Plan: | Buitengebied, Mulligen |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0269.BG148-ON01 |
Aan de Mulligenweg te Oldebroek bevindt zich het recreatiepark Mulligen. Op dit park bevinden zich 44 recreatieverblijven. Met dit bestemmingsplan wordt de recreatieve bestemming van 31 van de 44 recreatieverblijven gewijzigd naar een woonbestemming. Hiermee wordt geregeld dat de recreatieverblijven permanent bewoond mogen worden. Daarop aanvullend is het aan het recreatiepark grenzende volwaardig agrarisch bedrijf op het perceel Vreeweg 13 bij het plangebied betrokken. Op deze locatie wordt, aanvullend op de regeling uit het vigerende bestemmingsplan, als nevenacitiviteit een paardenhouderij en pensionstalling mogelijk gemaakt en wordt de bestaande situatie juridisch-planologisch gewaarborgd. Dit betreft de aanwezige tweede bedrijfswoning en bebouwing op het perceel.
Het plangebied is gelegen in de nabijheid van de buurtschap Mulligen, ten zuidoosten van Oldebroek aan de rand van de Veluwe. Het plangebied omvat het recreatiepark Mulligen en het daaraan grenzende agrarische bedrijf op het perceel Vreeweg 13. De begrenzing wordt gevormd door aan de noordzijde de Bongersweg, aan de oost- en zuidzijde de Mulligenweg en aan de westzijde door de Vreeweg. In figuur 1.1 is de begrenzing van het plangebied aangegeven.
Figuur 1.1 Begrenzing plangebied
Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een planbeschrijving. Hoofdstuk 3 bevat het relevante beleidskader. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van relevant onderzoek naar onder andere milieuaspecten. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven.
Het plangebied is gelegen in de nabijheid van de buurtschap Mulligen, ten zuidoosten van Oldebroek en aan de rand van de Veluwe. Het gebied typeert zich als een overgangsgebied tussen de Veluwe en het open gebied richting de Randmeren, waarbij het plangebied gelegen is tegen de es van Mulligen. Karakteristiek daarvoor zijn de hoogteverschillen en de openheid in contrast met de bosrand van de Veluwe. Het plangebied betreft het recreatiepark Mulligen en het in het noordelijk grenzende agrarische perceel op het perceel Vreeweg 13. De directe omgeving kenmerkt zich door een verscheidenheid aan functies, zoals woningen en andere (agrarische) bedrijven. Door de ligging op de overgang van open agrarisch gebied naar bosgebied, is sprake van een variërend landschapstype. Circa 1 kilometer ten zuiden van het plangebied ligt de A28. De ligging van het plangebied en de omgeving is weergeven in figuur 2.1.
Figuur 2.1 Ligging plangebied (globaal met rood omlijnd)
De 31 recreatieverblijven waarvan de bestemming wordt gewijzigd zijn gelegen op het recreatiepark Mulligen te Oldebroek. Dit recreatiepark heeft een oppervlakte van circa 6,5 hectare en ligt in een bosrijke omgeving aan de rand van de Veluwe. In totaal zijn er 44 recreatieverblijven aanwezig, bestaande uit recreatiewoningen en stacaravans. Het park omvat daarnaast ook nog één (voormalige beheerders-)woning en enige open kavels, die ook als standplaats voor kampeermiddelen kunnen worden gebruikt. Het volwaardig agrarisch bedrijf aan de Vreeweg 13 houdt zich bezig met grondgebonden agrarische werkzaamheden, in combinatie met nevenactiviteiten. De bestaande situatie wordt juridisch-planologisch vastgelegd.
Recreatiepark Mulligen
In het raadsbesluit van 6 maart 2014 heeft de gemeenteraad naar aanleiding van een inschatting van de haalbaarheid besloten in te stemmen met een mogelijkheid voor permanente bewoning en hiervoor de criteria en voorwaarden nader uit te werken in een structuurvisie. Dit bestemmingsplan ziet dan ook toe op een onderbouwing van de wijziging van het gebruik, mede gezien het uitgangspunt dat de bestaande bouwmogelijkheden niet zullen toenemen en enkel de bestaande situatie wordt vastgelegd.
Agrarisch bedrijf Vreeweg 13
Ten behoeve van het oprichten van een paardenhouderij wordt op het perceel een nieuw bedrijfsgebouw ten behoeve van een binnenrijhal in combinatie met kantine gerealiseerd. De voormalige gecombineerde rundveestal krijgt een nieuwe functie en wordt gebruikt voor de huisvesting van paarden en pony's. De voormalige kalverenschuur zal worden gebruikt voor stalling van jongvee. De voormalige stierenstal krijgt de functie voor de huisvesting van zoogkoeien. Direct aansluitend aan deze stal is een kantineruimte- en een nachthok voor paarden gesitueerd. Ook zal de bestaande buitenbak zijn functie behouden en worden verlengd tot de afmeting 20 x 60 meter. De overige bestaande bergingen, de stapmolen, de hooibergen, de vaste mestopslag en sleufsilo blijven ongewijzigd behouden. In figuur 2.2 is de inrichting van dit perceel weergegeven.
Landschappelijke inpassing volwaardig agrarisch bedrijf
Om het behoud van karakteristieke landschappelijke elementen en kenmerken in de gemeente te borgen heeft de gemeente Oldebroek in 2006 het landschapsontwikkelingsplan (LOP) Oldebroek opgesteld en dit in 2013 verder uitgewerkt in het 'Gebiedsplan zoekzones landschappelijke versterking en groene wiggen'. Hierin is per landschapstype beleid neergelegd ter behoud en versterking van het landschap.
Het plangebied ligt in het zogenoemde overgangsgebied ('middengebied') tussen het boslandschap en het open polder landschap. De bosrand bij Mulligen wordt specifiek benoemd als te behouden en versterken zone. Het beleid opteert bij de bosranden voor een zachte overgang van bosgebied naar open (veenweide)landschap, door de aanleg van houtwallen en robuuste erfbeplantingen. Feitelijk ligt het projectgebied in het zogenoemde 'middengebied' waarvoor tevens geldt dat waar mogelijk houtwallen/singels aangelegd moeten worden maar waar sprake is van openheid, deze behouden dient te worden. Bebouwing moet uit het zicht worden onttrokken door beplanting, of moet door beplanting worden begeleid.
Het agrarisch bedrijf is aan de grens met het recreatiepark 'Mulligen' al landschappelijk ingepast door het bosgebied. Aan de oostzijde van het perceel is gekozen worden voor een gebiedseigen landschappelijke inpassing (boomvormers), om de bestaande en nieuwe bebouwing op een natuurlijke wijze deels uit het zicht te plaatsen. Er is gekozen voor een relatief 'open' inplanting, met doorkijkmogelijkheden, wat kenmerkend is voor het half transparante karakter van de erven in de omgeving. De bebouwing zal aan de zuidzijde niet weggeplant worden, omdat het niet de bedoeling is dat het erf een afgesloten kamer vormt. De weide zal aan de oostzijde niet ingeplant worden, maar deze zal 'open' blijven, zodat hier een zichtlijn mogelijk blijft.
Tevens worden ruim 20 parkeerplaatsen aangelegd naast de nieuw te realiseren binnen rijbak met kantine, zoals is weergegeven in figuur 2.2.
Figuur 2.2 Erfinrichting agrarisch bedrijf
Op 3 april 2013 heeft voor dit plangebied het bestemmingsplan 'Buitengebied, Mulligen 2013' als ontwerp ter inzage gelegen. Echter is die procedure vervolgens gestaakt. Voor het plangebied geldt momenteel het bestemmingsplan 'Recreatiepark Mulligen' (vastgesteld op 28-01-1997) en 'Buitengebied, Vreeweg 13' (vastgesteld op 03-10-2013).
Het plan voor het recreatiepark kent één bestemming, namelijk 'verblijfsrecreatie', waarbinnen een vijftal klassen worden onderscheiden:
Het plan voor het agrarisch bedrijf aan de Vreeweg 13 kent één bestemming, namelijk 'Agrarisch - 5', waarbinnen een viertal functies zijn opgenomen:
Daarop aanvullend is het plangebied (in beide bestemmingsplannen) geheel ondergebracht in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.
Strijdigheid met vigerende bestemmingsplannen
Permanente bewoning van recreatieverblijven is niet mogelijk aan de hand van het vigerende bestemmingsplan. Daarnaast wordt voor het agrarisch bedrijf de bestaande situatie opgenomen, waarbij de bestaande buitenbak wordt vergroot. Deze beoogde ontwikkelingen zijn in strijd met de vigerende plannen. Dit bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische regeling voor de beoogde ontwikkelingen.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.
Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.
Vanuit het rijk wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' bij stedelijke ontwikkeling (wonen, werken, detailhandel en overige stedelijke voorzieningen) geïntroduceerd. Daarbij worden de volgende stappen gevolgd:
Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke druk.
Toetsing
De ontwikkeling betreft het omzetten van deels permanent bewoonde recreatiewoningen in woningen. Dit betreft stedelijke ontwikkeling; de Ladder voor duurzame verstedelijking moet worden doorlopen. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.12. De voorgenomen ontwikkeling raakt verder geen van de nationale belangen die zijn geformuleerd in de SVIR en het Barro.
Regels voor omzetten recreatiebestemming naar woonbestemming
Op grond van de brief van Minister Dekker van VROM van 11 november 2003 hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen het permanent bewonen van een recreatiewoning positief te bestemmen. Hierbij moet aan een viertal voorwaarden worden voldaan:
Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de peildatum van 31 oktober 2003 wettelijk verankerd. Uit jurisprudentie blijkt dat gemeenten met een latere peildatum dan 31 oktober 2003 hier gebruik van kunnen maken, mits dit beleidsmatig is vastgelegd voor 1 juli 2008.
Intrekking wetsvoorstel Wet vergunning onrechtmatige bewoning recreatiewoningen
In de brieven van 20 maart 2008 en 3 juli 2008 heeft de Minister opgeroepen om, indien van toepassing, feitelijk uitvoering te geven aan het voor de gemeente geldende beleid voor de aanpak van onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen, dan wel de uitvoering hiervan te versnellen, zodanig dat voor 1 januari 2010 op persoonsniveau duidelijkheid wordt verschaft aan de betrokken recreatiebewoners die al voor 31 oktober 2003 (en sindsdien) permanent in hun recreatiewoning wonen. In geval van handhaving moet aan de bewoners duidelijkheid zijn verleend in de vorm van een beschikking tot last onder dwangsom of last onder bestuursdwang.
Daarnaast wil de Minister door middel van een wettelijke regeling aan gemeenten de verplichting opleggen tot het verlenen van een persoonsgebonden beschikking, indien de gemeenten voor 1 januari 2010 geen definitieve duidelijkheid hebben verschaft aan de betrokken bewoners voor 31 oktober 2003. Deze wettelijke regeling is echter niet in werking getreden. Bij brief van 27 januari 2012 heeft de Minister de Eerste Kamer meegedeeld dat zij het wetsvoorstel intrekt en dat zij de rijksbemoeienis met het dossier van de onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen beëindigt.
Toetsing
De gemeente Oldebroek heeft haar eigen beleid (zie ook 3.3.3 Permanente bewoning recreatiewoningen) opgesteld ten aanzien van permanente bewoning van het recreatiewoningen.
Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie Gelderland (2014) vervangt het Streekplan en enkele andere structuurvisies. Deze visie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar kijkt ook naar de langere termijn. Veel maatschappelijke vraagstukken zijn zo complex dat alleen een gezamenlijke inzet succesvol kan zijn. In de omgevingsvisie zijn de opgaven voor Gelderland daarom in nauwe samenwerking met partners uitgedacht. Daarbij kijken de provincie en partners vanuit een integraal en internationaal perspectief naar Gelderland. Met deze bestuurlijke strategie kunnen voor Gelderland toekomstbestendige keuzes gemaakt worden.
De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.
Om deze doelen in beleid te vertalen, hanteert de provincie drie aandachtsgebieden: Dynamisch, Mooi en Divers Gelderland. Ontwikkelingen in Gelderland wil de provincie benaderen vanuit elk van deze drie perspectieven, die elkaar aanvullen:
Functieverandering
Uit de Omgevingsvisie blijkt dat de provincie zich wil inzetten voor de aanpak van leegstand en transformatie. De provincie nodigt partners en eigenaren van vastgoed uit te komen met initiatieven en oplossingen voor flexibel en tijdelijk ruimtegebruik, functieverandering, transformatie of sloop. De provincie stelt bij initiatieven voor functieverandering dat deze de aanwezige en te ontwikkelen economie en gebiedskwaliteiten moeten versterken. Een kwaliteitsverbetering wil zeggen dat er sprake is van sloop en of hergebruik van vrijkomende bebouwing (functieverandering).
Voor nieuwe stedelijke functies in het buitengebied geldt dat deze afgewogen worden in het licht van de Ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Ook bij functieverandering. Hiermee krijgen functies een plek die in principe ook in bestaande steden en dorpen gelokaliseerd kunnen worden. In deze gevallen zal de behoefte (Gelderse ladder) aangetoond moeten worden. Bijvoorbeeld de behoefte aan 'landelijk wonen'. Dit betekent dat onderbouwd wordt waarom de woningen niet in de bestaande steden en dorpen gebouwd worden.
De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De omgevingsverordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
Uit de navolgende afbeelding van de kaart 'Natuur' van de Omgevingsverordening wordt duidelijk dat het plangebied niet binnen het Gelders natuurnetwerk (GNN) of Groene ontwikkelingszone (GO) ligt. Het gebruikt grenst wel aan het GNN.
Figuur 3.1 GNN en GO met aanduiding plangebied (in rood)
Voor de planontwikkeling is het thema Wonen van belang.
Wonen
In artikel 2.2.1.1 (Wonen) is bepaald dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio en het Regionaal Programma Wonen. Het gaat om alle nieuwe woningen die in een bestemmingsplan worden opgenomen, dus ook woningen die ontstaan door woningsplitsing, vrijkomende agrarische bebouwing etc.
Toetsing
Eén van de doelstellingen uit de Omgevingsvisie betreft het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving. Daarbij is het van belang om te ontwikkelen met kwaliteit en recht te doen aan de kwaliteiten van het gebied. Onderhavig plan betreft een functiewijziging van bestaande bebouwing van de bestemming recreatie naar de bestemming wonen, die zorgvuldig is ingepast in de omgeving. De ontwikkeling past daarmee binnen de kaders van de Omgevingsvisie Gelderland.
De functiewijziging van recreatie naar wonen is in paragraaf 4.1 getoetst aan de (regionale) behoefte aan de recreatieve functie en de woonfunctie.
In deze gemeentelijke visie wordt vooruitgekeken op de ontwikkelingen in de gemeente tot 2030. De toekomstige identiteit en de visie op het landelijk gebied worden hierin beschreven waarbij wordt ingezet op het behouden van de kwaliteiten. De gemeente wil daarbij, in navolging van het provinciaal beleid, inzetten op inbreiding. In het buitengebied worden daarbij geen nieuwe bedrijven of woningen toegelaten, ook geen verdichting van lintbebouwing, met uitzondering van in geval van functieveranderingsprojecten of bij woningbouw in de zoekzones.
De locatie is gelegen in 'Het gebied tussen het Centraal Veluws Natuurgebied en de 'Zuiderzeestraatweg'. Kenmerkend voor dit gebied is de kleinschaligheid. Er is relatief veel (woon)bebouwing en groen, waaronder een aantal landgoederen. De betekenis als agrarisch gebied neemt af. Het aantal agrarische bedrijven daalt sterk. Een aantal bedrijven met een goed toekomstperspectief zijn uitgeplaatst naar de polder. Volgens de visie dient in deze zone de landbouw (melk/rundveehouderij) de belangrijkste functie te zijn en te blijven, in combinatie met het behoud van het karakteristieke open landschap.
Toetsing
Het plan betreft een functiewijziging van bestaande bebouwing van de bestemming recreatie naar de bestemming wonen. De ontwikkeling past binnen de kaders en het gedachtegoed van de Structuurvisie 2030.
De Toekomstvisie Oldebroek 2030 geeft richting aan de diverse strategische opgaven en geeft kleur aan de identiteit van de gemeente. De opgave die de gemeente daarbij stelt kent als devies 'Oldebroek: natuurlijk dynamisch': “Oldebroek is een woongemeente met aandacht voor elkaar en met een fraaie omgeving waar het goed recreëren is. Oldebroek wil optimaal inspelen op de kracht van de mensen, de pracht van het landschap, de unieke ligging en de ondernemingsgeest.” Wat betreft wonen wordt gesteld dat wonen in het buitengebied meer mogelijk wordt.
Toetsing
Het plan betreft een functiewijziging van bestaande bebouwing van de bestemming recreatie naar de bestemming wonen De ontwikkeling past binnen de kaders en het gedachtegoed van de Toekomstvisie Oldebroek 2030.
Al sinds de jaren '80 is er in de gemeente Oldebroek handhavingsbeleid als het gaat om permanente bewoning. Eind jaren '90 was er grote toename merkbaar van permanente bewoning binnen Oldebroek maar ook elders op de Veluwe. Dit is aanleiding geweest om dit beleid aan te scherpen met als resultaat dat de beleidsnota bestrijding permanente bewoning van recreatieverblijven in de gemeente Oldebroek is opgesteld.
In 2012 heeft het college de raad geïnformeerd over de “Evaluatie beleid bestrijding
onrechtmatige bewoning van recreatieverblijven in de gemeente Oldebroek, 2005-2012”. Daarbij is de evaluatienota ter informatie toegestuurd. De evaluatienota is op 4 september 2012 ambtelijk toegelicht aan de commissie tijdens een interne informatiebijeenkomst. Gezien de gevoerde procedures op gebied van handhaving en persoonsgebonden beschikkingen is het beleid consistent te noemen. Dit is ook door de afdeling Bestuursrechtspraak bevestigd. Nu de gemeente steeds meer vrijheid krijgt om haar eigen beleid te kiezen kan, gelet op de uitkomsten van het onderzoek toestaan permanente bewoning “Mulligen”, gesteld worden dat voor Mulligen ook andere opties denkbaar zijn.
De gemeenteraad heeft de haalbaarheid voor permanente bewoning onderzocht en op basis van dit onderzoek 6 maart 2014 besloten om het toetsingskader met afhandelingsprocedure verder uit te werken in een structuurvisie. Op 2 juli jl. heeft de gemeenteraad dan ook de structuurvisie 'Permanente bewoning recreatiewoningen' vastgesteld.
Het doel van deze structuurvisie is het vastleggen van voorwaarden waaraan getoetst kan worden of medewerking kan worden verleend aan het toestaan van permanente bewoning. Op grond van een aantal uitgangspunten is een toetsingskader opgesteld. Deze bestaat uit de onderstaande algemene basisvoorwaarden en overige randvoorwaarden.
Algemene basisvoorwaarden
Overige randvoorwaarden
Toetsing
Bij de basisvoorwaarden a t/m c is sprake van afspraken tussen de gemeente en BVM. In dit bestemmingsplan is aangenomen dat aan deze afspraken kan worden voldaan. De recreatiewoningen zijn planologisch positief bestemd en behouden bij de beoogde procedure de bestemming recreatie. Ook wordt tussen BVM en de gemeente een afspraak gemaakt over een financiële bijdrage aan de gemeentelijke recreatievoorziening.
Voor de overige randvoorwaarden, uitgezonderd c, voorziet dit bestemmingsplan in een nadere toets. Hieronder is per randvoorwaarde het resultaat van deze toets vermeld.
Ad a.
In hoofdstuk 4 van dit bestemmingsplan wordt aangetoond dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Ad b.
In de huidige situatie is het plangebied reeds landschappelijk en ecologisch ingepast. Dit verandert niet in de toekomstige situatie. In hoofdstuk 4 wordt specifiek ingegaan op de ecologische aspecten (flora en fauna).
Ad c.
Dit aspect wordt getoetst bij de omgevingsvergunningaanvraag en maakt geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
Ad d.
Uit hoofdstuk 4 blijkt dat er geen nadelige gevolgen zijn voor de waarden en functies in de omgeving. Deze is toegelicht in hoofdstuk 2.
Ad e.
In hoofdstuk 4 van dit bestemmingsplan wordt aangetoond dat de bestaande infrastructuur voldoet en dat de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig nadelig is.
Ad f.
In hoofdstuk 4 van dit bestemmingsplan wordt aangetoond dat parkeren op eigen erf plaatsvindt.
Ad g.
Uit dit hoofdstuk (3) en hoofdstuk 4 blijkt dat er geen strijdigheden zijn met het gemeentelijk, provinciaal en rijksbeleid.
Bij de onderbouwing van de behoefte moet in het kader van zorgvuldig ruimtegebruik worden onderzocht wat het effect is van de functiewijziging, zowel voor de bestaande functie als voor de nieuwe functie.
In maart 2015 heeft de provincie Gelderland een onderzoek naar het perspectief voor de verblijfsrecreatiesector gepubliceerd.1 De aandacht van het onderzoek is in het bijzonder gericht op de kampeer- en bungalowsector. In het onderzoek staan de volgende onderzoeksvragen centraal:
Uit de kwantitatieve vraag-aanbodanalyse blijkt dat de markt voor kampeerterreinen én bungalowparken op de Veluwe is verzadigd: het aantal overnachtingen daalt sneller dan dat het aanbod aan slaapplaatsen krimpt. De bezettingsgraad op Veluwse bungalowparken is in tien jaar tijd fors gedaald (-26%), iets sterker dan de landelijke daling. De teruglopende bezettingsgraden zetten de bedrijfsresultaten en de vitaliteit van de sector onder druk en dit maakt ondernemers (mogelijk) kwetsbaarder voor het toestaan van onrechtmatig (oneigenlijk) gebruik.
Uit de kwalitatieve vraag-aanbodanalyse (leefstijlen) blijkt onder andere de meeste slaapplaatsen op de Veluwe aantrekkelijk zijn voor de leefstijlen gezellig lime (30%), rustig groen (28%) en uitbundig geel (22%). In totaal is dit 80 procent van het aanbod gerekend in slaapplaatsen. Voor de leefstijlen blauw, paars en rood is slechts een zeer beperkt aandeel van de slaapplaatsen aantrekkelijk, in totaal voor deze drie groepen bijna tien procent van het aanbod. Voor de leefstijl rustig groen, en in mindere mate ook voor gezellig lime en uitbundig geel, is relatief veel aanbod ten opzichte van de vraag. Voor de regio Noord Veluwe, waartoe Oldebroek behoort, gaat het om een index van 157 (ongeveer anderhalf keer de vraag).
Toetsing
Het recreatiepark sluit gezien de ligging en de inrichting van het park, bij een bedrijfsmatige exploitatie aan op de leefstijl 'rustig groen'. Hiervoor wordt een overcapaciteit geconstateerd. Gezien de ligging, huidige inrichting met eigendomssituatie (er is sprake van een uitgepond terrein) zijn mogelijkheden voor een transitie van het park naar een anderen leefstijl beperkt. Er is gezien de feitelijke situatie en de marktsituatie geen duurzaam perspectief voor het behoud van de recreatieve bestemming. Het wijzigen van de recreatieve bestemming draagt bij aan een zorgvuldige herbestemming van de gronden.
Inleiding
Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd en is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' daaraan toegevoegd. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. De ladder voor duurzame verstedelijking is het kader voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden. Overheden dienen nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren met drie opeenvolgende stappen. Daarbij worden de volgende stappen gevolgd:
De stappen bewerkstelligen dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ruimtevraag, de beschikbare ruimte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.
Trede 1
Het plangebied is gelegen is gelegen in recreatiepark Mulligen in de gemeente Oldebroek. Het plan voorziet in het wijzigen van 31 recreatiewoningen in woningen voor permanente bewoning. Het project is van een dusdanige omvang dat sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling waarvoor de ladder voor duurzame verstedelijking moet worden doorlopen.
Kwantitatief
In 2014 heeft de provincie de afspraken over de groei van de woningvoorraad herzien. Het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3) is vervangen door de kwantitatieve opgave wonen tot en met 2024. De opgave is gebaseerd op het landelijk woningbehoefteonderzoek gekoppeld aan de recente bevolkingsprognose. Per regio zijn afspraken opgenomen over het totaal aantal toe te voegen woningen. De status van de kwantitatieve opgave is vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening. Nieuwe woningen in bestemmingsplannen moeten passen in de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde programmeringen. Voor de regio komt de woningbehoefte uit op circa 8.850 woningen voor de periode 2013 tot en met 2024.
In de regionale woonvisie is de woningbehoefte per gemeente opgenomen. Deze is weergegeven in een bandbreedte tot en met 2019. Om de cijfers van de provincie goed te kunnen vergelijken met de cijfers uit de regionale woonvisie heeft Atrivé (het bureau dat ook is betrokken bij het opstellen van de regionale woonvisie) op verzoek van de gemeente Oldebroek een extra berekening gemaakt, die conform de berekening van de provincie betrekking heeft op de periode 2013 tot en met 2024. Voor de gemeente Oldebroek is voor de genoemde periode een bandbreedte opgenomen van 560 – 850 woningen. Hiervan is het gemiddelde genomen met daarbij 10% opgeteld in verband met planuitval. Het aantal voor de gemeente Oldebroek komt hiermee uit op 776 woningen. Op dit moment is voor de periode 2015-2024 de bouw van 728 woningen voorzien. Daarnaast zijn er in 2013 en 2014 in totaal 116 woningen opgeleverd. Dit brengt de woningbouwprogrammering van de gemeente in de periode 2013-2024 op 844 woningen. Er zijn 36 woningen teveel aan plannen. Onderstaande tabel geeft dit weer.
Figuur 4.1 Woningbouwprogramma
De woningaantallen in het projectgebied zijn nog niet opgenomen in het gemeentelijk woningbouwprogramma. In het regionale woningbouwprogramma zijn ruim 800 woningen niet toebedeeld. Deze woningen kunnen worden aangewend voor de transformatieopgave in het projectgebied.
Kwalitatief
Voor de afspraken over de kwalitatieve aspecten zijn in de Woonvisie Regio Noord-Veluwe kaders opgenomen. Op gemeentelijk niveau wordt jaarlijks het Kwalitatief Woningbouw Programma annex woningbouwkaveluitgifte (KWP) opgesteld waarbij het gemeentelijke woningbouwprogramma naast het provinciale beleid en de vertaling daarvan in regionale afspraken wordt gelegd. Bij de omzetting is geen sprake van nieuwbouw, maar van een voortzetting van de bewoning. De woningen liggen in het middensegment vanwege de beperkte omvang.
Algemeen
Voordat een plan wordt vastgesteld voor de toevoeging van functies waar langdurig of frequent mensen verblijven, moet aangetoond zijn dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.
Toetsing
Dit plan betreft enkel een functiewijziging van bestaande bebouwing en wijzigt de bestemming recreatie in de bestemming wonen. Hierbij vinden geen bodemingrepen plaats. Bodemonderzoek is niet noodzakelijk.Het aspect bodem vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Algemeen
De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De Wgh stelt dat in principe de geluidsbelasting op woningen niet de 48 dB mag overschrijden. Wanneer in een plan nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bebouwing wordt toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen op een bepaalde afstand van die woningen.
Toetsing
Dit plan betreft een functiewijziging van bestaande bebouwing en wijzigt de bestemming recreatie in de bestemming wonen. Er is getoetst aan de Wgh waarbij gekeken is naar de effecten van het wegverkeer op de woningen. Het plangebied ligt binnen de geluidszones, als bedoeld in de Wet geluidhinder, van de Bongersweg, de Mulligenweg en de Vreeweg. Dit zijn rustige buitenwegen waar per etmaal circa 200 motorvoertuigen passeren. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB Wgh ligt op minder dan tien meter vanuit de wegas. De dichtst bij de weg gelegen bouwmogelijkheid ligt op circa 60 meter vanuit de wegas. Dit betekent dat er ruimschoots wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder. Een akoestisch onderzoek kan daarom achterwege blijven.
Daarnaast is het plangebied gelegen binnen de geluidcontour van een militair schietterrein. Het schietterrein wordt echter niet beperkt door dit plan, aangezien er in het tussenliggende gebied diverse woningen zijn gelegen.
Het aspect geluid vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Algemeen
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.
De wet- en regelgeving onderscheidt projecten die 'in betekenende mate' (IBM) en 'niet in betekenende mate' (NIBM) leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast worden er bestemmingen benoemd die extra gevoelig zijn voor luchtvervuiling (gevoelige bestemmingen).
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet daarnaast worden afgewogen of het aanvaardbaar is om een bepaald project op een bepaalde plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het project zelf niet of nauwelijks bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Toetsing
In het plangebied worden geen nieuwe gevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. In dit geval betreft het functiewijziging van bestaande bebouwing en wijzigt de bestemming recreatie in de bestemming wonen. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een plan van deze omvang (minder dan 1.500 woningen) niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk. De functiewijziging zal geen toename van het aantal verkeersbewegingen met zich meebrengen. De functiewijziging leidt niet tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse.
Het aspect luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Algemeen
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag om een milieuvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij.
De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad. Het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen wordt gevormd door artikel 3.117 van het Activiteitenbesluit. Daarin is opgenomen dat voor dierenverblijven bij een paardenhouderij ten opzichte van geurgevoelige objecten een afstand gewaarborgd dient te worden van minimaal 100 meter binnen de bebouwde kom en 50 meter buiten de bebouwde kom. In de huidige situatie geldt de contour van 50 meter tussen een emissiepunt van een dierenverblijf en de gevel van een geurgevoelige object. De gevel tot gevel afstand moet minimaal 25 meter zijn.
Toetsing
In voorliggende kwestie is de afstand tussen de bestaande stierenstal en de melkveestal tot omliggende geurgevoelige objecten reeds kleiner dan 50 meter. Het bestaande gebruik mag worden voortgezet, maar in de gewenste situatie is daarvan geen sprake; de melkveestal wordt omgevormd tot rijhal en de stierenstal wordt omgevormd naar paardenboxen. Dit is alleen mogelijk bij verplaatsing van de emissiepunten buiten de 50 meter contour. Zoals uit het bijgevoegde inrichtingsplan blijkt, valt een dermate groot deel van deze (deels) bestaande stallen buiten de 50 meter contouren, dat het technisch goed mogelijk is de emissiepunten buiten de 50 meter te plaatsen. De gevel tot gevel afstand is overigens minimaal 25 meter. Qua geur is het dus goed mogelijk de stierenstal en rundveestal om te vormen naar paardenboxen respectievelijk een rijhal.
De nieuwe rundveestal/groepshuisvesting voor veulens kan grotendeels buiten de 50 meter contouren gebouwd worden. Slechts een klein deel van de nieuwe stal valt binnen deze contouren. Dit levert echter geen probleem op met betrekking tot de emissie- en ventilatiepunten, omdat deze goed realiseerbaar zijn buiten de 50 meter contour. Nu deze stal tevens op ruim 25 meter van omliggende gevoelige objecten geplaatst kan worden, is de bouw van deze stal milieutechnisch mogelijk.
In januari 2014 is door De Roever Omgevingsadvies een onderzoek geur en geuronderbouwing opgesteld, wat is opgenomen in bijlage 1 van de toelichting. Bij de omgevingsvergunning voor de recreatieverblijven is sprake van een functiewijziging van bestaande bebouwing. De bestaande afstanden tussen het bouwvlak van de agrarische bedrijven en de recreatieverblijven wordt daarbij niet gewijzigd. Op grond hiervan blijkt uit het geuronderzoek er geen gevolgen zijn voor de omliggende bedrijven en de bedrijven geen beperking opleveren voor de nieuwe woningen. Het aspect geur vormt derhalve geen belemmering voor de functiewijziging.
Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied in het kader van bijvoorbeeld de Habitat- of Vogelrichtlijn. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld.
Toetsing
Voor de functiewijziging is onderzocht of effecten kunnen ontstaan op wettelijk beschermde gebieden. De rapportage hiervan is opgenomen in bijlage 2 van de toelichting. Uit het onderzoek blijkt dat geen sprake is van een toename in gebruiksintensiteit en geen sprake is van negatieve effecten op beschermde natuurgebieden. Het aspect flora en fauna voor de functiewijziging van de bestaande recreatieverblijven geeft geen nadere uitgangspunten voor het plan.
Algemeen
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen verschillende bronnen. Dit zijn stationaire bronnen (bijv. een chemische fabriek of een LPG-tankstation), mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen) en relevante buisleidingen (bijv. hoge druk aardgasleidingen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans om slachtoffer te worden op een bepaalde plaats (plaatsgebonden risico) en de kans op een groot ongeval met meerdere slachtoffers binnen een groot invloedsgebied (groepsrisico). Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Groepsrisico
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi, Bevb en het Bevt wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen (Bevi), hogedrukaardgasleidingen (Bevb) en transportrouten (Bevt - Basisnet) wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.
Toetsing
Stationaire risicobronnen
Onderzoek naar de risico's vanwege stationaire risicobronnen en een verantwoording moet plaatsvinden indien het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van de meest relevante risicobronnen (BEVI-bedrijven). Aanvullend moeten veiligheidsafstanden worden aangehouden rondom minder risicovolle bedrijven.
Bij het raadplegen van de risicokaart van de provincie Gelderland is gebleken dat er geen stationaire bronnen aanwezig zijn die een risico vormen in het kader van externe veiligheid. Een uitsnede van de provinciale risicokaart is opgenomen op de navolgende afbeelding.
Figuur 4.2 Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (paars omlijnd) bron: risicokaart.nl
Mobiele risicobronnen
Rondom het plangebied bevinden zich geen routen (wegen) die zijn aangewezen voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Onderzoek naar de risico's vanwege buisleidingen en een verantwoording moet plaatsvinden indien het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van een relevante buisleiding. Uit de risicokaart van de provincie Gelderland blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van relevante buisleidingen voor aardgas en andere gevaarlijke stoffen.
Conclusie
Ter plaatse van het plangebied wordt voldaan aan de eisen van de externe veiligheid en van een goede ruimtelijke ordening. Het aspect externe veiligheid legt geen beperkingen op voor realisatie van het plan.
Algemeen
Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast. Archeologisch onderzoek zal moeten worden uitgevoerd indien sprake is van een hoge of middelhoge trefkans, of indien het plangebied niet is gekarteerd.
Toetsing
Onderhavig plan betreft een functiewijziging van bestaande bebouwing en wijzigt de bestemming recreatie in de bestemming wonen. De gronden in het plangebied worden hierdoor niet geroerd. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek kan daarmee achterwege blijven. In het vigerende plan is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen ter bescherming van eventuele waarden bij toekomstige ingrepen. Het aspect archeologie vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Algemeen
Naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten is het ook van belang om cultuurhistorische waarden in kaart te brengen bij ruimtelijke planvorming.
Toetsing
Ten behoeve van dit bestemmingsplan is de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Gelderland geraadpleegd. Vanuit de provinciale waardenkaart bevinden zich binnen het plangebied- of in de nabijheid daarvan geen cultuurhistorisch waardevolle elementen. Het plangebied grenst echter wel aan de es van Mulligen, wat vanuit het gemeentelijk beleid (LOP) aangewezen is als waardevolle cultuurhistorische gebied. Bij de functieverandering worden geen extra bouwmogelijkheden of verhardingen aangelegd. Daarop aanvullend wordt bebouwing tevens omsloten door bebossingen. Onderhavig plan zal dus geen cultuurhistorische waarden schaden. Het aspect cultuurhistorie vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.
Omgevingsvisie
Op 9 juli 2014 is Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De omgevingsvisie vervangt de huidige omgevingsplannen zoals de Structuurvisie, het Gelders Milieuplan en het Waterplan Gelderland 2010-2015. De Omgevingsvisie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn.
In de omgevingsvisie wordt de ambitie en de rol van de provincie voor het aspect water aangegeven. De provincie stuurt op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater. Een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem helpt mee aan een optimale en duurzame driedimensionale inrichting van Gelderland.
Een systeem is veerkrachtig als het onder normale omstandigheden alle functies goed kan uitvoeren, (tijdelijke) over- en onderbelasting goed op kan vangen zonder dat maatschappelijke overlast of ecologische schade optreedt en hiervan snel kan herstellen zonder blijvende negatieve effecten. Een systeem is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Om de veerkracht van het water- en bodemsysteem te vergroten is het belangrijk om meer ruimte te maken voor beken, te zorgen voor stedelijk waterbeheer en voor goed bodembeheer. Dat betekent bijvoorbeeld dat de bodem zodanig wordt beheerd en gebruikt dat de bodem meer water kan opnemen in perioden van regen en dus ook weer water kan afgeven in perioden van droogte. Zowel bewoonde gebieden, natuurgebieden als landbouwgronden zullen hieraan een bijdrage moeten leveren.
Daarnaast is het van belang om ervoor te zorgen dat het water- en bodemsysteem duurzaam is en ook in de toekomst kan blijven functioneren tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De provincie streeft naar een duurzaam gebruik van de ondergrond. Zij zoekt naar een balans tussen het benutten van de kansen die de ondergronds biedt en het behouden van de waarde van de ondergrond voor toekomstige generaties. Doel is te komen tot een integrale, efficiënte en duurzame benutting zonder onomkeerbare gevolgen voor de ondergrond. Dit betekent dat de provincie moet afwegen wat op een bepaalde plek in de ondergrond of bovengronds wel of niet mag.
Omgevingsverordening
De Omgevingsverordening Gelderland is op 24 september 2014 door Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld. In de verordening zijn regels opgenomen met betrekking tot het aspect water. Het gaat onder meer om de onderwerpen grond- en drinkwater en vaarwegen.
Het Waterbeheersplan Veluwe 2010-2015 heeft de wettelijke status van een waterbeheersplan zoals bedoeld in de nieuwe Waterwet en in de Provinciale verordening “Waterbeheer Veluwe”. Het waterbeheersplan geeft inzicht in de activiteiten die het waterschap gaat uitvoeren om de doelen te realiseren.
Het Waterschap onderkent de volgende doelen:
Voor de onder andere de overlastsituaties zijn maatregelen uitgewerkt om te zorgen dat de watersystemen in 2015 op orde zijn. Hierbij gaat het waterschap uit van de trits 'vasthouden, bergen, afvoeren'.
In het Waterplan Oldebroek 2009-2015 'Water waarderen!' worden uitgangspunten, randvoorwaarden en streefbeelden weergegeven. De gemeente wil een gezond en veerkrachtig watersysteem realiseren met het oog op een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving. Hierbij wordt rekening gehouden met de ontwikkelingsmogelijkheden van een duurzaam watersysteem, een duurzame waterketen en de overige aangrenzende beleidsterreinen. Onderdeel hiervan is het gemeentelijk beleid ten aanzien van duurzaam watergebruik dat erop is gericht om zo weinig mogelijk schoon hemelwater via de riolering af te voeren. Hoofdverantwoordelijke voor het waterbeheer is het 'Waterschap Vallei en Veluwe'.
Onderhavig plan betreft een functiewijziging van bestaande bebouwing van recreatie naar wonen. Door de uitvoering van het plan neemt het verhard oppervlak niet toe. De watertoets hoeft zodoende niet te worden doorlopen.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Algemeen
Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.
Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden met één stap worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies gelegen buiten betreffend perceel.
Volgens de VNG-publicatie moet in principe een richtafstand van 50 meter tussen paardenbakken en gevoelige objecten gehandhaafd worden. Dit is van belang voor het minimaliseren van de overlastaspecten die bewoners van de aangrenzende percelen kunnen ondervinden van een paardenbak. In sommige delen van de gemeente is een afstand van 50 meter niet haalbaar, zoals op deze locatie. Onder voorwaarden is een kleinere afstand mogelijk. Dit is tevens in het paardenbakkenbeleid van de gemeente opgenomen.
Toetsing
Externe werking
De externe werking betreft de vraag of de nieuwe functies in onderhavig plan niet leiden tot hinder voor de bestaande of toekomstige hindergevoelige functies.
In de nabijheid van het recreatiepark is het volwaardig agrarisch bedrijf gevestigd met o.a. een paardenhouderij als nevenfunctie. In nieuwe situaties mogen binnen een afstand van respectievelijk 100 meter en 50 meter vanaf dergelijke bedrijven, geen (geur-) gevoelige bestemmingen worden gerealiseerd. In dit geval ligt een aantal (bestaande) recreatieverblijven binnen deze zones. Het dichtst bij het rundveebedrijf (stalling voor dieren) gelegen (maatgevende) recreatieverblijf ligt op een afstand van circa 38 meter, de afstand tot de paardenhouderij bedraagt circa 50 meter.
Ten behoeve van het aspect geur is een onderzoek verricht, wat is opgenomen in bijlage 1 van de toelichting. Uit dat geuronderzoek blijkt dat er geen gevolgen zijn voor de omliggende bedrijven en de bedrijven leveren geen beperking op voor de nieuwe woningen. Wel zal bij de uitwerking gekeken moeten worden naar de positionering en de mogelijkheden van uitbreiding van de hoofdgebouwen van een aantal percelen die binnen 50 meter van de Bongersweg 11 en de Vreeweg 13 zijn gelegen.
In de nabijheid van het recreatiepark ligt tevens een schietterrein. Voor een dergelijk terrein wordt een richtafstand van 1.500 meter aanbevolen. Gevaar en geluid zijn hierbij relevant. Het schietterrein ligt op zo'n 900 meter van het recreatiepark. Volgens het Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen) zijn woningen een kwetsbaar object. In de huidige situatie is sprake van een recreatieterrein bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen. Dit is eveneens een kwetsbaar object volgens het Bevi. In die zin verandert de huidige situatie niet. Er blijft sprake van een kwetsbaar object. Verdere onderbouwing voor het aspect gevaar is om deze reden niet noodzakelijk.
Voor geluid geldt dat de woningen in het plangebied niet maatgevend zijn voor de geluidsruimte van het schietterrein, omdat bestaande woningen dichterbij het schietterrein liggen. Zowel het recreatiepark als het schietterrein bestonden reeds voor de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit in 2008. In de lijn van jurisprudentie2 moet in de milieuruimte voor het schietterrein op basis van de oude wetgeving (Wet milieubeheer) in het verleden reeds rekening zijn gehouden met het recreatiepark (destijds aan te merken als geluidsgevoelig object). Bij de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit is voor de definitie van een geluidgevoelig object de inhoud van de Wet geluidhinder gevolgd. Hierin is een recreatiewoning niet meer genoemd als specifiek object dat als geluidsgevoelig moet worden beschouwd. Het woon- en leefklimaat als gevolg van het schietterrein zal bij de functiewijziging echter niet wijzigen, omdat het aantal woningen gelijk blijft.
Interne werking
Naast de externe werking moet ook de interne werking worden beoordeeld. Met andere woorden: past de nieuwe functie in de omgeving?
Aangezien niet alle recreatiewoningen worden gewijzigd in woningen, moet rekening worden gehouden met de overgebleven recreatiewoningen in de nabijheid van het plangebied. De recreatiewoningen hebben de functie recreatie, maar worden enkel gebruikt als recreatiewoning. Er is geen sprake van overige recreatieve functies in de nabijheid van het plangebied. Recreatiewoningen veroorzaken geen hinder. Er hoeft daarom niet worden onderzocht of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied.
Paardenbak
In onderhavige situatie kan worden beargumenteerd dat de paardenbak noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering en deze niet elders binnen het bouwvlak gesitueerd kan worden. Deze zou eventueel ten zuiden van het bouwvlak gesitueerd kunnen worden, maar dan moet het bouwvlak worden vergroot, wat niet getuigt van zorgvuldig ruimtegebruik. Ook zal dit dan ten koste gaan van de beschikbare weidegrond. Een andere positie van de paardenbak dan de huidige, is niet direct voorhanden.
Momenteel is de paardenbak reeds voorzien van een sprinklerinstallatie ter voorkoming van stofhinder. In de nieuwe situatie zal de paardenbak vergroot naar de afmeting 20 x 60 meter. Er is reeds sprake van een dichtbegroeide bosstrook, welke een afschermende werking heeft. In de inirchtingsplan is rekening gehouden met het versterken van deze strook, om de afschermende werking te verbeteren. Dit middels een voorwaardelijke verplichting om tussen de paardenbak en de recreatiewoningen in, een groenwand te realiseren.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Verkeer
De bestaande infrastructuur is voldoende geschikt voor het aantal woningen. Daarnaast neemt door de realisatie van het plan het aantal verkeersbewegingen in de omgeving van het plangebied niet toe. Het aantal woningen blijft gelijk. Het enige verschil is dat er permanent gewoond zal gaan worden. De verkeersbewegingen zullen daarom wel anders zijn. In plaats van vooral verkeer in het weekend zal er nu meer woon-werkverkeer van en naar het plangebied plaatsvinden.
Parkeren
Parkeren vindt plaats op eigen erf. Hiervoor is zowel in de bestaande als de toekomstige situatie voldoende ruimte.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Bij een herziening of afwijking van het bestemmingsplan verhaalt de gemeente de kosten voor de grondexploitatie via een overeenkomst of een exploitatieplan. Bij deze functiewijziging is sprake van leges voor de behandeling van de aanvraag. Deze kosten worden via de legesverordening gedekt. Daarnaast wordt op basis van de structuurvisie permanente bewoning een bijdrage vereist bij de omzetting van recreatiewoningen voor permanente bewoning. Het plan is financieel uitvoerbaar voor de gemeente.
Dit bestemmingsplan voorziet in een nieuwe planologische regeling voor de plangebieden van de bestemmingsplannen 'Recreatiepark Mulligen' en 'Buitengebied, Vreeweg 13'. Daarbij voorziet dit plan in het mogelijk maken van permanente bewoning in 31 recreatieverblijven op het Recreatiepark Mulligen en -nevenfuncties bij het volwaardig agrarisch bedrijf.
Het plangebied betreft enerzijds het recreatiepark in het bos, bestaande uit 44 recreatieverblijven en een voormalige beheerderswoning, die als het ware ingebed zijn in het van oudsher aanwezige bos. Voor de 44 recreatieverblijven voorziet dit bestemmingsplan in de mogelijkheid om in 31 recreatieverblijven permanent te wonen. Voor de overige percelen blijft de bestaande planologische regeling in stand. Daarop aanvullend is het agrarisch bedrijf op het perceel Vreeweg 13, dat grenst aan het recreatiepark, opgenomen in het plangebied. Dit plan biedt mogelijkheden voor een paardenhouderij en een kleinschalige kampeerterrein met bijbehorende bouwwerken. Daarnaast wordt een al bestaande tweede bedrijfswoning gelegaliseerd, deze was per abuis niet in het vorige bestemmingsplan opgenomen.
De plaatsing van de recreatieverblijven is niet volgens een strak patroon, maar op een organische wijze ontstaan. Dit patroon blijft gehandhaafd, inclusief het daarbij behorende halfverharde wegenpatroon. Een aantal recreatieverblijven is slechts bereikbaar via onverharde wegen en paden. De woningen zijn opgenomen in twee bestemmingen, namelijk 'Wonen - 1', waarin de voormalige beheerderswoning is opgenomen en 'Wonen - 2' waarin de 31 recreatieverblijven waar permanent gewoond mag worden zijn opgenomen. De bouwregels sluiten in hoofdlijnen aan op de huidige situatie en houden dit in stand. Het resterende deel van het gebied is ingedeeld in de bestemmingen 'Bos - 1' en 'Bos - 2'. In beide bestemmingen worden de bestaande bebouwingen aangeduid middels de aanduidingen 'bijgebouwen'. In de bestemming 'Bos - 1' is het toegestaan om grenzend aan de woonbestemmingen bebouwingen te realiseren zoals bijgebouwen en aan- en uitbouwen tot een oppervlakte van maximaal 50 m2 . Grenzend aan de recreatiebestemming bedraagt de maximale bebouwingsoppervlakte 10m2.
Het realiseren van bebouwingen in de bestemming 'Bos - 2' is niet toegestaan.
De noodzakelijke (onverharde) ontsluitingswegen binnen het plangebied, kunnen ook binnen deze bestemming worden gerealiseerd en worden daarom niet afzonderlijk bestemd. Op deze manier wordt meer recht gedaan om het bestaande beboste beeld van het recreatiepark in stand te houden. Door de omvang van de beboste percelen en het in verhouding daarmee gering bebouwde oppervlakte, ontstaat het beeld van verspreid in het bos gelegen recreatieverblijven en stacaravans. De onderlinge afstanden tussen de hoofdgebouwen versterken dit beeld.
In de voorgaande hoofdstukken is een beschrijving gegeven van het plangebied en de beoogde ontwikkeling, welke zijn juridische vertaling krijgt in bestemmingen. Deze bestemmingen regelen de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden binnen het plangebied. De bepalingen die betrekking hebben op de te onderscheiden bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding. Het bestemmingsplan geeft aldus aan voor welke doeleinden de gronden zijn bestemd. De regels vormen tezamen met de verbeelding het juridische bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Ze bevatten bepalingen ten aanzien van het grondgebruik en van de maatvoering en situering van de bebouwing.
Voor de systematiek van het bestemmingsplan is gekozen voor een gedetailleerd bestemmingsplan, dat wil zeggen, een plan waarin de gewenste bestemmingen in detail zijn vastgelegd. Hierdoor zijn afwijkingen van het gewenste ruimtelijk-planologische beeld zoveel mogelijk beperkt.
De regels zijn als volgt ingedeeld:
Agrarisch (artikel 3)
Binnen deze bestemming is het toegestaan een volwaardig agrarisch bedrijf te vestigen met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en een paardenhouderij. Hierbij is tevens toegestaan om nevenactiviteiten uit te voeren in de bestaande gebouwen, zoals een caravanstalling, een zorgboerderij en een kleinschalige kampeerterrein.
Ten behoeve van het oprichten van een paardenhouderij wordt op het perceel een nieuw bedrijfsgebouw ten behoeve van een binnenrijhal in combinatie met kantine gerealiseerd. Tevens wordt de bestaande buitenbak verlengd tot de afmeting 20 x 60 meter. Om eventuele hinder met gevoelige functies tegen te gaan is op de verbeelding een groenwand opgenomen, waar in de regeling na wordt verwezen. De overige bestaande bebouwing, zoals de aanwezige twee bedrijfswoningen, bergingen, stapmolen, hooibergen, vaste mestopslag en sleufsilo blijven ongewijzigd behouden en worden met dit bestemmingsplan juridisch-planologisch gewaarborgd.
Tussen de gronden met de agrarische bestemming en de gronden van het recreatiepark Mulligen dient ter afscherming een geluidwerende groenwand gesitueerd te worden, die eveneens stofhinder moet tegengaan. De inrichting van dit perceel dient vergezeld te gaan met een inrichtingsplan dat tenminste voldoet aan de voorwaarden genoemd in bijlage 1 van de regels. Daarop aanvullend dient de inrichting op een adequate wijze in te passen in het omliggende landschap.
Bos - 1 en Bos - 2 (artikelen 4 en 5)
Het behoud van het bos is een belangrijke doelstelling voor het recreatiepark Mulligen. Daarom is dit gehele gebied, buiten de bestemmingsvlakken 'Recreatie' en 'Wonen - 1' en 'Wonen - 2', ingedeeld in deze bestemmingen. In beide bestemmingen worden de bestaande bebouwingen aangeduid middels de aanduidingen 'bijgebouwen'. In de bestemming 'Bos - 1' is het toegestaan om grenzend aan de woonbestemmingen bebouwingen te realiseren zoals bijgebouwen en aan- en uitbouwen tot een oppervlakte van maximaal 50 m2 . Grenzend aan de recreatiebestemming bedraagt de maximale bebouwingsoppervlakte 10m2. Voor de landschappelijke inpassing van de hoofdgebouwen- en het behoud van het bos, is ieder perceel omsloten door de bestemming 'Bos - 2'. Binnen deze bestemming, met uitzondering van de bestaande bijgebouwen, is het niet toegestaan om bebouwingen te realiseren. Hiermee wordt beoogd het bestaande karakteristieke bosachtige karakter zo veel mogelijk te beschermen. Verder zijn in deze bestemmingen recreatief medegebruik mogelijk, zoals wandelen en picknicken.
Recreatie (artikel 6)
De gronden die in gebruik blijven voor (recreatief) nachtverblijf zijn opgenomen in deze bestemming. Dit betreft de percelen van de 13 recreatieverblijven. Op ieder perceel is middels een bouwvlak aangegeven waarbinnen het recreatieverblijf gesitueerd moet zijn. Op alle als zodanig bestemde percelen mag een hoofdgebouw met bijbehorende bijgebouwen en overkappingen (onder aftrek van de oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen die gerealiseerd zijn binnen de aansluitende bestemming 'Bos') worden opgericht. Bijgebouwen en overkappingen zijn toegestaan tot een oppervlakte van 10 m2 . De totale gezamenlijke oppervlakte van het recreatieverblijf, inclusief bijgebouwen en overkappingen per bouwperceel, mag maximaal 75 m2 bedragen. De voorgevel van het recreatieverblijf is op de verbeelding aangegeven middels een aanduiding gevellijn. Eén meter achter deze gevellijn mogen bijgebouwen worden gebouwd. Verder geldt voor erf- en perceelafscheidingen gelegen achter de gevellijn een maximale bouwhoogte van twee meter.
Wonen 1 en Wonen 2 (artikelen 7 en 8)
Woning
De voormalige beheerderswoning- en de 31 recreatieverblijven waarin permanente bewoning mogelijk is, zijn voorzien van de bestemmingen 'Wonen - 1' en 'Wonen - 2'. Per bouwvlak is maximaal 1 woning toegestaan. De goothoogte bedraagt maximaal 3,50 meter, de bouwhoogte bedraagt maximaal 6,25 meter en de oppervlakte bedraagt maximaal 200 m².
Bijgebouwen
Bij de woning is maximaal 50 m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
toegestaan. Zowel de maximale goothoogte als de maximale bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt maximaal 3,00 meter en dienen minimaal 1,00 meter
achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
de bouwhoogte van overkappingen bedraagt maximaal 2,50 meter.
Nevenfuncties van de woning
Binnen de woningen bestaat de mogelijkheid om maximaal 40%, met een maximum van 100 m² van de vloeroppervlakte van de woning inclusief de bijgebouwen, waaronder aan- en uitbouwen, te gebruiken voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of van een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit. Deze beroepsactiviteiten dienen zo klein van schaal te zijn, dat zij niet hoeven te voldoen aan de bepalende criteria voor de meldings- of vergunningsplicht op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet milieubeheer.
Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' (artikel 9)
Omdat alle gronden binnen het onderhavige plangebied een lage tot een hoge archeologische verwachtingswaarde hebben, hebben zij de (dubbel-)bestemming 'Waarde - Archeologie' gekregen, om te voorkomen dat men bij bodemverstorende activiteiten eventuele archeologische waarden gaat verstoren. Daarom is het bodemarchief beschermd door deze dubbelbestemming waarbij voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning noodzakelijk is.
In dit bestemmingsplan worden de gronden in het plangebied voor verschillende doeleinden bestemd. Daarbij worden regels gegeven voor het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken en gebouwen, voor zover dat in het belang van een goede ruimtelijke ordening nodig is. Een bestemmingsplan derhalve bevat niet alle regels die het bouwen op- en het gebruik van de grond regelen. Zo zijn er bijvoorbeeld nog andere gemeentelijke verordeningen, de milieuwetten en de waterschapskeur, waarin eisen en beperkingen kunnen voorkomen, waarover het bestemmingsplan zich niet uitspreekt. Bij een procedure waarbij vergunningen (bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor het bouwen) worden verleend, kunnen die andere regels beperkingen opleggen op andere gronden dan planologische. Sinds 1 oktober 2000 is het algemene bordeelverbod opgeheven. De opheffing van dit verbod heeft tot gevolg gehad dat de gemeenten tot taak hebben gekregen om de verschillende vormen van prostitutie in het kader van de ruimtelijke ordening te reguleren. Binnen de bestemming 'Wonen' is de aanwezigheid van seksinrichtingen en/of escortbedrijven ongewenst, nu het beleid gericht is op de bescherming van de woonfunctie. Bij de functie wonen zijn aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven toegelaten. In de begrippen van de regels worden seksinrichtingen en/of escortbedrijven uitgesloten van het begrip 'aan-huis-verbonden beroep' en/of 'aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit', om iedere twijfel hieromtrent te voorkomen. De vestiging van seksinrichtingen is evenmin wenselijk binnen de overige bestemmingen in dit plangebied, omdat deze bestemmingen zich bevinden in of in de directe nabijheid van woongebieden. Zekerheidshalve is hiertoe in de specifieke gebruiksregels de regel opgenomen dat het verboden is de gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken voor seksinrichtingen.
Dit is een regeling ter waarborging van voldoende parkeergelegenheden bij bouwwerken. De parkeernorm wordt bepaald door de beleidsnota van de gemeente die op gebied van parkeren is vastgesteld.
Het overgangsrecht geldt voor bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming komt met de gegeven bestemming. In beginsel mogen de bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Meestal is dat een eenmalige handeling aan het bouwwerk. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.
Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt dat de gemeente haar handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waarvan alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. In de gemeentelijke beleidsnota 'Integrale handhaving gemeente Oldebroek 2009' neemt naleving van bestemmingsplannen een belangrijke plaats in.
Handhaving is voor de gemeente meer dan alleen met bestuurlijke sancties optreden tegen overtredingen. Er wordt ook grote waarde gehecht aan preventie door middel van communicatie en voorlichting naar burgers en bedrijven, advisering, stimulering, toezicht en zichtbaar optreden. Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente zo vroeg mogelijk op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beëindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar ter beschikking staande handhavingsinstrumenten. Van handhaving kan alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten. Blijkens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Een overtreding hiervan is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook bij overtredingen die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.
Voor de uitvoering van de beoogde ontwikkeling worden door de gemeente, op plankosten na, geen kosten gemaakt. Derhalve is het onderhavige bestemmingsplan economisch uitvoerbaar.
Het plan wordt als ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Gedurende de ter inzage termijn van zes weken kan een ieder zienswijzen indienen. Nadat de reactienota zienswijzen is opgesteld en eventuele ambtshalve wijzigingen worden voorgesteld wordt het bestemmingsplan aan de gemeenteraad ter vaststelling aangeboden. Na vaststelling wordt het bestemmingsplan opnieuw gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn kan door belanghebbenden beroep worden ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.