Plan: | Buitengebied, Groote Woldweg 74 en 74A |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0269.BG145-VG01 |
Op het perceel aan de Groote Woldweg 74 staat een grote woonboerderij en een aantal oude schuren. Op het aangrenzende perceel aan de Groote Woldweg 74A staat een woning en een aantal kleine schuurtjes.
Initiatiefnemer is voornemens om de woonboerderij aan de Groote Woldweg 74 te splitsen in twee woningen door gebruik te maken van de regeling functieverandering van de gemeente Oldebroek
Op het terrein zal een aantal oude schuren worden gesloopt en er zal na splitsing behoefte zijn aan twee bijgebouwen; elk bij één van de woningen behorend. Ook op het perceel aan de Groote Woldweg 74A is er behoefte aan een nieuw bijgebouw. Om tot het voor de regeling benodigde sloopoppervlak te komen, wordt er ook aan de Groote Woldweg 78 een oude schuur gesloopt.
Op basis van het vigerende bestemmingsplan zijn de voorgenomen ontwikkelingen niet mogelijk. Het vigerende bestemmingsplan dient hiervoor herzien te worden.
Het voorliggende bestemmingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling mogelijk maakt.
Het plangebied betreft de locaties Groote Woldweg 74 en 74A. Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Oosterwolde.
De locatie wordt als volgt omringd:
De globale ligging van de locatie is op de volgende afbeelding weergegeven.
Afbeelding: Globale ligging plangebied
Het bestemmingsplan 'Buitengebied, Groote Woldweg 74 en 74A' bestaat uit de volgende stukken:
Het bestemmingsplan wordt vergezeld door een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen 'gelezen' worden.
Op de verbeelding staan de bestemmingen van de gronden in het plangebied. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld die de uitgangspunten van het plan verzekeren.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin wordt aangegeven wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Daarnaast wordt hier onderzoek weergegeven dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
In deze toelichting is in hoofdstuk 2 de bestaande situatie van het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is ingegaan op het relevante ruimtelijk beleid. In hoofdstuk 4 wordt aandacht besteed aan de elementen, die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van het plangebied. De planuitgangspunten zijn in hoofdstuk 5 opgenomen. In hoofdstuk 6 zijn de juridisch-technische aspecten van de opgenomen regeling vermeld. In hoofdstuk 7 zijn de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid weergegeven. Hoofdstuk 8 sluit deze toelichting af met de resultaten van het gevoerde overleg en de zienswijzen.
Het plangebied ligt in het buitengebied. Het plangebied ligt op een afstand van circa 575 meter ten noorden van de kern Oosterwolde.
De locatie is gelegen ten oosten van de Groote Woldweg. De Groote Woldweg is de doorgaande weg van Oosterwolde naar Kerkdorp en Noordeinde. Het plangebied is via een erfontsluitingsweg ontsloten op de Groote Woldweg.
Op onderstaande afbeelding is de huidige situatie van het plangebied weergeven.
Afbeelding: Huidige situatie plangebied
Landschap
De locatie ligt op een zandrug op de overgang naar de lager gelegen open polders. Doordat de zandrug wat hoger ligt dan de polder was het van oorsprong een veilige en droge plek om te wonen. De zandrug kent dan ook een lange bewoningsgeschiedenis. Het hoogteverschil tussen de zandrug en de polder bedraagt op de overgang circa 0,5 meter. Onvoldoende om bij grote overstromingen (vroeger ook van de Zuiderzee) bescherming te bieden aan de bewoners. Daarom werden huizen op de overgang van de dekzandrug naar de polder op pollen gebouwd. Terpen die bij overstroming wel bescherming boden. Het perceel aan de Groote Woldweg 74 ligt op zo’n pol.
De Groote Woldweg is één van de eerste en belangrijkste ontginningsassen van de open polder en verbindt Oosterwolde met het noordelijker gelegen Kerkdorp en Noordeinde.
De landschapsstructuur wordt enerzijds bepaald door de lange rationele slagenverkaveling die wordt gevormd door slootjes en watergangen. Maar ook door de dekzandruggen die kleinschaliger en minder rationeel van opzet zijn en waar beplanting en bebouwing elkaar afwisselt en aanvult.
Locatie
Het voorliggende bestemmingsplan betreft de locaties Groote Woldweg 74 en 74A.
Ten zuiden daarvan ligt Groote Woldweg 72. Deze locatie is ruimtelijk verbonden met beide andere erven en gezamenlijk vormen de drie erven een ensemble.
Alle boerderijen in het ensemble zijn een eind van de Groote Woldweg af gesitueerd. Het is vanaf de weg goed zichtbaar dat de oudere boerderijen op de nummers 74 en 72 op een pol liggen. De meest recent gebouwde boerderij 74A ligt maar net iets hoger dan het aangrenzende weiland. De bebouwing op de erven vormt samen met de grote bomen op en rond de erven een duidelijk herkenbare eenheid in het verder open polderlandschap. De gezamenlijkheid van de drie erven is waardevol, echter de drie erven zijn ook los te herkennen door de aparte toegangswegen, de hoogteverschillen en de aanwezigheid van drie keer een hoofdgebouw.
Belangrijke kwaliteit is de ligging van het ensemble van gebouwen en groen in het open polderlandschap. De bomen aan de voorzijde van de erven zijn bepalend in het silhouet van het ensemble. De bomen aan de achterzijde en langs de kavelgrenzen zijn belangrijke landschapselementen omdat deze lijnen in het landschap accentueren.
Overige kwaliteiten
De onverharde toegangsweg naar nummer 74 draagt bij aan het informele karakter van het erf.
Op elk erf staat een hoofdgebouw, de woning. Hierdoor worden drie verschillende erven beleefd. De woningen zijn met de voorzijde naar de Groote Woldweg georiënteerd en hebben vrij uitzicht.
De onderlinge hoogteverschillen tussen de drie erven dragen ook bij aan de beleving van de afzonderlijke erven.
Voor het plangebied gelden het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' en het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007, Administratieve correcties 2011'.
Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' is vastgesteld op 15 december 2009. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemmingen 'Wonen - 1' met een bouwvlak en 'Agrarisch - 4' met een bouwvlak en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Per bestemmingsvlak ('Wonen - 1' of 'Agrarisch - 4') is maximaal één woning toegestaan. Een uitsnede van de plankaart is weergegeven op de volgende afbeelding.
Afbeelding: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied 2007'
Ook geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007, Administratieve correcties 2011'. Dit plan is vastgesteld op 31 maart 2012. Het plan heeft betrekking op het herstel van enkele administratieve onjuistheden en een onvolkomenheid voor intensieve veehouderij. Dit bestemmingsplan is niet van toepassing op het plangebied en heeft geen consequenties voor het initiatief.
De voorgenomen ontwikkelingen zijn op basis van de vigerende bestemmingsplannen 'Buitengebied 2007' en 'Buitengebied 2007, Administratieve correcties 2011' niet mogelijk. Via het onderhavige bestemmingsplan worden de voorgenomen ontwikkelingen aan de Groote Woldweg 74 en 74A juridisch-planologisch geregeld.
Bij ruimtelijke plannen moet worden weergegeven hoe rekening is gehouden met relevant beleid. In de volgende paragrafen wordt het relevante beleid op nationaal, provinciaal en lokaal schaalniveau en de relatie met de voorgenomen ontwikkeling behandeld.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden.
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling.
Nationale belangen
Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Voor het plangebied zijn de volgende nationale belangen van toepassing:
In zijn algemeenheid dient er sprake te zijn van een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe stedelijke ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.
De ladder voor duurzame verstedelijking werkt met de volgende opeenvolgende stappen ('de treden van de ladder'):
Ad 1.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (artikel 1.1.1, lid 1, onder i) is voor stedelijke ontwikkeling een definitie opgenomen: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. De toename van één extra woning is geen stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder (AbRvS 14 januari 2014, nr. 201308263/2/R4). Met de voorgenomen ontwikkeling verbetert de ruimtelijke kwaliteit op de locatie.
Benadrukt wordt dat indien een ontwikkeling niet is aan te merken als een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2, van het Bro, dit niet betekent dat de woningbehoefte niet hoeft te worden aangetoond. In het kader van de uitvoerbaarheid van het voorliggende ruimtelijk plan moet de behoefte alsnog worden onderbouwd. In dat geval kan de ladder als leidraad dienen.
De extra woning voorziet in een behoefte, zowel in het kader van woningbouwbehoefte, behoefte van functieverandering en sloop van landschapsontsierende bebouwing. De provincie heeft de kaders gesteld voor functieverandering, dat is doorvertaald in het gemeentelijk beleid. In paragraaf 3.3 is ingegaan op het gemeentelijk beleid. In het beleid is rekening gehouden met woningbouw conform het functieveranderingsbeleid, zowel kwantitatief als kwalitatief. De ontwikkeling levert een bijdrage aan de leefbaarheid, vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit van de locatie. In hoofdstuk 5 is uitgebreid ingegaan op de planvorming met daarbij ook de ligging en kwaliteit van de locatie.
Ad 2.
De locatie ligt in het buitengebied van Oosterwolde. De voorgenomen ontwikkeling ontstaat vanuit een vraag naar functieverandering. Hiermee ontstaat een belangrijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit op deze locatie. Deze verbetering is alleen mogelijk als de kavel kan worden herontwikkeld met een extra woning. De locatie biedt voor de ontwikkeling de kwalitatieve geschiktheid.
Ad 3.
Met de ligging aan de Groote Woldweg is de locatie goed ontsloten. De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van één extra woning. De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de bestaande ontsluiting en zal geen problemen opleveren. Multimodale ontsluiting is voor één extra woning niet noodzakelijk.
Conclusie
Het nationale beleid staat de planontwikkeling, gezien het karakter van het plan, niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Omgevingsvisie Gelderland
Op 9 juli 2014 is de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld door de Provinciale Staten. De visie beschrijft hoe de provincie de komende jaren wil omgaan met ontwikkelingen en initiatieven. Het is een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt en geen plan met exacte antwoorden. De provincie kiest er in deze visie voor om vooral opgaven en rollen te benoemen. De provincie onderscheidt voor zichzelf vier rollen: ondernemend, inspirerend, verbindend en normerend. De provincie heeft twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:
In de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening is het beleid voor de fysieke leefomgeving geïntegreerd tot één plan en één verordening. De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening bevatten de hoofdlijnen voor de volgende maatschappelijke opgaven in Gelderland: opgaven voor water, natuur en landschap, cultuur en erfgoed, milieu, energietransitie, landbouw, verkeer en vervoer en ruimtelijke ordening.
Duurzame verstedelijking
Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.
Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:
Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd. Zie hiervoor paragraaf 3.1. Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van functieverandering. De ontwikkeling past binnen de doelen in Gelderland. De bestaande gebiedskwaliteiten worden verbonden met ontwikkelingsmogelijkheden voor functieverandering. De ruimtelijke kwaliteit wordt hiermee versterkt.
Functieverandering
De Gelderse regio's kregen met het (voorheen geldende) Streekplan 2005 de mogelijkheid voor een regionale invulling van het beleidskader voor functieverandering van agrarische gebouwen. Deze invulling werd door het college van Gedeputeerde Staten geaccordeerd.
De provincie kiest in deze nieuwe visie voor een andere rol: beleid en afspraken moeten in regionaal verband gemaakt zijn of verder worden gemaakt.
Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone
In de visie zijn het Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone (voorheen EHS genoemd) opgenomen. Het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone liggen respectievelijk op een afstand van circa 3,2 kilometer en circa 520 meter vanaf het plangebied.
Het plangebied maakt in Omgevingsvisie Gelderland geen onderdeel uit van het Gelders Natuurnetwerk of Groene Ontwikkelingszone.
Nationaal landschap
Het plangebied ligt binnen het Nationale Landschap 'Veluwe' en 'Waardevol open gebied'. In paragraaf 5.2 is nader aangegeven op welke wijze de voorgenomen ontwikkeling landschappelijk wordt ingepast.
Omgevingsverordening
De Omgevingsverordening Gelderland is vastgesteld op 24 september 2014 door Provinciale Staten. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland.
In artikel 2.2.1.1 is opgenomen dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. Het gaat hierbij om alle nieuwe woningen die in een bestemmingsplan worden opgenomen, dus ook woningen die ontstaan door woningsplitsing of woningen die in het kader van functieverandering van kantoren, scholen, zorggebouwen, nieuwe (zorg-) landgoederen, vrijkomende agrarische bebouwing en dergelijke worden gerealiseerd. In paragraaf 3.3 is daar nader op in gegaan.
Conclusie
Het provinciaal beleid leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.
Structuurvisie Oldebroek 2030
De gemeentelijk structuurvisie uit 2003 geeft op hoofdlijnen de ruimtelijke ontwikkeling aan voor de periode 2000-2030. Ambities en wensen over het gebruik van de ruimte zijn hierin vastgelegd. In de structuurvisie is aangegeven dat vrijgekomen locaties op een zorgvuldige wijze opnieuw bebouwd kunnen worden. De structuurvisie beschrijft dat het merendeel van de ontwikkelingen wordt geconcentreerd in de hoofdkernen Wezep en Oldebroek. Het gemeentelijke beleid is erop gericht een gedifferentieerd woningaanbod te garanderen. Dit betekent dat alle typen woningen en alle prijsklassen aangeboden worden. Het voorliggende plan sluit aan bij het beleid zoals verwoord in de structuurvisie.
Toekomstvisie
De Toekomstvisie Oldebroek 2030 geeft richting aan de diverse strategische opgaven en geeft kleur aan de identiteit van de gemeente.
Wonen, wijk en buurt
De grootste kernen zijn Wezep en Oldebroek. De bebouwingsstructuur wordt bepaald door de zes verschillende dorpen en de bebouwde linten die deze dorpen deels met elkaar verbinden. Uniek zijn ook de verschillende landgoederen en de diverse monumentale panden.
De meeste mensen wonen in een eigen woning (circa 65%). Binnen Oldebroek zijn er dorpse en landelijke woonmilieus. De opbouw van de woningvoorraad is traditioneel en kent weinig diversiteit, vooral in het duurdere segment.
In de afgelopen decennia is de woningvoorraad gegroeid. De uitbreidingsplannen voor de komende jaren zijn gericht op het faciliteren van de lichte groeiprognose. Het inwonertal kan licht groeien als er genoeg en gevarieerd gebouwd wordt en daarmee de uitstroom tegen gegaan kan worden. Voor woningbouw is het beleid (vanuit de provincie) inbreiding boven uitbreiding.
Landelijk gezien richt de vraag naar woningen zich op meer vierkante meters per persoon en woningen van het luxere segment in het groene buitengebied. Het huidige beleid is gericht op realisatie van woningen voor specifieke doelgroepen zoals starters en senioren met aandacht voor nieuwe concepten zoals woonzorg/generatiewonen.
Natuur, milieu en landschap
De gemeente kent hele verschillende landschappen. In het zuiden van de gemeente zijn het Veluwebos en een heidevlakte aanwezig. In het noorden ligt een uitgestrekt poldergebied. Hier is sprake van een goede ruimtelijke kwaliteit. De natuur en het agrarisch landschap kennen een grote rijkdom en diversiteit. Daartussen staan historische boerderijen die het plaatje compleet maken.
Inspelen op landschappelijke pracht en unieke ligging
De gemeente wil actief investeren in de ruimtelijke kwaliteit van het landschap en de dorpen. De unieke ligging en het cultuurhistorische landschap is immers het visitekaartje van de gemeente. Het imago van de gemeente als uitstekende woongemeente wordt verder uitgebouwd. De kwaliteiten van het gebied moeten worden benut zonder hieraan afbreuk te doen, integendeel, juist door er kwaliteiten aan toe te voegen.
Ruimte voor innovatief ondernemen in brede zin
Initiatief, ondernemen, creëren: de gemeente heeft veel zelfstandigen. Dit vakmanschap, de kwaliteit en authenticiteit zijn kernwaarden waar de gemeente trots op is. Ook in de toekomst wil de gemeente ruimte bieden voor innovatief ondernemen. Ondernemen in de brede zin van het woord. Naast ruimte voor ondernemers, betekent dat ook ruimte voor initiatieven vanuit organisaties, instanties, dorpen en bewoners.
Divers en kwalitatief woonaanbod
De gemeente heeft een mooi woongebied, maar heeft meer onderscheid in woonmilieus nodig om een evenwichtige bevolkingsopbouw te waarborgen. In Oldebroek en Wezep is ruimte voor grotere projecten, hetgeen het draagvlak voor de voorzieningen en de beide dorpsharten versterkt. Ook in het buitengebied wordt wonen meer mogelijk. Vrijkomende agrarische bebouwing biedt kansen (hergebruik, rood-voor- rood). Maar ook nieuwbouw is op bepaalde locaties en onder bepaalde voorwaarden in het buitengebied mogelijk.
Sterk imago Oldebroek als woongemeente
In de gemeente is het mooi wonen. De gemeente ligt uniek: een rustige en landelijke gemeente, te midden van sterke steden in de regio in combinatie met een goede bereikbaarheid. Dit imago als woongemeente wordt de komende jaren verder versterkt op basis van deze Toekomstvisie. Essentieel hierin is een goede bereikbaarheid.
Kwantitatieve opgave wonen
In 2014 heeft de provincie Gelderland de afspraken over de groei van de woningvoorraad herzien en vastgelegd in de 'Kwantitatieve opgave t/m 2024'. De status van de kwantitatieve opgave is vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening. Toe te voegen woningen in bestemmingsplannen dienen te passen in de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde programmeringen. Voor de regio Noord-Veluwe is een woningbehoefte berekend van circa 8.850 woningen voor de periode 2013 tot en met 2024. De provincie heeft geen kwalitatieve aspecten opgenomen in de opgave. Die zijn in regionaal verband uitgewerkt in de Woonvisie Regio Noord-Veluwe. Hierin zijn aanwijzingen opgenomen voor de kwalitatieve invulling van de kwantitatieve opgave.
Kwalitatief Woningbouwprogramma annex woningbouwkaveluitgifte 2015
Jaarlijks wordt het Kwalitatief Woningbouw Programma (KWP) opgesteld waarin het woningbouwprogramma van het voorgaande jaar wordt geëvalueerd en alle lopende woningbouwprojecten in de gemeente voor de komende jaren worden gepresenteerd. Daarnaast wordt er informatie gegeven over verschillende ontwikkelingen op het gebied van of gerelateerd aan woningbouw die een invloed kunnen hebben op de toekomstige projecten. Als gevolg van de algehele economische recessie zijn verschillende bouwprojecten vertraagd en is het aantal opgeleverde nieuwbouwwoningen afgenomen. De provincie wil er alles aan doen om te stimuleren dat de woningbouw in de Gelderse regio's zoveel mogelijk op peil blijft. Om te zorgen dat de stagnatie zo min mogelijk effect voor de middellange en lange termijn heeft, moet worden gestreefd naar continuïteit in de bouw. De provincie probeert hieraan bij te dragen met verschillende stimuleringsmaatregelen. In het Kwalitatief Woningbouwprogramma annex woningbouwkaveluitgifte 2015 wordt vermeld dat functieverandering van gebouwen in het buitengebied moet bijdragen aan een impuls voor de leefbaarheid en vitaliteit en het behoud van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Door functieverandering wordt tegemoet gekomen aan de aanwezige behoefte aan wonen (en werken) in het buitengebied zonder daarvoor extra bouwlocaties toe te voegen. De voorgenomen ontwikkeling past in het provinciale streven om de woningbouw op peil te houden.
Structuurvisie Functieverandering Oldebroek 2015
Deze structuurvisie schetst de mogelijkheden voor functieverandering, waarbij de belangen van nog actieve agrariërs niet uit het oog worden verloren. Functieverandering mag ook geen nadelige invloed hebben op de aanwezige agrarische bedrijven, woningen en andere functies.
De structuurvisie bestaat uit 3 delen:
Voor de voorgenomen ontwikkeling is het deel over functieverandering (functieverandering vrijkomende agrarische bebouwing) van toepassing.
Het uitgangspunt is maximaal 2 woongebouwen (exclusief bestaande (bedrijfs-)woning) per perceel toe te staan, afhankelijk van de oppervlakte bebouwing die wordt toegestaan. Op basis van onderstaand schema kan worden beoordeeld hoeveel woningen / wooneenheden per perceel mogen worden teruggebouwd.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van functieverandering naar wonen. Op de percelen Groote Woldweg 74 en 74A wordt in zijn totaliteit 482,57 m2 aan landschapsontsierende gebouwen gesloopt. Als extra kwaliteitsbijdrage wordt ook een wasruimte melkapparatuur van circa 8,4 m2 gesloopt. Daarnaast wordt op het perceel Groote Woldweg 78 ook een varkensschuur van 32,6 m2 en een extra aanbouw van 8,2 m2 gesloopt. Dit wordt via een afzonderlijke regeling geregeld.
Daarmee wordt in totaal circa 530 m2 aan bebouwing gesloopt. In het kader van functieverandering wordt één woning toegevoegd. De voorgenomen ontwikkeling past in het beleid. In het voorliggende plan wordt de versterking van de ruimtelijke kwaliteit geregeld door middel van een voorwaardelijke verplichting.
Beleidsnota Paardenbakken in de gemeente Oldebroek
Door de afnemende agrarische functie in het buitengebied komen steeds meer boerderijen en weidegrond beschikbaar voor particulieren. Hierdoor is een tendens ontstaan dat steeds meer burgers hobbymatig paarden gaan houden. Dit heeft tot gevolg dat bij woningen meer zogenaamde paardenbakken worden aangelegd. Deze kunnen afbreuk doen aan de landschappelijke waarden van het buitengebied, doordat de paardenbakken vaak prominent in het zicht liggen en op deze wijze een onderdeel van het 'zichtbare' landschap vormen. Daarnaast kan het gebruik van een paardenbak overlast voor de omgeving met zich meebrengen.
Om wildgroei aan paardenbakken en 'verrommeling' (aan de rand) van het buitengebied te voorkomen en om sturing te geven aan de totstandkoming van paardenbakken, is het van belang om regels op te stellen die de burgers de mogelijkheid biedt om op een legale manier een paardenbak aan te leggen gericht op het hobbymatig gebruik, waarbij rekening wordt gehouden met de inpassing in het landschap en het voorkomen van overlast voor de omgeving.
Beleidsnotitie Bed en breakfast in de gemeente Oldebroek
In de notitie is het gemeentelijk beleid opgenomen om bed en breakfast onder voorwaarden toe te staan. Hierin staat wat bed en breakfast is, wat de beleidsregels zijn en hoe dit planologisch wordt verankerd in nieuwe bestemmingsplannen.
In de gemeentelijke Nota Recreatie & Toerisme (2002) wordt ter bevordering van de verbreding van het toeristisch product de diversiteit en de kwaliteitsverbetering in het aanbod van verblijfsaccommodaties gestimuleerd. Ook staat in de nota vermeld dat er behoefte is aan enerzijds meer toeristische overnachtingsmogelijkheden in de gemeente en anderzijds aan meer rustpunten langs de diverse routenetwerken in het buitengebied, ter bevordering van het gebruik van de aanwezige lange afstand wandel- en fietsroutes en het fietsknopennetwerk Veluwe.
Een bed en breakfast voorziening wordt gezien als een welkome aanvulling op het huidige toeristische aanbod. In een aantal bestemmingen kan via een binnenplanse afwijkingsregel een bed en breakfast voorziening onder voorwaarden worden mogelijk gemaakt.
Beleidsregel Aan-huis-verbonden beroep
De mogelijkheid bestaat om maximaal 40% van de vloeroppervlakte (tot een maximum van 100 m2) van de woning inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen, te gebruiken voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit. Deze beroepsactiviteiten dienen zo klein van schaal te zijn, dat zij niet voldoen aan de bepalende criteria voor de meldings- of vergunningsplicht Wet milieubeheer.
Welstand
Het welstandsbeleid van de gemeente Oldebroek is omschreven in de Welstandsnota Gemeente Oldebroek (2014).
In de nota staan welstandscriteria die worden gebruikt bij de beoordeling of een bouwplan redelijkerwijs voldoet aan de eisen van welstand.
Het plangebied ligt binnen het gebied 'Buitengebied open polder'. Voor 'Buitengebied open polder wordt het welstandsniveau 4 als basis aangehouden. De welstandsbeoordeling richt zich op het handhaven of gericht veranderen en verbeteren van de kwaliteit van het gebied.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is een erftransformatierapport opgesteld door het Gelders Genootschap. Met de beoogde ontwikkeling wordt zoveel mogelijk ingespeeld op de karakteristiek van het omliggende gebied.
Parkeernota Oldebroek
Voor de gemeenten Oldebroek, Elburg, Hattem en Nunspeet is een parkeernota opgesteld met een weergave van de te hanteren beleidsuitgangspunten en daaruit voortvloeiende parkeernormen.
Het doel van de parkeernota is het voeren van een parkeerbeleid dat op acceptabele loopafstand sprake is van voldoende parkeergelegenheid. In de parkeernota is aangegeven welke parkeernormen worden gehanteerd voor de diverse functies.
In paragraaf 4.10 is nader ingegaan op het aspect verkeer en parkeren in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling. Voor het parkeren is in het voorliggende plan een regeling opgenomen. Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt gebruik gemaakt van de bestaande verkeersontsluiting. Daarmee leidt het aspect verkeer en parkeren niet tot belemmeringen.
Conclusie
Het gemeentelijk beleid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en belangenafweging (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).
De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.
Archeologie
In 1992 is het Europese Verdrag van Valletta/Verdrag van Malta gesloten. Bedoeling van het verdrag is om de archeologische waarden in de bodem zoveel mogelijk te beschermen door ze in de bodem (in situ) te behouden. Het verdrag heeft in Nederland geleid tot de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) die in 2007 van kracht is geworden. De wet verplicht gemeenten om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met belangrijke archeologische waarden die zich in de bodem kunnen bevinden. De belangrijkste uitgangspunten van de wet zijn:
De gemeente Oldebroek heeft in navolging van de Wamz in 2011 een nieuwe archeologische verwachtingskaart opgesteld. Deze verwachtingskaart is vertaald naar een archeologische beleidskaart die nog op goedkeuring van de raad wacht. Bij de herziening van bestemmingsplannen wordt bij de toetsing wel gebruikt gemaakt van deze nieuwe kaarten. Met de nieuwe verwachtings- en beleidskaart zijn ook concept-regels opgesteld, waarbij vrijstellingsgrenzen gehanteerd worden die beter onderbouwd zijn dan die daarvoor gebruikt zijn.
Een uitsnede van de kaart is weergegeven op de volgende afbeelding.
Afbeelding: Uitsnede concept archeologische beleidskaart gemeente Oldebroek (2012)
De nieuwe regels zijn in vergelijking met de oude regels wat ruimer opgesteld. Omdat met de nieuwste kennis en inzichten de verwachtingskaart is opgesteld, is deze verruiming ook mogelijk.
Voor zones met een middelhoge archeologische verwachting geldt de volgende regel:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen met een verstoringsoppervlak groter dan 500 m2 en die dieper gaan dan 40 centimeter beneden maaiveld is archeologisch onderzoek verplicht. Een bouw- of aanlegvergunning (huidig: omgevingsvergunning) is voor deze werkzaamheden nodig.
Voor de beoogde ontwikkeling geldt dat deze is gelegen in een zone met een middelhoge verwachting. Er worden diverse opstallen gesloopt. Er mag in dit geval van uitgegaan worden dat deze opstallen de bodem al zodanig geroerd hebben dat hier geen archeologische waarden meer te verwachten zijn. Daarbij komt nog dat het grootste deel van de beoogde nieuwbouw gerealiseerd zal worden op de locatie van de gesloopte opstallen. Dat heeft als gevolg dat de bodem die geroerd gaat worden niet groter van omvang is dan 500 m2.
De regioarcheoloog van Regio Noord Veluwe die als archeologisch deskundige de gemeente adviseert, heeft daarom geadviseerd hier geen archeologisch onderzoek te verlangen. De gemeente Oldebroek neemt dit advies over en stelt geen regels met betrekking tot archeologie op voor de voorgenomen ontwikkeling.
In het voorliggende bestemmingsplan is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen ter bescherming van eventuele archeologische waarden.
Historische (steden)bouwkundige waarden
In het plangebied bevinden zich geen bouwwerken met cultuurhistorische waarden.
Afbeelding: Historische kaart De Man uit 1806
Op voorgaande afbeelding is met een blauwe cirkel de globale ligging van het plangebied aangegeven.
Ten zuiden van de plangebied is een oud boerderijtje aanwezig, dat monumentaal is. In het kader van het rapport voor erftransformatie (zie Bijlage 5) heeft het Gelders Genootschap hier rekening mee gehouden in het advies.
Historische geografie
In paragraaf 2.2 is reeds nader ingegaan op de ontstaansgeschiedenis van de locatie en wijdere omgeving.
Op de volgende afbeelding is een uitsnede van het kadastrale minuutplan uit 1832 weergegeven. De globale ligging van het plangebied is aangeduid met een blauwe cirkel.
Afbeelding: Kadastrale minuutplan uit 1832
Bij het voorliggende plan is een erftransformatierapport opgesteld. Zie verder paragraaf 5.2. Hierbij is ingespeeld op de historische karakteristieken van het landschap.
Conclusie
Vanuit het aspect cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen.
Bodem
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).
Indien een ontwikkeling de bouw van bouwwerken groter dan 50 m2 mogelijk maakt waar gedurende meer dan 2 uur per dag mensen verblijven, moet in het kader van het vergunningentraject een bodemonderzoek worden uitgevoerd. Indien het huidige woonverblijf als zodanig een zelfde bestemming houdt, is er geen onderzoek nodig. De te splitsen extra woning is gelegen op de locatie Groote Woldweg 74. Deze locatie heeft al een woonbestemming. Een bodemonderzoek is niet nodig aangezien de (potentiële) uitbreiding van de verblijfsruimte beneden de 50 m2 blijft.
Asbest
In het kader van de voorgenomen ontwikkelingen is een asbestinventarisatie uitgevoerd (AKBlom, Project 15/6161, van 30 september 2015). In Bijlage 1 is het rapport opgenomen.
Conclusie
In, op en naast de onderzochte bouwwerken zijn asbesthoudende materialen aangetroffen. Tevens is er een visuele besmetting aangetroffen (zie onder 'Aanbevelingen').
De hoeveelheden alsmede de risicoklassen voor verwijdering van deze materialen is vastgelegd in de bronomschrijvingen van het rapport. In de deel van de boerderij zijn geen asbesthoudende materialen aangetroffen.
Voorafgaand aan sloop aan de beperkte onderdelen dient een aanvullend onderzoek type B uitgevoerd te worden waarbij de in dit rapport genoemde beperkingen nader dienen te worden onderzocht.
Aanbevelingen
Tijdens de asbestinventarisatie is er een visuele besmetting aangetroffen. Deze visuele besmetting is in het rapport weergegeven als bron 2. Gezien de aard van het materiaal (Hechtgebonden 10-15% Chrysotiel en 2-5% Crocidoliet) is het aan te bevelen om de betreffende ruimte/gebied hiervan niet te betreden zonder Persoonlijke Beschermingsmiddelen voor asbest en de betreffende ruimte/gebied (af)gesloten te houden, voordat de besmetting gesaneerd is conform de SC-530. Het is aan te bevelen om de besmetting zo spoedig mogelijk te saneren. Gezien de open staat van de schuur is het aan te bevelen deze bron mee te saneren, gelijktijdig met het dak in een buitensituatie.
Conclusie
Rekening houdend met het voorgaande wordt er voldoende rekening gehouden met het aspect bodem.
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Gebiedsbescherming
Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) opgenomen.
Soortbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.
Zorgplicht
De zorgplicht Flora- en faunawet is mede van toepassing op de beschermde soorten waarvoor geen ontheffing hoeft te worden verkregen. Dit houdt in, dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild levende dieren en planten (inclusief hun leefomgeving). Concreet betekent dit dat bij een ruimtelijke ingreep rekening moet worden gehouden met alle aanwezige dieren en planten door middel van planning en uitvoering. Voor alle grondgebonden zoogdieren en amfibieën in het plangebied geldt de zorgplicht. Dit houdt in dat deze dieren gedurende de werkzaamheden zoveel mogelijk moeten worden ontzien.
Onderzoek
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkelingen is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (Geert Willink, Quickscan Flora- en fauna-inspectie ten behoeve van te slopen gebouwen Groote Woldweg 74, Oosterwolde, van 28 september 2015). Het rapport is toegevoegd in Bijlage 2.
Uit het onderzoek komt naar voren dat negatieve effecten op matig en zwaar beschermde planten- en diersoorten kunnen worden uitgesloten bij sloop van de agrarische opstallen. Er komen wel algemene licht beschermde soorten voor. Voor deze soorten bestaat echter een algemene vrijstelling van de Flora- en faunawet. Het voorkomen van deze algemene licht beschermde soorten heeft derhalve geen procedurele betekenis. Het voorkomen van overige beschermde soorten wordt verder uitgesloten.
Verder komen er algemene broedvogels voor. Voor deze algemene broedvogels geldt dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd buiten het broedseizoen of op een manier dat nesten en eieren niet worden geschaad.
De plannen zullen niet tot gevolg hebben dat er effecten gaan ontstaan op de Natura-2000 gebieden en de Ecologische Hoofdstructuur. Het plan is daarvoor van te geringe omvang en gelegen buiten de Natura 2000-gebieden en de Ecologische Hoofdstructuur.
Conclusie
Gelet op het voorgaande wordt er voldoende rekening gehouden met het aspect ecologie.
Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking:
Inrichtingen
De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:
Het plangebied is niet binnen de invloedssfeer gelegen van een risicovolle Bevi-inrichting.
Buisleidingen
In of nabij het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor
In en in de directe nabijheid van het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid hoeft niet nader onderzocht te worden en vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling die middels dit bestemmingsplan juridisch-planologisch mogelijk wordt gemaakt.
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een plan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid.
In de Wet geluidhinder (Wgh) is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. Aangezien het plangebied niet gelegen is binnen de zone van een spoorweg en/of in de nabijheid van een gezoneerd industrieterrein, is alleen aandacht besteed aan het aspect wegverkeerslawaai.
Wegverkeerslawaai
Vanwege de geringe verkeersintensiteit op de Groote Woldweg (circa 900 motorvoertuigen / etmaal) en de grote afstand tot de te splitsen nieuwe woning (circa 100 meter) is een indicatieve geluidsberekening uitgevoerd. Deze geluidsberekening is toegevoegd in Bijlage 3. Hieruit blijkt dat de geluidsbelasting ter plaatse van de te splitsen nieuwe woning circa 36 dB bedraagt. Dat is dus ruim beneden de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder (48 dB). Een nader onderzoek hoeft daarom niet te worden uitgevoerd.
Conclusie
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling wordt voldaan aan het aspect geluid.
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een plan worden vastgesteld, indien:
Ruimtelijke-economische besluiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM zijn uitvoeringsregels vastgesteld die betrekking hebben op het begrip NIBM.
Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10 In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Vooralsnog geldt dat:
De voorgenomen ontwikkeling betreft een ontwikkeling die van geringere omvang is dan wat hiervoor is aangegeven (het betreft namelijk slechts 1 woning) en daarom kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet 'in betekenende mate' zal verslechteren. Daarom hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven en inrichtingen kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Het doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. In de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt, dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
In de VNG-publicatie zijn richtafstanden opgenomen. Op de aangegeven richtafstanden kan een correctie worden toegepast, afhankelijk van de vraag of het gaat om rustige dan wel minder rustige woongebieden, een zogenaamd 'gemengd gebied'.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
Ook moet worden gekeken naar bedrijven in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Onderzocht moet worden of vanwege agrarische bedrijven in het plangebied een goed woon- en verblijfklimaat gegarandeerd is en of het bouwblok van eventueel omliggende veehouderijbedrijven optimaal blijft benut.
Voorliggende situatie
Het plangebied ligt in een 'rustig gebied'. In de omgeving zijn een aantal agrarische bedrijven gesitueerd, er zijn geen niet-agrarische bedrijven in de omgeving.
De omringende agrarische bedrijven hebben allemaal een minimale geurafstand van 50 meter. Daar wordt in de meeste gevallen aan voldaan. Waar dat niet het geval is vallen ze onder het overgangsrecht.
De in de omgeving gelegen actieve agrarische bedrijven vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen.
De locatie Groote Woldweg 72 was vroeger een agrarisch bedrijf. Er vinden daar echter al geruime tijd geen bedrijfsmatige activiteiten meer plaats. Er ligt nog wel een agrarische bestemming op. In theorie kan daar dus weer een agrarisch bedrijf actief worden. Aangezien de afstand tot het plangebied van Groote Woldweg 74 en 74A door de voorgenomen ontwikkelingen niet kleiner wordt, is daar vandaan geen belemmering voor de plannen te verwachten. Overigens, een eventueel nieuw agrarisch bedrijf op nummer 72 is vanwege de huidige milieuwetgeving praktisch gezien niet (meer) mogelijk.
Conclusie
Op basis van het bovenstaande blijkt dat nabijgelegen bedrijven met de daarbij behorende milieuzones geen belemmering zijn voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is om waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. Het kader van de watertoets is vanaf 1 november 2003 wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).
Ten behoeve van het voorliggend bestemmingsplan is de zogenoemde digitale watertoets uitgevoerd. Door middel van de watertoets is nagegaan welke waterschapsbelangen aan de orde zijn bij de voorgenomen planontwikkeling. De samenvatting en resultaten zijn weergegeven in Bijlage 4 en in de volgende tekst.
Waterparagraaf
De watertoets is verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets houdt in dat in het proces van het ruimtelijke plan/besluit de waterbeheerder in de gelegenheid wordt gesteld waterhuishoudkundige aspecten in te brengen die de initiatiefnemer moet meewegen bij de vaststelling.
Watertoets
Binnen / nabij het plangebied liggen een of meerdere belangrijke oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat mogelijk daarmee primaire waterbelangen worden geraakt.
Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.
Vasthouden - bergen - afvoeren: Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap. In het voorliggende geval wordt geen hemelwater aangesloten op het rioolgemaal en hemelwater loopt via een berging/wadi op eigen terrein naar de sloot.
Grondwaterneutraal bouwen: Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken: Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. De initiatiefnemer wordt verzocht de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van ons waterschap toe te passen. Deze beslisboom is te vinden op de website www.vallei-veluwe.nl van het waterschap.
Naar aanleiding van de watertoets heeft het Waterschap op 3 december 2015 via de mail aangegeven, dat er volgens de ingediende informatie sprake is van vermindering van bebouwing. Aangenomen wordt, dat er sprake zal zijn van verplaatsing of vervangende nieuwbouw, binnen het huidige bouwvlak. Op basis van deze gegevens heeft het Waterschap geen vragen/ opmerkingen bij deze ontwikkeling. De reactie van het Waterschap is opgenomen in Bijlage 7.
Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:
Toets MER-plicht
Het bestemmingsplan biedt een juridische-planologische regeling voor het slopen van agrarische bebouwing en de realisatie van een extra woonfunctie. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt (wonen) valt onder categorie 'D 11.2 uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden of zijn niet van toepassing (oppervlakte van 200 hectare of meer, 2.000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer). Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt of niet alsnog een m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. moet worden doorlopen. In de volgende paragraaf is de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' behandeld.
De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Veluwerandmeren) bedraagt circa 3,3 kilometer. Gelet op de soort activiteit (wonen) en de afstand tot aan het Natura 2000-gebied, is geoordeeld dat is uit te sluiten dat er significante negatieve effecten optreden op het Natura 2000-gebied. Dit betekent dat er geen 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een planMER-plicht.
De Provinciale Staten van Gelderland hebben momenteel geen activiteiten aangewezen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Derhalve is er via dit spoor ook geen sprake van een planMER-plicht voor dit bestemmingsplan.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Dit is het geval bij het voorliggend bestemmingsplan. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect).
Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling is het relevant om te melden dat het plangebied niet in een Belvedere-gebied, een waterwingebied en een grondwaterbeschermingsgebied ligt.
Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.
Conclusie
Dit bestemmingsplan maakt geen activiteiten mogelijk die grote nadelige gevolgen hebben voor het milieu. Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is dan ook niet verplicht. Er is daarom geen MER opgesteld.
Voor de gemeente geldt de Parkeernota Oldebroek uit 2014. In het voorliggende bestemmingsplan is aangegeven dat bij elke woning parkeerruimte moet zijn voor minimaal één auto. Het parkeren vindt plaats op eigen erf. In het plangebied is voldoende ruimte voor de benodigde parkeerruimte voor de woningen. Het plangebied is via een erfontsluitingsweg ontsloten op de Groote Woldweg. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling wordt gebruik gemaakt van de bestaande ontsluiting op de Groote Woldweg.
Het plangebied omvat de locaties Groote Woldweg 74 en 74A. Op het perceel aan de Groote Woldweg 74 staat een grote woonboerderij en een aantal oude schuren. Op het aangrenzende perceel aan de Groote Woldweg 74A staat een woning en een aantal kleine schuurtjes.
Initiatiefnemer is in het kader van de regeling voor functieverandering voornemens de woonboerderij op het perceel aan de Groote Woldweg 74 te splitsen in twee woningen. Op het terrein zal een aantal oude schuren worden gesloopt en er zal na splitsing behoefte zijn aan twee bijgebouwen; elk bij één van de woningen behorend. Ook op het perceel aan de Groote Woldweg 74A is er behoefte aan een nieuw bijgebouw. Om tot het voor de regeling benodigde sloopoppervlak te komen, wordt er ook aan de Groote Woldweg 78 een oude schuur gesloopt.
De veranderingen op de drie erven betreffen:
Op de afbeelding 'Te slopen bebouwing' is de situatie van de locaties weergegeven. De groene lijn geeft de bebouwing op nummer 74 aan, de blauwe lijn de bebouwing op nummer 74A, de oranje lijn de bebouwing op nummer 78. De te slopen bebouwing op de verschillende kavels is met een rood kruis aangegeven.
Afbeelding: Te slopen bebouwing
Uitgangspunt voor de ontwikkeling is dat de erven op de nummers 74, 74A en 72 gezamenlijk een ensemble blijven vormen, waarin de individualiteit van de verschillende erven behouden blijft.
Afbeelding: Schets landschap
Landschap
Afbeelding: Schets erf en gebouwen
Erf en gebouwen
De landschappelijke inpassing van het plangebied is belangrijk. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een erftransformatierapport opgesteld door het Gelders Genootschap. Zie hiervoor Bijlage 5. Het rapport is afgestemd op het Landschapsontwikkelingsplan van de gemeente Oldebroek.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. De planopzet is in overeenstemming met de RO-standaarden.
De regels
De regels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Het aantal regels is beperkt mogelijk gehouden.
De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
In hoofdstuk 1 worden de in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten.
In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de op de verbeelding gegeven bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en zo nodig uit afwijkingregels, specifieke gebruiksregels of vergunningsregels voor aanleggen. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond.
De hoofdstukken 3 en 4 bevatten regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen.
Voor de onderhavige locatie is het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' van toepassing. Bij het voorliggende bestemmingsplan is aangesloten bij het geldende bestemmingsplan.
In het voorliggende bestemmingsplan heeft de locatie de volgende bestemmingen:
Bestemming 'Agrarisch'
Het noordoostelijk deel van het plangebied wordt onbebouwd en daarom is de bestemming 'Agrarisch' zonder mogelijkheden voor gebouwen opgenomen.
In landschappelijke zin behoort het gebied tot een zandrug op de overgang naar de lager gelegen open polders. De landschappelijke kenmerken, zoals deze staan vermeld in het landschapsontwikkelingsplan van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007', worden in eerste instantie beschermd in de bestemmingsomschrijving. Het behouden van de landschappelijke waarden en van de natuurlijke waarden wordt ook beschermd in de specifieke gebruiksregels. Daarnaast hebben de landschappelijke en de natuurlijke waarden een basisbescherming die naar voren komt in een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden (voorheen: aanlegvergunning). Hiermee worden de bestaande waarden beschermd. Werkzaamheden die deze waarden negatief kunnen beïnvloeden, zijn vergunningsplichtig.
Er zijn afwijkmogelijkheden opgenomen, onder andere voor de plaatsing van nestpalen met een maximale bouwhoogte van 12 meter.
Bestemming 'Wonen - 1' en 'Wonen - 2'
Voor de woningen zijn de bestemmingen 'Wonen - 1' en 'Wonen - 2' opgenomen. Het verschil betreft het woningtype: in 'Wonen - 1' is alleen een vrijstaande woning toegelaten. In 'Wonen - 2' mag hetzij 1 vrijstaande woning, hetzij 2 halfvrijstaande woningen worden gebouwd. Woningen dienen te worden gebouwd met inachtneming van het erftransformatieplan dat als bijlage bij de regels is opgenomen.
Voor de woningen geldt een goothoogte van maximaal 3,5 meter en een maximale bouwhoogte van 8 meter. De inhoud van de bestaande woning mag conform het vigerende bestemmingsplan niet meer dan 600 m3 bedragen voor een vrijstaande woning en 500 m3 per halfvrijstaande woning en dus maximaal 1.000 m3 voor twee halfvrijstaande woningen (of meer indien bestaand).
Voor deze bestemmingen is met het oog op de landschappelijke inpassing door middel van een voorwaardelijke verplichting vastgelegd dat landschapsmaatregelen moeten worden aangelegd en instandgehouden conform de uitgangspunten en randvoorwaarden zoals opgenomen in de bijlage bij de regels.
Bij de woningen mogen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd, met een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 50 m2 per halfvrijstaande woning en 100 m2 per vrijstaande woning.
De goothoogte van aan- en uitbouwen en van bijgebouwen bedraagt maximaal 3,5 meter en een bouwhoogte van maximaal 6 meter. De bouwhoogte van overkappingen bedraagt maximaal 3 meter. De aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen te worden gebouwd met inachtneming van het erftransformatieplan dat als bijlage is opgenomen.
Nevenfuncties van woningen
Een ieder heeft de mogelijkheid om maximaal 40%, met een maximum van 100 m2, van de vloeroppervlakte van de woning inclusief de bijgebouwen, waaronder aan- en uitbouwen, te gebruiken voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit. Deze beroepsactiviteiten dienen zo klein van schaal te zijn, dat zij niet voldoen aan de bepalende criteria voor de meldings- of vergunningsplicht Wet milieubeheer.
Een afwijking van de gebruiksregels is opgenomen voor het onder voorwaarden aanbrengen van een bed en breakfast voorziening in de woning.
Bij de bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden onder meer bouwwerken geregeld ten behoeve van een paardenbak waarvoor specifieke regels zijn opgenomen.
Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'
Op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' is voor de locatie de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. De bescherming richt zich onder andere op grondwerkzaamheden dieper dan 0,5 meter. Deze zijn aan een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden (voorheen: aanlegvergunning) gekoppeld.
Handhaving neemt tegenwoordig een steeds belangrijker plaats in en staat ook in de gemeente Oldebroek hoog op de bestuurlijke en politieke agenda. Het grote belang dat de gemeente hieraan hecht, heeft in 2009 geleid tot vaststelling van de beleidsnota 'Integrale handhaving gemeente Oldebroek 2009'.
In deze beleidsnota worden de redenen genoemd waarom de gemeente handhaving belangrijk vindt. De bescherming van de kwaliteit en de veiligheid van de leefomgeving, de bescherming van rechten van derden en het voorkomen van rechtsongelijkheid zijn hier voorbeelden van. Daarnaast is het handhaven van gestelde regels in de gemeentelijke visie onmiskenbaar verbonden aan het stellen van de regels zelf. Regels worden immers gesteld omdat de gemeente het belangrijk vindt dat bepaalde doelstellingen en kwaliteiten gehaald of beschermd worden en dan is het logisch dat er ook op toegezien wordt dat de gestelde regels ook daadwerkelijk nageleefd worden.
Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt ook dat de gemeente zijn handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waarvan alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Op grond van de beleidsnota is binnen het totale gemeentelijk handhavingstakenpakket, naleving van de bestemmingsplannen één van de prioriteiten. Handhaving is voor de gemeente meer dan alleen met bestuurlijke sancties optreden tegen overtredingen. De gemeente hecht grote waarde aan het voorkomen van overtredingen, de zogenaamde preventieve handhaving. Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente stringent en in een zo vroeg mogelijk stadium op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beëindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar beschikking staande handhavingsinstrumenten. Dit heeft tot gevolg dat als er sprake is van een situatie die in strijd is met dit bestemmingsplan, hiertegen handhavend opgetreden zal worden. Van handhaving zal alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten.
In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is een artikel opgenomen waarin staat vermeld dat het verboden is om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Een overtreding van dit verbod is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook bij overtredingen die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.
Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting, waarin ook inzicht wordt gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Het uitvoeren van het plan heeft mogelijk financiële gevolgen. Deze gevolgen komen voor rekening van de initiatiefnemer. De economische uitvoerbaarheid hoeft derhalve niet te worden aangetoond. Er zal een anterieure overeenkomst en een planschadeovereenkomst met de initiatiefnemers worden afgesloten zodat er geen financiële gevolgen voor de gemeente zijn.
De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Met betrekking tot de inspraak bevat de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geen procedureregels en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld.
Het betreft ontwikkelingen op slechts twee percelen, die passend zijn binnen het provinciaal en gemeentelijk beleid. Het onderhavig plangebied is gering van omvang en de ruimtelijke consequenties zijn beperkt. Tevens raakt het plan geen (beleids)belangen van ketenpartners, zoals de provincie of het waterschap. Daarom is geen gelegenheid tot inspraak overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening geboden.
Besloten is om het bestemmingsplan als ontwerp ter inzage te leggen, uiteraard wel met behoud van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen.
Ook wordt het plan voorgelegd aan de overlegpartners in het kader van art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Gezien de geringe omvang van het onderhavige plan is van het maken van een voorontwerp afgezien en is besloten om het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen, uiteraard wel met behoud van de mogelijkheid tot het eventueel indienen van zienswijzen.
De initiatiefnemer heeft op 28 december 2015 voor omwonenden een buurtbijeenkomst georganiseerd waarbij de plannen zijn toegelicht. Een verslag van deze bijeenkomst is opgenomen in Bijlage 6.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Het Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
De provincie
In het regulier overleg met de provincie op 14 januari 2015 is opgemerkt dat het functieveranderingsproject Grote Woldweg 74/74A wordt voorbereid. In het overleg van 7 oktober 2015 is het project besproken. Afgesproken is dat na uitwerking het ontwerpplan aan de provincie zal worden aangeboden.
Waterschap Vallei en Veluwe
De watertoets heeft plaatsgevonden op de website www.dewatertoets.nl. Verwezen wordt naar de watertoetsprocedure, die opgenomen is in paragraaf 4.8.
Naar aanleiding van de watertoets heeft het Waterschap op 3 december 2015 via de mail aangegeven, dat er volgens de ingediende informatie sprake is van vermindering van bebouwing. Aangenomen wordt, dat er sprake zal zijn van verplaatsing of vervangende nieuwbouw, binnen het huidige bouwvlak. Op basis van deze gegevens heeft het Waterschap geen vragen/ opmerkingen bij deze ontwikkeling. De reactie van het Waterschap is opgenomen in Bijlage 7.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied, Groote Woldweg 74 en 74A' heeft vanaf 27 april tot 7 juni ter inzage gelegd. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar te maken (artikel 3.8 Wro). Van deze gelegenheid heeft niemand gebruik gemaakt. Daarom is het plan op 29 september 2016 ongewijzigd door de raad vastgesteld.
aeptember 2016.