direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Bovenstraatweg 1
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0269.BG158-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Op de locatie Bovenwegstraat 1 te Oldebroek was in het verleden een kwekerij gevestigd. De nieuwe eigenaren van het perceel, zijnde de initiatiefnemers van onderhavig plan, willen deze activiteit niet voortzetten. Zij zijn voornemens om in de bestaande agrarische bedrijfswoning te gaan wonen.

Aangezien het perceel onder het vigerende bestemmingsplan ziet op gebruik van de gronden ten behoeve van tuinbouw, is de voorgenomen ontwikkeling thans niet mogelijk. Het vigerende bestemmingsplan dient hiervoor herzien te worden. De gemeente Oldebroek heeft middels het besluit d.d. 21 juni 2017 op het principeverzoek van initiatiefnemers aangegeven onder voorwaarden haar medewerking te willen verlenen.

Het voorliggende bestemmingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling mogelijk maakt.

1.2 Bestaande situatie

1.2.1 Ligging plangebied

Het plangebied betreft het aan de weg gelegen gedeelte van het perceel Bovenstraatweg 1 te Oldebroek nabij de kruising met de Mheneweg Zuid. Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Oldebroek ten oosten van de kern Oldebroek. Naast het plangebied is de begraafplaats De Eekelenburg gelegen. De overige omliggende percelen zijn in gebruik als agrarische grond. De globale ligging van het plangebied is op de volgende afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG158-VG01_0001.png"

Afbeelding: Globale ligging plangebied (rood omcirkeld)

1.2.2 Beschrijving plangebied

Op de locatie is momenteel een bedrijfswoning gevestigd. Achter de woning staat nog een deel van de bedrijfsbebouwing, waaronder de kassen ten behoeve van het voormalige tuinbouwbedrijf.

Links van de bedrijfswoning is een tuin gerealiseerd. De tuin staat direct naast een bomenlaan die karakteristiek is voor het gebied rond de Bovenstraatweg. De dichte bomen die geplaatst zijn in de tuin ontnemen momenteel het zicht op het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG158-VG01_0002.png"

Afbeelding: impressie huidige situatie

1.2.3 Vigerend bestemmingsplan

Het vigerend bestemmingsplan voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007'. Voornoemd bestemmingsplan is vastgesteld op 15 december 2009 door de gemeenteraad van de gemeente Oldebroek.

Ter plaatse van het plangebied zijn er twee bestemmingen geldend, namelijk de bestemming 'Agrarisch - 2' en de bestemming 'Agrarisch - 11'. De bestemming 'Agrarisch - 2' maakt het gebruik van gronden ten behoeve van agrische doeleinden mogelijk. Het gedeelte van het perceel dat bestemd is met 'Agrarisch - 11' ziet op het gebruik van gronden ten behoeve van een tuinbouwbedrijf, inclusief één bedrijfswoning.

Uit bovenstaande blijkt dat de gerealiseerde tuin aan de linkerzijde van het perceel niet is toegestaan onder de bestemming 'Agrarisch - 2'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG158-VG01_0003.png"

Afbeelding: uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' ter plaatse van het plangebied

Op het plangebied is daarnaast de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' van toepassing. Deze dubbelbestemming ziet door middel van nader gestelde regels op het behoud, herstel en de ontwikkeling van de te verwachten archeologische waarden.

Ten slotte is er een gebiedsaanduiding van toepassing op het plangebied. Door aanduiding 'vrijwaringszone - radar' dient er bij het indienen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning met betrekking tot gronden die gelegen zijn boven 40 meter NAP een verstoringstoets te worden uitgevoerd door de organisatie TNO.

1.3 Toekomstige situatie

De initiatiefnemers hebben op 2 mei 2017 een principeverzoek ingediend bij de gemeente Oldebroek. De gemeente heeft middels haar brief d.d. 21 juni 2017 aangegeven mee te willen werken aan de voorgenomen ontwikkeling, mits er wordt voldaan aan een aantal in de brief genoemde randvoorwaarden.

Het plan dient onder andere te voldoen aan onderstaande situatietekening, waarbij sprake is van een voldoende ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Vanuit ruimtelijk oogpunt wordt principemedewerking verleend aan een woonperceel van maximaal 45 meter bij 60 meter. Er zal tevens een ruimtelijke kwaliteitsverbetering moeten plaatsvinden tussen het toekomstige woonperceel en de bomenlaan met een breedte van circa 15 - 20 meter. Binnen deze strook wordt doorzicht naar het achterliggende landschap gerealiseerd, wat bijdraagt aan de kenmerkende openheid van het landschap. Dit wordt ondersteund door de wijze waarop het perceel wordt ingericht. Hier wordt de bebouwing namelijk zoveel mogelijk geclusterd, waardoor ook meer openheid wordt gecreëerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG158-VG01_0004.png"

Afbeelding: situatieschets

Zoals reeds vermeld zijn de gronden ter plaatse van de het plangebied momenteel bestemd met 'Agrarisch - 2' en 'Agrarisch - 11'. Aangezien deze bestemmingen het gebruik van de gronden ten behoeve van wonen zonder agrarische doeleinden niet mogelijk maken, dient de bestemming gewijzigd te worden naar 'Wonen - 1'. Uit bovenstaande situatieschets blijkt dat het woonperceel vergroot wordt naar maximaal 45 meter bij 60 meter. De overige gronden worden bestemd met de bestemming 'Agrarisch - 2'. De bestemming 'Agrarisch - 11' komt daarmee te vervallen. Doordat de bestemming 'Agrarisch - 11' vervalt, betekend dit dat de bouwmogelijkheden achterop het perceel ook vervalen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG158-VG01_0005.png"

Afbeelding: Erfinrichtingstekening

Voor het plan is een erfinrichtingstekening opgesteld. Deze erfinrichtingstekening maakt deel tevens deel uit van de regels het bestemmingsplan. Op de erf- inrichtingstekening zijn de huidige kassen verwijderd en vervangen door een groene invulling. Het betreft een moestuin, grasland en een fruitbomensingel. Aan de straatzijde is een beukenhaag voorzien. De volledige tekening is opgenomen in Bijlage 1.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Buitengebied, Bovenstraatweg 1' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek. nr. NL.IMRO.0269.BG158-VG01);
  • regels.

Het bestemmingsplan wordt vergezeld door een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen 'gelezen' worden.

Op de verbeelding staan de bestemmingen van de gronden in het plangebied. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld die de uitgangspunten van het plan verzekeren.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin wordt aangegeven wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Daarnaast wordt hier onderzoek weergegeven dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

In deze toelichting is in hoofdstuk 1 de bestaande situatie en de gewenste situatie van het plangebied beschreven. In hoofdstuk 2 zal worden ingegaan op het relevante ruimtelijk beleid. In hoofdstuk 3 wordt aandacht besteed aan de elementen, die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van het plangebied. De planuitgangspunten zijn in hoofdstuk 4 opgenomen. In hoofdstuk 5 zijn de juridisch-technische aspecten van de opgenomen regeling vermeld. In hoofdstuk 6 zijn de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid weergegeven. Hoofdstuk 7 sluit deze toelichting af met de resultaten van de inspraak, het gevoerde overleg en de zienswijzen.

Hoofdstuk 2 Beleid

Bij ruimtelijke plannen moet worden weergegeven hoe rekening is gehouden met relevant beleid. In de volgende paragrafen wordt het relevante beleid op nationaal, provinciaal en lokaal schaalniveau en de relatie met de voorgenomen ontwikkeling behandeld.

2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling.

Nationale belangen

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Voor het plangebied zijn de volgende nationale belangen van toepassing:

  • Nationaal belang 4 'Efficiënt gebruik van de ondergrond': In hoofdstuk 3 is aangegeven hoe met dit belang rekening is gehouden.
  • Nationaal belang 8 'Verbeteren van de milieukwaliteit': In hoofdstuk 3 is ook aandacht geschonken aan de verschillende milieuaspecten.

In zijn algemeenheid dient er sprake te zijn van een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Op 1 juli 2017 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden waarbij een nieuwe Laddersystematiek is gaan gelden. De Ladder dient alleen doorlopen te worden wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het is daarom van belang om te beoordelen of de ontwikkeling in onderhavig plan aangemerkt wordt als een stedelijke ontwikkeling. De definitie voor een stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1, lid 1, Bro) luidt als volgt: ''ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen''. Onderhavig plan ziet op een bestemmingswijziging die de functie wonen mogelijk maakt. Aangezien de woning reeds is gebouwd, valt het voorgenomen plan niet onder het begrip 'stedelijke ontwikkeling'. Dit betekent dat de Ladder niet doorlopen hoeft te worden.

Conclusie

Het nationale beleid staat de planontwikkeling, gezien het karakter van het plan, niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

2.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 is de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld door de Provinciale Staten. De visie beschrijft hoe de provincie de komende jaren wil omgaan met ontwikkelingen en initiatieven. Het is een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt en geen plan met exacte antwoorden. De provincie kiest er in deze visie voor om vooral opgaven en rollen te benoemen. De provincie onderscheidt voor zichzelf vier rollen: ondernemend, inspirerend, verbindend en normerend. De provincie heeft twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:

  • een duurzame economische structuurversterking;
  • het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van onze leefomgeving.

De Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening is het beleid voor de fysieke leefomgeving geïntegreerd tot één plan en één verordening. Omgevingsvisie en Omgevingsverordening bevatten de hoofdlijnen voor de volgende maatschappelijke opgaven in Gelderland: opgaven voor water, natuur en landschap, cultuur en erfgoed, milieu, energietransitie, landbouw, verkeer en vervoer en ruimtelijke ordening.

Duurzame verstedelijking

Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.

Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:

  • past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland? Zo ja:
  • hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied?

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van functieverandering. De ontwikkeling past binnen de doelen in Gelderland. De bestaande gebiedskwaliteiten worden verbonden met ontwikkelingsmogelijkheden voor functieverandering. De ruimtelijke kwaliteit wordt hiermee versterkt.

Functieverandering

De Gelderse regio's kregen met het (voorheen geldende) Streekplan 2005 de mogelijkheid voor een regionale invulling van het beleidskader voor functieverandering van agrarische gebouwen. Deze invulling werd door het college van Gedeputeerde Staten geaccordeerd.

De provincie kiest in deze nieuwe visie voor een andere rol: beleid en afspraken moeten in regionaal verband gemaakt zijn of verder worden gemaakt.

Landschap van Gelderland

Het plangebied is gelegen in het gebied van 'Nationale Landschappen'. Deze landschappen zijn de symbolen bij uitstek van het Gelderse cultuurlandschap. Ze geven op (inter)nationale schaal een afspiegeling van de landschappelijke diversiteit en krijgen daarom speciale aandacht. Oldebroek is gelegen binnen het Nationaal Landschap Veluwe. Ten aanzien van het gebied 'Oosterwolde - Oldebroek' wordt vermeld: ''In het zuidelijk deel, bij de overgang van veen naar zand, wijken de sloten voor houtsingels als perceelsgrenzen. In dit deel liggen ook oude boerderijlinten parallel aan de Zuiderzeestraatweg, waar de Bovenstraatweg de opvallendste is''. Dit betekent dat bij de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling rekening dient te worden gehouden met behoud van voorgenoemde kernwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG158-VG01_0006.png"

Afbeelding: digitale kaart behorende bij de Omgevingsvisie Gelderland,

ter plaatse van het plangebied

Natuurbeheerplan Gelderland 2018

Het Natuurbeheerplan 2018 van de provincie Gelderland beschrijft de beleidsdoelen en subsidiemogelijkheden voor ontwikkeling en beheer van (agrarische) natuurgebieden en landschaps- en waterelementen binnen de provincie. Hierin wordt aangegeven welke beheerwaardige natuur aanwezig is en welke beheerdoelen hiervoor gelden.

Uit onderstaande afbeelding blijkt dat het plangebied gelegen is buiten het gebied waarvoor afzonderlijke beheerdoelen gelden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG158-VG01_0007.png"

Afbeelding: kaart behorende bij het Natuurbeheerplan Gelderland 2018

Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening Gelderland is vastgesteld op 24 september 2014 door Provinciale Staten. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland.

In artikel 2.2.1.1 is opgenomen dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. Het gaat hierbij om alle nieuwe woningen die in een bestemmingsplan worden opgenomen, dus ook woningen die ontstaan door woningsplitsing of woningen die in het kader van functieverandering van kantoren, scholen, zorggebouwen, nieuwe (zorg-) landgoederen, vrijkomende agrarische bebouwing en dergelijke worden gerealiseerd. In paragraaf 2.3 is daar nader op in gegaan.

Conclusie

Het provinciaal beleid leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.

2.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Oldebroek 2030

In 2003 is de Structuurvisie gemeente Oldebroek vastgesteld. In deze visie zet de gemeente de lijnen uit naar de toekomst. Het geeft voor het gehele grondgebied van de gemeente een beeld van de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020, onder andere ten behoeve van het bouwen van woningen, het aanleggen van bedrijventerreinen, het treffen van voorzieningen op het gebied van recreatie, infrastructuur, windenergie, natuur, landschap en landbouw. Het is een plan op hoofdlijnen en legt de inrichting niet in detail vast.

Ten aanzien van het plangebied vermeldt de structuurvisie dat de Bovenstraatweg tot de overgangszone behoort. Dit is een gevarieerd gebied tussen de Veluwe in het zuiden en weidse polders in het noorden van de gemeente. De Bovenstraatweg ligt op een overgang van hoog en droog naar laag en nat. De straat is een duidelijk voorbeeld waarbij de oude bebouwingslinten van waaruit het gebied is ontgonnen, nog steeds goed terug te zien is. De gronden werden ontgonnen vanaf de boerderijen en in een smalle slagenverkaveling. In plaats van sloten werden de perceelsgrenzen gemarkeerd met houtwallen en hagen. Door de diepte van de kavels was het noodzakelijk om secundaire ontginningswegen aan te leggen ter plaatse van het plangebied. De gemeente houdt rekening met het goed bewaard gebleven en fraai uitziende lint langs de Bovenstraatweg door met eventuele uitbreidingen van Oldebroek afstand te houden van de Bovenstraatweg.

Toekomstvisie

De Toekomstvisie Oldebroek 2030 geeft richting aan de diverse strategische opgaven en geeft kleur aan de identiteit van de gemeente.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG158-VG01_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG158-VG01_0009.png"

Afbeelding: uitsnede plangebied kaart structuurvisie 2030 gemeente Oldebroek

Wonen, wijk en buurt

De grootste kernen zijn Wezep en Oldebroek. De bebouwingsstructuur wordt bepaald door de zes verschillende dorpen en de bebouwde linten die deze dorpen deels met elkaar verbinden. Het meest karakteristieke en aanwezige lint is de Zuiderzeestraatweg, die met een mix van woon- en werkfuncties een belangrijke levensader vormt. Uniek zijn ook de verschillende landgoederen en de diverse monumentale panden, waarvan vele overigens langs het historische lint van de Zuiderzeestraatweg liggen.

De meeste mensen wonen in een eigen woning (circa 65%). Binnen Oldebroek zijn er dorpse en landelijke woonmilieus. De opbouw van de woningvoorraad bestaat veelal uit grondgebonden woningen en deze woningen zijn duurder dan gemiddeld.

In de afgelopen decennia is de woningvoorraad gegroeid. De uitbreidingsplannen voor de komende jaren zijn gericht op het faciliteren van de lichte groeiprognose. Het inwonertal kan licht groeien als er genoeg en gevarieerd gebouwd wordt en daarmee de uitstroom tegen gegaan kan worden. Voor woningbouw geldt het beleid inbreiding boven uitbreiding.

Landelijk gezien richt de vraag naar woningen zich op meer vierkante meters per persoon en woningen van het luxere segment in het groene buitengebied. Het huidige beleid is gericht op realisatie van woningen voor specifieke doelgroepen zoals starters en senioren met aandacht voor nieuwe concepten zoals woonzorg/generatiewonen.

Natuur, milieu en landschap 

De gemeente kent hele verschillende landschappen. In het zuiden van de gemeente zijn het Veluwebos en een heidevlakte aanwezig. In het noorden ligt een uitgestrekt poldergebied. Hier is sprake van een goede ruimtelijke kwaliteit. De natuur en het agrarisch landschap kennen een grote rijkdom en diversiteit. Daartussen staan historische boerderijen, onder andere aan de Zuiderzeestraatweg, die het plaatje compleet maken.

Inspelen op landschappelijke pracht en unieke ligging

De gemeente wil actief investeren in de ruimtelijke kwaliteit van het landschap en de dorpen. De unieke ligging en het cultuurhistorische landschap is immers het visitekaartje van Oldebroek. Het imago van Oldebroek als uitstekende woongemeente wordt verder uitgebouwd. De kwaliteiten van het gebied moeten worden benut zonder hieraan afbreuk te doen, integendeel, juist door er kwaliteiten aan toe te voegen.

Ruimte voor innovatief ondernemen in brede zin

Initiatief, ondernemen, creëren: Oldebroek heeft veel zelfstandigen. Dit vakmanschap, de kwaliteit en authenticiteit zijn kernwaarden waar Oldebroek trots op is. Ook in de toekomst wil Oldebroek ruimte bieden voor innovatief ondernemen. Ondernemen in de brede zin van het woord. Naast ruimte voor ondernemers, betekent dat ook ruimte voor initiatieven vanuit organisaties, instanties, dorpen en bewoners.

Divers en kwalitatief woonaanbod

Oldebroek is een mooi woongebied, maar heeft meer onderscheid in woonmilieus nodig om een evenwichtige bevolkingsopbouw te waarborgen. Oldebroek en Wezep zijn binnen de gemeente Oldebroek de groeikernen, daarmee wordt het draagvlak voor de voorzieningen van de beide dorpsharten versterkt. Ook in het buitengebied wordt wonen meer mogelijk. Vrijkomende agrarische bebouwing biedt kansen (hergebruik, rood-voor- rood). Maar ook nieuwbouw is op bepaalde locaties en onder bepaalde voorwaarden in het buitengebied mogelijk.

Sterk imago Oldebroek als woongemeente

In Oldebroek is het mooi wonen. Oldebroek ligt uniek: een rustige en landelijke gemeente, te midden van sterke steden in de regio in combinatie met een goede bereikbaarheid. Dit imago als woongemeente wordt de komende jaren verder versterkt op basis van deze Toekomstvisie. Essentieel hierin is een goede bereikbaarheid. De Zuiderzeestraatweg blijft een belangrijke verkeersader, met aandacht voor verkeersveiligheid, levendigheid (mix van wonen en werken) en ruimtelijke kwaliteit (aanzicht bebouwing, cultuurhistorische waarden). Intensief verkeer volgt nu de Zuiderzeestraatweg door het dorpscentrum van Oldebroek.

Kwantitatieve opgave wonen

In 2014 heeft de provincie Gelderland de afspraken over de groei van de woningvoorraad herzien en vastgelegd in de 'Kwantitatieve opgave t/m 2024'. De status van de kwantitatieve opgave is vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening. Toe te voegen woningen in bestemmingsplannen dienen te passen in de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde programmeringen. Voor de regio Noord-Veluwe is een woningbehoefte berekend van circa 8.850 woningen voor de periode 2013 tot en met 2024. De provincie heeft geen kwalitatieve aspecten opgenomen in de opgave. Die zijn in regionaal verband uitgewerkt in de Woonvisie Regio Noord-Veluwe. Hierin zijn aanwijzingen opgenomen voor de kwalitatieve invulling van de kwantitatieve opgave.

Kwalitatief Woningbouwprogramma 2017

Jaarlijks wordt het Kwalitatief Woningbouw Programma (KWP) opgesteld waarin het woningbouwprogramma van het voorgaande jaar wordt geëvalueerd en alle lopende woningbouwprojecten in de gemeente voor de komende jaren worden gepresenteerd. Daarnaast wordt er informatie gegeven over verschillende ontwikkelingen op het gebied van of gerelateerd aan woningbouw die een invloed kunnen hebben op de toekomstige projecten. Als gevolg van de algehele economische recessie zijn verschillende bouwprojecten vertraagd en is het aantal opgeleverde nieuwbouwwoningen afgenomen. De provincie wil er alles aan doen om te stimuleren dat de woningbouw in de Gelderse regio's zoveel mogelijk op peil blijft. Om te zorgen dat de stagnatie zo min mogelijk effect voor de middellange en lange termijn heeft, moet worden gestreefd naar continuïteit in de bouw. De provincie probeert hieraan bij te dragen met verschillende stimuleringsmaatregelen. In het Kwalitatief Woningbouwprogramma 2017 wordt vermeld dat functieverandering van gebouwen in het buitengebied moet bijdragen aan een impuls voor de leefbaarheid en vitaliteit en het behoud van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Door functieverandering wordt tegemoet gekomen aan de aanwezige behoefte aan wonen (en werken) in het buitengebied zonder daarvoor extra bouwlocaties toe te voegen. De voorgenomen ontwikkeling past in het provinciale streven om de woningbouw op peil te houden.

Structuurvisie Functieverandering Oldebroek 2015

Deze structuurvisie schetst de mogelijkheden voor functieverandering, waarbij de belangen van nog actieve agrariërs niet uit het oog worden verloren. Functieverandering mag ook geen nadelige invloed hebben op de aanwezige agrarische bedrijven, woningen en andere functies.

De structuurvisie bestaat uit 3 delen:

  • 1. Beleidsnotitie functieverandering gemeente Oldebroek 2010;
  • 2. Beleidsnotitie Splitsing karakteristieke en monumentale boerderijen;
  • 3. Beleidsnotitie Plattelandswoning.

Voor de voorgenomen ontwikkeling is het deel over functieverandering (functieverandering vrijkomende agrarische bebouwing) van toepassing.

Het uitgangspunt is maximaal 2 woongebouwen (exclusief bestaande (bedrijfs-)woning) per perceel toe te staan, afhankelijk van de oppervlakte bebouwing die wordt toegestaan. Op basis van onderstaand schema kan worden beoordeeld hoeveel woningen / wooneenheden per perceel mogen worden teruggebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG158-VG01_0010.png"

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van functieverandering naar wonen. Het aantal minimaal te slopen vierkante meters wordt bij de voorgenomen ontwikkeling net niet gehaald. De gemeente heeft aangegeven dat, ook al wordt er net geen 500 m2 gesloopt, medewerking mogelijk is als een extra stap wordt gedaan om kwaliteit te realiseren. Daaronder wordt in elk geval wordt het behoud van de boerderij. Inmiddels is de boerderij van een nieuw rieten dak voorzien. Daaruit blijkt de bereidheid om de boerderij te behouden. Bij de voorliggende situatie is gekeken naar maatwerk bij voldoende kwaliteit en wanneer er een kleine woning wordt teruggebouwd. Bij de voorgenomen ontwikkeling is dat het geval. In het voorliggende plan is de versterking van de ruimtelijke kwaliteit geregeld door middel van een voorwaardelijke verplichting en is de beperkte inhoud van de nieuwe woning vastgelegd.

Beleidsnota Paardenbakken in de gemeente Oldebroek

Door de afnemende agrarische functie in het buitengebied komen steeds meer boerderijen en weidegrond beschikbaar voor particulieren. Hierdoor is een tendens ontstaan dat steeds meer burgers hobbymatig paarden gaan houden. Dit heeft tot gevolg dat bij woningen meer zogenaamde paardenbakken worden aangelegd. Deze kunnen afbreuk doen aan de landschappelijke waarden van het buitengebied, doordat de paardenbakken vaak prominent in het zicht liggen en op deze wijze een onderdeel van het 'zichtbare' landschap vormen. Daarnaast kan het gebruik van een paardenbak overlast voor de omgeving met zich meebrengen.

Om wildgroei aan paardenbakken en 'verrommeling' (aan de rand) van het buitengebied te voorkomen en om sturing te geven aan de totstandkoming van paardenbakken, is het van belang om regels op te stellen die de burgers de mogelijkheid biedt om op een legale manier een paardenbak aan te leggen gericht op het hobbymatig gebruik, waarbij rekening wordt gehouden met de inpassing in het landschap en het voorkomen van overlast voor de omgeving.

Beleidsnotitie Bed en breakfast in de gemeente Oldebroek

In de notitie is het gemeentelijk beleid opgenomen om bed en breakfast onder voorwaarden toe te staan. Hierin staat wat bed en breakfast is, wat de beleidsregels zijn en hoe dit planologisch wordt verankerd in nieuwe bestemmingsplannen.

In de gemeentelijke Nota Recreatie & Toerisme (2002) wordt ter bevordering van de verbreding van het toeristisch product de diversiteit en de kwaliteitsverbetering in het aanbod van verblijfsaccommodaties gestimuleerd. Ook staat in de nota vermeld dat er behoefte is aan enerzijds meer toeristische overnachtingsmogelijkheden in de gemeente en anderzijds aan meer rustpunten langs de diverse routenetwerken in het buitengebied, ter bevordering van het gebruik van de aanwezige lange afstand wandel- en fietsroutes en het fietsknopennetwerk Veluwe.

Een bed en breakfast voorziening wordt gezien als een welkome aanvulling op het huidige toeristische aanbod. In een aantal bestemmingen kan via een binnenplanse afwijkingsregel een bed en breakfast voorziening onder voorwaarden worden mogelijk gemaakt.

Beleidsregel Aan-huis-verbonden beroep

De mogelijkheid bestaat om maximaal 40% van de vloeroppervlakte (tot een maximum van 100 m2) van de woning inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen, te gebruiken voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit. Deze beroepsactiviteiten dienen zo klein van schaal te zijn, dat zij niet voldoen aan de bepalende criteria voor de meldings- of vergunningsplicht Wet milieubeheer.

Welstand

Het welstandsbeleid van de gemeente Oldebroek is omschreven in de Welstandsnota Gemeente Oldebroek (2014).

In de nota staan welstandscriteria die worden gebruikt bij de beoordeling of een bouwplan redelijkerwijs voldoet aan de eisen van welstand.

Het plangebied ligt binnen het gebied 'Buitengebied overgangsgebied'. Het overgangsgebied is een landschappelijk hoog gewaardeerd gebied met grote recreatiewaarde. Voor de Bovenstraatweg geldt dat de hieraan gelegen boerderijen tot de historische beelddragers van de gemeente behoren. Het gemeentelijk beleid is gericht op handhaving van de bestaande karakteristieken van dit gebied. Aangezien de oorspronkelijke woning op het perceel Bovenstraatweg 1 behouden zal blijven, draagt de voorgenomen ontwikkeling bij aan het behoud van de bestaande karakteristiek van het gebied.

Conclusie

Het gemeentelijk beleid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en belangenafweging (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).

Om tot een gedegen planontwikkeling te komen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, die inzicht geven in de ontwikkelingsmogelijkheden van het gebied. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreide informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeken.

3.1 Cultuurhistorie

De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.

Archeologie

In 1992 is het Europese Verdrag van Valletta/Verdrag van Malta gesloten. Bedoeling van het verdrag is om de archeologische waarden in de bodem zoveel mogelijk te beschermen door ze in de bodem (in situ) te behouden. Het verdrag heeft in Nederland geleid tot de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) die in 2007 van kracht is geworden. De wet verplicht gemeenten om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met belangrijke archeologische waarden die zich in de bodem kunnen bevinden. De belangrijkste uitgangspunten van de wet zijn:

  • archeologische waarden moeten zo veel mogelijk in de bodem (in situ) worden bewaard;
  • archeologie moet tijdig worden meegenomen in de ruimtelijke planvorming;
  • de veroorzaker betaalt de kosten van archeologisch onderzoek en noodzakelijke volwaardige opgravingen, voor zover die kosten redelijkerwijs kunnen worden toegerekend aan de verstoorder.

Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. De wet vervangt onder meer de Monumentenwet (deels met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) en de Wet tot behoud van cultuurbezit. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen en nieuwe bepalingen met lokale gevolgen.

Op basis van de Wro is de opname van archeologie in bestemmingsplannen als eis geformuleerd. Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient bij het gemeentelijke bestemmingsplan een beschrijving opgenomen te worden van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Hiermee is de bescherming van archeologische waarden in beginsel ruimtelijk geborgd.

Archeologiebeleid gemeente Oldebroek

Tijdens de raadsvergadering op 20 april 2017 heeft de gemeenteraad van de gemeente Oldebroek beleid omtrent archeologie vastgesteld. Het doel van dit beleid is om heldere beleidsuitgangspunten en -regels vast te stellen om ruimtelijke plannen sneller af te kunnen handelen zodra zij in een gebied met een middelhoge of lage verwachting gesitueerd zijn.

Voor de gemeente Oldebroek is een archeologische beleidskaart opgesteld die bij beoordeling van plannen wordt gebruikt. Een uitsnede van de kaart is weergegeven op de volgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG158-VG01_0011.png"

Afbeelding: uitsnede plangebied Archeologische beleidskaart gemeente Oldebroek

Uit bovenstaande afbeelding blijkt dat het plangebied conform de Archeologische beleidskaart van de gemeente Oldebroek is aangemerkt als een gebied met een hoge verwachtingwaarde op het gebied van archeologie. Dit brengt de verplichting met zich mee om bij een ruimtelijke ontwikkeling met een verstoringsvlak van groter dan 120 m2 en een diepgang van 50 centimeter beneden maaiveld een archeologisch onderzoek uit te voeren.

Historische (steden)bouwkundige waarden

In het plangebied bevinden zich geen bouwwerken met cultuurhistorische waarden. De bestaande woonboerderij is inmiddels opgeknapt en draagt bij aan het karakteristieke bebouwingsbeeld langs de Bovenstraatweg. De agrarische opstallen op de planlocatie hebben geen cultuurhistorische waarden en verkeren in slechte bouwkundige staat. Ten oosten van het plangebied, op een afstand van circa 475 meter, is molen De Hoop gesitueerd. Het plangebied ligt buiten de molenbiotoop van deze molen. Daarom zijn er voor de locatie geen bouwhoogtebeperkingen vanwege de molen.

Aan de hand van bovenstaand onderzoek kan worden geconcludeerd dat de huidige bouwwerken op de locatie niet van dusdanige waarde zijn dat er een uitgebreid onderzoek noodzakelijk is, ondanks de verwachtte hoge archeologische waarde in het gebied.

3.2 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).

Onderzoek

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (EcoReest, Projectnummer 172452, van 27 oktober 2017). Het onderzoek is toegevoegd in Bijlage 2.

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in het grondwater een overschrijding van de streefwaarden uit de Wet bodembescherming is aangetoond.


Mede gelet op de natuurlijke herkomst van het gemeten gehalte aan barium in het grondwater wordt de onderzoekshypothese, zijnde een onverdachte locatie, hiermee bevestigd. Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de toekomstige woonbestemming van het terrein, is geconcludeerd dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygienische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygienische belemmering in relatie tot de toekomstige woonbestemming van het terrein.


Geadviseerd wordt, om voorafgaand aan de herontwikkeling van de locatie ter plaatse een asbestonderzoek conform de NEN5707:2015 uit te voeren, met betrekking tot de bodem aan de westzijde van de schuur, waar het asbestverdachte golfplaten dak op het onverharde maaiveld afwatert, alsmede met betrekking tot de op de locatie aanwezige tuinbouwkas. Bij nadere toelichting heeft de eigenaar verklaard dat het geen asbest betreft dat op het dak is gelegen.

Conclusie

Vanuit de bodemkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.3 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wet Natuurbescherming, welke op 1 januari 2017 in werking is getreden. De nieuwe wet vervangt de Boswet (1961), de Flora- en faunawet (1998 en 2002) en de Natuurbeschermingswet 1998 (2005). Er wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Gebiedsbescherming (Natura 2000)

Artikelen 2.1 tot en met 2.12 van de Wet natuurbescherming regelen de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebie-den). Voor Natura 2000-gebieden zijn instandhoudingsdoelen opgesteld voor habitats, soorten, broedvogels en/ of niet-broedvogels. In artikel 2.7 verplicht de Wet natuurbescherming om vooraf te beoordelen of ingrepen / activiteiten in of in de nabijheid van Natura 2000-gebieden significant negatieve effecten kunnen hebben op de voor deze gebieden aangewezen instandhoudingsdoelen. Mocht sprake zijn van (significant) negatieve effecten dan kan het aanvragen van vergunning bij bevoegd gezag (veelal de provincie waarbinnen de ingreep of activiteit plaatsvindt) aan de orde zijn.

Soortbescherming

Artikelen 3.1 tot en met 3.11 van de Wet natuurbescherming regelen de bescherming van soorten. De bescherming is opgedeeld in vijf categorie-en met soorten:

  • Vogels met jaarrond beschermde nesten;
  • Overige vogels;
  • Soorten van de Habitatrichtlijn (bijlage IV) en de Verdragen van Bern (bijlage II) en Bonn (bijlage I);
  • Overige soorten die op nationaal niveau beschermd zijn en waarvoor provinciaal geen vrijstelling geldt;
  • Overige soorten die op nationaal niveau beschermd zijn, maar waarvoor provinciaal wel een vrijstelling geldt.

Voor vogels geldt dat er twee categorieën zijn: de vogels met jaarrond beschermde nesten (o.a. Huismus, Gierzwaluw en Buizerd) en de overige broedvogels. Vogels met jaarrond beschermde nesten hebben een strikte beschermingsstatus binnen de Wet natuurbescherming. Van overige broedvogels zijn hun nesten alleen tijdens de broedseizoen beschermd zijn (periode van nestbouw, eileg, broeden en voeren van de jongen op het nest).

Voor soorten van de Habitatrichtlijn en de Verdragen van Bern en Bonn zijn in artikel 3.5 verboden vastgelegd (o.a. verboden om dieren te doden en voortplantings- of rustplaatsen te vernielen) en geldt een strikte beschermingsstatus. Soorten die op nationaal niveau beschermd zijn, kunnen ingedeeld worden in twee categorieën. Provincies mogen besluiten om bepaalde soorten vrij te stellen van bescherming in het kader van ruimtelij-ke ingrepen, beheer en onderhoud. In de meeste provincies geldt - onder andere voor ruimtelijke ontwikkelingen - een vrijstelling voor een selec-tie van zoogdieren en amfibieën. Voor de overige soorten gelden vergelijkbare verboden (zie artikel 3.10) als voor soorten van de Habitatrichtlijn en de Verdragen van Bern en Bonn en geldt eveneens een strikte beschermingsstatus.

Voor het overtreden van verbodsartikelen bij ruimtelijke ingrepen is het noodzakelijk om ontheffing aan te vragen bij bevoegd gezag (veelal de provincie waarbinnen de ingreep plaatsvindt). Voor het verkrijgen van een ontheffing dient een uitgebreide rapportage opgesteld te worden waarin o.a. wordt aangegeven hoe gezorgd wordt dat schade tot een minimum beperkt blijft en of compenserende maatregelen aan de orde zijn.

Voorliggende situatie

Er vinden geen werkzaamheden plaats in of met negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, beschermde Natuurmonumenten, Ecologische Hoofdstructuur of natuur buiten de EHS. Het nemen van vervolgstappen is dan ook niet nodig vanuit het oogpunt van gebiedsbescherming. Het betreft een functieverandering van agrarisch naar wonen. De bestaande woning wordt hiervoor gebruikt. Op grond van hetgeen dit bestemmingsplan mogelijk maakt is op voorhand geen ecologisch onderzoek benodigd, aangezien het om een functieverandering naar wonen gaat. Bij de toekomstige sloop van de schuur en de kassen, is ecologisch onderzoek vooraf wellicht wel noodzakelijk.

Conclusie

Vanuit het aspect ecologie zijn er geen belemmeringen.

3.4 Externe veiligheid

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.

Inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • of voldoende afstand in acht worden genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Het plangebied is niet binnen de invloedssfeer gelegen van een risicovolle Bevi-inrichting.

Buisleidingen

In of nabij het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

In de directe nabijheid van het plangebied vindt volgens de provinciale risicokaart geen transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats. Wel is de N308 door de provincie vrijgegeven voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Dat betekent dat wanneer de gemeente een routering wil instellen, dan kan zij mogelijk deze weg opnemen in haar routering. De N308 is op dit moment echter niet opgenomen in de gemeentelijke routering.

Wel vinden incidenteel vervoersbewegingen met gevaarlijke stoffen plaats en dus ook rond het plangebied. Het gaat daarbij in hoofdzaak om de bevoorrading van bedrijven in de omgeving van het plangebied (bijvoorbeeld levering van benzine, gasflessen en bestrijdingsmiddelen). De aard en omvang van deze transporten is uiterst beperkt, zodat met inachtneming van de vuistregels uit de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen duidelijk sprake is van verwaarloosbare risico's. In het plangebied zijn naast de N308 geen (water)wegen of spoorwegen waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid hoeft niet nader onderzocht te worden en vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling die middels dit bestemmingsplan juridisch-planologisch mogelijk wordt gemaakt.

3.5 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een plan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid.

In de Wet geluidhinder (Wgh) is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. Aangezien het plangebied niet gelegen is binnen de zone van een spoorweg en/of in de nabijheid van een gezoneerd industrieterrein, is alleen aandacht besteed aan het aspect wegverkeerslawaai.

Wegverkeerslawaai

In de Wet geluidhinder is (in geval van zonering) de verplichting opgenomen tot het verrichten van een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van de te realiseren woonbebouwing (en daarmee gelijk te stellen objecten) binnen de in artikel 74 genoemde onderzoekszone van een weg. Voor een weg bestaande uit één of twee rijstroken in een stedelijk gebied bedraagt de breedte van de geluidszone aan weerszijden van de weg 200 meter.

In beginsel heeft iedere weg een geluidszone, maar dat geldt niet voor de volgende wegen:

  • wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur.

Indien het bevoegd gezag bron- en overdrachtsmaatregelen als niet doelmatig aanmerkt, kan het college van B&W van de gemeente Oldebroek voor de te realiseren woning Bovenstraatweg 1 een hogere grenswaarde verlenen. Hierbij dient te worden getoetst of de vast te stellen hogere waarde past binnen het gemeentelijk geluidsbeleid.

Indien er een hogere geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai als toelaatbaar wordt aangemerkt, zal tevens aangetoond moeten worden dat de geluidswering van de gevels voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de, in dit onderzoek berekende, gecumuleerde geluidsbelasting exclusief aftrek art. 110g van de Wet geluidhinder.

Conclusie

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is verder geluidsonderzoek niet nodig. De uitbouw van de woning komt in de rooilijn van de bestaande bebouwing en zal niet meer hinder ondervinden dan in de huidige situatie. Bovendien betreft het een rustige weg in het buitengebied waar een minimale belasting is van autoverkeer.

3.6 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een plan worden vastgesteld, indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 opgenomen grenswaarde, die behoort bij de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen; of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect; of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie of in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen; of
  • het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Ruimtelijke-economische besluiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM zijn uitvoeringsregels vastgesteld die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2  en PM10 In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij één ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.

De voorgenomen ontwikkeling betreft een ontwikkeling die van geringere omvang is dan wat hiervoor is aangegeven (het betreft namelijk slechts 1 woning) en daarom kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet 'in betekenende mate' zal verslechteren. Er hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit in te worden gegaan.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.

3.7 Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven en inrichtingen kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Het doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. In de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt, dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

In de VNG-publicatie zijn richtafstanden opgenomen. Op de aangegeven richtafstanden kan een correctie worden toegepast, afhankelijk van de vraag of het gaat om rustige dan wel minder rustige woongebieden, een zogenaamd 'gemengd gebied'.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Voorliggende situatie

De directe omgeving van het plangebied betreft het buitengebied van Oldebroek met agrarische bestemmingen, bosgebied en een maatschappelijke functie. Er liggen in de omgeving van het plangebied een aantal agrarische bedrijven. Dit zijn agrarisch bedrijven waar grondgebonden agrarisch bedrijfsvoering is toegestaan. Voor deze bedrijven geldt een richtafstand van 50 meter in een gemengd gebied. De omgeving van het plangebied kan worden aangemerkt als een gemengd gebied en de agrarische bedrijven liggen op een afstand van meer dan 50 meter van het plangebied. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat. De ontwikkeling leidt niet tot een beperking voor agrarische bedrijven.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling een positief effect heeft op de directe omgeving door de sloop van de tuinbouwkassen en het verplaatsen van de schuur.

3.8 Water

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is om waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. Het kader van de watertoets is vanaf 1 november 2003 wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).

Ten behoeve van het voorliggend bestemmingsplan is de zogenoemde digitale watertoets uitgevoerd. Door middel van de watertoets is nagegaan welke waterschapsbelangen aan de orde zijn bij de voorgenomen planontwikkeling. De samenvatting en resultaten zijn weergegeven in Bijlage 3 en in de volgende tekst.

Resultaat watertoets

In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het Waterschap Vallei en Veluwe voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

Algemene aandachtspunten

Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water, te weten:

  • Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

  • Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

  • Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Wij vragen de initiatiefnemer de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van ons waterschap toe te passen. Deze beslisboom is te vinden op de website van het waterschap.

Conclusie

Bij de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling dient de initiatiefnemer rekening te houden met de aandachtspunten zoals benoemd door het Waterschap Vallei en Veluwe. Voorts vormt het aspect water geen belemmering.

3.9 M.e.r.-beoordeling

Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:

  • a. Uit toetsing aan de hand van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) blijkt dat het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planMER-plichtig, besluitm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelings- plichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor (bestemmings)plannen dient te worden getoetst aan de activiteiten en drempelwaarden van onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r.. In het geval de activiteit genoemd wordt in onderdeel D, maar die onder de drempelwaarden vallen, dan is een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' nodig. Bij de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect). Indien belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten, dan is niet alsnog een (plan)m.e.r. (-beoordeling) op grond van het Besluit m.e.r. noodzakelijk.
  • b. In het geval van een (bestemmings)plan: indien een 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is vanwege de in het plan opgenomen activiteiten. Een passende beoordeling is verplicht indien significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten;
  • c. Wanneer Provinciale Staten in haar provinciale milieuverordening activiteiten hebben aangewezen, aanvullend op de activiteiten in het Besluit m.e.r., die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

Toets MER-plicht

Het bestemmingsplan biedt een juridische-planologische regeling voor het slopen van agrarische bebouwing en de realisatie van een woonfunctie. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt (wonen) valt onder categorie 'D 11.2 uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden of zijn niet van toepassing (oppervlakte van 200 hectare of meer, 2.000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer). Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt of niet alsnog een m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. moet worden doorlopen. In de volgende paragraaf is de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' behandeld.

De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Veluwe) bedraagt circa 2 kilometer. Gelet op de soort activiteit (wonen) en de afstand tot aan het Natura 2000-gebied, is geoordeeld dat is uit te sluiten dat er significante negatieve effecten optreden op het Natura 2000-gebied. Dit betekent dat er geen 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een planMER-plicht.

De Provinciale Staten van Gelderland hebben momenteel geen activiteiten aangewezen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Derhalve is er via dit spoor ook geen sprake van een planMER-plicht voor dit bestemmingsplan.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Dit is het geval bij het voorliggend bestemmingsplan. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect).

Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling is het relevant om te melden dat het plangebied niet in een Belvedere-gebied, een waterwingebied en een grondwaterbeschermingsgebied ligt. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.

Conclusie

Dit bestemmingsplan maakt geen activiteiten mogelijk die grote nadelige gevolgen hebben voor het milieu. Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is dan ook niet verplicht. Er is daarom geen MER opgesteld.

3.10 Verkeer en parkeren

Voor de gemeente geldt de Parkeernota Oldebroek uit 2014. In het voorliggende bestemmingsplan is aangegeven dat bij elke woning parkeerruimte moet zijn voor minimaal één auto. Het parkeren vindt plaats op eigen erf. In het plangebied is voldoende ruimte voor de benodigde parkeerruimte voor de woning. De voorgenomen ontwikkeling heeft niet tot gevolg dat het aantal auto's en het aantal verplaatsingen zal toenemen.

De Parkeernota is in 2014 vastgesteld door de gemeenteraad, Het beleid geeft aanwijzingen over hoe op een acceptabele loopafstand van functies voldoende parkeercapaciteit gegenereerd wordt. Dit geldt vooral voor nieuwbouwsituaties, functiewijzigingen en verbouwingen en dus ook voor de situatie in het projectgebied. De in de nota opgenomen parkeernormen (inclusief fietsparkeernormen) zijn daarbij een toetsingskader. De ontwikkeling in het projectgebied is hieraan dan ook getoetst.

Bij de toetsing aan de normen hanteert de gemeente een vaste parkeernorm voor alle functies. Deze is vergelijkbaar met de maximale norm van ''schil centrum'' van de CROW. De gemeente maakt daarbij geen onderscheid in geografische ligging. Belangrijk is dat het parkeren zo veel mogelijk op eigen erf plaatsvindt. De parkeernota is bijgevoegd in Bijlage 2 bij de regels van dit plan.

Hoofdstuk 4 Planuitgangspunten

4.1 Ruimtelijke structuren

Het plangebied Bovenstraatweg 1 bestaat momenteel uit een woonboerderij, een schuur en diverse kassen. De woonboerderij verkeert in een goede bouwkundige staat. De woonboerderij zal behouden blijven. De schuur wordt verplaatst en de kassen worden gesloopt. Het noordelijk deel van het perceel wordt uitgesloten van bebouwing en krijgt daarom een agrarische bestemming, zonder mogelijkheden voor gebouwen.

Deze ontwikkeling past binnen de ruimtelijke structuur van het plangebied en de omgeving. Er wordt namelijk aangesloten op het verkavelingspatroon van de Bovenstraatweg. Daarmee blijft de openheid van het landschap, wat kenmerkend is van voor de omgeving, behouden. De karakteristieke bomenlaan langs de Bovenstraatweg kenmerkt de groenstructuur van de omgeving. Deze bomenlaan blijft behouden. Verder wordt aan een deel van het erf een groene invulling gegeven door middel van een moestuin, grasland en een fruitbomensingel. Deze groene invulling wordt zo gesitueerd dat het goed in de rest van de omgeving past. Dit is ook te zien in het erfinrichtingsplan (Bijlage 1).

4.2 Landschappelijke inpassing

Landschappelijke inpassing

Bij landschappelijke inpassing zijn vooral de grote structuren op of rond het erf van belang. Deze hebben landschappelijk gezien de meeste impact, zijn bepalend voor het aanzien van het erf (op afstand) en zorgen er voor dat het erf onderdeel wordt van het landschap. Daarnaast moet het plan bijdragen aan het herstel van de openheid van het landschap.

Deze structuren bestaan voornamelijk uit opgaande beplantingselementen welke verschillend van aard kunnen zijn, afhankelijk van het betreffende landschapstype. Hierbij kan worden gedacht aan knip- of scheerheggen, struweelhagen, houtsingels, geriefhoutbosjes, (knot-)bomenrijen, solitaire bomen en boomgaarden.

Bestaande situatie

De woonboerderij is gelegen in een groene omgeving in het buitengebied. Aan de voorzijde van het erf bevindt zich een sloot en rondom diverse inheemse bomen.

Toekomstige situatie

Een landschappelijke inpassing is voor de uitstraling zeer belangrijk. Bij het toepassen van nieuwe beplanting wordt rekening gehouden met de oorspronkelijke inrichtingsprincipes van het historische boerenerf. Zo wordt ontstaan er nieuwe doorzichten waarmee de openheid van het landschap hersteld wordt. Verder wordt getracht om aansluiting te vinden op de karakteristieken van het veenontginningslandschap en het historische karakter van de boerderijen langs de Bovenstraatweg.

Door de optimale landschappelijke inpassing van de nieuwe ontwikkelingen en door rekening te houden met de aansluiting op het historische karakter van de omgeving betreft het een positieve ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Plansystematiek

5.1 Het plan

In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. De planopzet is in overeenstemming met de RO-standaarden.

De regels

De regels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden de in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten.

In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de op de verbeelding gegeven bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en zo nodig uit afwijkingregels, specifieke gebruiksregels of vergunningsregels voor aanleggen. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond.

De hoofdstukken 3 en 4 bevatten regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen.

5.2 Toelichting op de plansystematiek

Voor de locatie Bovenstraatweg 1 is het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' van toepassing. Bij het voorliggende bestemmingsplan is aangesloten bij voornoemd bestemmingsplan.

In het voorliggende bestemmingsplan heeft de locatie de volgende bestemmingen:

  • 'Wonen';
  • 'Agrarisch - 2';
  • 'Waarde - Archeologie 2' ;

Bestemming 'Wonen'

Teneinde de woonfunctie op het perceel mogelijk te maken zonder de uitoefening van de voormalige tuinbouwbedrijfactiviteiten, wordt een gedeelte van plangebied bestemd met 'Wonen'. Dit betreft het gebied waar de voormalige bedrijfswoning is gelegen. Hiervoor is een nieuw bouwblok opgenomen. De bouwregels stellen voorwaarden aan de realisatie van hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en overige bouwwerken. Eén woning is toegestaan per bestemmingsvlak.

Voorts zijn er gebruiksregels opgenomen waarin wordt aangegeven welke gebruiksfuncties als strijdig met de bestemming worden gezien. Hieronder is tevens een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin wordt bepaald dat het gebruik van gronden dat niet overeenkomstig het erfinrichtingsplan is, wordt aangemerkt als strijdig gebruik.

Ook zijn er afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor zowel het gebruik van de gronden als de bouwregels. Onder voorwaarden kan het college van B&W bijvoorbeeld een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een woning, de realisatie van een paardenbak of het gebruik van gebouwen ten behoeve van een bed & breakfast.

Bestemming 'Agrarisch - 2'

Voor de overige gronden binnen het plangebied geldt de bestemming 'Agrarisch - 2'. In landschappelijke zin behoort het gebied bij het veenontginningslandschap. Kenmerkend voor dit landschap is de openheid en de agrarische functie. Hier worden mogelijkheden geboden voor de voortzetting van de grondgebonden landbouw op bedrijfseconomische grondslag. De landschappelijke kenmerken, zoals deze staan vermeld in het landschapsontwikkelingsplan van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007', worden in eerste instantie beschermd in de bestemmingsomschrijving. Het behoud van de landschappelijke waarden en van de natuurlijke waarden wordt daarnaast beschermd in de specifieke gebruiksregels.

Enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden bij recht mogelijk gemaakt. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor specifieke gebouwen.

Ten slotte geldt eveneens voor deze bestemming dat er sprake is van een voorwaarde verplichting. Het gebruik van gronden dat niet overeen komt met het erfinrichtingsplan is in strijd met het bestemmingsplan.

Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'

Op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' is voor de locatie Bovenstraatweg 1 de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen. Vanwege nieuw gemeentelijk archeologisch beleid zijn bijbehorende maatvoeringen opgenomen. De bescherming richt zich onder andere op grondwerkzaamheden dieper dan 0,4 m. Deze zijn aan een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden gekoppeld.

5.3 Handhaving

Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt dat de gemeente haar handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waarvan alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. In de gemeentelijke beleidsnota 'Integrale handhaving gemeente Oldebroek 2009' neemt naleving van bestemmingsplannen een belangrijke plaats in.

Handhaving is voor de gemeente meer dan alleen met bestuurlijke sancties optreden tegen overtredingen. Er wordt ook grote waarde gehecht aan preventie door middel van communicatie en voorlichting naar burgers en bedrijven, advisering, stimulering, toezicht en zichtbaar optreden. Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente zo vroeg mogelijk op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beëindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar ter beschikking staande handhavingsinstrumenten.

Van handhaving kan alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten. Blijkens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Een overtreding hiervan is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook bij overtredingen die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid van het plan

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting, waarin ook inzicht wordt gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Het uitvoeren van het plan heeft mogelijk financiële gevolgen. Deze gevolgen komen voor rekening van de initiatiefnemer. De economische uitvoerbaarheid hoeft derhalve niet te worden aangetoond. Er zal een anterieure overeenkomst en een planschadeovereenkomst met de initiatiefnemers worden afgesloten zodat er geen financiële gevolgen voor de gemeente zijn.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Met betrekking tot de inspraak bevat de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geen procedureregels en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld.

Het betreft een ontwikkeling op slechts één perceel, die passend is binnen het provinciaal en gemeentelijk beleid. Het onderhavig plangebied is gering van omvang en de ruimtelijke consequenties zijn beperkt. Tevens raakt het plan geen (beleids)belangen van ketenpartners, zoals de provincie of het waterschap. Daarom is geen gelegenheid tot inspraak overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening geboden.

Besloten is om het bestemmingsplan als ontwerp ter inzage te leggen, uiteraard wel met behoud van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen.

Ook wordt het plan voorgelegd aan de overlegpartners in het kader van art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 7 Inspraak, overleg en zienswijzen

7.1 Inspraak

Gezien de geringe omvang van het onderhavige plan is van het maken van een voorontwerp afgezien en is besloten om het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen, uiteraard wel met behoud van de mogelijkheid tot het eventueel indienen van zienswijzen.

7.2 Overleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Gelderland

Een conceptversie van het ontwerpbestemmingsplan zal worden aangeboden aan de provincie Gelderland. Hiermee wordt de provincie in kennis gesteld van het voornemen en in de gelegenheid gesteld eventuele opmerkingen dan wel adviezen kenbaar te maken.

Waterschap Vallei en Veluwe

De watertoets heeft plaatsgevonden op de website www.dewatertoets.nl. Verwezen wordt naar de watertoetsprocedure, die opgenomen is in paragraaf 3.8.

Omwonenden

De buurtbewoners van het plangebied zijn door de initiatiefnemer geïnformeerd over de voorgenomen plannen van de initiatiefnemer. De buurtbewoners hebben door middel van een handtekening verklaard dat zij in kennis zijn gesteld over het voornemen en hiermee akkoord gaan.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied, Bovenstraatweg 1' zal ter inzage komen te liggen gedurende een periode van zes weken. Tijdens deze periode wordt eenieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar te maken (artikel 3.8 Wro).

september 2018