Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Buitengebied, Windmolenpark Hattemerbroek
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0269.BG156-VG02
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan
het bestemmingsplan Buitengebied, Windmolenpark Hattemerbroek met identificatienummer NL.IMRO.0269.BG156-VG02 van de gemeente Oldebroek.
 
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
 
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.4 aanduidingsgrens
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.5 agrarisch gebruik
gebruik dat gericht is op het bedrijfsmatig houden en/of op het hobbymatig houden van dieren (grondge-bonden en niet-grondgebonden) en/of op het telen van gewassen, niet zijnde bloemkwekerijgewassen, boomkwekerijgewassen, graszodenteelt en/of containerteelt;
 
1.6 bestaand
  1. voor bouwwerken die krachtens de Woningwet zijn toegestaan, andere werken geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden:
    • aanwezig zijn, in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een bouwvergunning, ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  2. voor het overige gebruik:
    • bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.7 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.8 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.9 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, tenzij de Elektriciteitswet anders bepaalt;
 
1.10 bijbehorende voorziening
bij een windturbine(park) behorende voorzieningen ten behoeve van de realisatie en/of het beheer van windturbines zoals bouw- en servicewegen, opstelplaatsen, groenvoorzieningen en terreinafscheidingen, dan wel ten behoeve van het transport van elektriciteit zoals kabeltracés, net- en inkoopstations, netstati-ons, en schakelgebouwen, alsmede voorzieningen voor telecommunicatie;
 
1.11 bosbouw
het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten gericht op de instandhouding en op de ontwik-keling van bestaande respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) houtproductie, land-schap, milieu, natuur en recreatie;
 
1.12 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats;
 
1.13 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde ge-bouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
 
1.14 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.15 college
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldebroek;
 
1.16 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten behoeve van verkoop, het ver-kopen en/of het (af)leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een bedrijfs- of van een beroepsactiviteit, met uitzondering van e-commerce;
 
1.17 erf
een al dan niet bebouwd perceel of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en de bestemming deze inrichting niet verbiedt;
 
1.18 exploitatiefase windpark
Fase die volgt op de bouwfase van het windpark nadat alle windturbines zijn overgenomen van de leverancier en in gebruik zijn genomen door de exploitant
 
1.19 gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.20 kampeermiddel
een kampeerauto, een tent, een tentwagen, een toercaravan of enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of een gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk of een stacaravan zijnde, waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet geen bouwvergunning is vereist; één en ander voor zover deze onderkomens, voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
 
1.21 kernkwaliteit
de aanwezige cultuurhistorische, ecologische en landschappelijke kwaliteiten die aanwezig zijn in een be-paald gebied, waarbij het beleid gericht is op de bescherming en de ontwikkeling van die aanwezige kwali-teiten;
 
1.22 landgoed
een groot stuk grond van meerdere hectares bestaande uit bebossing en andere houtopstanden, landerijen en tuinen met een woongebouw 'van allure', zoals een landhuis en een grote boerderij;
 
1.23 landschappelijke waarden
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijnings-vorm van dat ge-bied;
 
1.24 (mest)plaat
een inrichting bestaande uit een ondoordringbare vloer ten behoeve van de opslag van vaste mest buiten een gebouw;
 
1.25 (mest)silo
een bouwwerk voor het opslaan van agrarische producten, voor het opslaan van mest dan wel voor het opslaan van veevoeder;
 
1.26 natura 2000
een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden op het grondgebied van de Lidstaten van de Europese Unie en omvat alle gebieden die beschermd zijn op grond van de Vogelrichtlijn (1979) en de Ha-bitatrichtlijn (1992), welke richtlijnen zijn ge
ïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998;
 
1.27 natuurlijke waarden
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de biologische elementen, de bodemkundige ele-menten en de geologische elementen, voorkomend in dat gebied;
 
1.28 nutsvoorzieningen
de voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals netstations, gasreduceerstations, schakelhuis-jes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (on-dergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;
 
1.29 open polderlandschap
een laagveengebied en/of een weidevogelgebied, dat in hoofdzaak bestaat uit grasland en/of weidebouw en dat gekenmerkt wordt door een grote openheid, een hoge grondwaterstand en een slagenverkaveling met een dicht slotenpatroon;
 
1.30 opstelplaats
een verharde plek ten behoeve van het bouwen van en het onderhoud aan een windturbine met behulp van een hijskraan;
 
1.31 peil
voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aanslui-tende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
 
1.32 perceelgrens
de grens van een bouwperceel;
 
1.33 rotor
het samenstelsel van drie rotorbladen en hub (ook wel de neus genoemd) van een windturbine;
 
1.34 rotordiameter
de diameter van de cirkel die door de tip (het uiteinde) van een rotorblad wordt beschreven, afgerond in meters;
 
1.35 rotoroverslag
(zone ten behoeve van) het overdraaien van rotorbladen over percelen;
 
1.36 sleufsilo
een bouwwerk, geen mestopslagplaats zijnde, voor het opslaan van agrarische producten dan wel veevoe-der;
 
1.37 teeltondersteunende voorziening
voorzieningen die toegepast worden om de teelt van bloemkwekerijgewassen, van boomkwekerijgewas-sen, van fruit en of van groente te beschermen en/of te bevorderen, voornamelijk in de vorm van boogkas-sen, van containerteelt, van hagelnetten, van regenkappen, van schaduwhallen, van stellingen en/of van tunnelkassen;
 
1.38 verblijfsrecreatie
recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf, zoals een recreatiever-blijf, een groepsaccommodatie of een kampeermiddel, door personen die hun hoofdverblijf elders hebben;
 
1.39 waardevolle graslanden
landbouwgebieden met specifieke natuurwaarden;
 
1.40 waterhuishoudkundige voorziening
voorziening die nodig is voor een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waar-onder mede begrepen: duiker, gemaal, inlaat en bemalingsinstallatie;
 
1.41 windturbine
een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht.
Artikel 2 Wijze van meten
 
2. 1 afstand tussen bouwwerken, geen windturbines zijnde
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
 
2.2 afstand tussen windturbines
de afstand tussen windturbines onderling wordt gemeten vanuit het hart van de mast van de windturbine.
 
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stel-len bouwonderdelen.
 
2.4 bouwhoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de as van de windturbine;
 
2.5 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.
 
2.6 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.7 tiphoogte van een windturbine
vanaf peil tot aan het uiteinde van het bovenste verticaal staande rotorblad.
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Agrarisch
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het agrarische gebruik;
  2. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden, van de landschappelijke kernkwaliteiten, van de landschappelijke waarden en van de natuurlijke waarden van het waardevolle open polderlandschap met de waardevolle graslanden;
  3. het behoud van de openheid en van het verkavelingspatroon.
met daaraan ondergeschikt:
  1. agrarisch natuurbeheer en agrarische natuurontwikkeling;
  2. beplanting, bermen en waterlopen;
  3. extensief dagrecreatief medegebruik;
  4. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van kleine landschaps- en natuurelementen;
  5. openbare nutsvoorzieningen;
  6. paden en wegen;
  7. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder retentievoorzieningen en waterberging;
  8. ter plaatse van de aanduiding 'verkeer': ook voor wegen en kraanopstelplaatsen ten behoeve van de bouw en het onderhoud van windturbines;
met de daarbij behorende:
  1. andere werken;
  2. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Gebouwen
In of op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
 
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3,00 meter bedragen;
  2. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen mag niet meer dan 1,25 meter bedragen;
  3. er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst;
  4. er mogen geen (mest)bassins, mest- en/of kuilplaten, (mest)silo's en/of sleufsilo's worden gebouwd.
3.3 Nadere eisen
 
3.3.1 Bevoegdheid
Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. de archeologische waarden;
  2. de cultuurhistorische waarden;
  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  4. de geomorfologische waarden;
  5. een goede woonsituatie;
  6. de landschappelijke waarden;
  7. de milieusituatie;
  8. de natuurlijke waarden;
  9. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  10. de sociale veiligheid;
  11. de verkeersveiligheid.
3.3.2 Procedure
Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen op grond van artikel 3 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
  1. een voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
  2. het college maakt de terinzagelegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en verder op de gebruikelijke wijze;
  3. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
  4. gedurende de in sub a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. de opslag en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  2. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan de verkoop van (streek)eigen producten, met een gebruiksoppervlakte van de bouwwerken van niet meer dan 5 m;
  3. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  4. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten;
  5. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie, waaronder een standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
  6. het gebruik van de gronden ten behoeve van bosbouw, houtteelt of overige opgaande meerjarige teeltvormen;
  7. het gebruik van de gronden ten behoeve van teeltondersteunende voorzieningen;
  8. het gebruik van de gronden ten behoeve van een paardenbak;
  9. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
  10. het gebruik van de gronden voor het telen van gewassen (waaronder akkerbouw, boomteelt, sierteelt en/of tuinbouw), waarbij bestrijdingsmiddelen worden ingezet waarvan is aangetoond dat zij schadelijk zijn voor de volksgezondheid, binnen een afstand van 50,00 meter ten opzichte van aansluitende gevoelige functies die zowel binnen als buiten het plangebied kunnen liggen;
  11. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  12. het opslaan van hooibalen, mest en/of andere agrarische producten;
  13. het opslaan van niet-agrarische producten en/of het stallen van auto's, van boten en van caravans;
  14. het storten van afvalstoffen en van puin.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
3.5.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanbrengen en/of het aanleggen van drainage;
  2. het aanbrengen van afdekfolies;
  3. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  4. het aanleggen van verharde paden en/of wegen en/of het verbreden van bestaande verharde paden en/of wegen;
  5. het aanleggen van aarden wallen;
  6. het aanleggen van bovengrondse en/of ondergrondse energie-, telecommunicatie- en/of transportkabels en/of -leidingen;
  7. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het educatief medegebruik en/of het extensief dagrecreatief medegebruik;
  8. het aanplanten van bomen en/of houtgewassen en/of andere opgaande beplantingen;
  9. het afgraven, het egaliseren, het ontgronden en/of het ophogen van gronden;
  10. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  11. het wijzigen van het verkavelingspatroon door het dempen en/of het graven en/of het verdiepen en/of het vergroten en/of het anderszins herprofileren van (erf)sloten en/of andere water-gangen en het aanbrengen van kunstwerken zoals dammen en stuwen.
3.5.2 Uitzonderingen op het verbod
Het in lid 3.5.1 vermelde verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden, welke:
  1. het normale beheer en/of het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, met een daarvoor verleende vergunning.
3.5.3 Beoordelingskader
Een omgevingsvergunning zoals vermeld in lid 3.5.1 wordt geweigerd, indien:
  1. de werken en/of de werkzaamheden de archeologische waarden en/of de cultuurhistorische waarden en/of de geomorfologische waarden en/of de landschappelijke waarden en/of de na-tuurlijke waarden welke de bestemming van de grond beoogt, onevenredig aantast;
  2. de werken en/of de werkzaamheden het (agrarisch) grondgebruik welke de bestemming van de grond beoogt, onevenredig aantast;
  3. de werken en/of de werkzaamheden in strijd zijn met dit bestemmingsplan en/of de krachtens zodanig plan gestelde eisen;
  4. de werken en/of de werkzaamheden significante negatieve gevolgen hebben voor de waarde(n) en de kwalificerende soorten van de aangewezen Natura 2000-gebieden in het kader van de Wet Natuurbescherming;
  5. voor de werken en/of de werkzaamheden een vergunning ingevolge de Erfgoedwet, een gemeentelijke monumentenvergunning of een provinciale monumentenvergunning is vereist en deze niet is verleend.
Artikel 4 Bedrijf - Windturbine
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Bedrijf - Windturbine' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het opwekken van elektrische energie door middel van windturbines;
  2. kraanopstelplaatsen ten behoeve van de bouw en het onderhoud van windturbines;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch': ook voor de uitoefening van agrarische bedrijfsactiviteiten, als bedoeld in artikel 3.1;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'verkeer': ook voor wegen en kraanopstelplaatsen ten behoeve van de bouw en het onderhoud van windturbines;
  5. bij deze bestemming behorende voorzieningen, waaronder een netstation, ten behoeve van het windmolenpark.
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Windturbines
Binnen de bestemming zijn windturbines toegestaan, met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. per bestemmingsvlak is maximaal één windturbine toegestaan;
  2. een windturbine moet gecentreerd worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  3. de windturbines moeten identiek zijn betreffende de ashoogte, rotordiameter en verschijningsvorm;
  4. een windturbine moet voldoen aan de volgende eisen:
    1. een bouwhoogte van ten minste 90m en ten hoogste 91m
    2. een rotordiameter van ten minste 100m en ten hoogste 117m
    3. en een tiphoogte van ten hoogste 150m.
  5. de windturbines, fundaties vanaf het maaiveld tot een diepte van 2,5 meter onder het maaiveld, bekabeling, wegen en andere direct aan het windpark gerelateerde infrastructuur mogen na de start van de exploitatiefase windpark maximaal 25 jaar aanwezig zijn.
4.2.2 Netstation
Binnen de bestemming is een netstation toegestaan, met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. binnen de bestemming is maximaal één netstation ten behoeve van het windturbinepark toegestaan;
  2. de oppervlakte van het netstation mag maximaal 25 m2 bedragen;
  3. de bouwhoogte van het netstation mag maximaal 4 m bedragen.
4.2.2 Gebouwen
Binnen de bestemming zijn gebouwen toegestaan, met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen mag maximaal 25 m² per bestemmingsvlak bedragen, uitgezonderd de oppervlakte van een netstation;
  2. de bouwhoogte van een gebouw mag maximaal 5 m bedragen.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen de bestemming zijn erfafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, toegestaan, mits de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen.
 
4.2.4 Defensieradar
Windturbines waarvoor na toetsing, verzorgd door de initiatiefnemer, aan het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening geen positief advies is ontvangen van het Ministerie van Defensie, zijn niet toegestaan.
 
4.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning tot maximaal 10% afwijken van de in lid 4.2.2 en 4.2.3 aangegeven maten, mits een aanvaardbare landschappelijke inpassing is gewaarborgd.
 
4.4 Specifieke gebruiksregels
  1. Het totaal opgesteld vermogen mag maximaal 15,0 MW bedragen.
  2. Het jaargemiddelde geluidniveau Lden en Lnight, berekend conform het reken- en meetvoorschrift windturbines, opgenomen in bijlage 4 bij de Activiteitenregeling milieubeheer, mag ter plaatse van de volgende referentiepunten de bijbehorende geluidwaarden in geen geval overschrijden:
Naam
X
Y
Toetshoogte (m)
Lnight
Lden
1H
196.720
501.529
5
51
57
1K
196.588
501.479
5
50
56
1O
196.444
500.963
5
39
46
2H
197.078
501.280
5
47
54
2O
196.635
500.777
5
40
46
3H
197.375
501.000
5
46
53
3O
196.915
500.461
5
40
46
4H
197.616
500.721
5
46
53
4O1
196.989
500.387
5
39
46
4O2
197.534
499.990
5
38
45
  1. Het in gebruik nemen en houden van de windturbines is slechts toegestaan indien een stilstandsvoorziening is aangebracht in of op de turbines ter voorkoming van onnodige vleermuisslachtoffers. Deze stilstandsvoorziening bestaat uit een voorziening die in werking is tussen 1 mei en 1 november tussen een half uur na zonsondergang en een half uur voor zonsopkomst wanneer sprake is van de volgende omstandigheden;
    1. de temperatuur is boven 12 graden Celsius en;
    2. de windsnelheid is kleiner dan 5 meter per seconde ter hoogte van de rotor en;
    3. er vindt geen neerslag plaats.
In plaats van een stilstandsvoorziening kan ook een andere techniek worden toegepast die aantoonbaar tot eenzelfde dan wel beter resultaat leidt ter voorkoming van vleermuisslachtoffers.
Voor windturbine met aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - windturbine 1’ (meest westelijke turbine) geldt dat de stilstandvoorziening in werking moet zijn tussen 1 april en 15 oktober en voor windturbines met aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - windturbine 2’ tussen 1 juni en 31 augustus, binnen de periode van een half uur na zonsondergang tot een half uur voor zonsopkomst.
 
Artikel 5 Bos
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. bos en bebossing niet zijnde productiebos;
  2. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden, de geomorfologische waarden, de landschappelijke waarden en de natuurlijke waarden van het bosgebied, waaronder zandwegen;
  3. kleinschalige landschapselementen;
met daaraan ondergeschikt:
  1. beken, poelen, sloten, en daarmee gelijk te stellen water;
  2. het educatief medegebruik en het extensief dagrecreatief medegebruik;
  3. openbare nutsvoorzieningen;
  4. struweel en riet;
  5. waterhuishoudkundige voorzieningen;
met de daarbij behorende
  1. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Gebouwen
In of op deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
 
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen en overkappingen zijnde mag niet meer dan 2,00 meter bedragen, met uitzondering van bouwwerken die benodigd zijn voor de beveiliging, voor de geleiding en voor de regeling van het verkeer en lichtmasten ten behoeve van het wegverkeer;
  2. er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst.
5.3 Nadere eisen
 
5.3.1 Bevoegdheid
Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. de archeologische waarden;
  2. de cultuurhistorische waarden;
  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  4. de geomorfologische waarden;
  5. een goede woonsituatie;
  6. de landschappelijke waarden;
  7. de milieusituatie;
  8. de natuurlijke waarden;
  9. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  10. de sociale veiligheid;
  11. de verkeersveiligheid.
5.3.2 Procedure
Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen op grond van lid 5.3.1 is de volgende procedure van toepassing:
  1. een voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
  2. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en verder op de gebruikelijke wijze;
  3. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
  4. gedurende de in sub a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.
5.4 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
  1. de opslag en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  2. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
  3. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  4. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie;
  5. het gebruik van de gronden ten behoeve van bosbouw, houtteelt of overige opgaande meerjarige teeltvormen;
  6. het gebruik van de gronden ten behoeve van een paardenbak;
  7. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
  8. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  9. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten;
  10. het storten van afvalstoffen en van puin.
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
5.5.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanbrengen en/of het aanleggen van drainage;
  2. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  3. het aanleggen van aarden wallen;
  4. het aanleggen van verharde paden en/of wegen en/of het verbreden van bestaande verharde paden en/of wegen;
  5. het aanleggen van bovengrondse en/of ondergrondse energie- en/of telecommunicatie- en/of transportkabels en/of transportleidingen;
  6. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het educatief medegebruik en/of het extensief dagrecreatief medegebruik;
  7. het aanplanten van niet-inheemse bomen en/of niet-inheemse houtgewassen en/of andere niet-inheemse opgaande beplantingen;
  8. het afgraven, het egaliseren, het ontgronden en/of het ophogen van de gronden;
  9. het kappen en/of het rooien en/of het vellen van bomen en/of andere houtgewassen;
  10. het wijzigen van het verkavelingspatroon door het dempen en/of het graven en/of het verdie-pen en/of het vergroten en/of het anderszins herprofileren van (erf)sloten en/of andere watergangen en/of waterpartijen, zoals beken en plassen en het aanbrengen van waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals dammen en stuwen.
5.5.2 Uitzonderingen op het verbod
Het in lid 5.5.1 vermelde verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden, welke:
  1. het normale beheer en/of het normale onderhoud betreffen;
  2. het rooien en/of het vellen van bomen, struiken en/of andere houtgewassen betreffen, die plaatsvinden in het kader van natuurbeheer op basis van een beheersplan ex Wet natuurbescherming, het beheer van een landgoed, het bosbeheer of het landschapsonderhoud;
  3. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, met een daarvoor verleende vergunning.
5.5.3 Weigeringsgronden
Een omgevingsvergunning zoals vermeld in lid 5.5.1 wordt geweigerd, indien:
  1. de plaats waar de werken en/of de werkzaamheden zullen worden uitgevoerd niet voldoende archeologisch is onderzocht;
  2. de werken en/of de werkzaamheden de archeologische waarden en/of de cultuurhistorische waarden en/of de geomorfologische waarden en/of de landschappelijke waarden en/of de natuurlijke waarden welke de bestemming van de grond beoogt onevenredig aantast;
  3. de werken en/of de werkzaamheden significante negatieve gevolgen hebben voor de waarde(n) en de kwalificerende soorten van de aangewezen Natura 2000-gebieden in het kader van de Wet natuurbescherming;
  4. de werken en/of de werkzaamheden in strijd zijn met het bestemmingsplan en/of de krachtens zodanig plan gestelde eisen;
  5. indien er geen herplant plaatsvindt voor de door de werken en/of de werkzaamheden verwijderde bomen;
  6. voor de werken en/of de werkzaamheden een vergunning ingevolge de Erfgoedwet, een gemeentelijke monumentenvergunning of een provinciale monumentenvergunning is vereist en deze niet is verleend.
Artikel 6 Verkeer
 
6.1 Algemeen
 
De voor 'Verkeer - Weg' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. toegangs- en onderhoudswegen;
  2. kraanopstelplaatsen;
  3. bermen en sloten;
  4. bruggen, dammen en/of duikers;
  5. groenvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. werken, geen bouwwerken zijnde.
6.2 Bouwregels
 
6.2.1 Gebouwen
Gebouwen en overkappingen zijn niet toegestaan.
 
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 3,00 meter mag bedragen.
 
6.3 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
  1. de opslag en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  2. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
  3. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  4. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie;
  5. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
  6. het gebruik van de gronden voor het tippelen van prostituees en het daaruit voortvloeiende contact tussen prostituees en weggebruikers;
  7. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  8. het storten van afvalstoffen en van puin.
Artikel 7 Water
 
7.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. beken, kanalen, sloten, vaarten en daarmee gelijk te stellen waterlopen ten behoeve van de wateraanvoer en -afvoer, de waterberging en het behoud van de landschappelijke waarden en het behoud van de natuurlijke waarden;
  2. bruggen, dammen en duikers;
  3. dijken, kaden, oeverstroken en taluds;
  4. extensief dagrecreatief medegebruik;
  5. openbare nutsvoorzieningen;
  6. paden;
met de daarbij behorende:
  1. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.
7.2 Bouwregels
 
7.2.1 Gebouwen
In of op deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
 
7.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de beveiliging, geleiding en regeling van het (water)verkeer, mag niet meer dan 5,00 meter bedragen;
  2. er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst.
7.3 Nadere eisen
 
7.3.1 Bevoegdheid
Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. de archeologische waarden;
  2. de cultuurhistorische waarden;
  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  4. de geomorfologische waarden;
  5. een goede woonsituatie;
  6. de landschappelijke waarden;
  7. de milieusituatie;
  8. de natuurlijke waarden;
  9. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  10. de sociale veiligheid;
  11. de verkeersveiligheid.
7.3.2 Procedure
Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen op grond van lid 7.3.1, is de volgende procedure van toepassing:
  1. een voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
  2. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en verder op de gebruikelijke wijze;
  3. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
  4. gedurende de in sub a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.
 
7.4 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
  1. de opslag en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  2. het gebruik van de gronden als ligplaats en/of aanlegplaats voor vaartuigen en/of woonschepen, woonarken of casco's (caissons) die tot woonschip of woonark kunnen worden omgebouwd;
  3. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
  4. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  5. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie;
  6. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
  7. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  8. het storten van afvalstoffen en van puin.
7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
7.5.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanbrengen of aanleggen van aanlegplaatsen, kaden of oeverbeschoeiingen ten behoeve van het recreatief medegebruik;
  2. het aanbrengen van oever- en walbeschoeiingen;
  3. het vergraven van oevers.
7.5.2 Uitzonderingen op het verbod
Het lid 7.5.1 vermelde verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden, welke:
  1. het normale beheer en/of het normale onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan, met een daarvoor verleende vergunning.
7.5.3 Weigeringsgrond
Een aanlegvergunning zoals vermeld in lid ij 7.5.1 wordt geweigerd, indien:
  1. de werken en/of de werkzaamheden de landschappelijke en/of de natuurlijke waarden, welke de bestemming van de grond beoogt, onevenredig aantast;
  2. de werken en/of de werkzaamheden het grondgebruik, welke de bestemming van de grond beoogt, onevenredig aantast;
  3. de werken en/of de werkzaamheden in strijd zijn met dit bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen;
  4. de werken en/of de werkzaamheden negatieve gevolgen hebben voor de waarde(n) en de kwalificerende soorten van de aangewezen Natura 2000-gebieden in het kader van de Wet natuurbescherming.
3 Algemene regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 9 Algemene aanduidingsregels
  
9.1 Vrijwaringszone - windturbines
 
Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - windturbine' zijn de gronden mede bestemd voor:
  1. rotoroverslag van de ter plaatse aanwezige windturbine;
  2. de bouw en gebruik van een netstation, ten behoeve van het windpark met dien verstande dat:
    1. er is één netstation toegestaan ten behoeve van het windturbinepark
    2. de maximale oppervlakte van het netstation, inclusief bijbehorend bebouwd en onbebouwd terrein, bedraagt 25 m2;
    3. de maximale bouwhoogte van het netstation en bijbehorende voorzieningen bedraagt 4 meter.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
 
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
 
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
  2. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  3. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  4. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  5. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
 
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
Artikel 11 Slotregel
  
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan Buitengebied Windmolenpark Hattemerbroek.
 
Aldus besloten in de openbare vergadering van de gemeenteraad van Oldebroek op 11 juli 2019.
 
, J. Snijder-Hazelhoff
 
, griffier J. Tabak.