Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Buitengebied, de Soppeweg 3 en 3A
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0269.BG144-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

plan:
het bestemmingsplan Buitengebied, de Soppeweg 3 en 3A met identificatienummer NL.IMRO.0269.BG144-VG01 van de gemeente Oldebroek;  
bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit:
het verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke - geheel of overwegend geheel door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, waarvan de aard, de omvang en de uitstraling zodanig zijn, dat de activiteit in de woning en/of in de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie ter plaatse, kan worden uitgeoefend;
aan-huis-verbonden beroep:
het in een woning en/of in de daarbij behorende bijgebouwen uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, kunstzinnig, maatschappelijk, medisch, ontwerptechnisch, paramedisch of zakelijk gebied dan wel een daarmee gelijk te stellen gebied, alsmede dienstverlenende bedrijven (waaronder niet wordt begrepen een escortbedrijf en/of een seksinrichting), waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;
afwijking:
een afwijking als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
ander werk:
een werk, geen bouwwerk zijnde;
archeologisch waardevol terrein:
terrein waarin zich voorwerpen en/of bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden;
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
bebouwingspercentage:
een in de regels aangegeven percentage, dat het gedeelte van het bouwvlak aangeeft dat maximaal bebouwd mag worden;
bed en breakfast:
een bedrijfsmatige voorziening die gericht is op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt als een toeristische recreatieve activiteit aan maximaal acht personen en die ondergeschikt is aan de hoofdbestemming;
beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden-beroep, voor een (dienstverlenend) bedrijf, voor een dienstverlenende instelling of voor een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief administratieruimte, opslagruimte en dergelijke;
bestaand:
  1. voor bouwwerken die krachtens de Woningwet zijn toegestaan, andere werken geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden:
    • aanwezig zijn, in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een bouwvergunning, ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  2. voor het overige gebruik:
    • bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de functie en door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat geen interne verbinding heeft met dat hoofdgebouw;
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, het veranderen of het vernieuwen en het vergroten van een bouwwerk;
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat aan de bovenzijde en aan de onderzijde door een horizontale vloer of door een balklaag is begrensd, inclusief de onderliggende vloer en het deel van hetzelfde bouwniveau dat onder een dak ligt, waarvan de vrije doorgangshoogte meer bedraagt dan 1,50 meter;
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, metaal, steen of enig ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond;
college:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldebroek;
cultuurgrond:
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die hobbymatig in gebruik zijn en niet worden gebruikt ten behoeve van een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk, aan een landschapselement of aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk, van dat landschapselement of van dat gebied heeft gemaakt;
dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
dakkapel:
een bescheiden uitbouw die het hellende dakvlak onderbreekt en aangebracht is om licht en lucht onder de kap toe te laten en om het gebruiksoppervlak te vergroten;
detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, met uitzondering van e-commerce, waaronder begrepen de uitstalling ten behoeve van verkoop, het verkopen en/of het (af)leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een bedrijfs- of van een beroepsactiviteit, alsook ondersteunende horeca;
e-commerce:
een vorm van bedrijfsvoering waarbij het bedrijf uitsluitend goederen aan particulieren verhandelt door middel van contact met die particulieren, dat uitsluitend verloopt via e-mail, fax, internet, post of telefoon, waardoor geen handelswaren op het bedrijf worden aangeprezen en geen klanten op het bedrijf worden ontvangen en waarbij het bedrijfspand geen uitstraling heeft van een winkelpand, geen toonbank heeft en de goederen niet uitstalt ten verkoop en daarmee een ruimtelijke uitstraling heeft ten behoeve van de op grond van de bestemming toegelaten bedrijven, zijnde een magazijn en/of de opslag van goederen, met dien verstande dat goederen wel en slechts ter plekke kunnen worden afgehaald;
eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond;
erf:
een al dan niet bebouwd perceel of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en de bestemming deze inrichting niet verbiedt;
erker:
een uitbouw aan een hoofdgebouw waarvan:
  • de breedte niet meer dan 60% is van de breedte van de gevel waaraan wordt gebouwd;
  • de diepte niet meer dan 1,25 meter is;
  • de bouwhoogte niet meer dan 3,00 meter is, waarboven een vloerafscheiding van niet meer dan 1,00 meter is toegestaan;
  • de oppervlakte niet meer dan 6 m2 is;
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;  
geluidsbelasting vanwege een weg:
de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of op een combinatie van weggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder of in het Besluit geluidhinder;
geluidsgevoelige gebouwen:
gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidsgevoelige functie zoals bedoeld in de Wet geluidhinder of in het Besluit geluidhinder;
hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
hoofdwoonverblijf:
de plaats waar een persoon gedurende een jaar de meeste nachten doorbrengt, in combinatie met de plaats waar hij of zij, zijn of haar sociaal/maatschappelijk leven heeft;
kampeermiddel:
een kampeerauto, een stacaravan, een tent, een tentwagen, een toercaravan of enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of een gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geen omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist; een en ander voor zover deze onderkomens, voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
kelder:
een bouwlaag onder een gebouw en die geheel of grotendeels beneden het aanliggende terrein is gelegen;
kernkwaliteit:
de aanwezige cultuurhistorische, ecologische en landschappelijke kwaliteiten die aanwezig zijn in een bepaald gebied, waarbij het beleid gericht is op de bescherming en de ontwikkeling van die aanwezige kwaliteiten;
kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
het op een bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen meldingsplicht of geen vergunningsplicht op grond van de milieuwetgeving geldt en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning uitgeoefend kunnen worden; 
landschappelijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijnings-vorm van dat gebied;
nadere eis:
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening; 
Natura 2000:
een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden op het grondgebied van de Lidstaten van de Europese Unie en omvat alle gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn (1979) en zijn aangemeld onder de Habitatrichtlijn (1992), welke richtlijnen zijn geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998;
natuurlijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de biologische elementen, de bodemkundige elementen en de geologische elementen, voorkomend in dat gebied;
omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; 
ondersteunende horeca:
het consumeren en het daarvoor moeten betalen van (kleine) eetwaren en/of (alcoholische) dranken in een inrichting die geen (planologische) hoofdbestemming 'Horeca' heeft;
onevenredige aantasting van de aanwezige waarden:
het resultaat van een planologische ingreep die een verhoudingsgewijs te groot nadelig effect heeft op de aanwezige waarden in dat gebied;
overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte met niet meer dan drie wanden vormt; 
peil:
  1. indien op het land wordt gebouwd:
    • voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst, geldt de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
    • voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, geldt de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  2. indien in of op het water wordt gebouwd geldt:
    • het Normaal Amsterdams Peil;
perceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
permanente bewoning:
het hebben van een hoofdwoonverblijf in een recreatieverblijf, in een stacaravan, in een toercaravan of in een ander kampeermiddel; 
prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een ander tegen een vergoeding;
seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden en waaronder in ieder geval wordt verstaan een erotische massagesalon, een escortservice, een parenclub, een prostitutiebedrijf, een seksautomatenhal, een seksbioscoop of een sekstheater, al dan niet in combinatie met elkaar;
stacaravan:
een bouwwerk dat in het geheel kan worden verplaatst en dat bestemd is voor recreatief nachtverblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;
uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
verblijfsrecreatie:
recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf, zoals een recreatieverblijf, een groepsaccommodatie of een kampeermiddel, door personen die hun hoofdverblijf elders hebben;
verkoopvloeroppervlakte:
de oppervlakte van een ruimte die uitsluitend gebruikt wordt voor het verkopen van producten, niet zijnde de ruimte voor opslag of het bewerken en het vervaardigen van producten;
voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, geldt de gevel van een gebouw die door de indeling van het gebouw, de ligging van het gebouw en/of de situatie ter plaatse, het sterkst op de weg gericht is;
voorgevelrooilijn:
zoals bedoeld in de gemeentelijke bouwverordening;
Welstandsnota:
nota waarin is vastgelegd hoe het welstandstoezicht in de gemeente is geregeld en die tevens uitgangspunten en criteria voor het welstandsoordeel geeft;
woning / wooneenheid:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
zolder:
een gedeelte in een gebouw dat direct onder het dak is gelegen en dat slechts geschikt is als bergruimte.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
  • bij onduidelijkheden of interpretatieverschillen betreffende de wijze van meten, is de uitleg van de NEN 2580 (geeft termen, definities en bepalingsmethoden voor de oppervlakte van terreinen met een bouwbestemming en voor de vloeroppervlakten en inhouden van gebouwen of delen daarvan) bepalend;
  • dakkapellen bij woningen en erkers worden buiten beschouwing gelaten;
  • op de verbeelding hart-op-hart ten opzichte van de grenzen;
  • voor het begrip peil wordt verwezen naar de begrippen.
afmetingen ander bouwwerk:
de grootste afmeting van een bouwwerk neerwaarts of zijdelings geprojecteerd op een aanzichtvlak;
de afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens:
de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk of van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelgrens;
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals antennes, schoorstenen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
de horizontale diepte van een gebouw:
de afmeting van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de voorgevel;
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer gerekend op 20 centimeter beneden de bovenzijde van de afgewerkte vloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
de oppervlakte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde:
de projectie van de grootste afmeting neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
de verticale diepte van een gebouw:
de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
  1. het agrarisch gebruik; 
  2. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden, van de landschappelijke kernkwaliteiten, van de landschappelijke waarden en van de natuurlijke waarden van het kleinschalig besloten landschap, waaronder houtsingels en/of houtwallen; 
met daaraan ondergeschikt: 
  1. agrarisch natuurbeheer en agrarische natuurontwikkeling;
  2. detailhandel in (streek)eigen voortgebrachte producten;
  3. extensief dagrecreatief medegebruik;
  4. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van kleine landschaps- en natuurelementen;
  5. niet-grondgebonden agrarische activiteiten;
  6. openbare nutsvoorzieningen;
  7. paden en wegen;
  8. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder retentievoorzieningen en waterberging;
met de daarbij behorende: 
  1. andere werken; 
  2. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.

3.2 Bouwregels

  1. In of op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: 
    1. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen mag niet meer dan 1,25 meter bedragen; 
    2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3,00 meter bedragen, met uitzondering van bouwwerken die benodigd zijn voor de beveiliging, voor de geleiding en voor de regeling van het verkeer en lichtmasten ten behoeve van het wegverkeer;
    3. er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden geplaatst; 
    4. er mogen geen gebouwen ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein worden gebouwd; 
    5. er mogen geen kassen worden gebouwd; 
    6. er mogen geen lichtmasten en omheiningen ten behoeve van een paardenbak worden geplaatst; 
    7. er mogen geen (mest)bassins, mest- en/of kuilplaten, (mest)silo's en/of sleufsilo's worden gebouwd.

3.3 Nadere eisen

Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van: 
  1. de archeologische waarden; 
  2. de cultuurhistorische waarden; 
  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; 
  4. de geomorfologische waarden; 
  5. een goede woonsituatie; 
  6. de landschappelijke waarden; 
  7. de milieusituatie; 
  8. de natuurlijke waarden; 
  9. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld; 
  10. de sociale veiligheid; 
  11. de verkeersveiligheid. 

3.4 Afwijken van de bouwregels

  1. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2 sub 2 onder b en toestaan dat er nestpalen worden geplaatst, met een bouwhoogte van niet meer dan 12,00 meter.
  2. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2 sub 1 en toestaan dat er gebouwen, in de functie van schuilgelegenheden worden gebouwd, mits: 
    1. de schuilgelegenheid wordt gebouwd ten behoeve van het hobbymatig houden van vee, nabij de perceelgrens en zo mogelijk langs de bosrand, een houtsingel en/of een andere beplantingsstrook; 
    2. de afstand van een schuilgelegenheid tot de bestemmingsgrens van de bestemming 'Wonen' of een bestemmingsvlak met een woonbestemming buiten het plangebied gelegen niet minder dan 30,00 meter zal bedragen; 
    3. de bouwhoogte van een schuilgelegenheid niet meer dan 3,00 meter zal bedragen; 
    4. de noodzaak van de schuilgelegenheid en de gewenste noodzakelijke oppervlakte van de schuilgelegenheid (per diersoort) wordt aangetoond, waarbij de oppervlakte van een schuilgelegenheid niet meer dan 30 m2 mag bedragen; 
    5. de schuilgelegenheid maximaal aan drie zijden met wanden omsloten is; 
    6. niet meer dan één schuilgelegenheid wordt gebouwd per 2.500 m2 aaneengesloten agrarisch gebied; 
    7. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      1. het bebouwingsbeeld; 
      2. de cultuurhistorische waarden; 
      3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; 
      4. de landschappelijke waarden; 
      5. de milieusituatie; 
      6. de natuurlijke waarden. 
  3. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2 sub 2 onder a en toestaan dat de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen wordt verhoogd tot niet meer dan 2,50 meter, ten behoeve van het houden van emoes, herten, kangoeroes, nandoes of struisvogels, mits: 
    1. de noodzaak daartoe kan worden aangetoond; 
    2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan: 
      1. het bebouwingsbeeld; 
      2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; 
      3. de landschappelijke waarden en de natuurlijke waarden; 
      4. de milieusituatie; 
      5. de verkeersveiligheid. 
  4. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2 sub 2 onder f en toestaan dat er een omheining ten behoeve van een paardenbak wordt gebouwd, mits tevens de ontheffing in artikel 3 lid 6 sub 4 is verleend. 
  5. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2 sub 2 onder f en toestaan dat niet meer dan zes lichtmasten met knikarmaturen of met overhangende knikarmaturen per paardenbak worden geplaatst, mits: 
    1. de afstand tussen een lichtmast ten behoeve van een paardenbak en een nabijgelegen bouwperceel niet minder dan 50,00 meter zal bedragen; 
    2. de bouwhoogte van een lichtmast ten behoeve van een paardenbak niet meer dan 8,00 meter zal bedragen; 
    3. de lichtmasten ten behoeve van een paardenbak binnen 0,50 meter van de rand van de paardenbak worden geplaatst en waarvan de lampen zodanig zijn afgeschermd dat strooilicht naar de omgeving zoveel mogelijk wordt voorkomen; 
    4. de lichtmasten ten behoeve van een paardenbak geen significante negatieve gevolgen hebben voor de waarde(n) en de kwalificerende soorten van de aangewezen Natura 2000-gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998; 
    5. de noodzaak daartoe kan worden aangetoond; 
    6. tevens de ontheffing in artikel 3 lid 6 sub 4 is verleend; 
    7. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan: 
      1. het bebouwingsbeeld; 
      2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; 
      3. de landschappelijke waarden en de natuurlijke waarden; 
      4. de milieusituatie; 
      5. de verkeersveiligheid.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1.1, sub c, van de Wabo, wordt in ieder geval gerekend: 
  1. de opslag en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen; 
  2. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan de verkoop van (streek)eigen producten, met een gebruiksoppervlakte van de bouwwerken van niet meer dan 5 m2
  3. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting of prostitutie; 
  4. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten; 
  5. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie, waaronder een standplaats van één of meer kampeermiddelen; 
  6. het gebruik van de gronden ten behoeve van bosbouw, houtteelt of overige opgaande meerjarige teeltvormen; 
  7. het gebruik van de gronden ten behoeve van sierteelt, waaronder teeltondersteunende kassen; 
  8. het gebruik van de gronden ten behoeve van teeltondersteunende voorzieningen; 
  9. het gebruik van de gronden ten behoeve van een paardenbak; 
  10. het gebruik van de gronden voor een paardenbak die niet grenst aan een bestemmingsvlak met een woonbestemming buiten het plangebied gelegen;
  11. het gebruik van de gronden voor een paardenbak die significante negatieve gevolgen heeft voor de waarde(n) en de kwalificerende soorten van de aangewezen Natura 2000-gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998; 
  12. het gebruik van de gronden voor een paardenbak, waarbij de afstand tot de zijdelingse perceelgrens minder dan 5,00 meter bedraagt; 
  13. het gebruik van de gronden voor een paardenbak waarbij de afstand tot een bouwperceel met een gevoelige functie minder dan 50,00 meter bedraagt; 
  14. het gebruik van de gronden voor een paardenbak waarvan de oppervlakte meer bedraagt dan 1.800 m2
  15. het gebruik van de gronden voor meer dan één paardenbak per bouwperceel;
  16. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden; 
  17. het gebruik van de gronden voor het telen van gewassen (waaronder akkerbouw, boomteelt, sierteelt en/of tuinbouw), waarbij bestrijdingsmiddelen worden ingezet waarvan is aangetoond dat zij schadelijk zijn voor de volksgezondheid, binnen een afstand van 50,00 meter ten opzichte van aansluitende gevoelige functies die zowel binnen als buiten het plangebied kunnen liggen; 
  18. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen; 
  19. het opslaan van hooibalen, mest en/of andere agrarische producten; 
  20. het opslaan van niet-agrarische producten en/of het stallen van auto's, van boten en van caravans; 
  21. het storten van afvalstoffen en van puin.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

  1. Het college kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 5 van het onderhavige bestemmingsplan, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.  
  2. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 3 lid 5 sub e en toestaan dat de gronden worden gebruikt voor een kleinschalig kampeerterrein, mits:
    1. de afstand tot één van de bestemmingsvlakken 'Recreatie - 1' tot en met 'Recreatie - 6' in het aangrenzende bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' niet minder dan 500 meter zal bedragen;
    2. de afstand tot één van de bestemmingsvlakken 'Agrarisch - 5' tot en met 'Agrarisch - 9' in het aangrenzende bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' niet minder dan 100 meter zal bedragen;
    3. de afstand tot één van de bestemmingsvlakken 'Wonen - 1' tot en met 'Wonen - 4' in het aangrenzende bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' niet minder dan 50 meter zal bedragen;
    4. de afstand tot een ander kleinschalig kampeerterrein niet minder dan 300 meter zal bedragen;
    5. de oppervlakte van het kleinschalig kampeerterrein tezamen met het gedeelte dat in de aansluitende woonbestemming is gelegen, niet meer dan 5.000 m2 zal bedragen;
    6. niet meer dan 25 standplaatsen voor mobiele kampeermiddelen worden aangelegd met per standplaats niet meer dan twee bijzettenten;
    7. het kleinschalig kampeerterrein landschappelijk zal worden ingepast, waarbij een inrichtingsplan dient te worden overlegd;
    8. het parkeren op eigen terrein zal geschieden.
  3. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 5 sub g en toestaan dat de gronden en de daarop voorkomende bouwwerken worden gebruikt voor sierteelt, waaronder teeltondersteunende kassen, mits: 
    1. de gronden die gebruikt gaan worden voor sierteelt, waaronder teeltondersteunende kassen, niet meer zullen bedragen dan 30.000 m2
    2. het een verplaatsing betreft van een in het plangebied bestaand sierteeltbedrijf, waarbij het bestaande bedrijf wordt opgeheven; 
    3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan: 
      • de archeologische waarden; 
      • de cultuurhistorische waarden; 
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; 
      • de landschappelijke waarden; 
      • de milieusituatie; 
      • de natuurlijke waarden; 
      • de verkeersveiligheid.  
  4. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 5 sub i en toestaan dat de gronden worden gebruikt voor een paardenbak mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan: 
    1. het bebouwingsbeeld; 
    2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; 
    3. de landschappelijke waarden; 
    4. de milieusituatie; 
    5. de natuurlijke waarden; 
    6. de woonsituatie.  
  5. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel artikel 3 lid 5 sub m en toestaan om de afstand van een paardenbak tot een bestemmingsvlak met een gevoelige functie te verkleinen tot niet minder dan 5,00 meter, mits: 
    1. de noodzaak daartoe kan worden aangetoond; 
    2. een beplantingsstrook bestaande uit gebiedseigen boom- en struiksoorten al dan niet in combinatie met een aarden wal wordt aangelegd; 
    3. voorzieningen worden getroffen ter voorkoming van stofoverlast; 
    4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan: 
      • het bebouwingsbeeld; 
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; 
      • de landschappelijke waarden en de natuurlijke waarden; 
      • de milieusituatie; 
      • de verkeersveiligheid. 
  6. Het college kan kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 5 sub s en toestaan dat de gronden en de daarop voorkomende bouwwerken worden gebruikt voor het opslaan van mest, mits dit om bedrijfseconomische, ontsluitings- of milieuredenen, bijvoorbeeld vanwege de nabijheid van woningen, noodzakelijk is en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:  
    1. de archeologische waarden; 
    2. de cultuurhistorische waarden;  
    3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; 
    4. de landschappelijke waarden; 
    5. de milieusituatie; 
    6. de natuurlijke waarden; 
    7. de verkeersveiligheid.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren: 
    1. het aanbrengen en/of het aanleggen van drainage; 
    2. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen; 
    3. het aanleggen van verharde paden en/of wegen of het verbreden van bestaande verharde paden en/of wegen; 
    4. het aanleggen van aarden wallen; 
    5. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het educatief medegebruik en/of het extensief dagrecreatief medegebruik; 
    6. het aanplanten van niet-inheemse bomen en/of niet-inheemse houtgewassen en/of andere niet-inheemse opgaande beplantingen; 
    7. het afgraven, het egaliseren, het ontgronden en/of het ophogen van gronden; 
    8. het kappen en/of het rooien en/of het vellen van bomen en/of andere houtgewassen, niet zijnde bomen en/of houtgewassen deel uitmakend van een grondgebonden agrarische teelt; 
    9. het wijzigen van het verkavelingspatroon door het dempen en/of het graven en/of het verdiepen en/of het vergroten en/of het anderszins herprofileren van (erf)sloten en/of andere watergangen en het aanbrengen van kunstwerken zoals dammen en stuwen. 
  2. Het in artikel 3, lid 7 sub 1 vermelde verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden, welke:
    1. het normale beheer en/of het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik betreffen; 
    2. het rooien en/of het vellen van bomen, struiken en/of andere houtgewassen betreffen, die plaatsvinden in het kader van natuurbeheer op basis van een beheersplan ex Natuurbeschermingswet 1998, het bosbeheer of het landschapsonderhoud;
    3. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan met een daarvoor verleende vergunning. 
  3. Een omgevingsvergunning zoals vermeld in artikel 3, lid 7 sub 1 wordt geweigerd, indien:
    1. de werken en/of de werkzaamheden de archeologische waarden en/of de cultuurhistorische waarden en/of de geomorfologische waarden en/of de landschappelijke waarden en/of de natuurlijke waarden welke de bestemming van de grond beoogt, onevenredig aantast; 
    2. de werken en/of de werkzaamheden het (agrarisch) grondgebruik welke de bestemming van de grond beoogt, onevenredig aantast; 
    3. de werken en/of de werkzaamheden significante negatieve gevolgen hebben voor de waarde(n) en de kwalificerende soorten van de aangewezen Natura 2000-gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998; 
    4. de werken en/of de werkzaamheden in strijd zijn met dit bestemmingsplan en/of de krachtens zodanig plan gestelde eisen; 
    5. voor de werken en/of de werkzaamheden een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988, een gemeentelijke monumentenvergunning of een provinciale monumentenvergunning is vereist en deze niet is verleend.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woningen al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit;
  2. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
met de daarbij behorende:
  1. andere werken; 
  2. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde;
  3. erven, terreinen en tuinen.

4.2 Bouwregels

  1. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden per bestemmingsvlak de volgende regels:
    1. als hoofdgebouwen mogen uitsluitend halfvrijstaande woningen worden gebouwd;
    2. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
    3. de afstand van een hoofdgebouw ten opzichte van de as van de weg mag niet minder dan de bestaande afstand bedragen; 
    4. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens aan de niet aangebouwde zijde, mag niet minder dan 3,00 meter bedragen;
    5. de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep mag niet meer bedragen dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte van de woning inclusief de bijbehorende aanen uitbouwen en bijgebouwen met een maximum van 100 m2;
    6. de maatvoering van de hoofdgebouwen dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
       Maximale goothoogte
      Maximale bouwhoogte 
      Maximale inhoud 
       3,50 meter
      8,00 meter 
      400 m3 
    7. indien de goothoogte, de bouwhoogte en/of de inhoud meer bedraagt dan in bovenstaande tabel is vermeld, mogen deze niet meer bedragen dan de bestaande maatvoering; 
    8. een kelder mag in niet meer dan één bouwlaag worden gebouwd waarbij de kelder niet wordt betrokken bij het bepalen van de maximale inhoudsmaat van het hoofdgebouw. 
  2. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
    1. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen ten minste 1,00 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan te worden gebouwd;
    2. de maatvoering van de aan- en uitbouwen, van de bijgebouwen en van de overkappingen dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
       Maximale goothoogte gebouwen
      Maximale bouwhoogte gebouwen
      Maximale bouwhoogte overkappingen
       Maximale gezamenlijke oppervlakte per woning inclusief een zwembad
      3,50 meter
      6,00 meter
      3,00 meter
      100 m2
    3. indien de goothoogte en/of de bouwhoogte meer bedraagt dan in bovenstaande tabel is vermeld, mogen deze niet meer bedragen dan de bestaande maatvoering.
  3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen achter de voorgevel van de woning en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 2,50 meter bedragen;
    2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de voorgevel van de woning en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 1,50 meter bedragen;
    3. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6,00 meter bedragen;
    4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3,00 meter bedragen;
    5. er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden geplaatst.

4.3 Nadere eisen

Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van: 
  1. de archeologische waarden; 
  2. de cultuurhistorische waarden; 
  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  4. de geomorfologische waarden; 
  5. een goede woonsituatie; 
  6. de landschappelijke waarden; 
  7. de milieusituatie; 
  8. de natuurlijke waarden; 
  9. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld; 
  10. de sociale veiligheid; 
  11. de verkeersveiligheid. 

4.4 Afwijken van de bouwregels

  1. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 1 sub a en toestaan dat een bed en breakfast voorziening in een woning mag worden aangebracht, mits tevens de ontheffing in artikel 4 lid 6 sub 2 is verleend.
  2. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 2 sub 1 onder a en artikel 4 lid 2 sub 1 onder f en toestaan dat binnen een bouwvlak vrijstaande woningen mogen worden gebouwd, mits:
    1. het aantal woningen niet toeneemt;
    2. de maatvoering van het hoofdgebouw voldoet aan de eisen die in onderstaande tabel zijn gesteld:
      maximale goothoogte
      maximale bouwhoogte
      maximale inhoud
      3,50 meter
      8,00 meter
      600 m3
    3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      • het bebouwingsbeeld; 
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      • de landschappelijke waarden;
      • de milieusituatie;
      • de natuurlijke waarden;
      • de woonsituatie.
  3. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 2 sub 2 onder a en toestaan dat aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen voor de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan worden gebouwd, mits:
    1. de noodzaak daartoe kan worden aangetoond; 
    2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      • het bebouwingsbeeld;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      • de landschappelijke waarden;
      • de milieusituatie;
      • de natuurlijke waarden;
      • de verkeersveiligheid.  
  4. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 2 sub 2 onder b en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen wordt vergroot tot niet meer dan 200 m2, mits:
    1. de gebruiker van het woonperceel ten minste 5.000 m2 landbouwgrond in gebruik heeft ten behoeve van het hobbymatig weiden van vee en/of het telen van gewassen en/of het beheer van het landschap;
    2. deze vergroting uitsluitend noodzakelijk is ten behoeve van agrarische hobbyactiviteiten, zoals het onderbrengen van dieren, gereedschappen, landbouwwerktuigen, de opslag ten behoeve van het telen van gewassen en/of indien de vergroting noodzakelijk is voor het beheer van het landschap, de opslag van natuurproducten, zoals riet en dergelijke;
    3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      • het bebouwingsbeeld;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      • de landschappelijke waarden;
      • de milieusituatie;
      • de natuurlijke waarden;
      • de woonsituatie.

4.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1.1, sub c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend: 
  1. de opslag en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  2. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  3. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
  4. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  5. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting of prostitutie;
  6. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie;
  7. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor bedrijvigheid, anders dan voor een aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden bedrijvigheid;
  8. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
  9. het gebruik van een woning en van de daarbij behorende bebouwing door meer dan één afzonderlijk huishouden;
  10. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor een aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden bedrijvigheid, mits:
    • het beroep niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning;
    • de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte van de gebouwen en/of met een bedrijfsvloeroppervlakte van meer dan 100 m2;
  11. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  12. het omzetten en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van gronden ten behoeve van een permanent ander gebruik;
  13. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten;
  14. het storten van afvalstoffen en van puin. 

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

  1. Het college kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 5 van het onderhavige bestemmingsplan, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
  2. Het college kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 5 sub f en toestaan dat een bed en breakfast voorziening gerealiseerd kan worden, waarbij: 
    1. de oppervlakte voor een bed en breakfast voorziening niet meer mag bedragen dan 40% van de gebruiksoppervlakte van de woning, waarbij de gebruiksvloeroppervlakte voor een bed en breakfast voorziening niet meer dan 110 m2 mag bedragen;
    2. de bed en breakfast voorziening mag uitsluitend worden geëxploiteerd door de bewoner(s) van het perceel; 
    3. onder de gebruiksvloeroppervlakte voor een bed en breakfast voorziening vallen bad-, douche- en toiletruimte(n) die niet gedeeld worden met de bewoner(s), slaapkamer(s) en een gemeenschappelijke ruimte waarvan de oppervlakte niet meer dan 30 m2 mag bedragen, zonder een separate kookvoorziening; 
    4. op eigen terrein dient per kamer voldoende ruimte te worden gereserveerd voor minimaal één parkeerplaats, waarbij de afstand tussen de parkeerplaats(en) en de perceelgrens minimaal tien meter dient te bedragen; 
    5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      • het bebouwingsbeeld;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      • de milieusituatie;
      • de verkeersveiligheid;
      • de woonsituatie. 

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de te verwachten archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

Ten behoeve van het bepaalde in de regels bij de andere daar voorkomende bestemming(en) gelden de volgende regels:
  1. Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarbij bodemroerende werkzaamheden ter realisering van deze gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk zijn, dient door de aanvrager een rapport te worden overlegd, waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van het college in voldoende mate te zijn vastgesteld.
  2. Indien uit dit archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen worden verstoord, kan het college in ieder geval één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan de door het college bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  3. Het bepaalde in artikel 5 lid 2 sub 1 is niet van toepassing in geval van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen voor:
    1. de bouw van bouwwerken, waarbij geen grondwerk wordt verricht op een diepte van meer dan 0,50 meter onder peil;
    2. de bouw van een bouwwerk met een oppervlakte van niet meer dan 100 m2.

5.3 Nadere eisen

Het college kan nadere eisen stellen aan het gebruik, aan de inrichting en aan de situering van de gronden, indien uit onderzoek blijkt dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

5.4 Afwijken van de bouwregels

Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5 lid 2 sub 1 indien op basis van eerder uitgevoerd archeologische onderzoek al is aangetoond, dat de archeologische waarden door de werken en/of de werkzaamheden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
    1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen met een oppervlakte van meer dan 100 m2, in combinatie met werken op een diepte van 0,50 meter of meer, waartoe onder meer wordt gerekend:
      • het egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
      • het aanleggen en verbreden van water;
      • het verlagen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
      • het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
    2. het aanbrengen van drainage op een diepte van 0,50 meter of meer;
    3. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen op een diepte van 0,50 meter of meer.
  2. Het in artikel 5 lid 5 sub 1 vermelde verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden, welke:
    1. het normale beheer en/of het normale onderhoud betreffen;
    2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan met een daarvoor verleende omgevingsvergunning;
    3. indien op basis van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek al is aangetoond, dat de archeologische waarden door de werken en/of de werkzaamheden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
  3. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het college in voldoende mate is vastgesteld.
  4. Het college kan aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan de door het college bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

Bij het bouwen van gebouwen dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

  1. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
    1. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersintensiteit en/of de verkeersveiligheid daartoe aanleiding geven;
    2. de bestemmingsregels toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en ten behoeve van ontvang-, sirene- en/of zendmasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40,00 meter.
  2. Een in artikel 8 sub 1 vermelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    2. de milieusituatie;
    3. de sociale veiligheid;
    4. het straat- en bebouwingsbeeld;
    5. de verkeersveiligheid;
    6. de woonsituatie.

Artikel 9 Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen, is de volgende procedure van toepassing: 
  1. een voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage; 
  2. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze; 
  3. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen; 
  4. gedurende de in artikel 9 sub a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of worden veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of worden veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  2. Het college kan in afwijking van het vermelde in artikel 10 lid 1 sub 1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 10 lid 1 sub 1 met maximaal 10%.
  3. Het gestelde in artikel 10 lid 1 sub 1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat bestemmingsplan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 10 lid 2 sub 1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat bestemmingsplan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in artikel 10 lid 2 sub 1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het gestelde in artikel 10 lid 2 sub 1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat bestemmingsplan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan Buitengebied, de Soppeweg 3 en 3A.
 
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van donderdag 7 juli 2016.
   
, voorzitter mr. A. Hoogendoorn
 

, griffier J. Tabak