontwikkelingen in Gelderland wil de provincie benaderen vanuit elk van deze drie perspectieven, die elkaar aanvullen:

  • Dynamisch: de (ruimtelijk-economische) ontwikkelingen en de geleiding daarvan op provinciaal niveau.
  • Mooi: de Gelderse kwaliteiten die bescherming nodig hebben en ruimte voor behoud door ontwikkeling.
  • Divers: het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten.

Functieverandering

Uit de Omgevingsvisie blijkt dat de provincie zich wil inzetten voor de aanpak van leegstand en transformatie. De provincie nodigt partners en eigenaren van vastgoed uit te komen met initiatieven en oplossingen voor flexibel en tijdelijk ruimtegebruik, functieverandering, transformatie of sloop. De provincie stelt bij initiatieven voor functieverandering dat deze de aanwezige en te ontwikkelen economie en gebiedskwaliteiten moeten versterken. Een kwaliteitsverbetering wil zeggen dat er sprake is van sloop en of hergebruik van vrijkomende bebouwing (functieverandering).

Voor nieuwe stedelijke functies in het buitengebied geldt dat deze afgewogen worden in het licht van de Ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Ook bij functieverandering. Hiermee krijgen functies een plek die in principe ook in bestaande steden en dorpen gelokaliseerd kunnen worden. In deze gevallen zal de behoefte (Gelderse ladder) aangetoond moeten worden. Bijvoorbeeld de behoefte aan 'landelijk wonen'. Dit betekent dat onderbouwd wordt waarom de woningen niet in de bestaande steden en dorpen gebouwd worden.

3.2.3 Omgevingsverordening Gelderland

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De omgevingsverordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

De gemeente Oldebroek ligt in het Nationaal Landschap Veluwe.

Uit de navolgende afbeelding van de kaart 'Natuur' van de Omgevingsverordening wordt duidelijk dat de het plangebied buiten de GO en het GNN ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG137-VG01_0007.jpg"

Voor deze gebieden geldt:

  • 1. Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap en buiten de GO en het GNN. maakt ten opzichte van het ten tijde van de inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten of versterken. Deze kernkwaliteiten zijn vastgelegd in Bijlage 6 Kernkwaliteiten Nationale Landschappen van deze verordening.
  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid zijn activiteiten die afbreuk doen aan de kernkwaliteiten of deze kernkwaliteiten niet versterken mogelijk:
    • a. als er geen reële alternatieven zijn;
    • b. er sprake is van redenen van groot openbaar belang; en
    • c. er compenserende maatregelen worden getroffen ter waarborging van de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen zoals vastgelegd in Bijlage 6 Kernkwaliteiten Nationale Landschappen

Voor de planontwikkeling is het thema Wonen van belang.

Hiervoor is bepaald dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio en het Regionaal Programma Wonen. Het gaat om alle nieuwe woningen die in een bestemmingsplan worden opgenomen, dus ook woningen die ontstaan door woningsplitsing, vrijkomende agrarische bebouwing etc.

Toetsing

Eén van de doelstellingen uit de Omgevingsvisie betreft het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving. Daarbij is het van belang om te ontwikkelen met kwaliteit en recht te doen aan de kwaliteiten van het gebied. De ontwikkeling past daarmee binnen de kaders van de Omgevingsvisie Gelderland.

3.2.4 Streekplanuitwerking ‘Functieverandering, Regio Noord-Veluwe’ (2008)
3.2.4.1 Algemeen

De gemeente Oldebroek maakt deel uit van de regio Noord-Veluwe. Deze regio (gemeenten Elburg, Ermelo, Harderwijk, Nunspeet, Oldebroek en Putten) heeft specifiek voor het thema ‘functieverandering’ een uitwerking op het Streekplan 2005 van de provincie Gelderland vastgesteld.

De regio Noord-Veluwe kent een grote verscheidenheid aan cultuurlandschappen. Vanwege ontwikkelingen in met name de land- en tuinbouw hebben de laatste jaren veel (vooral agrarische) gebouwen en bouwpercelen in het buitengebied hun functie verloren. Doordat op grote aantallen landbouwbedrijven de agrarische bedrijfsvoering beëindigd wordt, staat de leefbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied onder druk.

3.2.4.2 Functieverandering naar wonen

Wonen is een geschikte vorm van (her)gebruik van vrijgekomen gebouwen in het buitengebied. Gezien de aard, constructie, situering en dergelijke van de bebouwing is hergebruik van de aanwezige bebouwing vaak niet mogelijk, waardoor sloop en herbouw in veel gevallen gewenst is. Op basis van het Streekplan 2005 is herbouw mogelijk in één woongebouw. Via deze streekplanuitwerking wordt ruimte gelaten om in plaats van een woongebouw een vrijstaande woning of ten hoogste twee woongebouwen toe te staan in een setting die doet vermoeden dat het om een min of meer oorspronkelijke clustering gaat. Om zo de eigenheid van een (voormalig) agrarisch erf te kunnen behouden. Om te voorkomen dat grote woongebouwen worden opgericht die niet binnen het landschap passen moet een inrichtingsplan worden aangeleverd waaruit duidelijk blijkt hoe de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse toeneemt.

3.2.4.3 Conclusie voor het plangebied:

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten voor functieverandering naar wonen. In paragraaf 3.3 wordt het gemeentelijke beleid beschreven en in hoofdstuk 5 worden de maatwerkafspraken toegelicht.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie 2030 (2003)

In deze gemeentelijke visie wordt vooruitgekeken op de ontwikkelingen in de gemeente tot 2030. De toekomstige identiteit en de visie op het landelijk gebied worden in de structuurvisie beschreven waarbij wordt ingezet op het behouden van de kwaliteiten. De gemeente Oldebroek wil daarbij, in navolging van het provinciaal beleid, inzetten op inbreiding. In het buitengebied worden daarbij geen nieuwe bedrijven of woningen toegelaten, ook geen verdichting van lintbebouwing, met uitzondering van functieveranderingsprojecten of bij woningbouw in de zoekzones.

Conclusie voor het plangebied:

De voorgenomen ontwikkeling betreft een functieveranderingsproject van agrarisch naar wonen. Er zijn elders in de gemeente sloopmeters gekocht waardoor in het kader van de regeling functieverandering de nieuwe ontwikkeling mogelijk is. Daarbij wordt middels landschappelijke inpassing de ruimtelijke kwaliteit versterkt. Geconcludeerd wordt dat deze ontwikkeling past binnen de gemeentelijke structuurvisie.

3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan (LOP) (2006)

In het LOP wordt ingezet op het accentueren van de ruimtelijke structuur zodat de verschillende landschappen herkenbaar en leesbaar worden. Door het afnemen van de betekenis van de landbouw moet ruimte worden gegeven aan nieuwe functies zoals recreatie en landgoederen, die met het oog op kwaliteit worden ingepast. Wel wordt opgemerkt dat het aantal hectare landbouwgrond niet of nauwelijks afneemt. Natuurontwikkeling kan plaatsvinden op de aangewezen plaatsen en de grondgebonden veehouderij moet behouden blijven, om de openheid van het landschap ook in de toekomst te kunnen blijven garanderen.

Conclusie voor het plangebied:

Voorgenomen ontwikkeling betreft een functieveranderingsproject van agrarisch naar wonen. Er zijn elders in de gemeente sloopmeters gekocht waardoor in het kader van de regeling functieverandering de nieuwe ontwikkeling mogelijk is. Daarbij wordt middels landschappelijke inpassing de ruimtelijke kwaliteit versterkt. Geconcludeerd wordt dat deze ontwikkeling past binnen het landschapsontwikkelingsplan.

3.3.3 Beleidsnotitie Functieverandering VAB gemeente Oldebroek 2010

Dit beleidskader is een uitwerking van Streekplanuitwerking 'Functieverandering, Regio Noord-Veluwe' en is gewijzigd vastgesteld op 18 april 2013. In deze beleidsnotitie heeft de gemeente Oldebroek haar beleid op dit terrein nader vorm gegeven. Daarbij is de notitie aanvullend en verhelderend bedoeld op het bovengenoemde provinciale streekplan.

De notitie onderscheidt binnen de gemeente Oldebroek 4 gebieden:

  • 1. Ecologische hoofdstructuur
  • 2. Waardevol landschap
  • 3. Multifunctioneel platteland
  • 4. Zoekzones landschappelijke versterking

Uit navolgende afbeelding blijkt dat het plangebied als ‘landschappelijke versterking’ aangeduid wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG137-VG01_0008.jpg"

Uitsnede gebiedsindeling

Voor invulling van de zoekzones voor landschappelijke versterking heeft de Regio aansluiting gezocht bij de intensieve en extensieve zwermgebieden die in de Regionale Structuurvisie zijn onderscheiden. De zwermgebieden zijn veelal aan de nederzetting grenzende gebieden waar in de loop van de tijd een menging is ontstaan van agrarisch gebruik, landschap, wonen, werken, recreatie en sport. Er is relatief veel bebouwing die verspreid in het gebied ligt (zwerm), deze maken onderdeel uit van de karakteristiek van het gebied. Het zijn veelal de intensief gebruikte delen van het oude cultuurlandschap, waar de agrarische functie meer en meer ondergeschikt is aan de overige functies. Het beleid voor deze gebieden is gericht op het versterken van de ruimtelijke kwaliteit en het benutten van de functionele mogelijkheden via herstructurering.

In de beleidsnotitie zijn voor plannen in de zoekzone 'landschappelijke versterking' de algemene regeling van toepassing en de aanvullende regeling.

Aanvullende regeling:

  • één woongebouw;
  • hergebruik bestaande bedrijfsgebouwen of vervangende nieuwbouw;
  • alle bedrijfsbebouwing slopen.

Wonen

  • minimaal 500m² aan voormalige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt;
  • maximaal 50% van de (te slopen) bedrijfsbebouwing mag worden hergebruikt voor wonen;
  • één woongebouw waarbinnen meerdere wooneenheden gerealiseerd kunnen worden;
  • hergebruik bestaande bedrijfsgebouwen of sloop en vervangende nieuwbouw;
  • alle bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt;
  • saldering kan plaatsvinden;
  • hergebruik bestaande bedrijfsgebouwen of vervangende nieuwbouw;
  • één woongebouw;
  • i.p.v. één woongebouw: één vrijstaande woning of twee woongebouwen toegestaan;
  • inrichtingsplan (erfsetting oorspronkelijke clustering).

Conclusie voor het plangebied:

Voorgenomen ontwikkeling betreft een functieveranderingsproject van agrarisch naar wonen. Er zijn elders in de gemeente sloopmeters gekocht waardoor in het kader van de regeling functieverandering de nieuwe ontwikkeling mogelijk is. Daarbij wordt middels landschappelijke inpassing de ruimtelijke kwaliteit versterkt. Geconcludeerd wordt dat deze ontwikkeling past binnen het beleid.

3.3.4 Gebiedsplan Zoekzones landschappelijke versterking en groene wiggen (2011)

Groene wiggen en zoekzones landschappelijke versterking zijn gericht op het voorkomen van het aan elkaar groeien van dorpen en het veiligstellen van nog gave randen. Het geeft aan waar nieuwe rode ontwikkelingen kunnen worden gerealiseerd binnen de daarvoor aangegeven spelregels.

In de gemeente Oldebroek zijn vier gebieden aangewezen waar nieuwe ontwikklingen mogen worden gerealiseerd. Het plangebied valt in de zoekzone Oostendorp/Oosterwolde. Binnen deze zoekzone bestaat naast het VAB beleid de mogelijkheid voor het ontwikkelen van nieuwe erven en landgoederen. Nieuwe erven zijn binnen spelregels mogelijk in de lintstructuren en sluiten daarmee aan bij de oorspronkelijke occupatiepatronen. De intensiteit van de verdichting langs de linten en de te waarborgen zichtlijnen verschillen per lintstructuur. Voor elk lint gelden dus eigen spelregels.

De Oostendorperstraatweg wordt gezien als een ontsluitingsweg van Oosterwolde met een functioneel karakter. Ontwikkelingen zijn aan de zuidzijde beperkt om zicht te behouden op de oude open es tussen de Oostendorperstraatweg en de Eekterweg. Spelregels voor ontwikkeling ten zuiden van de weg zijn o.a. compacte erven met beplanting direct rondom erf en bebouwing, behoud van doorzichten op Eekterweg, openheid tussen Oostendorperstraatweg en Eekterweg, oriëntatie parallel aan de weg.

3.3.5 Cultuurhistorische waarden in de gemeente Oldebroek Cultuurhistorische analyse 1993

De Oostendorperstraatweg is een oude weg over de zandrug. De bebouwing is van oudsher op deze hoge dekzandrug gelegen. Door de hogere ligging vormde het een goede woonplaats tussen de natte en lage veengebieden die ook lange tijd nog onder invloed waren van de Zuiderzee.

Bebouwing concentreerde zich met name aan de randen van de zandrug zoals de Eekterweg en de Zwarteweg. Deze bebouwing vormt en harde grens met de open polder. Richting het noorden is de overgang naar de polder minder abrupt.

3.3.6 Welstandsnota

Het behoud van de ruimtelijke kwaliteit wordt mede bepaald door het welstandsbeleid van de gemeente Oldebroek, dat is vastgelegd in de Welstandsnota Gemeente Oldebroek (vastgesteld door de gemeenteraad op 22 juni 2004 en in 2014 opnieuw vastgesteld). In de nota staan welstandscriteria die burgemeester en wethouders gebruiken bij de beoordeling of een bouwplan redelijkerwijs voldoet aan de eis van welstand, met als doel een bijdrage te leveren aan het behoud en de verbetering van het woonmilieu en de aantrekkelijkheid van onder andere het buitengebied. Deze criteria zijn algemeen en gaan niet in op specifieke kenmerken van locaties waar nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden.

Het welstandsbeleid is gericht op het handhaven, herstellen en versterken van gewaardeerde of gewenste ruimtelijke karakteristieken en de samenhang binnen het gebied of object. In beheerssituaties gebeurt dit vooral via regels en toetsing, terwijl in ontwikkelingssituaties het accent ligt op het faciliteren en stimuleren van kwaliteit.

In de Welstandsnota wordt de gemeente onderverdeeld in een aantal deelgebieden. Elk gebied binnen de gemeente is een 'welstandsniveau' toebedeeld. Dit welstandsniveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht de gemeente aan een gebied zal geven en in welke mate de gemeente welstand zal inzetten om er de ruimtelijke kwaliteit te bevorderen. Ook kan een welstandsniveau gelden voor een bepaalde groep van bouwwerken of een ruimtelijke structuur. Een ontwikkelingsgebied kan als men dat wenst tijdelijk een hoger welstandsniveau krijgen toebedeeld. Het welstandsbeleid van Oldebroek kent vier welstandsniveaus. Voor de locatie geldt welstandsniveau 4.

Welstandsniveau 4 (welstandsvrij) betekent dat bouwplannen bij de aanvraag niet worden getoetst aan welstandscriteria.

Door het Gelders Genootschap zijn uitgangspunten en randvoorwaarden opgesteld.

3.3.7 Volkshuisvesting

In het Kwalitatief Woningbouwprogramma (KWP) geeft de gemeente aan dat zij voldoende woningen wil realiseren voor de opvang van de eigen woningbehoefte. De gemeente wil daarbij een gedifferentieerde woningvoorraad realiseren, zodat verschillende alternatieven kunnen worden aangeboden aan mensen met binding aan de gemeente Oldebroek.

In het KWP is rekening gehouden met de aanwezige behoefte aan wonen (en werken) in het buitengebied zonder daarvoor extra bouwlocaties toe te voegen. Functieverandering van gebouwen in het buitengebied moet bijdragen aan een impuls voor de leefbaarheid, vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. In dit plan wordt echter wel een woning toegevoegd in het buitengebied omdat nieuwbouw op de slooplocatie niet mogelijk is.

3.3.8 Bed en Breakfast

In de gemeentelijke beleidsnota 'Recreatie & Toerisme, Ruimtelijke aspecten' (2010) de diversiteit en de kwaliteitsverbetering in het aanbod van verblijfsaccommodaties gestimuleerd. Achterliggend doel is de verbreding van het toeristisch product. De nota wijst op de behoefte aan meer toeristische overnachtingsmogelijkheden in de gemeente. Daarnaast is er behoefte aan meer rustpunten langs de diverse routenetwerken in het buitengebied, waaronder de lange afstand wandel- en fietsroutes en het fietsknopennetwerk Veluwe.

Bed en breakfast voorzieningen worden beschouwd als een welkome aanvulling op het toeristische aanbod. Bed en breakfast voorzieningen zijn daarom in de gehele gemeente toegestaan, mits er wordt voldaan aan een aantal beleidsregels. In hoofdlijnen moeten de voorzieningen een kwaliteitsimpuls zijn voor het landelijke gebied. In de notitie 'Bed en breakfast in de gemeente Oldebroek' (2009) wordt aangegeven welke beleidsregels van toepassing zijn en hoe de functie planologisch verankerd wordt in nieuwe bestemmingsplannen.

3.3.9 Beleid aan huis verbonden beroep of bedrijf

De gemeente Oldebroek staat aan huis verbonden beroepen of bedrijven toe. Daarvoor is een aantal voorwaarden geformuleerd: de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep en/of een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit mag niet meer bedragen dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte van de woning inclusief bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een maximum van 100 m2.

Dit beleid is verwerkt in de planregels behorende bij dit bestemmingsplan en daarmee van toepassing voor het plangebied.

3.4 Conclusie

Het voorgenomen initiatief is niet in strijd met het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Cultuurhistorie

4.1.1 Algemeen

Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als 'sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling'. Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwwerken, al dan niet met een status als monument. Bepaalde landschappelijke elementen als houtwallen, bosjes, bomen, waterlopen etc., kunnen een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen in verband met de ontstaans-, bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de streek. In het bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen om deze geschiedenis te behouden cq. de waarden te beschermen.

4.1.2 Archeologie

Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische resten in de bodem kunnen aantasten moeten rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.

Aanwezige archeologische waarden

Uitgangspunt binnen het bestemmingsplan is het veiligstellen van de aanwezige (en aangetoonde) archeologische waarden. De gebieden waar het daarbij concreet om gaat staan aangegeven op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) die de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) samen met de provincie Gelderland heeft opgesteld. Hieruit blijkt dat voor het onderhavige plangebied het opnemen van een beschermende regeling niet noodzakelijk is, omdat er op het perceel geen aanwezige en/of aangetoonde waarden voorkomen.

Te verwachten archeologische waarden

De locaties waar verwacht wordt archeologisch erfgoed te vinden staan aangegeven op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW). Het onderhavige plangebied ligt in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde. In het plangebied zijn geen bekende archeologische waarden aanwezig en ook uit de omgeving zijn geen archeologische vondsten bekend.

De gemeente Oldebroek is voornemens een afzonderlijke regeling op te nemen in de monumentenverordening met een gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart. Tot dat moment zal ieder project binnen het plangebied afzonderlijk archeologisch getoetst worden.

Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz)

De Wamz betreft een wijziging van de Monumentenwet 1988 voor wat betreft archeologische monumentenzorg, die op 1 september 2007 in werking is getreden. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Het archeologisch bodemarchief is de grootste bron voor de geschiedenis van Nederland. Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van dit erfgoed in situ (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden.

Om te voorkomen dat door de koppeling van de bescherming van archeologische waarden met het bestemmingsplan ook de hele kleine ruimtelijke ingrepen aan een afweging ten aanzien van archeologie onderhevig zijn, is artikel 41a aan de Monumentenwet 1988 toegevoegd. Dit artikel regelt dat bij ingrepen onder de 100 m2, waarvoor een omgevingsvergunning wordt aangevraagd geen verplichtingen ten aanzien van archeologie worden opgelegd.

Omdat de grens van 100 m2 in het buitengebied aan de lage kant is, maar in een binnenstad te hoog kan zijn, is in het artikel ook opgenomen dat de gemeenteraad een afwijkende oppervlakte kan vaststellen.

Dit artikel is ook opgenomen om particulieren niet voor onredelijke kosten voor archeologie te plaatsen, bovendien is archeologisch (voor)onderzoek met een zeer klein oppervlak ook voor de archeologie weinig zinvol. Genoemde grenzen zullen uitgewerkt worden in de monumentenverordening van de gemeente Oldebroek. Totdat de gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart is opgesteld moet er tussentijds conform de Wamz mee om worden gegaan.

Bij projecten die groter zijn dan 100 m2 moet een archeologische toets plaatsvinden zodra er sprake is van te verwachten archeologische waarden. Bij zowel een omgevingsvergunning voor het bouwen als een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden moet er een toets plaatsvinden of een archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Hierbij zal bij de regionaal archeoloog of bij de provinciaal archeoloog advies worden ingewonnen. Zodra er een eigen gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart is vastgesteld, zal deze een rechtstreekse werking krijgen via de monumentenverordening.

4.1.3 Onderzoek

De regioarcheoloog van Regio Noord Veluwe heeft in september 2014 een milieukundig booronderzoek begeleid voor het gebied waar de woning wordt gerealiseerd.

De archeoloog heeft vastgesteld dat de bouwvoor met een zeer scherpe overgang direct op het gele dekzand ligt. Er is geen bodemvorming aanwezig zodat er geen kans is dat er nog archeologische sporen aanwezig zijn. Midden op de akker is de bouwvoor iets dikker dan langs de straat. Dat heeft volgens de archeoloog ongetwijfeld te maken met de jarenlange landbouwactiviteiten waarbij de dekzandrug iets is afgevlakt. De mail van de archeoloog is als Bijlage 1 Mail archeoloog toegevoegd bij dit plan.

4.1.4 Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

Cultuurhistorische waarden in de gemeente Oldebroek Cultuurhistorische analyse 1993

De Oostendorperstraatweg is een oude weg over de zandrug. De bebouwing is van oudsher op deze hoge dekzandrug gelegen. Door de hogere ligging vormde het een goede woonplaats tussen de natte en lage veengebieden die ook lange tijd nog onder invloed waren van de Zuiderzee. Bebouwing concentreerde zich met name aan de randen van de zandrug zoals de Eekterweg en de Zwarteweg. Deze bebouwing vormt en harde grens met de open polder. Richting het noorden is de overgang naar de polder minder abrupt.

In het plangebied zelf is geen sprake van cultuurhistorische waarden. In de directe omgeving van het plangebied is eveneens geen sprake van cultuurhistorische waarden waar met de herontwikkeling van het plangebied rekening mee moet worden gehouden of waarop de woningbouwontwikkeling mogelijk van invloed kan zijn.

4.1.5 Conclusie

Er is vanuit de archeologie en cultuurhistorie geen aanleiding om een vervolgonderzoek in te stellen naar de aanwezigheid van archeologische waarden.

4.2 Bodem

4.2.1 Algemeen

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).

4.2.2 Onderzoek

In september 2014 heeft Boluwa Eco Systems BV een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd naar eventuele aanwezigheid van verontreiniging va grond en grondwater. Doel van het onderzoek is het vaststellen van eventuele verontreiniging van grond en grondwater van de locatie en een globaal inzicht te verschaffen in de aard, plaats en concentratie van eventuele verontreinigende stoffen.

Het vooronderzoek is uitgevoerd volgens de Nederlandse Norm NEN 5725. Er is een standaard vooronderzoek uitgevoerd. Uit de geraadpleegde bronnen kan niet worden opgemaakt dat er mogelijk bodembedreigende activiteiten in het plangebied hebben plaatsgevonden.

In totaal zijn 8 boringen uitgevoerd tot een variabele diepte van 0 tot 3,60 m/mv.

Geanalyseerd zijn:

  • 1 grondmengmonster bovengrond.
  • 1 grondmengmonster ondergrond.
  • 1 grondmengmonster uit de peilbuis.

Op basis van de resultaten van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat er in de bovengrond en in de ondergrond geen verhoogde gehalten zijn aangetoond.

In het grondwater zijn licht(>streefwaarde) verhoogde gehalten barium en koper aangetoond. De aangetroffen licht verhoogde gehalten zijn waarschijnlijk van natuurlijke oorsprong. Zware metalen kunnen van nature in de ondergrond aanwezig zijn. In de loop der jaren zijn deze metalen uitgespoeld naar het grondwater.

4.2.3 Conclusie

De resultaten van het verkennend bodemonderzoek geven geen milieu hygiënische belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging en het verkrijgen van een bouwvergunning op het perceel.

Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 2 Bodemonderzoek toegevoegd bij dit plan.

4.3 Ecologie

In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met het Europees en nationaal beleid en wetgeving ten aanzien van de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

Om inzicht te krijgen in de huidige natuurwaarden in en om het plangebied en de eventuele gevolgen van de geplande ontwikkelingen op de aanwezige waarden, dient nagegaan te worden of in of nabij het plangebied sprake is van gebieden die zijn aangewezen als onderdeel van het Gelders Natuur Netwerk (GNN) of van gebieden die zijn aangewezen als Speciale Beschermingszone (SBZ) in de zin van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn.

Soortenbescherming

Bij de soortenbescherming is de Flora- en faunawet van belang. In deze wet is bepaald dat beschermde dieren, die in de wet zijn of worden aangewezen, niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden, dat planten niet geplukt of verzameld mogen worden en dat het niet is toegestaan om nesten, holen of andere voortplantingsplaatsen of vaste rustplaatsen te beschadigen, te vernietigen of te verstoren. De Flora- en faunawet gaat uit van het 'nee, tenzij' principe. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken.

4.3.1 Onderzoek

Op basis van de aard van de ruimtelijke ingrepen, de ligging binnen de bebouwde kom en de afstand tot beschermde natuurgebieden wordt ingeschat dat de beoogde plannen geen negatieve effecten hebben op de in de omgeving aanwezige Natura 2000-gebieden, Beschermde natuurmonumenten, Gelders Natuur Netwerk (GNN) of belangrijke natuurwaarden buiten de EHS. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Veluwerandmeren gelegen op een afstand van circa 2900 meter ten noorden van het plangebied. De dichtstbijzijnde GNN (verweven gebied) ligt op circa 250 meter in zuidoostelijke richting. Het dichtstbijzijnde weidevogelgebied betreft Polder Oosterwolde, op circa 1 kilometer afstand van het plangebied.

Aangetroffen en te verwachten soorten

  • In het plangebied zijn geen beschermde en bedreigde plantensoorten aangetroffen en deze worden ook niet verwacht.
  • Er zijn geen vaste verblijfplaatsen en potentiele vliegroutes van vleermuizen aanwezig in het plangebied. Het plangebied wordt vermoedelijk beperkt gebruikt als foerageergebied door enkele vleermuizen.
  • Verspreid in het plangebied zijn (in beperkte mate) vaste verblijfplaatsen van enkele algemeen voorkomende, laag beschermde, zoogdiersoorten zoals Konijn, Veldmuis, Bosspitsmuis, Huisspitsmuis, Mol en Bosmuis te verwachten.
  • Aan de oostgrens van het plangebied, nabij een braamstruweel buiten het plangebied, is een mestputje met uitwerpselen aangetroffen van de strikt beschermde Das (Ffwet-tabel 3). Er zijn geen dassenwissels of sporen van bewoning (dassenburcht) waargenomen. Het betreft hier sporen van een incidenteel foeragerend dier. Er is geen sprake van een vaste verblijfplaats in of nabij het plangebied. De voorgenomen bouw van een woning met bijgebouw aansluitend op de lintbebouwing langs de Oostendorperstraatweg heeft geen negatieve effecten op incidenteel foeragerende dassen. Het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet of het nemen van mitigerende maatregelen is dan ook niet aan de orde. Vaste verblijfplaatsen van overige juridisch zwaar beschermde grondgebonden zoogdiersoorten (zoals Eekhoorn en Steenmarter) worden niet verwacht omdat geen geschikt leefgebied of sporen zijn aangetroffen in het plangebied.
  • In het plangebied zijn geen locaties aanwezig die geschikt zijn als broedlocatie voor broedvogels met jaarrond beschermde nesten. Overige broedvogels met jaarrond beschermde nestlocaties worden niet verwacht binnen de invloedsfeer van de plannen. Het plangebied is mogelijk geschikt als broedbiotoop voor Kievit en Scholekster. Langs de randen zijn algemene broedvogels van houtopstanden en struweel te verwachten zoals Merel, Roodborst, Winterkoning, Heggenmus, Houtduif, Groenling en Vink.
  • Permanent oppervlaktewater ontbreekt in het plangebied waardoor vissen en voortplanting van amfibieën kunnen worden uitgesloten. Overwintering van laag beschermde, algemene amfibieën zoals Kleine watersalamander, Gewone pad en Bruine kikker wordt in het plangebied alleen in de strooisellaag onder de houtopstanden verwacht.
  • Verblijfplaatsen van zwaar beschermde amfibieën, reptielen, libellen, dagvlinders en andere ongewervelden zijn niet aangetroffen en worden op basis van biotoopkenmerken en bekende verspreidingsgegevens ook niet in het plangebied verwacht.
4.3.2 Conclusie

Een vervolgtraject in het kader van de Natuurbeschermingswet en GNN-beleid is niet noodzakelijk.

Er zijn geen beperkingen met betrekking tot beschermde flora en fauna met uitzondering van broedvogels.

Werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen.

Voor aanwezige en te verwachten laag beschermde zoogdier- en amfibieën soorten met verblijfplaatsen in het plangebied geldt, bij ruimtelijke ingrepen, vrijstelling van de verbodsartikelen van de Flora- en faunawet. Het nemen van verplichte vervolgstappen is voor deze soorten in deze situatie dan ook niet aan de orde.

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de plannen. Het ecologisch onderzoek is als Bijlage 3 Quickscan ecologie toegevoegd bij dit plan.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Algemeen

Het beleid op het gebied van de externe veiligheid heeft als doel zowel individuele als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Daarbij kan het niet alleen gaan om ongevallen die te maken hebben met bedrijven die gevaarlijke stoffen opslaan (stationaire bron), maar ook om een ongeval veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen.

Inrichtingen

Het externe veiligheidsbeleid voor inrichtingen heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Op grond van deze benadering worden in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) grenzen gesteld aan de risico's, waarbij gelet wordt op de kwetsbaarheid van functies in de omgeving. De risico's worden daarbij in twee maten gemeten: een plaatsgebonden risico (voor individuen) en een groepsrisico (voor groepen mensen).

Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt voor nieuwe situaties een harde grenswaarde van 10-6. Voor bestaande situaties geldt een tijdelijke grenswaarde van 10-5 (tot 3 jaar na het vaststellen van een bestemmingsplan). Voor sommige bedrijven - bijvoorbeeld met koelinstallaties met ammoniak als koudemiddel - zijn in de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) vaste afstanden tot gevoelige functies vastgelegd. Ten aanzien van het groepsrisico zijn geen grenswaarden vastgesteld, maar gelden richtwaarden gekoppeld aan een verantwoordingsplicht.

In het bestemmingsplan dient bij de bestemmingskeuzen rekening te worden gehouden met de grenswaarden, richtwaarden en afstanden uit het Bevi. Concreet betekent dit dat nieuwvestiging van risicovolle inrichtingen wordt uitgesloten. Voor de bestaande risicovolle inrichtingen geldt dat deze planologisch worden vastgelegd in hun huidige omvang.

In het onderhavige bestemmingsplan is ten aanzien van externe veiligheid het uitgangspunt, dat wordt voldaan aan de eisen die voortvloeien uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), dat op 27 oktober 2004 in werking is getreden. Dit besluit heeft grote gevolgen voor de ruimtelijke ordening. Bij het plannen van risicogevoelige objecten in de omgeving van een risicovolle inrichting moet nu op bindende wijze rekening worden gehouden met de mogelijke invloed van die inrichting.

Uit inventarisatie blijkt dat zich rond de onderhavige locatie geen inrichtingen bevinden die een mogelijk risico vormen voor de omgeving.

Buisleidingen

In of nabij het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is door het ministerie van Verkeer en Waterstaat vastgelegd in de 'Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen'. Hierover is vervolgens een 'Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' verschenen waarin dit beleid verder is uitgewerkt en verduidelijkt.

Sinds 1 april 2015 zijn het "Besluit externe veiligheid transportroutes" en de "Regeling Basisnet" in werking getreden.

Door het "Besluit externe veiligheid transportroutes" wordt het verplicht transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd vast te leggen in het bestemmingsplan.

Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) aan de gemeenten duidelijkheid te bieden over de maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Die maximaal toelaatbare risico's worden met de bijbehorende risicozones voor alle relevante spoor-, weg- en vaarwegtrajecten in tabellen vastgelegd. Het Basisnet bestaat uit drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Doelen van het Basisnet zijn:

  • Gevaarlijke stoffen kunnen vervoeren tussen de belangrijkste industriële plaatsen in Nederland en het buitenland, ook in de toekomst.
  • Risico's voor omwonenden langs de routes binnen wettelijke grenzen houden.
  • Duidelijkheid verschaffen aan gemeenten over waar wel/niet gebouwd mag worden.

Er bevinden zich routes van gevaarlijke stoffen in de directe omgeving van het plan die een belemmering kunnen vormen.

4.4.2 Onderzoek

Risicokaart Gelderland
Aan hand van de Risicokaart Gelderland is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Gelderland staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG137-VG01_0009.jpg"

Uitsnede van de Risicokaart  

Uit de inventarisatie blijkt dan ook dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
4.4.3 Conclusie

Er bevinden zich geen inrichtingen, buizen en/of transportroutes die een belemmering vormen voor de realisering van de beoogde plannen.

4.5 Geluid

4.5.1 Algemeen

Ter beperking van geluidshinder worden in de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones gedefinieerd rondom belangrijke geluidsbronnen (gezoneerde industrieterreinen, verkeerswegen en spoorwegen). Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied, waar voor bouwplannen en bestemmingsplannen een akoestische toetsing dient te worden uitgevoerd.

Wegverkeerslawaai

In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft. Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/h-gebied of in een woonerf. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg.

Het onderhavige perceel ligt aan de Oosterdorperstraatweg, waar 60 km/h mag worden gereden.

Spoorlawaai

De spoorlijn Amersfoort - Zwolle (lijn 253) heeft een zonebreedte van 300 meter ter weerszijden van de spoorlijn, gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf. Het plangebied ligt op ruime van de geluidszone van de spoorlijn.

Industrielawaai

Geluid afkomstig van bedrijven vormen geen milieubelasting in de omgeving. Voor bedrijven gelden de geluidsvoorschriften behorend uit een Algemene Maatregel van Bestuur (bijv. Activiteitenbesluit) of de voorschriften behorend bij een omgevingsvergunning. Daarmee wordt een aanvaardbaar geluidsniveau bij de in het plangebied gelegen geluidsgevoelige objecten gewaarborgd. In de huidige situatie zijn er in het plangebied geen geluidsknelpunten.

4.5.2 Onderzoek

In verband met de realisatie van de woning wordt een ruimtelijke procedure doorlopen. In het kader van deze procedure is conform het gestelde in de Wet geluidhinder (Wgh) door Windmill in oktober 2014 een onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting ten gevolge van zoneringsplichtige geluidbronnen waarvan de zone het plangebied overlapt. De planlocatie is gelegen binnen de wettelijk vastgestelde zone van de Oostendorperstraatweg. De geluidbelasting is getoetst aan het stelsel van voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden uit de Wet geluidhinder.

Het onderzoek is uitgevoerd volgens de regels van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012.

De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Oostendorperstraatweg bedraagt ten hoogste 54 dB na aftrek van de correctie zoals bedoeld in artikel 110g van de Wet geluidhinder. Omdat maatregelen aan de bron en in de overdracht stuiten op overwegende bezwaren wordt het bevoegd gezag verzocht om een hogere waarde van 53 dB te verlenen, met inachtname van de maatregelen ter plaatse van de woning, waardoor voor de voorgevel op de eerste verdieping geen toets aan de Wet geluidhinder hoeft plaats te vinden.

Bij het realiseren van de woning dienen de gevels wel een voldoende karakteristieke geluidwering te hebben zodat een binnenniveau van 33 dB gerespecteerd blijft. Bij het ontwerpen van de woning wordt hier rekening mee gehouden door een geluidsgevoelige ruimte te realiseren aan de geluidluwe zijde.

4.5.3 Conclusie

Bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde moet een hogere grenswaardeprocedure worden gevolgd. Indien dat goed is doorlopen, zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect geluid. Het akoestisch onderzoek is als Bijlage 4 Akoestisch onderzoek toegevoegd aan dit plan.

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Algemeen

Op 15 november 2007 is de zogeheten 'Wet luchtkwaliteit' in werking getreden. Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging van de 'Wet milieubeheer' op het gebied van luchtkwaliteitseisen bedoeld. De 'Wet luchtkwaliteit' vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005'.

De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het 'Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)'. De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'Niet in betekenende mate (NIBM)' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor een ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate bijdragen' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Het betreft de volgende categorieën:

  • kantoorlocaties groter dan 33.333 m² bruto vloeroppervlak bij één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties groter dan 66.667 m² bruto vloeroppervlak met twee ontsluitingswegen;
  • woningbouwlocaties met meer dan 500 woningen met één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met meer dan 1000 woningen met twee ontsluitingswegen;
  • voor projecten die combinaties hiervan vormen geldt een speciale formule, zie bijlage 3b van de Regeling NIBM;
  • projecten die gebruik maken van dezelfde ontsluitingsstructuur dienen bij elkaar te worden opgeteld.
4.6.2 Conclusie

Ten behoeve van het onderhavige bestemmingsplan is het uitvoeren van berekeningen niet nodig, omdat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging ter plaatse (conform besluit NIBM). De luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan.

4.7 Milieuzonering

Voor een goede ruimtelijke ordening moet aandacht worden besteed aan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Om dit te voorkomen moet tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige bestemmingen (zoals woningen) voldoende afstand in acht genomen worden. Voor het bepalen van deze afstanden wordt getoetst conform:

  • VNG Handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009).
  • Wet milieubeheer.

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, wordt in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

De publicatie "Bedrijven en milieuzonering" van de VNG is gebruikt bij de zonering rond bedrijven. De publicatie deelt bedrijven onder in categorieën op basis van de ingeschatte milieubelasting. Per milieucategorie gelden richtafstanden tot de woonwijken.

Milieucategorie   Aan te houden afstand tot woonwijken (zone)  
1   0 tot 10 meter  
2   30 meter  
3.1   50 meter  
3.2   100 meter  
4.1   200 meter  
4.2   300 meter  
5.1   500 meter  
5.2   700meter  
5.3   1.000 meter  
6   1.500 meter  

Uit onderzoek blijkt dat de bedrijven in de directe omgeving maximaal milieu categorie 3 hebben. Hiervoor geldt een minimale afstand van 100 meter. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 5 Milieuzonering toegevoegd bij dit plan.

Conclusie

Het perceel is niet gelegen in een milieuzone van een bedrijf. De bedrijven zijn gelegen op een afstand van ruim 200 meter. De realisatie van de nieuwe woning levert voor de bedrijven in de omgeving geen problemen op.

4.8 Water

4.8.1 Algemeen

De waterhuishouding in het plangebied zal veranderen. In de huidige situatie is namelijk het perceel niet verhard. Het verharde oppervlak zal door de bebouwing toenemen.

Om in een zo vroeg mogelijk stadium inzicht te krijgen in het meest gewenste waterbeheer en de daarmee gepaard gaande inrichtingsmaatregelen is de zogenoemde watertoets uitgevoerd. Verplicht onderdeel daarvan is de “waterparagraaf”. Bij de opzet van de waterparagraaf is aangesloten bij de eisen voor kleine plannen uit de gemeentelijke notitie “Implementatie watertoets gemeente Oldebroek”.

4.8.2 Beleid

Tot 1 november 2003 had de watertoets uitsluitend een bestuurlijke status, gebaseerd op de afspraken gemaakt in de startovereenkomst 'Waterbeheer in de 21e eeuw'. Met ingang van 1 november 2003 is de watertoets ook wettelijk verplicht bij gemeentelijke, provinciale en regionale structuurvisies, bij bestemmingsplannen en bij afwijkingen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

De watertoets omvat het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in de vermelde ruimtelijke plannen en besluiten.

In het Waterplan Oldebroek 2009-2015 'Water waarderen!' worden uitgangspunten, randvoorwaarden en streefbeelden weergegeven. De gemeente wil een gezond en veerkrachtig watersysteem realiseren met het oog op een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving. Hierbij wordt rekening gehouden met de ontwikkelingsmogelijkheden van een duurzaam watersysteem, een duurzame waterketen en de overige aangrenzende beleidsterreinen. Onderdeel hiervan is het gemeentelijk beleid ten aanzien van duurzaam watergebruik dat erop is gericht om zo weinig mogelijk schoon hemelwater via de riolering af te voeren. Hoofdverantwoordelijke voor het waterbeheer is het 'Waterschap Veluwe en Vallei'.

De Riool aansluit- en afkoppelverordening schrijft voor dat hemelwaterafvoer bij nieuwbouw dient te worden afgekoppeld en geïnfiltreerd te worden in de grond.

4.8.3 Riolering en afvoer hemelwater

Met betrekking tot het plangebied geldt dat het hemelwater zal worden gescheiden van het vuile afvalwater. Het afvalwater wordt afgevoerd middels het bestaande rioleringssysteem. Het hemelwater, afkomstig van het bebouwd oppervlak, wordt afgevoerd naar de aan te leggen waterpartij op het perceel. Hemelwater wordt zoveel mogelijk op het eigen terrein in de bodem geïnfiltreerd.

4.8.4 Grondwaterbeschermingsgebied

Het plangebied is niet gelegen binnen een grondwaterbeschermingsgebied. De nieuwe ontwikkelingen in het onderhavige plangebied hebben geen grootschalige veranderingen voor het watersysteem tot gevolg. Wel gelden de uitgangspunten ten aanzien van de riolering en de afvoer van hemelwater. De waterparagraaf wordt voor goedkeuring naar het Waterschap Veluwe gezonden.

4.8.5 Grondwaterfluctuatiezone

Als de verwachte klimaatsveranderingen doorzetten, dan zal de hoeveelheid neerslag toenemen. Ook op de Veluwe zal dit gebeuren en de verwachting is dat daardoor de grondwaterstand zal stijgen.

Op de flank van de Veluwe zal er - behalve in bestaand bouwgebied - ook in nieuw in te richten (en te her inrichten) gebied wateroverlast kunnen ontstaan als er geen maatregelen worden genomen. Te denken valt hierbij aan ondergelopen kelders, natte kruipruimten, vocht in huizen/gebouwen, aantasting van wegen en hogere waterpeilen en afvoeren.

In deze zone op de flanken van de Veluwe - de zogenaamde grondwaterfluctuatiezone - is er een verhoogd risico op grondwateroverlast. Het is van belang - nu er een beeld is van de begrenzing van deze risicovolle grondwaterfluctuatiezone - om bij de inrichting of herinrichting van stedelijk gebied hier rekening mee te houden en maatregelen te nemen. De stijging van de grondwaterstand in de grondwaterfluctuatiezone zal van plaats tot plaats kunnen verschillen, maar bij de provincie Gelderland wordt rekening gehouden met een lokale stijging tot circa 80 centimeter.

Het plangebied is niet gelegen in de grondwaterfluctuatiezone (zie navolgende afbeelding)

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG137-VG01_0010.jpg"

Uitsnede grondwaterfluctuatiezone

4.8.6 Onderzoek

Voor dit plan is de digitale watertoets uitgevoerd. De watertoets en de samenvatting zijn als Bijlage 6 Watertoets en Bijlage 7 Samenvatting watertoets toegevoegd bij dit plan. Op basis hiervan heeft het Waterschap Vallei en Veluwe voor dit plan een positief wateradvies gegeven.

4.8.7 Conclusie

Het aspect water is geen belemmering voor dit plan.

4.9 M.e.r.- beoordeling

4.9.1 Algemeen

Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:

  • 1. Uit toetsing aan de hand van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) blijkt dat het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planMER-plichtig, besluit m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor (bestemmings)plannen dient te worden getoetst aan de activiteiten en drempelwaarden van onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r.. In het geval de activiteit genoemd wordt in onderdeel D, maar die onder de drempelwaarden vallen, dan is een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' nodig. Bij de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kernmerk potentieel effect). Zijn belangrijke nadelige milieugevolgen uitgesloten, dan is niet alsnog een (plan)m.e.r. (-beoordeling) op grond van het Besluit m.e.r. noodzakelijk.
  • 2. In het geval van een (bestemmings)plan: indien een 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is vanwege de in het plan opgenomen activiteiten. Een passende beoordeling is verplicht indien significante negatieve effecten op Natura 2000 gebieden niet zijn uit te sluiten;
  • 3. Wanneer Provinciale Staten in haar provinciale milieuverordening activiteiten hebben aangewezen, aanvullend op de activiteiten in het Besluit m.e.r., die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.
4.9.2 Onderzoek

Het bestemmingsplan biedt een juridische-planologische regeling voor het omzetten van een agrarische bestemming in een woonbestemming. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt (wonen) valt onder categorie "D 11.2 uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen". De drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden of zijn niet van toepassing (oppervlakte van 200 ha. of meer, 2000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer). Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling zal blijken of niet alsnog een m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. moet worden doorlopen. In de volgende paragraaf wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' behandeld.

De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied (Veluwe) bedraagt circa 2.900 meter. Gelet op de soort activiteit (wonen) en de afstand tot aan het Natura 2000 gebied, is geoordeeld dat is uit te sluiten dat er significante negatieve effecten optreden op het Natura 2000 gebied. Dit betekent dat er geen 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een planMER-plicht.

De Provinciale Staten van Gelderland hebben momenteel geen activiteiten aangewezen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Derhalve is er via dit spoor ook geen sprake van een planMER-plicht voor dit bestemmingsplan.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Zoals is aangegeven, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Dit is het geval bij dit bestemmingsplan. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kernmerk potentieel effect).

Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.

4.9.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan maakt geen activiteiten mogelijk die grote nadelige gevolgen hebben voor het milieu. Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is dan ook niet verplicht. Er is daarom geen MER opgesteld.

4.10 Verkeer

4.10.1 Parkeren

Op 2 oktober 2014 heeft de gemeente de Parkeernota 2014 vastgesteld. Voor parkeren in het buitengebied geldt dat het op eigen terrein moet worden gerealiseerd dan wel dat alternatieven zijn geregeld. Parkeren op de openbare weg ('in de berm') is niet wenselijk. Voor de woning is volgens de Parkeernota 2014 afgerond drie parkeerplaatsen nodig.

In de nota zijn parkeernormen per functie opgenomen. Deze zijn afgeleid uit kencijfers van de CROW richtlijnen (ASVV 2012, landelijke norm). Voor een herbestemming als onderhavig plan is een stappenplan opgenomen, waarbij eerst gekeken wordt naar de huidige situatie om vervolgens te bepalen wat de parkeerbehoefte is in de toekomstige situatie.

In de huidige situatie is er geen parkeerprobleem. In de toekomstige situatie worden minimaal drie parkeerplaatsen op eigen terrein aangelegd.

4.10.2 Verkeersafwikkeling

De Oostendorperstraatweg is gecategoriseerd als erftoegangsweg buiten de bebouwde kom met een maximum snelheid van 60 km/uur. In principe wordt er vanuit "Duurzaam Veilig (Verkeer)" geen maximumgrens gesteld aan de intensiteit van het autoverkeer. Echter hoe hoger de intensiteit, hoe groter de kans op overlast. In de praktijk wordt voor genoemde erftoegangswegen 5.000 motorvoertuigen per etmaal (mvt/etmaal) gehanteerd. De Oostendorperstraatweg is echter smal, er is geen sprake van ongestoord passeren en dat betekent een lagere snelheid. Een maximale capaciteit 2.000 mvt/dag is daarom acceptabel.

Aangezien het hier gaat om een toename van één woning, zal de verkeersintensiteit nagenoeg niet toenemen.

Hoofdstuk 5 Planuitgangspunten

In 2014 is door de ervenconsulent van het Gelders Genootschap in overleg met de gemeente Oldebroek en de initiatiefnemer, een advies voor het plan opgesteld. Dit advies geeft uitgangspunten en randvoorwaarden voor het ruimtelijk ontwerp voor het erf en de bebouwing. Het maakt de ambitie duidelijk en geeft inspiratie voor het plan. Het vormt een kader bij de welstandsadvisering en de vergunningverlening.

Het plan vormt de afronding van het bestaande oude lint. De locatie sluit aan op de lintbebouwing aan de zuidkant van de weg, waardoor het doorzicht op het achterland zo breed mogelijk blijft. Het erf sluit qua uitstraling aan bij de bestaande bebouwing in het lint en wordt bij voorkeur parallel aan de weg gesitueerd. Het erf is compact met een groen karakter van streekeigen beplanting. De bestaande beplanting op de kavelgrens blijft bestaan als een transparante bomenrij en waar nodig versterkt.

Bij inwoning mag de uitstraling van het gebouw en het erf niet veranderen. Men moet gebruik maken van dezelfde voordeur. Bij een grote schuur dient het volume verzacht te worden door enkele solitaire bomen. Een groen inrichtingsplan maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Landschap

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG137-VG01_0011.jpg"

Schets landschap

A = Het nieuwe erf sluit aan op de bestaande lintbebouwing zodat de doorzichten naar de open es op de zandrug zo breed mogelijk blijven.

B = Waardevolle open ruimten.

C = De landschappelijke beplanting langs de westelijke kavelgrens blijft behouden en wordt waar nodig aangevuld. Het mag een semitransparante bomensingel zijn zodat doorkijkjes over de zandrug behouden blijven.

D = De achtergrens van het nieuwe erf sluit aan bij de achtergrens van de bestaande erven. Bebouwing blijft binnen deze grens.

Erf en gebouwen

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG137-VG01_0012.jpg"

Schets erf en gebouwen

C = De bomenrij wordt doorgetrokken over het perceel.

D = De achtergrens van het erf sluit aan bij de bestaande erven. Bebouwing staat tussen deze grens en de weg.

E = De woning volgt met de noklijn bij voorkeur de weg of staat hier haaks op. De woning sluit qua bebouwingsbeeld aan bij de bebouwing in het lint. Eén laag met pannendak, landelijk en eenvoudig. Naar het landschap toe (zuid-oost) zijde kan de vormgeving wat vrijer, naar de weg is de uitstraling bescheiden. Gebruik natuurlijke materialen en gedempte kleuren.

F = De schuur staat achter op het erf, duidelijk meerdere meters achter de voorgevelrooilijn van de woning. Het bijgebouw heeft een agrarische uitstraling met donker kleurgebruik. Gebruik passende materialen zoals hout, bakstenen en voor het dak matte golfplaten of dakpannen.

G = Enkele solitaire en groepjes bomen verzachten de maat van de schuur en geven gelaagdheid aan het groen op het erf.

H = Een haag aan de voorzijde geeft het erf een groene plint en verbindt de bebouwing met het landschap.

I = Het erf wordt ontsloten met een oprit, beperk verharding tot het hoogst noodzakelijke en gebruik hiervoor natuurlijke materialen zoals (gebakken) klinkers of grind.

Streek eigen beplanting.

  • Solitair: kastanje, linde, walnoot (bij de woning), eiken (bij schuur).
  • Kavelgrensbeplanting: eik, berk.
  • Hagen: beuken, haagbeuken, veldsedoorn of liguster.
  • Boomgaard met appel, kers of peer.

In juli 2014 is door Landschapsbeheer Gelderland een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld. Dit landschappelijk inrichtingsplan borduurt verder op het ‘Advies Oostendorperstraatweg ong. Oosterwolde, Gemeente Oldebroek - Notitie Uitgangspunten en Randvoorwaarden 2014’ van het Gelders Genootschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG137-VG01_0013.jpg"

Landschappelijk inrichtingsplan

Het landschappelijk inrichtingsplan en bijbehorende tekening opgesteld door Landschapsbeheer Gelderland zijn als Bijlage 8 Landschappelijk inpassingsplan en Bijlage 9 Inrichtingsplan toegevoegd bij dit plan.

Inspiratiebeelden

Bebouwing bestaande uit één laag met pannendak, landelijk en eenvoudig. Naar het landschap toe kan vormgeving vrijer, naar de weg is de uitstraling bescheiden. Woning bestaat uit natuurlijke materialen en gedempte kleuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG137-VG01_0014.jpg"

inspiratie beeld voor een woning

De schuur heeft een agrarische uitstraling met donker kleurgebruik. Materialen voor de gevels toepassen zoals hout en baksteen en voor het dak matte golfplaten of dakpannen.

Het advies met uitgangspunten en randvoorwaarden is als Bijlage 10 Erfadvies toegevoegd bij dit plan.

Hoofdstuk 6 Toelichting op de plansystematiek

6.1 Het plan

In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. De planopzet is in overeenstemming met de RO-standaarden.

De regels

De regels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Het aantal regels is zo beperkt mogelijk gehouden. Alleen datgene is geregeld, wat werkelijk noodzakelijk is. Toch kan het in een concrete situatie voorkomen dat een afwijking van de regels gewenst is. Daarom zijn er in het plan afwijkingsmogelijkheden (met omgevingsvergunning) opgenomen. De uitvoering berust bij het bevoegd gezag, doorgaans burgemeester en wethouders. Deze afwijkingen maken kleine afwijkingen mogelijk binnen de aan de grond toegekende bestemming.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden de in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten. In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de op de verbeelding gegeven bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en zo nodig uit afwijkings- en specifieke gebruiksregels. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond. De hoofdstukken 3 en 4 bevatten regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen. Uit praktische overwegingen wordt de voorkeur gegeven om deze in een afzonderlijke paragraaf onder te brengen.

6.2 Toelichting op de plansystematiek

Wonen

Voor de woning in het plangebied is de bestemming 'Wonen' opgenomen.

Woning

De bouwregeling van deze bestemming omvat een aantal regels om het bestaande stedenbouwkundige beeld te bewaren, zonder dat dit leidt tot verstarring. De locatie krijgt een woonfunctie. Voor de nieuwe woning is een bouwvlakdiepte opgenomen. De woning mag een goot- nokhoogte hebben van maximaal 3,5 en 8 meter. Op de verbeelding is weergegeven dat er maximaal één woning mogelijk is.

Bijgebouwen

Bij de woning mogen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd, met een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 100 m2. De aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen slechts aan één zijde van de woning tot aan de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd, aan de andere zijgevel dient een afstand te worden bewaard van ten minste 3 meter tot de zijdelingse perceelgrens. De goothoogte van aan- en uitbouwen en van bijgebouwen bedraagt maximaal 3,5 meter en een bouwhoogte van maximaal 6 meter. De aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan te worden gebouwd; de bouwhoogte van overkappingen bedraagt maximaal 3 meter.

Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen onder bepaalde voorwaarden een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 200 m2 hebben (zie 3.4.1 onder e).

Nevenfuncties van woning

Men heeft de mogelijkheid om maximaal 40%, met een maximum van 100 m2, van de vloeroppervlakte van de woning inclusief de bijgebouwen, waaronder aan- en uitbouwen, te gebruiken voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit. Deze beroepsactiviteiten dienen zo klein van schaal te zijn, dat zij niet voldoen aan de bepalende criteria voor de meldings- of vergunningsplicht Wet milieubeheer.

Een afwijking van de gebruiksregels is opgenomen voor het onder voorwaarden aanbrengen van een bed en breakfast voorziening in de woning.

'Voorwaardelijke verplichting' voor landschappelijke inpassing

Voor nieuwe woning is een voorwaardelijke verplichting voor landschappelijke inpassing opgenomen. Er is een landschapsplan opgesteld waaraan voldaan moet worden, waardoor de kwaliteit in het buitengebied gegarandeerd wordt.

Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2'

Op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' is voor de locatie de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' opgenomen.

De bescherming richt zich onder andere op diepere grondwerkzaamheden welke aan een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden (voorheen: aanlegvergunning) zijn gekoppeld.

6.3 Handhaving

Handhaving neemt tegenwoordig een steeds belangrijker plaats in en staat ook in de gemeente Oldebroek hoog op de bestuurlijke en politieke agenda. Het grote belang dat de gemeente hieraan hecht, heeft in 2009 geleid tot vaststelling van de beleidsnota 'Integrale handhaving gemeente Oldebroek 2009'.

In deze beleidsnota worden de redenen genoemd waarom de gemeente handhaving belangrijk vindt. De bescherming van de kwaliteit en de veiligheid van de leefomgeving, de bescherming van rechten van derden en het voorkomen van rechtsongelijkheid zijn hier voorbeelden van. Daarnaast is het handhaven van gestelde regels in de gemeentelijke visie onmiskenbaar verbonden aan het stellen van de regels zelf. Regels worden immers gesteld, omdat de gemeente het belangrijk vindt dat bepaalde doelstellingen en kwaliteiten gehaald of beschermd worden en dan is het logisch dat er ook op toegezien wordt dat de gestelde regels ook daadwerkelijk nageleefd worden.

Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt ook dat de gemeente zijn handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waarvan alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. Op grond van de beleidsnota is binnen het totale gemeentelijk handhavingstakenpakket, naleving van de bestemmingsplannen één van de prioriteiten. Handhaving is voor de gemeente meer dan alleen met bestuurlijke sancties optreden tegen overtredingen. De gemeente hecht grote waarde aan het voorkomen van overtredingen, de zogenaamde preventieve handhaving. Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente stringent en in een zo vroeg mogelijk stadium op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beëindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar ter beschikking staande handhavingsinstrumenten. Dit heeft tot gevolg dat als er sprake is van een situatie die in strijd is met dit bestemmingsplan, hiertegen handhavend opgetreden zal worden.

Van handhaving zal alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten. In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is een artikel opgenomen waarin staat vermeld dat het verboden is om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Een overtreding van dit verbod is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook bij overtredingen die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid van het plan

Op basis van de voorgaande hoofdstukken kan worden geconcludeerd dat de beoogde functiewijziging, gelet op het planologisch beleid, de omgevingssituatie ter plaatse uitvoerbaar kan worden geacht. Geconcludeerd kan worden dat voor de gewenste ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting, waarin ook inzicht wordt gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Het uitvoeren van het plan heeft mogelijk financiële gevolgen. Deze gevolgen komen voor rekening van de initiatiefnemer. De economische uitvoerbaarheid hoeft derhalve niet te worden aangetoond. Er zal een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemers worden afgesloten zodat er geen financiële gevolgen voor de gemeente zijn.

Doordat voor dit plan een anterieure overeenkomst plus planschadeovereenkomst is opgesteld en afgesloten, is de economische uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan niet in het geding.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Met betrekking tot de inspraak bevat de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geen procedureregels en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Het betreft een ontwikkeling op slechts één perceel, die passend is binnen het provinciaal en gemeentelijk beleid. Het onderhavig plangebied is gering van omvang en de ruimtelijke consequenties zijn beperkt. Tevens raakt het plan geen (beleids)belangen van ketenpartners, zoals de provincie of het waterschap. Daarom is geen gelegenheid tot inspraak overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening geboden.

Besloten is om het bestemmingsplan als ontwerp ter inzage te leggen, uiteraard wel met behoud van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen.

Ook wordt het plan voorgelegd aan de overlegpartners in het kader van art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Van de te doorlopen procedure en daaraan verbonden ter inzage termijn wordt openbare kennisgeving gedaan volgens de wettelijk voorgeschreven kennisbronnen

Hoofdstuk 8 Overleg

8.1 Inspraak

Gezien de geringe omvang van het onderhavige plan is van het maken van een voorontwerp afgezien en is besloten om het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen, uiteraard wel met behoud van de mogelijkheid tot het eventueel indienen van zienswijzen. Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

8.2 Overleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Gelderland

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het plan aan de hand van het erfadviesrapport van het Gelders Genootschap als vooroverleg voorgelegd aan de provincie Gelderland. Bij mail van 13 mei 2014 heeft de provincie Gelderland een positief advies uitgebracht over het plangebied met het daaraan gekoppelde erftransformatierapport. Dit rapport is als Bijlage 10 Erfadvies toegevoegd aan dit bestemmingsplan. Per mail van 31 juli 2014 heeft de provincie aangegeven in te stemmen met de functiewijziging en de procedure in gang te zetten (zie Bijlage 11 Reactie Provincie).

Waterschap Vallei en Veluwe

In dit geval is de digitale watertoets uitgevoerd voor het plan. Hieruit kwam naar voren dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan is door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven. De betreffende mail van berichtte het Waterschap Vallei en Veluwe dat er geen waterbelangen worden geraakt.

Dit advies is als Bijlage 6 Watertoets en Bijlage 7 Samenvatting watertoets toegevoegd bij dit bestemmingsplan.

Er zijn door bovenstaande instanties geen zienswijzen ingediend.