direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Buitengebied, Eekterweg 14
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0269.BG141-VG01

TOELICHTING

behorende bij het bestemmingsplan Buitengebied, Eekterweg 14

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De initiatiefnemer wil gebruik maken van de regeling 'Functieveranderingsbeleid Vrijkomende Agrarische Bebouwing' van de gemeente Oldebroek. Het voormalig agrarisch bedrijfsgebouw op het perceel Eekterweg 14 te Oosterwolde zal hiervoor worden gesloopt. Daarnaast vindt er uitruil plaats van sloopmeters met de locatie Zuiderzeestraatweg 286/286A omdat er niet beschikt kan worden over voldoende aantal m2 te slopen bebouwing op het perceel Eekterweg 14 te Oosterwolde. In ruil hiervoor mag er in het kader van het Functieveranderingsbeleid Vrijkomende Agrarische Bebouwing één woning met bijgebouw worden teruggebouwd.

De huidige objectnummering 12B zal na verlening van de omgevingsvergunning voor de bouw van de woning gewijzigd worden in 14. Vooruitlopend daarop is in dit plan Eekterweg 12B aangeduid als Eekterweg 14.

De gemeente Oldebroek wil dat verandering van voormalige agrarische percelen bijdraagt aan de verbetering van ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. In verband hiermee vraagt de gemeente voor beide percelen een erftransformatie- en inrichtingsrapport waarmee de verbetering de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing voldoende worden gezekerd. Voor de locatie Zuiderzeestraatweg 286/286A is op 14 april 2015 een omgevingsvergunning verleend voor het vervangen van de bestaande woning en het bouwen van een bijgebouw.

Omdat de realisatie van de woning met bijgebouw niet past binnen het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied 2007" is het noodzakelijk voor het perceel Eekterweg 14 te Oosterwolde een nieuw bestemmingsplan op te stellen.

1.2 Onderdelen van het bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan omvat een toelichting, regels en een verbeelding. Naast deze inleiding, komt in hoofdstuk 2 de beschrijving van de bestaande situatie aan bod. In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van de relevante beleidskaders van de overheden, terwijl hoofdstuk 4 een uiteenzetting bevat over de randvoorwaarden en de milieuaspecten zoals geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid. Voorts wordt in dit hoofdstuk aandacht besteed aan verkeer en parkeren, flora en fauna, waterhuishouding, cultuurhistorie en archeologie. Hoofdstuk 5 is gewijd aan de planbeschrijving. In hoofdstuk 6 wordt de juridische opzet van dit plan toegelicht. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt behandeld in hoofdstuk 7. In hoofdstuk 8 worden de onderdelen inspraak, overleg en zienswijzen behandeld.

Ook is een aantal bijlagen toegevoegd. Dit betreffen rapportages/adviezen over gedane onderzoekingen.

Het hoofdonderdeel regels wordt verdeeld in een viertal hoofdstukken: inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs-/slotregels.

De regels en de verbeelding vormen de juridisch verbindende elementen van het bestemmingplan.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Ligging plangebied

Het plangebied ligt ten zuiden van de Eekterweg, ter hoogte van de aansluiting met de Westerweg ten westen van het dorp Oosterwolde. Op het perceel staat een voormalig agrarisch bedrijfsgebouw. Andere bebouwing is niet aanwezig. De gronden en het voormalig agrarisch bedrijfsgebouw werden gebruikt voor agrarische doeleinden. Na een tijdelijk ander gebruik van het voormalig agrarisch bedrijfsgebouw wordt dit opnieuw beschouwd als een voormalig agrarisch bedrijfsgebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG141-VG01_0001.png"

Luchtfoto: Globale ligging van het plangebied (rood omlijnd) ten westen van Oosterwolde 

2.2 Beschrijving plangebied

Aan de Eekterweg 14 ligt een voormalig agrarisch erf met een voormalig agrarisch bedrijfsgebouw. Op het perceel staat geen woning, de voormalige eigenaar woonde elders. De locatie zelf ligt tussen twee oudere erven waarbij de boerderijen georiënteerd zijn op de weg. De schuren staan veelal achter de boerderijen. Vanaf de Eekterweg zijn er tussen de erven door gave zichtlijnen naar het open polderlandschap in het zuiden.

Het reliëf en verschil in beplanting op het perceel laten de landschappelijke overgang van de zandrug naar de polder zien. Eiken op de hoge zandrug, wilgen en elzen richting de lage en venige polder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG141-VG01_0002.png"

Luchtfoto: Globale Ligging van het plangebied (rood en blauw omlijnd) aan de Eekterweg

Het rood omlijnde gebied betreft het toekomstige woonperceel. De overige gronden, blauw omlijnd, betreffende agrarische gronden die de huidige agrarische bestemming behouden. Beide deelgebieden vormen samen de begrenzing van het nieuwe plangebied.

2.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan Buitengebied 2007 van de gemeente Oldebroek. Op 15 december 2009 heeft de Raad van de gemeente Oldebroek het bestemmingsplan vastgesteld. Het bestemmingsplan Buitengebied 2007 is op 31 augustus 2011 onherroepelijk geworden

Het plangebied heeft in het bestemmingsplan Buitengebied 2007 de volgende bestemmingen:

  • Agrarisch -1 (lichtgroene kleur)
  • Waarde – Archeologie 2.

Het plangebied is eveneens aangewezen met de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie 2". Deze laatste bestemming wordt aangeven door middel van een kruisarcering. Over het plangebied ligt ook een vrijwaringszone-radar waar beperkingen gelden voor het bouwen van hoge bouwwerken. Volgens het geldende bestemmingsplan zijn er geen gebouwen toegestaan. De gronden mogen agrarisch worden gebruikt en binnen het perceel zijn kleine bouwwerken zijn toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG141-VG01_0003.png"

Afbeelding: Uitsnede uit het bestemmingsplan Buitengebied 2007 van de gemeente Oldebroek (plangebied is rood omlijnd).

De bouw van één woning met bijgebouw is in strijd met de regels van het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2007. Om het initiatief uit te kunnen voeren moet een bestemmingsplanprocedure doorlopen worden.

Hoofdstuk 3 Beleid

Ingevolge artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van relevante feiten en af te wegen belangen. Ingegaan wordt op het beleid van rijk, provincie en gemeente.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte.

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling.

Nationale belangen

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Voor het plangebied zijn de volgende nationale belangen van toepassing:

  • Nationaal 4 'Efficiënt gebruik van de ondergrond': In hoofdstuk 4 is aangegeven hoe met dit belang rekening is gehouden.
  • Nationaal 8 'Verbeteren van de milieukwaliteit': In hoofdstuk 4 is ook aandacht geschonken aan de verschillende milieuaspecten.
  • Nationaal belang 13 'Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen': Bij het voorliggende bestemmingsplan zijn alle belangen zorgvuldig afgewogen. Burgers, belangenorganisaties en andere overheden hebben de mogelijkheid om in het kader van de bestemmingsplanprocedure te reageren op deze afweging.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.

De ladder voor duurzame verstedelijking werkt met de volgende opeenvolgende stappen ('de treden van de ladder'):

  • Beoordeling door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties en andere stedelijke voorzieningen. Naast de kwantitatieve beoordeling (aantal hectares of aantallen woningen) gaat het ook om kwalitatieve vraag (bijvoorbeeld een bedrijventerrein waar zware milieuhinder mogelijk is of een specifiek woonmilieu) op regionale schaal.
  • Indien de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag, beoordelen betrokken overheden of dit binnen bestaand bebouwd gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten.
  • Indien herstructurering of transformatie van bestaand bebouwd gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om aan de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, beoordelen betrokken overheden of deze vraag op locaties kan worden ontwikkeld die passend multimodaal ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Ad 1.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (artikel 1.1.1, lid 1, onder i) is voor stedelijke ontwikkeling een definitie opgenomen: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Het bouwen van één extra woning is geen stedelijke ontwikkeling als bedoeld in de ladder (AbRvS 14 januari 2014, nr. 201308263/2/R4). Met de voorgenomen ontwikkeling verbetert de ruimtelijke kwaliteit op de locatie.

Benadrukt wordt dat indien een ontwikkeling niet is aan te merken als een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2, van het Bro, dit niet betekent dat de woningbehoefte niet hoeft te worden aangetoond. In het kader van de uitvoerbaarheid van het voorliggende ruimtelijk plan moet de behoefte alsnog worden onderbouwd. In dat geval kan de ladder als leidraad dienen.

De nieuwe woning voorziet in een behoefte, zowel in het kader van woningbouwbehoefte, behoefte van functieverandering (agrarisch wordt wonen) en sloop van landschapsontsierende bebouwing. De provincie heeft de kaders gesteld voor functieverandering. In paragraaf 3.2 is ingegaan op het provinciaal beleid. Daarna is in paragraaf 3.3 aandacht besteed aan het gemeentelijk beleid. In het beleid is rekening gehouden met woningbouw conform het functieveranderingsbeleid, zowel kwantitatief als kwalitatief. De ontwikkeling levert een bijdrage aan de leefbaarheid, vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. In hoofdstuk 5 is uitgebreid ingegaan op de planvorming met daarbij ook de ligging en kwaliteit van de locatie.

Ad 2.

De locatie ligt buiten bestaand bebouwd gebied. De voorgenomen ontwikkeling ontstaat vanuit een vraag naar functieverandering. Hiermee ontstaat een belangrijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit op deze locatie en op de locatie Zuiderzeestraatweg 286/286A. Deze verbetering is alleen mogelijk als de kavel kan worden herontwikkeld met een nieuwe woning. De locatie - buiten bestaand bebouwd gebied - biedt voor de ontwikkeling de kwalitatieve geschiktheid.

Ad 3.

Met de ligging aan de Eekterweg is de locatie goed ontsloten. De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van één woning. De ontsluiting van het plangebied zal geen problemen opleveren. Multimodale ontsluiting is voor één woning niet noodzakelijk.

Conclusie

Het nationale beleid staat de planontwikkeling, gezien het karakter van het plan, niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is op 30 december 2011 grotendeels in werking getreden.

De volgende nationale belangen hebben een uitwerking gekregen in het Barro:

  • 1. Rijksvaarwegen
  • 2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam
  • 3. Kustfundament(
  • 4. Grote rivieren
  • 5. Waddenzee en waddengebied
  • 6. Defensie
  • 7. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen
  • 8. Elektriciteitsvoorziening
  • 9. Buisleidingen
  • 10. Ecologische hoofdstructuur;
  • 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
  • 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde

In het Barro worden regels gesteld omtrent de planologische bescherming van de EHS. Het plangebied ligt niet in de EHS, maar wel binnen het Nationaal Landschap Veluwe.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 is de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld door de Provinciale Staten. De visie beschrijft hoe de provincie de komende jaren wil omgaan met ontwikkelingen en initiatieven. Het is een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt en geen plan met exacte antwoorden. De provincie kiest er in deze visie voor om vooral opgaven en rollen te benoemen. De provincie onderscheidt voor zichzelf vier rollen: ondernemend, inspirerend, verbindend en normerend. De provincie heeft twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:

  • een duurzame economische structuurversterking;
  • het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van onze leefomgeving.

De Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening integreren en verbinden het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoerplan, het Streekplan (Structuurvisie), het Milieuplan en de Reconstructieplannen tot één plan en één verordening. Omgevingsvisie en Omgevingsverordening bevatten de hoofdlijnen voor de volgende maatschappelijke opgaven in Gelderland: opgaven voor water, natuur en landschap, cultuur en erfgoed, milieu, energietransitie, landbouw, verkeer en vervoer en ruimtelijke ordening.

Duurzame verstedelijking

Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.

Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:

  • past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland? Zo ja:
  • hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied?

Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd. Zie hiervoor paragraaf 3.2. Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van functieverandering. De ontwikkeling past binnen de doelen in Gelderland. De bestaande gebiedskwaliteiten worden verbonden met ontwikkelingsmogelijkheden voor functieverandering. De ruimtelijke kwaliteit wordt hiermee versterkt.

Functieverandering

De Gelderse regio's kregen met het Streekplan 2005 de mogelijkheid voor een regionale invulling van het beleidskader voor functieverandering van agrarische gebouwen. Deze invulling werd door het college van Gedeputeerde Staten geaccordeerd.

De provincie kiest in deze nieuwe visie voor een andere rol: beleid en afspraken moeten in regionaal verband gemaakt zijn of verder worden gemaakt.

Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone

In de visie zijn het Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone (voorheen EHS genoemd) opgenomen. Op de volgende afbeelding is de ligging van de Groene Ontwikkelingszone ten opzichte van het plangebied weergegeven. In de directe omgeving van het plangebied liggen geen gronden die behoren tot het Gelders Natuurnetwerk.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG141-VG01_0004.png"

Afbeelding: Groene Ontwikkelingszone ten zuiden van Eekterweg 14

Het plangebied maakt geen deel uit van het Gelders Natuurnetwerk, maar grenst ten zuiden wel aan de Groene Ontwikkelingszone. Dit betreft het aangrenzende graslandperceel. Eveneens zijn de omliggende graslandpercelen aangewezen als Groene Ontwikkelingszone.

Waardevol open gebied

Het plangebied ligt binnen het Waardevol open gebied. Nieuwe bestemmingen die deze openheid aantasten zijn niet toegestaan.Door de sloop van 384 m2 (voormalig agrarisch bedrijfsgebouw) aan bebouwing en de realisering van nieuwbouw circa 150 m2 (woning met bijgebouw) neemt de bebouwing af met 234 m2. Het verminderen van de bebouwing bevordert de openheid in dit gebied.

In paragraaf 5.2 is nader aangegeven op welke wijze de voorgenomen ontwikkeling landschappelijk wordt ingepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG141-VG01_0005.png"

Afbeelding: Waardevol open gebied met in rood omcirkeld globale ligging Eekterweg 14

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening Gelderland is vastgesteld op 24 september 2014 door Provinciale Staten. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland.

In artikel 2.2.1.1 is opgenomen dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. Het gaat hierbij om alle nieuwe woningen die in een bestemmingsplan worden opgenomen, dus ook woningen die ontstaan door woningsplitsing of woningen die in het kader van functieverandering van kantoren, scholen, zorggebouwen, nieuwe (zorg-) landgoederen, vrijkomende agrarische bebouwing en dergelijke worden gerealiseerd. In paragraaf 3.4 is daar nader op in gegaan.

In artikel 2.7.4.2 is aangegeven dat een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal Landschap en buiten de GO, het GNN en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, ten opzichte van het ten tijde van de inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk maakt die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten of versterken. Onder 'Omgevingsvisie Gelderland' is aangegeven hoe hiermee is rekening gehouden.

De realisering van het GNN is een taak van de provincie. De Natura 2000-gebieden maken deel uit van het GNN. Het plangebied ligt niet in de EHS of in een Natura 2000-gebied. Deze gebieden liggen op grote afstanden van het plangebied.

Conclusie

Het provinciaal beleid leidt niet tot belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Oldebroek 2030

In deze gemeentelijke visie wordt vooruitgekeken op de ontwikkelingen in de gemeente tot 2030. De toekomstige identiteit en de visie op het landelijk gebied worden hierin beschreven, waarbij wordt ingezet op het behouden van de kwaliteiten van het landelijk gebied.

Vrijgekomen locaties kunnen op een zorgvuldige wijze opnieuw bebouwd worden. Het gemeentelijke beleid is erop gericht een gedifferentieerd woningaanbod te garanderen. Dit betekent dat alle typen woningen en alle prijsklassen aangeboden worden. Het voorliggende plan sluit aan bij het beleid zoals verwoord in de structuurvisie.

3.3.2 Structuurvisie functieverandering Oldebroek 2015 (april 2015)

In het Streekplan Gelderland 2005 is een nieuwe ontwikkeling opgenomen, namelijk het toestaan van niet-agrarische functies in vrijkomende agrarische bebouwing. Dit functieveranderingbeleid komt erop neer dat na sloop van bebouwing 50% voor andere functies mag worden teruggebouwd. De provincie biedt regio´s de mogelijkheid deze generieke regeling vorm te geven in een streekplanuitwerking.

In juni 2007 is ingestemd met het definitief ontwerp van de nota Streekplanuitwerking Functieverandering Noord-Veluwe (april 2007). De streekplanuitwerking is ter kennis gebracht aan de raad. Het definitief ontwerp is vervolgens door de Regio Noord-Veluwe ter vaststelling toegezonden aan de provincie Gelderland. Bij brief van 25 april 2008 deelt de provincie mee dat zij heeft ingestemd met de nota en dat het in de nota verwoorde beleid in werking treedt in plaats van het generieke beleid van het Streekplan Gelderland 2005.

Binnen de streekplanuitwerking kan de gemeente haar eigen beleid nader vormgeven. In het afgelopen jaar is bij beoordeling van principeverzoeken inzake functieverandering gebleken dat er behoefte bestaat aan verheldering en aanvulling op het beleid. Het gaat hierbij om de gebiedsindeling, saldering, aantal te bebouwen woningen, advisering ervenconsulent, verevening, exploitatieplan en het Kwalitatief WoonProgramma. Dit heeft geleid tot de vaststelling van de Beleidsnotitie functieverandering VAB gemeente Oldebroek 2010. Deze beleidsnotitie is geïntegreerd in de recentelijk vastgestelde Structuurvisie (23 april 2015). In deze Structuurvisie het aantal terug te bouwen woningen beperkt. Ook is het beleid verhelderd.

Het uitgangspunt is maximaal 2 woongebouwen (exclusief bestaande (bedrijfs-)woning) per perceel toe te staan, afhankelijk van de oppervlakte bebouwing die wordt toegestaan. Op basis van onderstaand schema kan worden beoordeeld hoeveel woningen / wooneenheden per perceel mogen worden teruggebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG141-VG01_0006.jpg"

Op de locatie aan de Eekterweg wordt 384 m² gesloopt. Op de locatie Zuiderzeestraatweg 286/286a wordt 360 m² gesloopt. Er wordt in totaal 744 m2 aan bebouwing gesloopt. In het kader van functieverandering wordt één woning toegevoegd. De voorgenomen ontwikkeling past in dit beleid.

3.3.3 Welstandsnota

Het behoud van de ruimtelijke kwaliteit wordt mede bepaald door het welstandsbeleid van de gemeente Oldebroek, dat is vastgelegd in de Welstandsnota Gemeente Oldebroek (vastgesteld door de gemeenteraad op 22 juni 2004). In de nota staan welstandscriteria die burgemeester en wethouders gebruiken bij de beoordeling of een bouwplan redelijkerwijs voldoet aan de eis van welstand, met als doel een bijdrage te leveren aan het behoud en de verbetering van het woonmilieu en de aantrekkelijkheid van onder andere het buitengebied. Deze criteria zijn algemeen en gaan niet in op specifieke kenmerken van locaties waar nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden.

Het welstandsbeleid is gericht op het handhaven, herstellen en versterken van gewaardeerde of gewenste ruimtelijke karakteristieken en de samenhang binnen het gebied of object. In beheerssituaties gebeurt dit vooral via regels en toetsing, terwijl in ontwikkelingssituaties het accent ligt op het faciliteren en stimuleren van kwaliteit.

In de Welstandsnota wordt de gemeente onderverdeeld in een aantal deelgebieden.

Elk gebied binnen de gemeente is een 'welstandsniveau' toebedeeld. Dit welstandsniveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht de gemeente aan een gebied zal geven en in welke mate de gemeente welstand zal inzetten om er de ruimtelijke kwaliteit te bevorderen. Ook kan een welstandsniveau gelden voor een bepaalde groep van bouwwerken of een ruimtelijke structuur. Een ontwikkelingsgebied kan als men dat wenst tijdelijk een hoger welstandsniveau krijgen toebedeeld. Het welstandsbeleid van Oldebroek kent vier welstandsniveaus.

Het plangebied ligt binnen het gebied 'Buitengebied open polder'. Voor de locatie wordt het welstandsniveau 4 als basis aangehouden. In deze gebieden wordt een preventieve welstandsbeoordeling overbodig geacht, maar omdat er een erftransformatierapport (beeldkwaliteitplan) is opgesteld door het Gelders Genootschap moet het bouwplan voldoen aan welstandsniveau 2. De welstandsbeoordeling richt zich op het handhaven of gericht veranderen en verbeteren van de basiskwaliteit van het gebied.

Het bouwplan wordt dan op zichzelf beoordeeld en er wordt beoordeeld of het bouwplan de relatie met de omliggende bebouwing niet verstoort. Met de beoogde ontwikkeling wordt zoveel mogelijk ingespeeld op de karakteristiek van het omliggende gebied. Zie onder hoofdstuk 5.

3.3.4 Landschapsontwikkelingsplan (LOP) 2006

In het LOP wordt ingezet op het accentueren van de ruimtelijke structuur zodat de verschillende landschappen herkenbaar en leesbaar worden. Door het afnemen van de betekenis van de landbouw moet ruimte worden gegeven aan nieuwe functies zoals recreatie en landgoederen, die met het oog op kwaliteit worden ingepast. Wel wordt opgemerkt dat het aantal hectare landbouwgrond niet of nauwelijks afneemt. Natuurontwikkeling kan plaatsvinden op de aangewezen plaatsen en de grondgebonden veehouderij moet behouden blijven, om de openheid van het landschap ook in de toekomst te kunnen blijven garanderen.

In de visie van het LOP ligt de locatie in deelgebied 3, polder Oosterwolde en polder Oldebroek waarbij de zandrug apart wordt benaderd. Oosterwolde is harmonisch ingepast, alleen op enkele plaatsen is verbetering nog mogelijk. Het is van belang om bestaande kwaliteiten te behouden en te versterken.

3.3.5 Gebiedsplan Zoekzones landschappelijke versterking en groene wiggen (2011)

Groene wiggen en zoekzones landschappelijke versterking zijn gericht op het voorkomen van het aan elkaar groeien van dorpen en het veiligstellen van nog gave randen.

Eekterweg 14 ligt op de grens van de zoekzone landschappelijke versterking Oosterwolde. Ontwikkelingen zijn alleen mogelijk in het kader van de regeling functieverandering vrijkomende agrarische bebouwing. Spelregels: De Eekterweg begrenst de smalle zandrug aan de zuidzijde. De oude cultuurhistorisch waardevolle hoevezwerm vormt een scherpe overgang met het open veenweidegebied. Ambitie is de contrasten te versterken door de groene structuur van erven te versterken. Zichtlijnen vanaf het lint richting het veenweidegebied zijn waardevol en dienen open te blijven.

3.3.6 Volkshuisvesting

Kwalitatief Woonprogramma 2010 - 2019

In het algemeen toetst de gemeente alle bouwvoornemens in ieder geval aan het gemeentelijk Kwalitatief Woonprogramma 2010 - 2019 (KWP3). Bouwplannen die daar niet op aansluiten, zullen niet in procedure worden gebracht. Het voorliggende plan sluit in het kader van functieverandering goed aan op het Kwalitatief Woonprogramma 2010 - 2019.

Kwalitatief Woningbouwprogramma annex woningbouwkaveluitgifte 2012

In het Kwalitatief Woningbouwprogramma geeft de gemeente aan dat zij voldoende woningen wil realiseren voor de opvang van de eigen woningbehoefte. De gemeente wil daarbij een gedifferentieerde woningvoorraad realiseren, zodat verschillende alternatieven kunnen worden aangeboden aan mensen met binding aan de gemeente Oldebroek. In het onderhavige woningbouwproject is rekening gehouden met woningdifferentiatie conform het functieveranderingsbeleid. De ontwikkeling levert een bijdrage aan de leefbaarheid, vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied.

3.3.7 Bed en Breakfast

In de gemeentelijke beleidsnota 'Recreatie & Toerisme, Ruimtelijke aspecten' (2010) de diversiteit en de kwaliteitsverbetering in het aanbod van verblijfsaccommodaties gestimuleerd. Achterliggend doel is de verbreding van het toeristisch product. De nota wijst op de behoefte aan meer toeristische overnachtingsmogelijkheden in de gemeente. Daarnaast is er behoefte aan meer rustpunten langs de diverse routenetwerken in het buitengebied, waaronder de lange afstand wandel- en fietsroutes en het fietsknopennetwerk Veluwe. 

Bed en breakfastvoorzieningen worden beschouwd als een welkome aanvulling op het toeristische aanbod. Bed en breakfastvoorzieningen zijn daarom in de gehele gemeente toegestaan, mits er wordt voldaan aan een aantal beleidsregels. In hoofdlijnen moeten de voorzieningen een kwaliteitsimpuls zijn voor het landelijke gebied. In de notitie 'Bed en breakfast in de gemeente Oldebroek' (2009)' wordt aangegeven welke beleidsregels van toepassing zijn en hoe de functie planologisch verankerd wordt in nieuwe bestemmingsplannen.

3.4 Conclusie

Rijksbeleid

Het Rijksbeleid bevat geen essentiële beleidsuitspraken over kleinschalige ontwikkelingen, zoals in het voorliggende bestemmingsplan wordt beoogd.

Provinciaal beleid

De provincie Gelderland zet met haar beleid in op het behoud en het versterken van landschappen met zeldzame of unieke landschapskwaliteiten. Met de sloop van overtollige gebouwen en de herinrichting van het erf op basis van het opgestelde erfinrichtingsplan wordt een substantiële bijdrage geleverd aan de verbetering en het behoud van de bijzondere kwaliteiten van het landschap.

Het provinciaal beleid vormt daarom geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

Gemeentelijk beleid

Via het functieveranderingbeleid VAB kan bij sloop als compensatie een woning worden teruggebouwd. Binnen KWP heeft de gemeente 30 woningen hiervoor beschikbaar gesteld. Het bestemmingplan is in overeenstemming met de uitgangspunten die ten grondslag liggen gemeentelijk functieveranderingsbeleid en woonbeleid.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden omgeving / milieu

4.1 Cultuurhistorie

4.1.1 Algemeen

Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als 'sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling'. Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwwerken, al dan niet met een status als monument. Bepaalde landschappelijke elementen als houtwallen, bosjes, bomen, waterlopen etc., kunnen een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen in verband met de ontstaans-, bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de streek. In het bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen om deze geschiedenis te behouden c.q. de waarden te beschermen.

4.1.2 Archeologie

Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische resten in de bodem kunnen aantasten moeten rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.

Aanwezige archeologische waarden

Uitgangspunt binnen het bestemmingsplan is het veiligstellen van de aanwezige (en aangetoonde) archeologische waarden. De gebieden waar het daarbij concreet om gaat staan aangegeven op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) die de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) samen met de provincie Gelderland heeft opgesteld. Hieruit blijkt dat voor het onderhavige plangebied het opnemen van een beschermende regeling niet noodzakelijk is, omdat er op het perceel geen aanwezige en/of aangetoonde waarden voorkomen.

Te verwachten archeologische waarden

De locaties waar verwacht wordt archeologisch erfgoed te vinden staan aangegeven op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW). Het onderhavige plangebied ligt in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde. In het plangebied zijn geen bekende archeologische waarden aanwezig en ook uit de omgeving zijn geen archeologische vondsten bekend.

De gemeente Oldebroek is voornemens een afzonderlijke regeling op te nemen in de monumentenverordening met een gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart. Tot dat moment zal ieder project binnen het plangebied afzonderlijk archeologisch getoetst worden.

Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz)

De Wamz betreft een wijziging van de Monumentenwet 1988 voor wat betreft archeologische monumentenzorg, die op 1 september 2007 in werking is getreden. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Het archeologisch bodemarchief is de grootste bron voor de geschiedenis van Nederland. Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van dit erfgoed in situ (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden.

Om te voorkomen dat door de koppeling van de bescherming van archeologische waarden met het bestemmingsplan ook de hele kleine ruimtelijke ingrepen aan een afweging ten aanzien van archeologie onderhevig zijn, is artikel 41a aan de Monumentenwet 1988 toegevoegd. Dit artikel regelt dat bij ingrepen onder de 100 m2, waarvoor een omgevingsvergunning wordt aangevraagd geen verplichtingen ten aanzien van archeologie worden opgelegd.

Omdat de grens van 100 m2 in het buitengebied aan de lage kant is, maar in een binnenstad te hoog kan zijn, is in het artikel ook opgenomen dat de gemeenteraad een afwijkende oppervlakte kan vaststellen.

Dit artikel is ook opgenomen om particulieren niet voor onredelijke kosten voor archeologie te plaatsen, bovendien is archeologisch (voor)onderzoek met een zeer klein oppervlak ook voor de archeologie weinig zinvol. Genoemde grenzen zullen uitgewerkt worden in de monumentenverordening van de gemeente Oldebroek. Totdat de gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart is opgesteld moet er tussentijds conform de Wamz mee om worden gegaan.

Bij projecten die groter zijn dan 100 m2 moet een archeologische toets plaatsvinden zodra er sprake is van te verwachten archeologische waarden. Bij zowel een omgevingsvergunning voor het bouwen als een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden moet er een toets plaatsvinden of een archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Hierbij zal bij de regionaal archeoloog of bij de provinciaal archeoloog advies worden ingewonnen. Zodra er een eigen gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart is vastgesteld, zal deze een rechtstreekse werking krijgen via de monumentenverordening.

Ter bescherming van eventuele archeologische waarden is daarom voor het plangebied een (dubbel) bestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen met een regeling dat voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden een omgevingsvergunning is vereist.

De bebouwingscontour van de nieuwe bebouwing valt voor een klein deel samen met de contour van het te slopen voormalig agrarisch bedrijfsgebouw. De gronden rond deze contour zijn bij de bouw van de schuur reeds verstoord. De regionaal archeoloog bevestigt dat op basis van de Archeologische waarden- en verwachtingenkaart van de gemeente Oldebroek geen nader onderzoek nodig is.

4.1.3 Zichtbare cultuurhistorische waarden

Op het perceel is de landschappelijke overgang van de zandrug naar de polder goed te zien door reliëf en verschil in beplanting. Eiken op de hoge zandrug, wilgen en elzen richting de lage en venige polder. De randen van deze zandrug zijn van oudsher bewoond geweest. De zandrug was een goede woonplaats tussen de natte en lage veengebieden die in het verleden beïnvloed werden door de Zuiderzee.

Het voormalig agrarisch bedrijfsgebouw is eenvoudig van opzet en heeft geen bijzondere karakteristieke waarden. De schuur wordt gesloopt

4.2 Bodem

Om de milieuhygiënische bodemkwaliteit te kunnen vastleggen, is een bodemonderzoek uitgevoerd (augustus 2015). Het onderzoek, waarbij uitgegaan is van een onverdachte locatie, is opgenomen in de bijlagen van deze toelichting. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat:

De bodem bestaat voornamelijk uit zwak tot matig siltig, zeer fijn tot matig fijn zand. De bodem is bovendien tot een diepte van circa 1,0 m -mv zwak tot matig humeus en bovendien lokaal grind- of zwak tot matig veenhoudend. Tijdens het veldwerk is gebleken dan onder het grind deels een puinfundatie aanwezig is. In het opgeboorde bodemmateriaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen.

De bovengrond is lokaal licht verontreinigd met PAK voor het overige zijn er in de bovengrond geen verontreinigingen aangetoond. De ondergrond is licht verontreinigd met kobalt.

Het grondwater is licht verontreinigd met barium. De lichte metalen verontreiniging in het grondwater is naar alle waarschijnlijkheid het gevolg van het verhoogd voorkomen van metalen in het grondwater.

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie, alsmede een bestemmingsplanwijziging.

Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing. Met betrekking tot het eventueel in de toekomst verwijderen van het aanwezige verhardingsmateriaal is het raadzaam om het verhardingsmateriaal te onderzoeken op het voorkomen van asbest.

4.3 Ecologie

4.3.1 Algemeen

In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met het Europees en nationaal beleid en wetgeving ten aanzien van de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Voor de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (augustus 2015). Het onderzoek is opgenomen in de bijlagen van deze toelichting.

4.3.2 Gebiedsbescherming

Om inzicht te krijgen in de huidige natuurwaarden in en om het plangebied en de eventuele gevolgen van de geplande ontwikkelingen op de aanwezige waarden, dient nagegaan te worden of in of nabij het plangebied sprake is van gebieden die zijn aangewezen als onderdeel van de Gelders Natuurnetwerk (voorheen genoemd: Ecologische Hoofdstructuur) of van gebieden die zijn aangewezen als Speciale Beschermingszone (SBZ) in de zin van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn (de Natura 2000-gebieden).

De onderzoekslocatie maakt geen deel uit van het Gelders Natuurnetwerk. De onderzoekslocatie grenst ten zuiden wel aan de Groene Ontwikkelingszone. Dit betreft het aangrenzende graslandperceel. Eveneens zijn de omliggende graslandpercelen aangewezen als Groene Ontwikkelingszone.

Uit de analyse blijkt dat er geen aantasting van de kernkwaliteiten plaatsvindt, mits er zo min mogelijk verlichting wordt toegepast aan de zuidelijke rand van het perceel (of vleermuisvriendelijke verlichting), waarmee het aspect donkerte gewaarborgd blijft. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, de Veluwe, bevindt zich op circa 2,7 kilometer afstand ten zuiden van de onderzoekslocatie. Op verdere afstand, ten noordwesten van de onderzoekslocatie, bevindt zich het Natura 2000-gebied de Veluwerandmeren.

4.3.3 Soortenbescherming

Bij de soortenbescherming is de Flora- en faunawet van belang. In deze wet is bepaald dat beschermde dieren, die in de wet zijn of worden aangewezen, niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden, dat planten niet geplukt of verzameld mogen worden en dat het niet is toegestaan om nesten, holen of andere voortplantingsplaatsen of vaste rustplaatsen te beschadigen, te vernietigen of te verstoren. De Flora- en faunawet gaat uit van het 'nee, tenzij' principe. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken.

Broedvogels waarvan het nest jaarrond is beschermd en op erven in het buitengebied van Oosterwolde voor kunnen komen zijn huismus, kerkuil, steenuil. Tijdens het veldbezoek zijn huismussen waargenomen. Er zijn geen nestmogelijkheden voor de soort onder de golfplaten aanwezig wegens het ontbreken van een dakbeschot. Nissen en ruimtes achter betimmeringen ontbreken waar mussen kunnen nestelen. De soort broedt naar verwachting bij de omliggende erven. Voor uilensoorten zoals, steenuil en kerkuil die in de omgeving voorkomen, is de bebouwing eveneens niet geschikt als verblijfplaats.

De bebouwing op de onderzoekslocatie is niet geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. In de bebouwing zijn geen spouwmuren aanwezig waar vleermuizen kunnen verblijven. Onder de golfplaten is geen dakbeschot aanwezig waar vleeermuizen kunnen wegkruipen.

Andere beschermde planten- of dierensoort zijn niet aangetroffen.

4.3.4 Zorgplicht

De zorgplicht Flora- en faunawet is mede van toepassing op de beschermde soorten waarvoor geen ontheffing hoeft te worden verkregen. Dit houdt in, dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild levende dieren en planten (inclusief hun leefomgeving). Concreet betekent dit dat bij een ruimtelijke ingreep rekening moet worden gehouden met alle aanwezige dieren en planten door middel van planning en uitvoering. Voor alle grondgebonden zoogdieren en amfibieën in het plangebied geldt de zorgplicht. Dit houdt in dat deze dieren gedurende de werkzaamheden zoveel mogelijk moeten worden ontzien.

4.3.5 Conclusie

De uitvoering van het bestemmingsplan levert geen aantasting op van de beschermde soorten of gebieden. Aan de zuidzuide van het plangebied moet zo min mogelijk verlichting worden aangelegd ter bescherming van vleermuizen.

In de rapportage wordt nog een aantal vrijblijvende aanbevelingen gedaan om biodiversiteit in het plangebied en omgeving te verbeteren voor de wilde bij, huismus en steenuil.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Algemeen

Het beleid op het gebied van de externe veiligheid heeft als doel zowel individuele als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Daarbij kan het niet alleen gaan om ongevallen die te maken hebben met bedrijven die gevaarlijke stoffen opslaan (stationaire bron), maar ook om een ongeval veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen.

4.4.2 Inrichtingen

Het externe veiligheidsbeleid voor inrichtingen heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Op grond van deze benadering worden in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) grenzen gesteld aan de risico's, waarbij gelet wordt op de kwetsbaarheid van functies in de omgeving. De risico's worden daarbij in twee maten gemeten: een plaatsgebonden risico (voor individuen) en een groepsrisico (voor groepen mensen).

Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt voor nieuwe situaties een harde grenswaarde van 10-6. Voor bestaande situaties geldt een tijdelijke grenswaarde van 10-5 (tot 3 jaar na het vaststellen van een bestemmingsplan). Voor sommige bedrijven - bijvoorbeeld met koelinstallaties met ammoniak als koudemiddel - zijn in de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) vaste afstanden tot gevoelige functies vastgelegd. Ten aanzien van het groepsrisico zijn geen grenswaarden vastgesteld, maar gelden richtwaarden gekoppeld aan een verantwoordingsplicht.

In het bestemmingsplan dient bij de bestemmingskeuzen rekening te worden gehouden met de grenswaarden, richtwaarden en afstanden uit het Bevi. Concreet betekent dit dat nieuwsvestiging van risicovolle inrichtingen wordt uitgesloten. Voor de bestaande risicovolle inrichtingen geldt dat deze planologisch worden vastgelegd in hun huidige omvang.

In het onderhavige bestemmingsplan is ten aanzien van externe veiligheid het uitgangspunt, dat wordt voldaan aan de eisen die voortvloeien uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), dat op 27 oktober 2004 in werking is getreden. Dit besluit heeft grote gevolgen voor de ruimtelijke ordening. Bij het plannen van risicogevoelige objecten in de omgeving van een risicovolle inrichting moet nu op bindende wijze rekening worden gehouden met de mogelijke invloed van die inrichting.

Uit inventarisatie blijkt dat zich rond de onderhavige locatie geen inrichtingen bevinden die een mogelijk risico vormen voor de omgeving.

4.4.3 Buisleidingen

In het recent in werking getreden bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' is uitgebreid onderzoek gedaan naar de veiligheidsaspecten rond deze hogedruk aardgastransportleidingen. Uit dat onderzoek is gebleken dat voor de huidige situatie de hogedruk aardgastransportleidingen geen belemmering vormen. Voor het onderhavige bestemmingsplan geldt dan ook dat een nadere regeling ten aanzien van buisleidingen niet noodzakelijk is.

4.4.4 Vervoer gevaarlijke stoffen

Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is door het ministerie van Verkeer en Waterstaat vastgelegd in de 'Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen'. Hierover is vervolgens een 'Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' verschenen waarin dit beleid verder is uitgewerkt en verduidelijkt.

In de 'Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' dat nieuw beleid bevat gericht op het meer met elkaar in evenwicht brengen van de belangen van vervoer, ruimtelijke ontwikkeling en veiligheid, is een 'Basisnet Vervoer gevaarlijke stoffen' aangekondigd dat naar verwachting in 2012 wordt voorzien van een wettelijke basis. Het doel van het Basisnet is het creëren van een duurzaam evenwicht tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid.

Er liggen geen wegen, waterwegen of spoorlijnen in de buurt van het plangebied waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het is voor het voorliggende plan dan ook niet nodig om een nadere regeling met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen op te nemen.

Ook de Risicokaart Gelderland geeft geen aanleiding tot het verrichten van een nader onderzoek.

4.4.5 Conclusie

In de omgeving van het plangebied zijn geen leidingen, inrichtingen of wegen aanwezig die een veiligheidsrisico opleveren.

4.5 Geluid

4.5.1 Algemeen

Ter beperking van geluidshinder worden in de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones gedefinieerd rondom belangrijke geluidsbronnen (gezoneerde industrieterreinen, verkeerswegen en spoorwegen). Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied, waar voor bouwplannen en bestemmingsplannen een akoestische toetsing dient te worden uitgevoerd.

4.5.2 Wegverkeerslawaai

In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft. Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/h-gebied of in een woonerf. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg. De locatie ligt binnen de wettelijke geluidszone van 250 meter van de Eekterweg, Reesweg en Westerweg. Deze wegen, uitgevoerd in dicht asfalt beton (DAB) zijn gelegen buiten de bebouwde kom.

Het onderhavige perceel ligt aan Eekterweg 14, waar maximaal 60 km mag worden gereden. Voor de overige relevante wegen, Reesweg en Westerweg, geldt eveneens een snelheidsbeperking tot maximaal 60 km/uur. De verkeerintensiteiten op de Reesweg - zijnde 373 verkeersbewegingen per etmaal - en op de Westerweg - zijnde circa 1000 verkeersbewegingen per etmaal - zijn laag. Deze wegen worden voornamelijk gebruikt door bestemmingsverkeer. Voor de Eekterweg wordt uitgegaan van het aantal van 600 mvt /etmaal.

De woning wordt op circa 25 meter uit de rand van de weg gebouwd.

De verkeerintensiteit is laag omdat het aantal aanwonenden laag is en de wegen betreffen geen ontsluitingswegen. De wegen worden voornamelijk gebruikt door bestemmingsverkeer. De maximum snelheid is laag en de afstand tot de rand van de weg is ruim en bedraagt circa 25 meter.

Gelet op vorenstaande is het aannemelijk dat bij een groei van 1% van het verkeer de voorkeursgrenswaarden van 48 dB van de Wet geluidhinder niet worden overschreden. Een akoestisch onderzoek kan daarom achterwege blijven.

Er zijn in de directe omgeving overigens ook geen bedrijven gevestigd met een grote verkeersaantrekkende werking.

4.5.3 Spoorlawaai

De spoorlijn Amersfoort – Zwolle (lijn 253) heeft een zonebreedte van 300 meter ter weerszijden van de spoorlijn, gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf. Het plangebied ligt op minimaal 4 km van de geluidszone van de spoorlijn.

4.5.4 Industrielawaai

Geluid afkomstig van een landbouwmechanisatiebedrijf, gelegen ten noorden van het plangebied, veroorzaakt een zekere milieubelasting in de omgeving. Voor bedrijven gelden de geluidsvoorschriften behorend uit een Algemene Maatregel van Bestuur (bijv. Activiteitenbesluit) of de voorschriften behorend bij een omgevingsvergunning. Daarmee wordt een aanvaardbaar geluidsniveau bij de in het plangebied gelegen geluidsgevoelige objecten gewaarborgd. In de huidige situatie zijn er in het plangebied geen geluidsknelpunten.

Zie verder ook onder paragraaf Milieuzonering

4.5.5 Conclusie

De akoestische situatie in de omgeving van het plangebied levert geen beperkingen op voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.6 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de zogeheten 'Wet luchtkwaliteit' in werking getreden. Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging van de 'Wet milieubeheer' op het gebied van luchtkwaliteitseisen bedoeld. De 'Wet luchtkwaliteit' vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005'.

De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het 'Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)'. De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'Niet in betekenende mate (NIBM)' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor een ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate bijdragen' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die 'niet in betekende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Het betreft de volgende categorieën:

  • kantoorlocaties groter dan 33.333 m² bruto vloeroppervlak bij één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties groter dan 66.667 m² bruto vloeroppervlak met twee ontsluitingswegen;
  • woningbouwlocaties met meer dan 500 woningen met één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met meer dan 1000 woningen met twee ontsluitingswegen;
  • voor projecten die combinaties hiervan vormen geldt een speciale formule, zie bijlage 3b van de Regeling NIBM;
  • projecten die gebruik maken van dezelfde ontsluitingsstructuur dienen bij elkaar te worden opgeteld.
     

Conclusie

Ten behoeve van het onderhavige bestemmingsplan is het uitvoeren van berekeningen niet nodig omdat het plan niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging ter plaatse (conform besluit NIBM). De luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.7 Milieuzonering

Om bedrijfsvestigingen te kunnen toetsen op milieuhygiënische aspecten wordt het instrument milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds hindergevoelige functies, zoals woningen.

Algemeen wordt hiervoor de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten gebruikt. Hierin zijn aan bedrijven milieucategorieën toegekend. Per bedrijf is aangegeven wat de gewenste afstand is tot een rustige woonwijk. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. De feitelijke emissies (geluid, geur, stof et cetera) van een bedrijf kunnen aanleiding zijn om een andere afstand aan te houden.

Ten noorden aan de Westerweg wordt op een afstand van circa 200 m een landbouwmechanisatiebedrijf uitgeoefend. In handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' wordt een een richtafstand van 50 meter geadviseerd tot milieugevoelige functies. De huidige afstand van circa 200 m is voldoende om een aanvaardbaar woonmilieu te waarborgen.

In de omgeving liggen twee agrarische bedrijven. De afstand van de dichtstbijzijnde gelegen agrarische percelen Eekterweg 13 (melkrundveebedrijf)en 16 (wormenkwekerij) tot de geplande woning bedraagt minimaal 100 meter. In handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' wordt een een richtafstand van 100 meter geadviseerd tot milieugevoelige functies. Aan deze indicatieve afstand wordt voldaan.

Het agrarisch bedrijf Reesweg 7 is gelegen in de gemeente Elburg en betreft een paardenfokkerij. Hiervoor geldt een indicatieve afstand van 50 meter. Aan deze indicatieve afstand wordt voldaan.

De reeds aanwezige woningen zijn bepalend voor de ontwikkelingsruimte voor de agrarische bedrijven in de omgeving. Ter plaatse van de nieuwe woning kan ten aanzien van het aspect geur gesteld worden dat er geen belemmeringen zijn en dat er gesproken kan worden van een goed woon- en leefklimaat. Zie onderstaande afbeelding met de ligging van de 3 agrarische bouwpercelen (rood omlijnd).

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG141-VG01_0007.png"

Afb. ligging agrarische bouwpercelen(met huisnr.) nabij Eekterweg 14 Oosterwolde.

Andere milieugevoelige functies zijn niet aanwezig. Milieuhinder in het kader van de Brochure Bedrijven en Milieuzonering speelt geen rol van betekenis bij de uitvoering van dit plan.

4.8 Water

Tot 1 november 2003 had de watertoets uitsluitend een bestuurlijke status, gebaseerd op de afspraken gemaakt in de startovereenkomst 'Waterbeheer in de 21e eeuw'. Met ingang van 1 november 2003 is de watertoets ook wettelijk verplicht bij gemeentelijke, provinciale en regionale structuurvisies, bij bestemmingsplannen en bij afwijkingen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

De watertoets omvat het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in de vermelde ruimtelijke plannen en besluiten.

4.8.1 De Europese Kaderrichtlijn Water (2003)

De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat:

  • aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed;
  • emissies worden verbeterd;
  • duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn;er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

4.8.2 Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)

De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen.

4.8.3 Waterplan provincie Gelderland

Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. Het waterplan is beschreven aan de hand van een aantal thema's zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2007 en 2015 er liggen. Hierbij is rekening gehouden met de Europese kaderrichtlijn water en het beleid.

4.8.4 Waterbeheer 21e eeuw (WB21)

Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Dit waterplan valt onder het regime van de nieuwe waterwet (22 dec. 2009).

4.8.5 Waterbeheersplan Waterschap Vallei en Veluwe

In de Waterbeheersplannen 2010 - 2015 hebben beide Waterschappen hun ambities en uitvoeringsprogramma's vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. De plannen bepalen in grote lijnen de agenda's voor de komende zes jaar. De plannen zijn mede kaderstellend voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in de plangebieden.

4.8.6 Waterplan Oldebroek 2009-2015 'Water waarderen!

In het Waterplan Oldebroek 2009-2015 'Water waarderen!' worden uitgangspunten, randvoorwaarden en streefbeelden weergegeven. De gemeente wil een gezond en veerkrachtig watersysteem realiseren met het oog op een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving. Hierbij wordt rekening gehouden met de ontwikkelingsmogelijkheden van een duurzaam watersysteem, een duurzame waterketen en de overige aangrenzende beleidsterreinen. Onderdeel hiervan is het gemeentelijk beleid ten aanzien van duurzaam watergebruik dat erop is gericht om zo weinig mogelijk schoon hemelwater via de riolering af te voeren. Hoofdverantwoordelijke voor het waterbeheer is het 'Waterschap Vallei en Veluwe'.  

Het is wenselijk dat het hemelwater wordt afgekoppeld en wordt geïnfiltreerd in de bodem. Zodoende kan duurzaam worden omgegaan met hemelwater, wat strookt met het Waterplan Oldebroek.

De Riool aansluit- en afkoppelverordening schrijft voor dat hemelwaterafvoer bij nieuwbouw van het object dient te worden afgekoppeld en geïnfiltreerd te worden in de grond. Gelet op het feit dat het hier nieuwbouw betreft, worden er voorzieningen getroffen om het hemelwaterafvoer af te koppelen en op eigen terrein te infiltreren of af te voeren naar het oppervlaktewater. Vuilwater wordt afgevoerd naar het gemeentelijke rioolstelstel.

Door de sloop van 384 m2 (voormalig agrarisch bedrijfsgebouw) aan bebouwing en de realisering van nieuwbouw circa 150 m2 (woning met bijgebouw) neemt het verhard oppervlak af met 234 m2.

4.8.7 Wateradvies

Bij mail van 10-8-2015 berichtte het Waterschap Vallei en Veluwe dat er geen waterbelangen worden geraakt. Er vindt geen uitbreiding van verhard oppervlak plaats en er is geen sprake van demping of herinrichting van watergangen.

4.9 Milieueffectrapportage

4.9.1 Algemeen

Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:

  • a. Uit toetsing aan de hand van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) blijkt dat het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planMER-plichtig, besluitm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelings- plichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor (bestemmings)plannen dient te worden getoetst aan de activiteiten en drempelwaarden van onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r.. In het geval de activiteit genoemd wordt in onderdeel D, maar die onder de drempelwaarden vallen, dan is een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' nodig. Bij de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kernmerk potentieel effect). Zijn belangrijke nadelige milieugevolgen uitgesloten, dan is niet alsnog een (plan)m.e.r. (-beoordeling) op grond van het Besluit m.e.r. noodzakelijk.
  • b. In het geval van een (bestemmings)plan: indien een 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is vanwege de in het plan opgenomen activiteiten. Een passende beoordeling is verplicht indien significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten;
  • c. Wanneer Provinciale Staten in haar provinciale milieuverordening activiteiten hebben aangewezen, aanvullend op de activiteiten in het Besluit m.e.r., die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

4.9.2 Toets planMER-plicht

Het bestemmingsplan biedt een juridische-planologische regeling voor het omzetten van een agrarische bestemming in een woonbestemming. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt (wonen) valt onder categorie "D 11.2 uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen". De drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden of zijn niet van toepassing (oppervlakte van 200 ha. of meer, 2000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer). Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling zal blijken of niet alsnog een m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. moet worden doorlopen. In de volgende paragraaf is de 'vorm vrije m.e.r.-beoordeling' behandeld.

De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied (Veluwe) bedraagt circa 3 km meter. Gelet op de soort activiteit (wonen) en de afstand tot aan het Natura 2000 gebied, is geoordeeld dat is uit te sluiten dat er significante negatieve effecten optreden op het Natura 2000 gebied. Dit betekent dat er geen 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een planMER-plicht. De Provinciale Staten van Gelderland hebben momenteel geen activiteiten aangewezen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Derhalve is er via dit spoor ook geen sprake van een planMER-plicht voor dit bestemmingsplan.

4.9.3 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Dit is het geval bij dit bestemmingsplan. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kernmerk potentieel effect).

Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.

4.9.4 Conclusie

Dit bestemmingsplan maakt geen activiteiten mogelijk die grote nadelige gevolgen hebben voor het milieu. Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is dan ook niet verplicht. Er is daarom geen MER opgesteld.

4.10 Verkeer en parkeren

Een ruimtelijke ontwikkeling mag niet leiden tot problemen bij de verkeersafwikkeling of tot parkeeroverlast. De bestaande in- en uitrit zal worden gebruikt voor de ontsluiting van alle woningen op het perceel, mogelijk dat deze in- of uitrit enigszins in en noordelijke richting wordt verlegd.

In de aanleg van nieuwe ontsluitingen wordt niet voorzien in dit bestemmingsplan. De (bestaande) in- en uitritten zullen geen nadelige effecten hebben op de verkeersveiligheid op de Eekterweg omdat gebruik ervan hoofdzakelijk beperkt blijft tot de nieuwe bewoners.

De benodigde parkeerplaatsen worden op eigen terrein gerealiseerd en zorgen daarom niet voor extra parkeerdruk in de omgeving. Hierbij wordt uitgegaan van 2,2 parkeerplaatsen per woning. Voor de parkeernormen wordt verwezen naar de CROW uitgave uit 2004. Voor parkeren is op eigen terrein voldoende ruimte aanwezig.

Het parkeren en het verkeer veroorzaken geen problemen in het plangebied en de omgeving. Er zijn op geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.

Hoofdstuk 5 Planuitgangspunten

5.1 Het plan

In het kader van functieverandering hebben de initiatiefnemers een verzoek bij de gemeente ingediend voor het perceel aan Eekterweg 14 in Oosterwolde. Doel is om middels sloop van het voormalig agrarisch bedrijfsgebouw en sloop van gebouwen op het perceel Zuiderzeestraatweg 286/286A één vrijstaande woning met een bijgebouw te realiseren op het vrijgekomen terrein aan de Eekterweg. De totale oppervlakte van te slopen gebouwen bedraagt 744 m2.

Op de locatie zal een nieuwe vrijstaande woning worden gerealiseerd. Deze woning behoort tot de dure sector. In de gemeentelijke beleidsnotitie uit 2010 is de relatie tussen sloopoppervlakte en terugbouw van dure/middeldure woningen vastgelegd. In dit geval wordt 744 m2 aan bebouwing gesloopt.

Dit betekent dat er 1 woning in het dure segment mag worden teruggebouwd.

In vervolg op het verzoek van de initiatiefnemer heeft de gemeente Oldebroek een besluit (16 juni 2014) genomen waarin een aantal randvoorwaarden is opgenomen. Eveneens is voor dit initiatief een notitie 'Erftransformatie Eekterweg 12B' (hierna te noemen: erftransformatieplan) gemaakt door het Gelders Genootschap en is een inrichtingsplan opgesteld.

5.1.1 (Stedenbouwkundige) randvoorwaarden

Vanuit de verschillende beleidsplannen en in het principebesluit van de gemeente zijn verschillende (stedenbouwkundige) randvoorwaarden opgenomen. Deze voorwaarden en een beschrijving van het (inrichtings)plan zijn hieronder opgenomen.

Beleidsnotitie functieverandering

Basispakket aan kwaliteitsbijdragen door functieverandering:

  • Het voormalig agrarisch bedrijfsgebouw op het perceel Eekterweg 14 en de (agrarische) bedrijfsgebouwen Zuiderzeestraatweg 286/286A worden gesloopt. Omdat het plangebied is gelegen in waardevol gebied, en om gebruik te mogen maken van regeling functieverandering moet minimaal 500 m2 worden gesloopt.
  • Aanwezige milieu- en bouwvergunningen zijn reeds ingetrokken.
  • Het bestemmingsvlak zal via een bestemmingsplanwijziging worden verkleind.
  • De beeldkwaliteit sluit aan bij aanwezige bebouwing in de omgeving (erftransformatierapport).
  • Er zal sprake zijn van een zorgvuldige inpassing (gebiedsplan zoekzones landschappelijke versterking en groene wiggen en erftransformatierapport).

Aanvullende kwaliteitsbijdragen door de functieverandering:

Aan het project zijn door de gemeente de volgende randvoorwaarden gesteld:

  • De voormalige bedrijfsopstallen aan de Eekterweg 14 en de Zuiderzeestraatweg 286/286A met een gezamenlijk oppervlakte van 744 m2 gesloopt en dienen verwijderd te blijven.
  • Bij de vrijstaande woning mag niet meer dan 100 m2 aan bijgebouwen worden teruggebouwd.
  • De inhoud van een vrijstaande woning mag maximaal 600 m3 bedragen.
  • Een deel van de gronden van het agrarisch bouwperceel krijgt de bestemming 'wonen' en de resterende gronden behouden de agrarische functie. Het parkeren moet op eigen terrein plaatsvinden.
  • In de toekomstige situatie is buitenopslag niet toegestaan.
  • Er dienen op/rondom het perceel streekeigen hagen en struiken te worden aangeplant, zoals is gesteld in het erftransformatieplan van het Gelders Genootschap.
  • Voor het opstellen van het bestemmingsplan dienen onderzoeken uitgevoerd te worden die de haalbaarheid van het plan aantonen.

5.2 Het inrichtingsplan

Ten behoeve van het initiatief is door het Gelders Genootschap een erftransformatieplan opgesteld (28 april 2014). Dit erftransformatieplan is opgenomen in de bijlagen bij deze toelichting. In het erftransformatieplan van het Gelders Genootschap wordt ingezet op het behoud en versterking van de zichtlijnen in zuidoostelijke richting naar het open polderlandschap en het behoud van de beplanting van eiken aan de Eekterweg en aan de zuidwestzijde van het erf.

Onderstaande uitgangspunten en randvoorwaarden zijn rechtstreeks uit dit plan afkomstig en dienen als kader voor de verdere ontwikkeling. De hieronder vermelde hoofdletters corresponderen met de hoofdletters op de schets, die ook hieronder is opgenomen.

Hoofdpunten

Uitgangspunten en randvoorwaarden landschap en erf

  • A. De perceelsgrenzen worden geaccentueerd met streekeigen beplanting zoals (knot)wilgen en elzen. Het contrast met de open polder wordt zo versterkt.
  • B. De eiken aan de voorzijde van het perceel en op de perceelsgrens blijven zoveel mogelijk gehandhaafd. Enkele eiken staan dicht op elkaar waarbij dunning noodzakelijk is.
  • C. De ruimte voor het huis wordt groen ingevuld. Bijvoorbeeld met enkele fruitbomen.
  • D. De oprit blijft op dezelfde plek. Gebruik bij voorkeur de bestaande verharding of andere halfverharding zoals grind of verharding van karakteristieke materialen zoals gebakken klinkers. De oprit loopt tot achter door ter ontsluiting van het weiland.
  • E. Gebruik als afscheiding met de buren streekeigen hagen en struiken.
  • F. Minder fraaie muren van de buren kunnen aan het zicht worden onttrokken met streekeigen beplanting.
  • G. De positie van de woning houdt rekening met de voorgevelrooilijn van de naburige boerderijen en staat niet meer dan enkele meters achter de voorgevelrooilijn van de zuidwestelijke woning. De woning volgt met de noklijn de overheersende verkavelingsrichting. Het woongebouw heeft een enkelvoudige hoofdvorm van één bouwlaag met kap en lage goten. De woning heeft een eenvoudige landelijke uitstraling, gebruik daarbij natuurlijke materialen zoals baksteen, dakpannen, riet en hout met gedekte kleuren.
  • H. Het bijgebouw staat achter de woning en maakt onderdeel uit van het ontwerp.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG141-VG01_0008.png"

Afb. Schets met mogelijke uitwerking van de uitgangspunten en randvoorwaarden

In het erftransformatieplan is opgenomen dat de perceelsgrenzen met inheemse soorten wordt geaccentueerd om het contrast met de openheid naar de polder te versterken.

Hiervoor worden op basis van onderstaande inrichtingsschets de volgende maatregelen doorgevoerd:

  • Op perceelsgrenzen worden (knot)wilgen en elzen aangeplant. Het contrast met de open polder wordt zo versterkt.
  • De eiken aan de voorzijde van het perceel en op de perceelsgrens blijven zoveel mogelijk gehandhaafd. De ruimte voor het huis wordt groen ingevuld. Hierbij kan onder andere worden gedacht aan enkele fruitbomen.
  • Minder fraaie muren kunnen aan het zicht worden onttrokken met streekeigen beplanting zoals hagen en struiken, die ook kunnen worden ingezet voor een erfscheiding

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG141-VG01_0009.png"

5.3 Verkeer en parkeren

De bestaande in- en uitrit zullen worden gebruikt voor de ontsluiting van de woning op het perceel. De oprit loopt tot achter door ten behoeve van de van het weiland.

De benodigde parkeerplaatsen worden op eigen terrein gerealiseerd en zorgen daarom niet voor extra parkeerdruk in de omgeving. Hierbij wordt uitgegaan van 2,2 parkeerplaatsen per woning. Voor de parkeernormen wordt verwezen naar de CROW uitgave uit 2004.

De uitvoering van het bestemmingsplan veroorzaakt geen parkeer- en verkeersproblemen in het plangebied en de omgeving

Hoofdstuk 6 Plansystematiek

Met het onderhavige plan wordt beoogd een planologische regeling te bieden voor de in hoofdstuk 5 beschreven gewenste situatie. Het plan is opgesteld overeenkomstig de door de gemeente gehanteerde standaarden, welke kunnen worden beschouwd als een uitwerking van de landelijke RO standaarden, waaraan alle ruimtelijke plannen dienen te voldoen.

6.1 Toelichting op de plansystematiek

Als opzet voor de planologische regeling van dit gebied, is gekozen voor een verbeelding met flexibele bestemmings- en bouwregels, waarin het door de gemeente vastgestelde beleid wordt omschreven.

6.1.1 Indeling regels per bestemming

De regels zijn als volgt ingedeeld:

  • 1. Bestemmingsomschrijving. Hierin staat voor welke functie(s) de gronden mogen worden gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van de functies is.
  • 2. Bouwregels. Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.
  • 3. Nadere eisen. Hierbij is bepaald dat het college nadere eisen kan stellen aan de plaats en aan de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    • a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden: ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden binnen andere bestemmingen, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed;
    • b. de milieusituatie: ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de milieu-aspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking;
    • c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld: ten aanzien van de situering en de vormgeving van bouwwerken, dient gestreefd te worden naar de instandhouding of het tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, harmonieus straat- en bebouwingsbeeld;
    • d. de sociale veiligheid: uit het oogpunt van sociale veiligheid is het beleid om de oriëntatie van de (verblijfsgebieden van) gebouwen zoveel mogelijk op de openbare ruimte (straatzijde) te richten en het aanleggen van zichtbelemmerende groenvoorzieningen tegen te gaan;
    • e. de verkeersveiligheid: ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de instandhouding of het tot stand brengen van een verkeersveilige situatie;
    • f. de woonsituatie: ten aanzien van de woonsituatie dient rekening te worden gehouden met het in stand houden en/of het garanderen van een goede woonsituatie zoals de verkeersaantrekkende werking, de parkeerbehoefte en het uitzicht.
  • 4. Afwijken van de bouwregels. In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen die thans nog niet voorzien zijn, waaruit blijkt dat de bouwregels niet toereikend zijn. Daarom kan het college voor ondergeschikte aspecten binnen een bestemming bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels. Van geval tot geval zal een afweging moeten worden gemaakt. Het afwijken van de basisregeling is bedoeld voor uitzonderingssituaties waarbij bepaalde criteria zijn opgenomen. In eerste instantie zal echter gestreefd worden naar het laten voldoen van de plannen aan de basisregeling. Bij toepassing van de bevoegdheid om af te wijken van het plan, gelden specifieke procedureregels die zijn opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
  • 5. Specifieke gebruiksregels. In principe moeten de gronden en gebouwen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming. Waar nodig zijn voor de duidelijkheid en ten behoeve van het aangeven van de reikwijdte van de bestemming gebruiksvormen vermeld, die in ieder geval als strijdig met de bestemming moeten worden aangemerkt;
  • 6. Afwijken van de gebruiksregels. Omdat van een aantal gebruiksvormen niet op voorhand gezegd kan worden of ze aanvaardbaar zijn of niet, is het college bevoegd om bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bestaande gebruik. Deze omgevingsvergunning wordt afgegeven na een zorgvuldige afweging van functies en waarden binnen de bestemming.
  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Deze omgevingsvergunning kan worden verleend voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, die anders zijn dan bouwen. Hiermee kan de gemeente ook ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen tegenhouden, zoals het ophogen van gronden, het dempen van sloten, het scheuren van grasland en het aanleggen van rioleringen.

6.1.2 Bestemmingen

Agrarisch met waarden (Artikel 3)

Er is binnen deze bestemming een beperkte bebouwings- en gebruiksregeling opgenomen. Deze gronden hebben geen agrarisch bouwperceel.

Wonen (Artikel 4)

Binnen de bestemming mag één nieuwe woning worden gebouwd. De inhoud van deze woning mag niet meer bedragen dan 600 m3. Verder is bepaald dat de woning tevens benut mag worden voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, mits dat beperkt blijft tot maximaal 40 % van de vloeroppervlakte met een maximum van 100 m2.

Het hoofdgebouw van de woning mag uitsluitend in het bouwvlak worden gebouwd. De bijgebouwen mogen ook op het aansluitende terrein worden gebouwd. De oppervlakte van de bijgebouwen per woning bedraagt maximaal 100 m2. De maximale bouw- en goothoogte van de gebouwen zijn in de regels vastgelegd.

De hoogte van erfafscheidingen mag op de gronden die achter de voorgevel van de woning liggen niet meer bedragen dan 2 meter.

In de specifieke gebruiksregels is een uitgebreide beschrijving opgenomen van de verschillende vormen van verboden gebruik.

Waarde - Archeologie (Artikel 5)

Omdat alle gronden binnen het onderhavige plangebied een middelhoge archeologische verwachtingswaarde hebben, hebben zij de (dubbel)bestemming 'Waarde - Archeologie gekregen, om te voorkomen dat men bij bodemverstorende activiteiten voor verrassingen komt te staan wat betreft archeologische waarden. Daarom is het bodemarchief beschermd door deze (dubbel)bestemming waarbij voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden een omgevingsvergunning noodzakelijk is.

6.1.3 Overige regelingen

In dit bestemmingsplan worden de gronden in het plangebied voor verschillende doeleinden bestemd. Daarbij worden regels gegeven voor het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken en gebouwen, voor zover dat in het belang van een goede ruimtelijke ordening nodig is.

Het college kan binnen de grenzen die in het plan zijn aangegeven, bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels en/of van de specifieke gebruiksregels.

Een bestemmingsplan bevat niet alle regels die het bouwen op en het gebruik van de grond regelen. Zo zijn er bijvoorbeeld nog andere gemeentelijke verordeningen, de milieuwetten en de waterschapskeur, waarin eisen en beperkingen kunnen voorkomen, waarover het bestemmingsplan zich niet uitspreekt. Bij een procedure waarbij vergunningen (bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor het bouwen) worden verleend, kunnen die andere regels beperkingen opleggen op andere gronden dan planologische.

6.1.4 Overgangsrecht

Het overgangsrecht geldt voor bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming komt met de gegeven bestemming.

In beginsel mogen de bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Meestal is dat een eenmalige handeling aan het bouwwerk. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.

6.1.5 Relatie met de Bouwverordening

In de regels is gezorgd voor een afstemming met de Bouwverordening. Een aantal meer specifieke zaken, zoals de regeling voor de afstand tussen gebouwen en de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten, blijft geregeld met de stedenbouwkundige bepalingen van de Bouwverordening. In de algemene bouwregels wordt aangegeven welke gevallen het betreft.

Sinds 1 januari 2003 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht met het daarbij behorende Besluit omgevingsrecht in werking getreden. Hierin is een lijst opgenomen met bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor geen omgevings-vergunning is vereist.

Dit betekent dat een grote categorie bouwwerken, zoals garages, serres en dergelijke binnen nader gestelde maximale afmetingen, vergunningsvrij gerealiseerd kan worden. Het bouwen van deze bouwwerken wordt niet aan het bestemmingsplan getoetst.

6.2 Handhaving

Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt dat de gemeente haar handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waarvan alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

In de gemeentelijke beleidsnota 'Integrale handhaving gemeente Oldebroek 2009' neemt naleving van bestemmingsplannen een belangrijke plaats in. Handhaving is voor de gemeente meer dan alleen met bestuurlijke sancties optreden tegen overtredingen. Er wordt ook grote waarde gehecht aan preventie door middel van communicatie en voorlichting naar burgers en bedrijven, advisering, stimulering, toezicht en zichtbaar optreden. Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente zo vroeg mogelijk op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beëindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar ter beschikking staande handhavingsinstrumenten. Van handhaving kan alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten. Blijkens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Een overtreding hiervan is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook bij overtredingen die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.

 

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid van het plan

Op basis van de voorgaande hoofdstukken kan worden geconcludeerd dat de beoogde functiewijziging, gelet op het planologisch beleid, de omgevingssituatie ter plaatse uitvoerbaar kan worden geacht. Geconcludeerd kan worden dat voor de gewenste ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken, planschade en kosten voor het opstellen van een bestemmingsplan. Indien sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan vast te stellen. Van het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien als voornoemde kosten anderszins verzekerd zijn.

De ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt worden gerealiseerd in opdracht van de initiatiefnemer. De uit dit plan voorvloeiende kosten zullen door de initiatiefnemer worden bekostigd en drukken niet op de gemeentelijke begroting.

Het kostenverhaal van de gemeente zal deel uitmaken van de anterieure overeenkomst, die met de initiatiefnemer zal worden afgesloten. Hierdoor is het kostenverhaal voor de gemeente Oldebroek voldoende geborgd zodat afgezien kan worden het opstellen van een exploitatieplan. De gemeenteraad moet bij het vaststellen van het bestemmingsplan expliciet het besluit nemen om geen exploitatieplan vast te stellen (artikel 6.12, tweede lid, Wro).

De economische uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan is niet in het geding.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Inspraak

Onderhavige herziening is gericht op het slopen van een voormalig agrarisch bedrijfsgebouw aan de Eekterweg 14 en slopen aan de Zuiderzeestraatweg 286/286A en in ruil hiervoor mag één woning met bijgebouw worden teruggebouwd. Er wordt voor onderhavig initiatief niet extra m2 bijgebouwd. De verstening op het perceel neemt derhalve niet toe. Gelet hierop heeft het initiatief naar verwachting geen significante negatieve invloed op de omgeving.

Gezien de geringe planologische betekenis van dit plan is afgezien van het ter visie leggen van het voorontwerpbestemmingsplan en is besloten om het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen. Tijdens de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is het uiteraard mogelijk zienswijzen in te dienen.

7.2.2 Informatieavond

Op 16 december 2015 heeft initiatiefnemer voor omwonenden een informatieavond georganiseerd. Deze vond plaats op de locatie Eekterweg 14 te Oldebroek. In totaal waren 4 personen aanwezig op de informatievond. Twee personen hadden zich afgemeld. Vier personen waren afwezig zonder (nadere) kennisgeving.

Er zijn tijdens deze avond geen reacties binnen gekomen welke hebben geleid tot significante wijzigingen van voorliggend plan.

Hoofdstuk 8 Inspraak, overleg en zienswijzen

De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Met betrekking tot de inspraak bevat de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geen procedureregels en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld.

8.1 Vooroverleg

8.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.1.2 Provincie Gelderland

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het plan aan de hand van het erfadviesrapport van het Gelders Genootschap als vooroverleg voorgelegd aan de provincie Gelderland. Bij mail van 29 juli 2015 heeft de provincie Gelderland een positief advies uitgebracht over de gevraagde functiewijziging Eekterweg 14 met het daaraan gekoppelde erftransformatierapport. Een kopie hiervan is toegevoegd aan de bijlagen.

8.1.3 Waterschap Vallei en Veluwe

In dit geval is de digitale watertoets uitgevoerd voor het plan. Hieruit kwam naar voren dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Er vindt geen uitbreiding van verhard oppervlak plaats en er is geen sprake van demping of herinrichting van watergangen. Op basis daarvan is door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven. De betreffende mail van berichtte het Waterschap Vallei en Veluwe dat er geen waterbelangen worden geraakt.

Dit advies, vermeld in de mail van 10-8-2015, is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

8.2 Zienswijzen naar aanleiding van het ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van woensdag 13 januari 2016 tot en met 23 februari 2016 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zijn of haar zienswijze mondeling of schriftelijk ter kennis van de gemeenteraad te brengen.

Er is één zienswijze ontvangen. Deze zienswijze is samengevat en van commentaar voorzien. De zienswijze heeft geleid tot enkele aanpassingen in de toelichting. Voor een uitgebreide beschrijving hiervan wordt kortheidshalve verwezen naar de bijlage 'Zienwijzennota Bestemmingsplan Buitengebied, Éekterweg 14'.