direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Groote Woldweg 71 en Kleine Woldweg 3
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0269.BG161-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Groote Woldweg 71 staat een voormalig agrarisch bedrijf. De boerderij wordt gerenoveerd, de schuren zijn grotendeels verouderd, staan leeg en dicht op de boerderij. De initiatiefnemer wil gebruik maken van de regeling functieverandering van de gemeente Oldebroek. Op de locatie staan echter niet genoeg sloopmeters. Ook wenst de initiatiefnemer de mogelijkheden te zoeken voor het realiseren van een aparte kavel in plaats van één erf. Om voldoende sloopmeters te verkrijgen is Kleine Woldweg 3 aangekocht. Hier staan twee schuren en een T-boerderij. De boerderij is echter afgebrand. De boerderij mag herbouwd worden. De sloopmeters van de schuren worden ingezet voor een VAB-woning aan de Groote Woldweg 71 en splitsing Kleine Woldweg 3 in twee kleine woningen.

De gemeente Oldebroek wil dat verandering van erven bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Daarom is de ervenconsulent van het Gelders Genootschap ingeschakeld om advies te geven over de erftransformatie van Groote Woldweg 71 en Kleine Woldweg 3 in Oosterwolde. Op 7 november 2017 heeft het college onder voorwaarden principemedewerking verleend aan "regeling functieverandering VAB naar wonen" voor beide percelen conform het advies van de ervenconsulent van 13 september 2017. De principemedewerking is als Bijlage 1 Randvoorwaardenbrief toegevoegd aan dit plan.

De plannen zijn in strijd met het vigerende bestemmingsplan Buitengebied 2007. Het voorliggende bestemmingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling mogelijk maakt.

1.2 Ligging plangebieden

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG161-VG01_0001.jpg"

Ligging plangebieden (bron: google earth)

De plangebieden A (Groote Woldweg 71) en B (Kleine Woldweg 3) zijn gelegen in het buitengebied ten noorden van Oosterwolde.

A. Groote Woldweg 71

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG161-VG01_0002.jpg"

Luchtfoto (bron: google earth)

B Kleine Woldweg 3

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG161-VG01_0003.jpg"

Luchtfoto (bron: google earth)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor beide percelen geldt het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2007', welk is vastgesteld op 15 december 2009.

A Groote Woldweg 71

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG161-VG01_0004.jpg"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan

Volgens het vigerende bestemmingsplan geldt voor dit perceel de enkel bestemming 'Agrarisch - 6' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 2'.

B Kleine Woldweg 3

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG161-VG01_0005.jpg"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan

Volgens het vigerende bestemmingsplan geldt voor dit perceel de enkel bestemming 'Wonen - 1' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.

Tevens is voor beide percelen het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007, Administratieve correcties 2011' van toepassing. Dit bestemmingsplan is op 31 mei 2012 door de gemeenteraad vastgesteld.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Buitengebied, Groote Woldweg 71 en Kleine Woldweg 3" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding, schaal 1 : 1.000 tekening nummer: NL.IMRO.0269.BG161-VG01;
  • regels.

Op de verbeelding is de bestemming van de in de plangebieden begrepen gronden weergegeven.

In de regels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin het aan het plan ten grondslag liggende onderzoek en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.5 Leeswijzer

Deze toelichting begint met een algemeen hoofdstuk. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van het plan, voor zover nu bekend. Het beleid komt aan de orde in Hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 gaat in op de milieutechnische en overige aspecten. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de regels. De uitvoerbaarheid komt aan de orde in hoofdstuk 6 en tot slot in hoofdstuk 7 het vooroverleg, inspraak en procedure.

Hoofdstuk 2 Historie, huidige en toekomstige situatie

2.1 Historie

Op navolgende afbeelding van de kaart van omstreeks 1850 is op beide percelen al bebouwing te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG161-VG01_0006.jpg"

Uitsnede kaart rond 1850 (bron: google earth) A= Groote Woldweg 71 B=Kleine Woldweg 3

2.2 Huidige situatie

A Groote Woldweg 71

De locatie is onderdeel van een klein cluster van boerderijen op terpen, ontsloten vanaf de Groote Woldweg en Winterdijk. De boerderijen liggen op terpen, georiënteerd op de Groote Woldweg, de schuren er achter. De slagenverkaveling heeft de karakteristieken van de veenpolders. De cluster met boerderijen waar nr. 71 deel uitmaakt ligt op de overgang van het zand, het slagenlandschap met beplanting op de kavelgrenzen naar de meer open polder ten noorden van de locatie waar de kavelgrenzen bestaan uit sloten.

Kenmerken

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG161-VG01_0007.jpg"

  • A. De boerderij staat centraal op het erf en terp. De boerderij is geheel verbouwd tot woning.
  • B. De boerderij is georiënteerd op de Groote Woldweg. Voor de boerderij ligt de tuin. Die nu nauwelijks als tuin herkenbaar is.
  • C. Op het achtererf staan diverse houten schuren dicht op het achterhuis van de boerderij.
  • D. Naast de boerderij staan twee karakteristieke gebouwtjes. Een bakhuisje en oude schuur. Het bakhuisje is niet meer origineel en opgetrokken uit betonblokken. De oude schuur heeft houten wanden en gebinten met rietendakbedekking.
  • E. Aan de noordzijde loopt de Driemerkenweg, een openbare weg die de Groote Woldweg en Winterdijk met elkaar verbindt.
  • F. Het erf is via de Groote Woldweg te bereiken via een pad. Het gaat om recht van overpad voor nr. 71.
  • G. Ook vanaf de achterzijde is het erf te bereiken. Er is echter geen recht van overpad. Het pad ontsluit het buurerf.
  • H. Langs de noordelijke erfgrens staat een bomensingel van wilgen, elzen, berken en eiken. Deze is karakteristiek voor het slagenlandschap.
  • I. In de bocht van de weg staat een erfbosje. Deze landschapselementen zijn waardevol voor het landschap en dragen bij aan de overgang van het meer besloten landschap en het contrast met de openheid van de polders.

Erf en gebouwen

Groote Woldweg 71 is een oud compact erf met een kleine boerderij en schuren er om heen.

Foto's

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG161-VG01_0008.jpg"

Locatie vanuit noordwestelijke hoek, met op achtergrond bebouwing aan de Groote Woldweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG161-VG01_0009.jpg"

Locatie langs zuidgrens met links de kuilvoeropslag

B Kleine Woldweg 3

De locatie ligt in een van oorsprong kleinschalig kampenlandschap met akkers op de hogere zandrug en boerderijen op de rand, de overgang met de graslanden in de polders.

Kenmerken

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG161-VG01_0010.jpg"

De voormalige T-boerderij is op de luchtfoto uit 2015 nog te zien. De woning is georiënteerd op de Kleine Woldweg.

  • A. Een kleine schuur staat naast het achterhuis.
  • B. Een grote houten kapschuur staat op het achtererf.
  • C. Ontsluiting aan de zuidzijde van het erf.
  • D. Ontsluiting aan de noordzijde van het erf.
  • E. Waardevolle leilindes om het voorhuis.
  • F. Melkveestal op het buurerf. Minimale afstand is 50 meter. Het voorhuis van de T-boerderij stond op voldoende afstand.
  • G. Kleine Woldweg.
  • H. Locatie van voormalige boomgaard. Enkele bomen staan er nog.

Erf en gebouwen

De boerderij staat (stond) verhoogd op een huisterp, deze is in het terrein nog zichtbaar. De nieuwe woning komt op die plek.

Het erf wordt aan beide zijden ontsloten.

Foto's

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG161-VG01_0011.jpg"

Voormalige oprit met links voormalige locatie van de boerderij

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG161-VG01_0012.jpg"

Laagte in maaiveld ter plaatse van voormalige boerderij

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG161-VG01_0013.jpg"

  Bomenrij langs doorgaande weg. Foto vanaf oprit andere zijde straat

2.3 Toekomstige situatie

Voor beide locaties is door het Gelders Genootschap een inrichtingstekening gemaakt.

A. Groote Woldweg 71

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG161-VG01_0014.jpg"

Schets uitgangspunten en randvoorwaarden

  • A. De voormalige boerderij op de terp is het hoofdgebouw op het erf.
  • B. Het bijgebouw krijgt een landelijke uitstraling.
  • C. De tweede woning komt op het bouwvlak aan de achterzijde en is georiënteerd op de Winterdijk.
  • D. Het bijgebouw maakt onderdeel uit van het concept.
  • E. Het oorspronkelijke erf wordt ontsloten via de Driemerkenweg.
  • F. Het tweede erf wordt ontsloten via de Driemerkenweg of via de Winterdijk. .
  • G. De erven worden verbonden met een grote hoogstamboomgaard.
  • H. Bestaande kavelgrensbeplanting blijft behouden en waar nodig aangevuld met elzen, wilgen en eiken.

Uitgangspunt van het beleid is het behoud van één erf. In dit geval wordt hiervan afgeweken maar blijft de woning wel op de bouwkavel. Als tegenprestatie moet worden geïnvesteerd in het landschap en erfbeplanting.

B Kleine Woldweg 3

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG161-VG01_0015.jpg"

Schets uitgangspunten en randvoorwaarden

  • A. De woning krijgt een landelijke uitstraling en hoofdvorm.
  • B. Het (gezamenlijke) bijgebouw komt op de achtererf.
  • C. Het erf en de verhoging in het landschap worden omkaderd met streekeigenhagen.
  • D. Het erf krijgt één hoofdentree.
  • E. De leilindes blijven behouden.
  • F. Bestaande erfbeplanting blijven behouden.

Inspiratiebeelden

Hierna volgen enkele inspiratie beelden die een indruk geven van de mogelijkheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG161-VG01_0016.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG161-VG01_0017.jpg"

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nota Ruimte / Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 in werking getreden. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan.

Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma’s zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Conclusie voor het plangebied:

Het rijksbeleid laat zich niet uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Daarmee wordt gesteld dat in dit geval geen rijksbelangen worden geraakt. Derhalve wordt gesteld dat het initiatief niet in strijd is met het rijksbeleid, zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 juli 2017 gewijzigd.

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn, dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

Het voorliggende bestemmingsplan worden er per saldo twee woningen toegevoegd, maar neemt het ruimtebeslag in totaliteit af. In dit plan is daarom geen sprake van een woningbouwlocatie en een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro.

Conclusie

Toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' betekent voor de beoogde functieverandering geen belemmering, omdat het aantal extra woningen niet meer dan twee bedraagt.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) regelt de doorwerking van nationale belangen op ruimtelijk gebied in gemeentelijke bestemmingsplannen door het stellen van de juridische kaders. Het Barro is ook wel bekend als de AMvB Ruimte. Het besluit is per 17 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn opgenomen:

  • het Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • militaire terreinen en -objecten;
  • de Wadden;
  • de kust (inclusief primaire kering);
  • de grote rivieren;
  • de Werelderfgoederen.
  • reserveringen uitbreidingen weg en spoor;
  • veiligheid vaarwegen;
  • het netwerk voor elektriciteitsvoorziening;
  • de buitendijkse uitbreidingsruimte in het IJsselmeer;
  • bescherming van de (overige) primaire waterkeringen;
  • reservering voor rivierverruiming Maas;
  • de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Voor het plangebied gelden geen nationale belangen waarmee rekening gehouden hoeft te worden. Dit bestemmingsplan voldoet aan het Barro.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 is de Omgevingsvisie gaaf Gelderland vastgesteld en op 1 maart inwerking getreden.

De provincie wil Gelderland in de toekomst ‘gaaf’ houden, en vindt dat we daar nu wat voor moeten doen. De provincie staat voor stevige uitdagingen. De wereld verandert ingrijpend en snel. Er zijn grote, grensoverschrijdende ontwikkelingen die ook Gelderland raken. Het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, verdere verstedelijking in combinatie met krimp, toenemende mobiliteit op de weg en in de lucht, digitalisering, internationalisering.

Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal. Dat is het streven. Dat is waar de provincie aan willen werken. Dit doen wij door bij de uitoefening van onze taken de focus te leggen op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan.

1. Energietransitie: van fossiel naar duurzaam

Ambitie:

  • In 2050 is Gelderland klimaatneutraal. Dit bereiken we door grootschalige besparing en opwekking uit verschillende duurzame bronnen van energie, zoals wind, zon, waterkracht, biomassa en bodemenergie. En we stimuleren innovatie en het uitrollen van bewezen technieken.
  • Als tussendoel realiseren we in 2030 55% broeikasgasreductie in Gelderland.

2. Klimaatadaptatie: omgaan met veranderend weer

Ambitie:

  • In 2050 is Gelderland klimaatbestendig. We zijn goed voorbereid en toegerust op de gevolgen van klimaatverandering: wateroverlast, droogte, hittestress en overstromingsgevaar.
  • In 2020 hebben we samen met partners de risico’s en kansen van het veranderend klimaat in beeld gebracht en strategieën opgesteld die leidraad zijn voor ons handelen.

3. Circulaire economie: sluiten van kringlopen

Ambitie:

  • Wij willen de eerste afvalloze provincie van Nederland zijn. Afval bestaat niet meer; er zijn alleen nog grondstoffen die blijvend hun waarde behouden in onze schone industrie.
  • Om dit te bereiken is in 2030 het gebruik van primaire grondstoffen in Gelderland met 50% teruggebracht.

4. Biodiversiteit: werken met de natuur

Ambitie:

  • In 2050 gaat het goed met de biodiversiteit in Gelderland. In Gelderland wordt natuur-inclusief gewerkt. Biodiversiteit wordt overal waar mogelijk versterkt en ingepast, óók buiten de specifiek als natuur aangewezen gebieden.
  • In 2030 is 75% van de Europese doelen van de vogel- en habitatrichtlijn behaald.

5. Bereikbaarheid: duurzaam verbonden

Ambitie:

  • In 2050 is de groei van de mobiliteit op een slimme manier opgevangen en verplaatsen mensen in Gelderland zich veilig, snel, betaalbaar en klimaatneutraal. Snel en veilig internet fungeert daarbij als alternatief voor fysieke verplaatsingen.
  • In 2050 is het netwerk voor goederenvervoer in Gelderland toegankelijk, duurzaam en klimaatneutraal.
  • In 2030 is al ons busvervoer zonder uitstoot en is 35% van het totaal aantal verplaatsingen met de fiets.

6. Vestigingsklimaat: Een krachtige, duurzame topregio!

Ambitie:

  • Wij willen onze concurrerende positie binnen het internationale stedelijke netwerk van Amsterdam, Brussel en Keulen verder versterken. Om onderscheidend te blijven, halen we in 2050 maximaal profijt uit onze unieke combinatie van stedelijke en groene kwaliteiten.
  • In 2050 zijn alle werklocaties in Gelderland duurzaam ingericht qua energie, klimaatbestendigheid en logistieke en productiestromen. We zijn koploper in Nederland.

7. Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam

Ambitie:

  • Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. We benutten de bestaande bebouwde omgeving optimaal met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen.
  • Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. In 2035 zijn alle (bestaande) wijken van het aardgas.
  • Woningen in Gelderland zijn in 2050 klimaatneutraal.

Een visie met werking: vier Gelderse DOE principes

De provincie wil ontwikkelingen stimuleren, ruimte maken voor nieuwe technologieën en werkgelegenheid, kansen pakken op het terrein van duurzaamheid, economische kracht en verbondenheid. Niet zomaar en overal, maar met oog voor de veiligheid en de kwaliteiten die Gelderland uniek maken.

Doe-principes in het kort:

  • Doen: We kijken breed met focus en zoeken actief ruimte
  • Laten: We stimuleren niets buiten onze visie
  • Zelf: We nemen zelf verantwoordelijkheid en geven het goede voorbeeld
  • Samen: We doen het samen en met oog voor innovatie

Wat blijft de provincie doen

Een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving gaat sinds 2014 op in de Omgevingsvisie. Dit gaat over planfiguren voor ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Vanuit de Omgevingsvisie 2014 vinden wij de volgende zaken van belang. Deze continueren we.

In verband met de planfiguren zijn sinds de omgevingsvisie 2014 gebieden en functies aangewezen, die blijven voortbestaan onder deze omgevingsvisie. Dit gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura-2000 gebieden en van bijzondere natuurgebieden. Andere kaarten en functiebeschrijvingen uit de visie 2014 hebben een uitvoerend of informerend karakter en worden daarom overgeheveld naar programma’s of andere beleidsdocumenten.

Ruimtelijk beleid

Al sinds 2014 is de ruimtelijke ontwikkeling van Gelderland een maatschappelijke opgave met verantwoordelijkheden voor overheden, organisaties en partners. De provincie draagt op een toekomstbestendige manier bij, met beleid dat een duurzame economische structuur in de provincie en regio’s versterkt en dat richting geeft aan de vestigingsmogelijkheden en milieugebruiksruimte voor bedrijven. Het provinciaal belang is gelegen in het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit. Onze klimaatbestendigheid wordt vergroot, de mogelijkheden om zonne- en windenergie op te wekken zijn in kaart gebracht (zie themakaart) en onze natuur- en landschappelijke kwaliteit blijft behouden. De provincie zet zich in voor vitale steden en dorpen en voor een duurzame verstedelijking, gericht op versterking van de stedelijke netwerken, gecombineerd met aandacht voor de vitaliteit van kleine kernen en dorpen. De kwalitatieve regionale opgave voor wonen is van provinciaal belang, net als het belang dat bij locaties met een bovenlokaal ontwikkelpotentieel die potenties benut worden. Het beleid voorziet in provinciale kaders voor het terugdringen van leegstand en overcapaciteit in gemeentelijke plannen en voor zorgvuldige locatie-afwegingen op regionaal niveau, waarbij de ladder voor duurzame verstedelijking wordt ingezet. Voor wonen en werken geldt een regionale aanpak die gericht is op een gezonde en veilige woonomgeving, waarin mensen zich met elkaar verbonden voelen en die goed bereikbaar is en goede voorzieningen heeft. Voor ontwikkelingen in de niet grondgeboden landbouw hanteert de provincie het ‘plussenbeleid’. Daarmee geeft de provincie veehouders de ruimte om hun bedrijf te ontwikkelen, maar onder voorwaarden. Bij ruimtelijke ontwikkelingen en bij het beheer van terreinen wil de provincie dat aandacht wordt besteed aan onder andere het risico op natuurbranden.

Waterbeleid

De hoofdzaken van het provinciaal beleid voor water zijn gericht op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit systeem bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater en is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De provincie onderschrijft de ambitie van de Europese Kaderrichtlijn Water dat uiterlijk in 2027 het grond- en oppervlaktewater in Europa schoon en ecologisch gezond moet zijn en dat er voldoende water is voor duurzaam gebruik en voert deze uit. De beschermde gebieden voor grondwater, waterberging, de Kaderrichtlijn Water en Natura 2000 zijn leidend bij de uitwerking van dit beleid in programma’s of in kaders in de verordening. Er worden condities gesteld voor effectief en zuinig gebruik van drinkwater, speciale waterecologie (Hoogst Ecologisch Niveau wateren en Specifiek Ecologische Doelstelling wateren), (grond)waterafhankelijke landnatuur plus de beschermingszones natte landnatuur en grondwateronttrekkingen voor drinkwater en industrie, groter dan 150.000 m3/jaar. De provincie stelt via uitvoerend beleid de doelen voor de regionale wateren voor de Kaderrichtlijn Water vast en geeft daarbij ook invulling aan de voorzieningenniveaus. Met de Gelderse waterschappen en de landbouw geeft de provincie invulling aan het vasthouden van water in de bodem, het grondwater en de haarvaten van het watersysteem. Bescherming tegen overstromingen vindt primair plaats op basis van preventie, waar nodig aangevuld met maatregelen in de ruimtelijke ordening en evacuatie. Deze bescherming gebeurt bij voorkeur in combinatie met het ontwikkelen en versterken van karakteristieke riviernatuur in Natura 2000-gebieden.

Milieubeleid

Een gezonde en veilige leefomgeving is de hoofdzaak van het milieubeleid. Dit vraagt om provinciaal beleid dat zorgt voor goede milieukwaliteit en veilige ruimtelijke keuzes. Gezondheidsschade, onacceptabele risico's en onaanvaardbare geur- en geluidhinder moeten worden voorkomen. Er wordt voldaan aan milieukwaliteitseisen. Spoedeisende bodemverontreiniging wordt gesaneerd. Ook is het van belang om op toekomstige ontwikkelingen te anticiperen, met name vanwege de energietransitie en klimaatverandering. Vooral in het stedelijk gebied kunnen de gevolgen hiervan van invloed zijn op de gezondheid. De provincie streeft naar een op gezondheid gericht benadering van de kwaliteit van de leefomgeving en het milieu.

Natuur- en landschapsbeleid

De provincie spant zich in voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. Het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) worden beschermd tegen aantasting van de kernkwaliteiten: dat zijn de natuurwaarden, de potentiële waarden en de omgevingscondities. Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Het uitgangspunt is dat in het GNN geen nieuwe initiatieven plaatsvinden, behalve ontwikkelingen van een groot algemeen of provinciaal belang of waarvoor geen alternatieven bestaan. In de GO is ruimte voor economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De ecologische verbindingszones maken deel uit van de GO, evenals de weidevogelgebieden en de rustgebieden voor winterganzen. De provincie treft maatregelen vanwege de bescherming, de instandhouding of het herstel van biotopen, leefgebieden, een gunstige staat van instandhouding en het Natuurnetwerk Nederland. De provincie beschermt de achttien Natura2000 gebieden die in het GNN liggen. Verder richt het beleid zich op behoud van de basiskwaliteit van landschappen in Gelderland. Voor de landschappen van bovenregionale waarde geldt een beschermingsregiem met kernkwaliteiten en met een juridisch vangnet in de verordening, zodat de provincie in gesprek kan komen indien het provinciaal belang in het geding raakt.

Verkeers- en vervoerbeleid 

De provincie streeft naar een veilige, betrouwbare en duurzame mobiliteit, als hoofdzaak van het verkeers- en vervoersbeleid. Dit wordt benaderd als een systeem waarin verschillende mobiliteitsnetwerken op elkaar inwerken, ook over provinciegrenzen heen, ter ondersteuning van een sterke economie, welvaart en welzijn. Hierbij houden wij rekening met de kwaliteit van de leefomgeving, de doorstroming binnen elk netwerk en verkeersveiligheid. De provincie heeft specifiek aandacht voor de wisselwerking en knooppunten in het systeem en gaat uit van drie principes: voorkomen, benutten en bouwen. Dit gebeurt op basis van een meerjaren-investeringsagenda en met een regionale aanpak. Via die aanpak wordt het provinciaal beleid afgestemd op het beleid van het rijk en de gemeenten. Het beleid richt zich ook op een goede regionale ontsluiting over water en ontwikkelingen van de luchtvaart.

3.2.2 Omgevingsvisie en omgevingsverordening Gelderland
3.2.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie Gelderland (2014) vervangt het Streekplan en enkele andere structuurvisies. Deze visie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar kijkt ook naar de langere termijn. Veel maatschappelijke vraagstukken zijn zo complex dat alleen een gezamenlijke inzet succesvol kan zijn. In de omgevingsvisie worden de opgaven voor Gelderland daarom in nauwe samenwerking met partners uitgedacht.

Daarbij kijken de provincie en partners vanuit een integraal en internationaal perspectief naar Gelderland. Met deze bestuurlijke strategie kunnen voor Gelderland toekomstbestendige keuzes gemaakt worden.

De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken:

1. Een duurzame economische structuurversterking.

2. Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Om deze doelen in beleid te vertalen, hanteert de provincie drie aandachtsgebieden: Dynamisch, Mooi en Divers Gelderland. Ontwikkelingen in Gelderland wil de provincie benaderen vanuit elk van deze drie perspectieven, die elkaar aanvullen:

Dynamisc h: de (ruimtelijk-economische) ontwikkelingen en de geleiding daarvan op provinciaal niveau.

Mooi: de Gelderse kwaliteiten die bescherming nodig hebben en ruimte voor behoud door ontwikkeling.

Divers : het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten.

Het plan wordt niet als zodanig beschreven in de Omgevingsvisie. Dit laat onverlet dat gekeken moet worden naar de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het plangebied en de gevolgen hiervoor vanwege het plan.

3.2.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De omgevingsverordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Voor de planontwikkeling is het thema Wonen van belang.

Wonen

In artikel 2.2.1.1 (Wonen) is bepaald dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio en het Regionaal Programma Wonen. Het gaat om alle nieuwe woningen die in een bestemmingsplan worden opgenomen, dus ook woningen die ontstaan door woningsplitsing, vrijkomende agrarische bebouwing etc.

Toetsing

Eén van de doelstellingen uit de Omgevingsvisie betreft het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving. Daarbij is het van belang om te ontwikkelen met kwaliteit en recht te doen aan de kwaliteiten van het gebied. Onderhavig plan betreft een functiewijziging van de bestemming agrarisch naar de bestemming wonen, die zorgvuldig is ingepast in de omgeving. De ontwikkeling past daarmee binnen de kaders van de Omgevingsvisie Gelderland. De twee woningen waarin het bestemmingsplan voorziet, zijn opgenomen in de plancapaciteit van de gemeente Oldebroek.

Ontwerp- omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De verwachting is dat deze visie in december 2018 wordt vastgesteld. Het beleid zoals hier weergegeven t.a.v. Nationaal Landschap en Wonen is niet gewijzigd. Dit bestemmingsplan is dus niet in strijd met het toekomstig provinciaal beleid.

3.2.3 Nationaal Landschap

Het plangebied is gelegen in het Nationaal landschap Veluwe.

Het ruimtelijk beleid is er op gericht om de kernkwaliteiten van dit landschap te behouden en waar mogelijk verder te ontwikkelen. Behoud wordt bereikt middels een regel in de Omgevingsverordening die bepaalt dat alleen activiteiten zijn toegestaan die de kernkwaliteiten behouden of versterken. De belangrijkste kernkwaliteiten zijn hier het open en gesloten landschap. Met het plan neemt per saldo bebouwing in het plangebied af. Om die reden zal het plan niet van invloed zijn op genoemde kernkwaliteiten, in het bijzonder de openheid van het gebied.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Oldebroek

De Omgevingsvisie Oldebroek is op 13 december 2018 vastgesteld. De Omgevingsvisie Oldebroek geeft de koers, die samen met de partijen uit de samenleving uitgestippeld is en waar vervolgens samen invulling aan is gegeven. De koers is niet nieuw, de gemeente borduurt voort op de ‘Toekomstvisie Oldebroek 2030’.

De gemeente werkt samen met de gemeente Nunspeet en Elburg (NEO) aan een visie op de ondergrond (PDF) als basis voor / uitwerking van de Omgevingsvisie: de bodem is immers de drager voor de fysieke leefomgeving. De bodem is voorwaarde stellend en tegelijk ook voorwaardenscheppend, voor het bereiken van verschillende maatschappelijke opgaven en behoeften, zoals op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, maar bijvoorbeeld ook een aangenaam en gezonde woon- en leefomgeving. Daarnaast herbergt de bodem ook onze historie.

Visie Oldebroek op hoofdlijnen:

  • 1. Rustige, groene woongemeente in een dynamische omgeving

Kernpunten:

  • voldoende woonmogelijkheden voor jong en oud in alle dorpen;
  • het behoud en waar dat mogelijk is ook het versterken van het imago van Oldebroek als een ‘groene, levendige woongemeente’
  • ervoor zorgen dat ons landschappelijke en cultuurhistorische karakter zichtbaar en voelbaar is en blijft;
  • nieuwbouw en transformatie opgaven levensloopbestendig, duurzaam en klimaatneutraal bouwen.

  • 2. Ieder dorp een aantrekkelijk hart, daar werken we samen aan

Kernpunten

  • werken aan vitale dorpen met een aantrekkelijk dorpshart;
  • voldoende ruimte voor spelen, bewegen en ontmoeten;
  • streven naar een dorpshuis en een basisschool voor ieder dorp;
  • het faciliteren van een redzame gemeenschap: zelfsturing in de dorpen op basis van dorpsagenda’s.

  • 3. Oldebroek: een groen, sportief en compleet fiets- en wandelgebied

Kernpunten:

  • het trots zijn op ons fraaie landschap en dit uitdragen;
  • het behouden en versterken van de diversiteit van het landschap, zorg dragen voor goede verbindingen onderling en het beter toegankelijk maken;
  • inspelen op de veranderde wensen van toeristen en recreanten.

  • 4. Werkgelegenheid is onmisbaar in een aantrekkelijke woongemeente

Kernpunten:

  • het versterken van een gezond ondernemingsklimaat, met voldoende mogelijkheden voor bijvoorbeeld de innovatieve maak- en voedselindustrie, voor alle opleidingsniveaus;
  • het waar mogelijk versterken van de kwaliteit van de bestaande bedrijventerreinen en daarnaast het voortzetten van gerichte acquisitie voor de ontwikkeling van het nieuwe terrein H2O.

  • 5. Goede bereikbaarheid is noodzakelijke basisvoorwaarde voor leefbaarheid en vitaliteit

Kernpunten:

  • het samen met andere gemeenten en hogere overheden blijven werken aan het verbeteren van de bereikbaarheid en het voorkomen van nieuwe knelpunten op het gebied van infrastructuur en bereikbaarheid;
  • verbeteren van het fietspadennetwerk en extra aandacht voor bereikbaarheid via het openbaar vervoer • een nieuwe aansluiting op de A28.

  • 6. Oldebroek klimaatneutraal

Kernpunten:

  • Oldebroek profileren als ‘duurzame gemeente’;
  • prioritair stellen van deze maatschappelijk urgente opgave;
  • maatwerk leveren door een optimale landschappelijke inpassing.

De Omgevingsvisie heeft een belangrijke rol in het op gang brengen van investeringen die leiden tot kwaliteitsversterking en het dichterbij brengen van ambities. De IDee-kaarten hebben hierin een belangrijke rol. De deelgebieden waarvoor de gemeenten IDee-kaarten hebben opgesteld, zijn afgebakend op basis van de gebiedsindeling op het regionale ‘NEO-niveau’ Leidend daarvoor zijn de ontstaansgeschiedenis, de geomorfologische samenstelling, het functionele gebruik en de beleving van het gebied. Beide locatie's geldt IDee-kaart 'Open polderlandschap & Drontermeerzone' .

Idee-kaart Open polderlandschap & Drontermeerzone

Ontwikkelingsrichting

  • Het open agrarische en weidegebied is karakteristiek voor Oldebroek en typeert de ontstaansgeschiedenis. Voor de Polders Oosterwolde, Oldebroek en Hattem streeft de gemeente naar behoud van de landbouw als belangrijkste functie. De polders moeten duurzaam geschikt kunnen blijven voor economisch verantwoorde, grondgebonden en duurzame landbouwbedrijven (een combinatie van intensief en extensief gebruik).
  • Dit wil niet zeggen dat andere functies niet mogelijk zijn. We streven naar een goede balans tussen de verschillende functies. Het gebied vormt bijvoorbeeld ook een zoekgebied voor natte landnatuur en daarmee natuurontwikkeling. De verdroging van het gebied, met effect op natuur en landbouw, vormt een belangrijk aandachtspunt.
  • Op termijn wordt beoogd het weidevogelreservaat van Staatsbosbeheer verder uit te breiden. Daarnaast is het wenselijk om de ecologische relatie tussen de Drontermeerzone en het Reevediep te versterken.
  • De gemeente stimuleerd in dit gebied niet actief het toevoegen/ontwikkelen van recreatiebedrijven. Echter, voor toekomstbestendige landbouw is verbreding en verdieping van de agrarische ondernemers mogelijk. Gedacht kan worden aan: verbrede landbouw, kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid onder voorwaarden in vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing (VAB’s) dag- en routegerelateerde recreatievoorzieningen en kleinschalige verblijfsrecreatie.
  • Wenselijk is het ontstaan van aantrekkelijke routes langs de landerijen en de Drontermeerzone, met bijbehorende voorzieningen. Specifiek zien we kansen, gekoppeld aan de dijk, in het gebied tussen Noordeinde en Elburg.
  • Daarnaast is het gebied kansrijk voor initiatieven op het gebied van duurzame energievoorziening, we werken aan een verdere uitwerking hiervan naar zoekgebieden en pilots en daarnaast een afwegingskader waarbij ruimtelijke en maatschappelijke haalbaarheid belangrijke factoren zijn.
  • Een aandachtspunt is het voorkomen, waar mogelijk, van het (toenemen van) sluipverkeer naar Kampen.

Aandachts-/uitgangspunten kwaliteit en leefbaarheid

  • Behoud, beheer en versterking van de oeverlijn met rietkraag, tegengaan opgaande beplanting in de open polders.
  • Behoud van de openheid van het polderlandschap.
  • Verstoring rustgebied voorkomen en respect voor het weidevogelbeheer.
  • Bij investeringen in/rondom agrarische bedrijven is het wenselijk dat ook geïnvesteerd wordt in de landschappelijke kwaliteiten en in bij het landschap passende elementen, zoals eendenkooien. Graag verwijzen we hiervoor naar het Landschapsontwikkelingsplan en het bestemmingsplan buitengebied.
  • Ontwikkelingen moeten aansluiten bij de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarde van het gebied.

De realisatie van de woningen sluit goed aan op de Omgevingsvisie Oldebroek.

3.3.2 Routekaart klimaatneutraal Oldebroek

In 2016 heeft de gemeente de Routekaart klimaatneutraal Oldebroek opgesteld.

De ambitie binnen de gemeente Oldebroek is om in 2050 . en bij voorkeur eerder, klimaatneutraal te zijn. Dat wil zeggen dat er in de gemeente dan evenveel energie duurzaam wordt opgewekt als wordt verbruikt. In 2015 heeft Oldebroek het Gelders Energieakkoord ondertekend. De Routekaart Klimaatneutrale Regio Noord-Veluwe is vertrekpunt voor het lokale beleid. Deze routekaart volgt zeven scenario's. Een van de scenario's is: 'Al het vastgoed duurzaam' .Vanaf 2020 zal het energieneutraal bouwen in het Bouwbesluit worden opgenomen als voorschrift. Daarop inspelend wordt de eis gesteld dat nieuwbouwwoningen energieneutraal worden opgeleverd.

De nieuw te bouwen woningen worden energieneutraal gerealiseerd. Hiermee voldoet het plan aan voornoemde ambitie.

3.3.3 Structuurvisie 2030 (vastgesteld 2003)

In deze gemeentelijke visie wordt vooruitgekeken op de ontwikkelingen in de gemeente tot 2030. De toekomstige identiteit en de visie op het landelijk gebied worden hierin beschreven waarbij wordt ingezet op het behouden van de kwaliteiten. De gemeente wil daarbij, in navolging van het provinciaal beleid, inzetten op inbreiding. In het buitengebied worden daarbij geen nieuwe bedrijven of woningen toegelaten, ook geen verdichting van lintbebouwing, met uitzondering van in geval van functieveranderingsprojecten of bij woningbouw in de zoekzones.

De locatie is gelegen in de polder, op de dekzandrug Oosterwolde.

Toetsing

Het plan betreft een functiewijziging van de bestemming agrarisch naar de bestemming wonen. De ontwikkeling past binnen de kaders en het gedachtegoed van de Structuurvisie 2030.

3.3.4 Toekomstvisie Oldebroek 2030

De Toekomstvisie Oldebroek 2030 geeft richting aan de diverse strategische opgaven en geeft kleur aan de identiteit van de gemeente. De opgave die de gemeente daarbij stelt kent als devies 'Oldebroek: natuurlijk dynamisch': “Oldebroek is een woongemeente met aandacht voor elkaar en met een fraaie omgeving waar het goed recreëren is. Oldebroek wil optimaal inspelen op de kracht van de mensen, de pracht van het landschap, de unieke ligging en de ondernemingsgeest.” Wat betreft wonen wordt gesteld dat wonen in het buitengebied meer mogelijk wordt.

Toetsing

Het plan betreft een functiewijziging van de bestemming agrarisch naar de bestemming wonen De ontwikkeling past binnen de kaders en het gedachtegoed van de Toekomstvisie Oldebroek 2030.

3.3.5 Structuurvisie Functieverandering

De Structuurvisie Functieverandering Oldebroek 2017 (hierna: structuurvisie functieverandering) is een uitwerking van de Streekplanuitwerking functieverandering Regio Noord-Veluwe. De structuurvisie functieverandering schetst de mogelijkheden voor functieverandering op percelen in het buitengebied van de gemeente Oldebroek, waarbij de belangen van nog actieve agrariërs niet uit het oog wordt verloren. Functieverandering mag dan ook geen nadelige invloed hebben op de aanwezige agrarische bedrijven, woningen en andere functies.

De beleidsnotitie Functieverandering Vrijkomende Agrarische Bebouwing maakt onderdeel uit van de structuurvisie. In de beleidsnotitie is de volgende compensatietabel opgenomen (sloop versus het aantal te compenseren woningen)

Aantal m2 te slopen   Maximale woningcompensatie  
700 m2 - 1.000 m2   1 vrijstaand  
1001 m2 - 2.000 m2   -1 vrijstaand plus 1 in bestaande woning of
-2 onder 1 kap (in 1 nieuw gebouw)  
> 2.000 m2   2 vrijstaand  

Conclusie

Het plan heeft betrekking op de sloop van 813 m2 voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. De tabel laat zien dat in dit geval maximaal twee woongebouwen mogen worden gerealiseerd.

3.3.6 Welstand

Het behoud van de ruimtelijke kwaliteit wordt mede bepaald door het welstandsbeleid van de gemeente Oldebroek, dat is vastgelegd in de Welstandsnota Gemeente Oldebroek (vastgesteld door de gemeenteraad op 22 juni 2004). In de nota staan welstandscriteria die burgemeester en wethouders gebruiken bij de beoordeling of een bouwplan redelijkerwijs voldoet aan de eis van welstand, met als doel een bijdrage te leveren aan het behoud en de verbetering van het woonmilieu en de aantrekkelijkheid van onder andere het buitengebied. Deze criteria zijn algemeen en gaan niet in op specifieke kenmerken van locaties waar nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden.
Voor het plan is een erftransformatierapport (2017) opgesteld door het Gelders Genootschap, waarbij aansluiting is gezocht bij de welstandsnota. Het erftransformatierapport wordt gebruikt als basis voor een verdere stedenbouwkundige uitwerking. De uitgangspunten en randvoorwaarden uit dit rapport zijn in de planregels vastgelegd als voorwaardelijke verplichting.

Het erftransformatierapport heeft daarbij de status van beeldkwaliteitsplan en maakt om die reden onderdeel uit van de welstandsnota. Het bouwplan in dit kader moet daarom voor advisering worden voorgelegd aan de welstandscommissie.

Het erftransformatierapport is opgenomen als Bijlage 1 Rapport Erftransformatie Groote Woldweg 71 en Kleine Woldweg 3 van 2017 van de regels in dit plan.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en belangenafweging (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Om tot een gedegen planontwikkeling te komen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, die inzicht geven in de ontwikkelingsmogelijkheden van het gebied. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreide informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeken.

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

4.1.1 Algemeen

Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als 'sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling'. Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwwerken, al dan niet met een status als monument. Bepaalde landschappelijke elementen als houtwallen, bosjes, bomen, waterlopen etc., kunnen een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen in verband met de ontstaans-, bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de streek. In het bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen om deze geschiedenis te behouden cq. de waarden te beschermen.

Door ondertekening van het verdrag van Valletta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Erfgoedwet is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.

4.1.2 Onderzoek

Archeologie

Archeologische beleidskaart 

Het grondgebied van de gemeente is grotendeels aangewezen als gebied met middelhoge of hoge verwachtingswaarde voor het aantreffen van archeologische resten in de bodem. De gemeente heeft een gemeentelijk archeologisch beleid en een eigen archeologische beleidskaart vastgesteld (d.d. 20 april 2017). Op de kaart is het plangebied aangeduid met een hoge verwachting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG161-VG01_0018.jpg"

Uitsnede uit gemeentelijke archeologische beleidskaart met aanduiding plangebieden (in rode cirkel)

Hier geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen met een verstoringsoppervlak groter dan 120 m2 en die dieper gaan dan 50 centimeter beneden maaiveld archeologisch onderzoek verplicht is.

In februari 2018 heeft Salisbury Archeologie b.v. een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek verkennende fase (IVO-O) uitgevoerd met betrekking tot de plangebieden. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 2 Archeologisch onderzoek toegevoegd aan dit plan.

Bureauonderzoek

Doel van het bureauonderzoek is het verkrijgen van inzicht in bekende en te verwachten archeologische waarden in en in de omgeving (onderzoeksgebied) van het plangebied. Op basis van de verkregen informatie wordt een archeologisch verwachtingsmodel voor het plangebied opgesteld. Hierin wordt beschreven of er archeologische resten aanwezig (kunnen) zijn in het plangebied, wat de potentiële aard en omvang van de voorgenomen werkzaamheden zijn en of deze een bedreiging vormen voor het bodemarchief. Indien dit het geval is, wordt geadviseerd op welke wijze hiermee in het vervolgtraject van de plannen rekening dient te worden gehouden.

Inventariserend veldonderzoek

Het doel van het inventariserend veldonderzoek, verkennende fase (IVO-O) is om het verwachtingsmodel te toetsen en door middel van boringen vast te stellen in welke mate de bodemopbouw intact is.

Resultaten

A Groote Woldweg 71

Op basis van de resultaten van het zowel het bureau- als verkennend booronderzoek, kan worden geconcludeerd dat de middelhoge verwachting van de locatie Groote Woldweg 71 naar beneden kan worden bijgesteld voor de periode Laat-Paleolithicum – Neolithicum. De kans op het aantreffen van een (intacte) archeologische vindplaats in het plangebied, wordt voor deze periode klein ingeschat omdat in de bodem alleen nog een C-horizont is waargenomen in het dekzand.

De hoge verwachting voor het AMK-terrein met huisterp blijft aanwezig. Indien het advies van M. Wispelwey wordt overgenomen dan zullen verder verstoringen ter hoogte van de terp en de nieuw aan te leggen weg niet plaatsvinden. Alleen ter hoogte van boring 4 kunnen terplagen verstoord raken indien ten behoeve van de hoogstambomen dieper gegraven wordt dan 0,45 m -Mv. Met het oog kan het plangebied vrij gegeven worden voor de voorgenomen ingrepen indien ter hoogte van deze boring niet dieper wordt gegraven dan 0,45 m -Mv en het advies van de regioarcheoloog wordt overgenomen en de hoogstambomen buiten het bestaande erf worden geplaatst. Archeologische resten zullen dan niet verstoord raken.

B Kleine Woldweg 3

Op basis van de resultaten van het zowel het bureau- als veldonderzoek, kan worden geconcludeerd dat de archeologische verwachtingswaarde voor deze locatie overeind blijft staan. In het plangebied kunnen archeologische resten aanwezig zijn uit de periode Laat-Paleolithicum – Neolithicum in het dekzand en archeologische resten behorende bij de ophogingslagen van de huisterp uit de Middeleeuwen – Nieuwe tijd. Deze resten kunnen voorkomen vanaf 0,1 m -mv. Indien in het plangebied nieuwbouw wordt gerealiseerd zullen deze archeologische resten verstoord raken. Aanbevolen is om een vervolgonderzoek uit te laten voeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek met de mogelijkheid voor een doorstart naar een opgraving in het plangebied. Eventuele archeologische resten kunnen zo ex situ worden behouden, waarna het plangebied kan worden vrijgegeven voor ontwikkeling. Voor dit onderzoek dient een Programma van Eisen te worden opgesteld dat goedgekeurd dient te worden door de bevoegde overheid.

Op basis van het bureauonderzoek en het verkennend booronderzoek is aan het plangebied een middelhoge archeologische verwachtingswaarde toegekend. Op basis van deze verwachting is in februari 2019 is door Salisbury Archeologie b.v. een Inventariserend VeldOnderzoek-Proefsleuven (IVO-P) onderzoek uitgevoerd. Gedurende het onderzoek zijn drie proefsleuven gegraven. De bodemopbouw bestaat uit een deels intacte podzolbodem in het dekzand afgedekt door een oude bouwvoor die dateert in de Nieuwe Tijd. Op deze bouwvoor is in het overgrote deel van de proefsleuven een reeks terplagen aanwezig die eveneens dateren in de Nieuwe Tijd. De terplagen zijn afgedekt door de moderne bouwvoor. De aangetroffen sporen betreffen voornamelijk ingravingen vanuit de oude bouwvoor in het dekzand en ingravingen vanuit de recente bouwvoor tot in het dekzand. In de terplagen zijn een aantal paalkuilen aangetroffen. Ook zijn buiten de terp aanwijzingen gevonden voor zandwinningskuilen.

Op basis van de resultaten van dit onderzoek kan de archeologische verwachting naar laag worden bijgesteld. Op basis van de aangetroffen archeologische resten is vastgesteld dat de vindplaats niet behoudenswaardig is. Gedurende het veldwerk heeft het bevoegd gezag de veldwerkzaamheden bezocht. Op basis van het oordeel van de regio-archeoloog is het plangebied afgeschreven en is het gebied vrijgegeven voor de geplande ingreep.

Cultuurhistorie

Er zijn op beide locaties geen monumenten aanwezig. Beide locaties maken wel deel uit van een cultuurlandschap met een lange ontstaansgeschiedenis.

4.1.3 Conclusie

Voor de locatie Groote Woldweg 71 en de Kleine Woldweg 3 zijn geen belemmeringen aanwezig voor de realisatie van de plannen.

Ook voor het vrijgegeven (delen van het) plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016, dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de gemeente, provincie of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

De onderzoeken zijn als Bijlage 2 Archeologisch onderzoek en Bijlage 3 Proefsleufonderzoek Kleine Woldweg 3 toegevoegd aan dit plan.

4.2 Bodem

4.2.1 Algemeen

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er daardoor gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).

4.2.2 Onderzoek

A Groote Woldweg 71

In februari 2018 heeft Eco Reest BV een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd naar eventuele aanwezigheid van verontreiniging van grond en grondwater. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek Groote Woldweg 71 toegevoegd bij dit bestemmingsplan.

Doel van het onderzoek is het vaststellen van eventuele verontreiniging van grond en grondwater van de locatie en een globaal inzicht te verschaffen in de aard, plaats en concentratie van eventuele verontreinigende stoffen. Dit is gebeurd om te bepalen of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen bestaan voor het toekomstige gebruik van de locatie (wonen).

Veldwerkzaamheden

Uit de veldwerkzaamheden blijkt dat de bodem van de onderzochte locatie opgebouwd is uit matig fijn, zwak siltig zand met een humeuse bovengrond. Het grondwaterniveau is tijdens het onderzoek vastgesteld op 1,2 m-mv.

Tijdens het veldwerk zijn geen voor het onderzoek van belang zijnde waarnemingen naar voren gekomen.

Bij de beoordeling van het terrein en het opgeboorde materiaal is ook speciaal gelet op asbest(houdende) materialen. Deze zijn zintuiglijk niet op de bodem en in het opgeboorde materiaal ter plaatse van het onderzoeksterrein waargenomen. Uit de chemische analyses is het volgende naar voren gekomen:

Grond:

Er zijn geen parameters in verhoogde mate gemeten in de grond.

Grondwater:

In het grondwater is een verhoogde concentratie barium gemeten boven de streefwaarde. Dit is beschouwd als een gevolg van (fluctuerende) van nature verhoogde achtergrondconcentraties, die vaker voorkomen in de regio. Verder zijn er geen parameters in verhoogde mate gemeten in het grondwater.

B Kleine Woldweg 3

In juni 2017 is door Boluwa Eco Systems BV, een verkennend bodemonderzoek en asbest uitgevoerd naar eventuele aanwezigheid van verontreiniging van grond en grondwater. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 5 Verkennend bodem- en asbestonderzoek Kleine Woldweg 3 toegevoegd bij dit bestemmingsplan.

Doel van het onderzoek is het vaststellen van eventuele verontreiniging van grond en grondwater van de locatie en een globaal inzicht te verschaffen in de aard, plaats en concentratie van eventuele verontreinigende stoffen. Dit is gebeurd om te bepalen of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen bestaan voor het toekomstige gebruik van de locatie (wonen).

Uit het onderzoek blijkt dat op een aantal locaties licht verhoogde gehalte lood en PAK (10- VROM) zijn aangetroffen. De gemeten gehalten zijn niet ongewoon voor plaatsen waar mensen wonen en/of werken.

In het grondwater is op de locatie een licht (>streefwaarde) verhoogd gehalte barium aangetoond, dit is waarschijnlijk van natuurlijke oorsprong. In de bovengrond en in het grondwater is op een locatie een sterk (>interventiewaarde) verhoogde gehalte minerale olie aangetoond. Dit is mogelijk veroorzaakt door morsverliezen tijdens vullen en/of tanken.

Uit het verkennend asbest onderzoek is gebleken dat er asbesthoudende stukjes zijn aangetroffen.

Verkennend asbestonderzoek

In oktober 2017 is door Boluwa Eco Systems BV een nader asbestonderzoek uitgevoerd voor het vaststellen van de omvang van de asbestverontreiniging. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 6 Nader asbestonderzoek Kleine Woldweg 3 toegevoegd aan dit bestemmingsplan.

Uit het onderzoek blijkt dat de totale oppervlakte van de spot met asbest in de grond circa 60 m2 is. De verontreinigde laag is circa 30 cm, wat neerkomt op circa 18 m3 verontreinigde grond met asbest.

Minerale olie

Uit het verkennende bodemonderzoek is gebleken dat nader onderzoek nodig is naar de omvang van de verontreiniging met minerale olie in de bovengrond. In juli 2018 is een herbemonstering uitgevoerd van grond ter plaatse van de betreffende deellocaties. In de grondmonsters zijn licht (>achtergrondwaarde) verhoogde gehalten minerale olie aangetroffen. De aangetroffen sterk verhoogde gehalten uit het verkennend bodemonderzoek zijn niet meer aangetroffen. Nader onderzoek kan achterwege blijven.

Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 7 Nader onderzoek minerale olie toegevoegd aan dit plan.

4.2.3 Conclusie en aanbevelingen

A Groote Wolweg 71

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in het grondwater een overschrijding van de streefwaarde uit de Wet bodembescherming is aangetoond voor barium. Deze overschrijding is beschouwd als een gevolg van (fluctuerende) van nature verhoogde achtergrondconcentraties, die vaker voorkomen in de regio.

De onderzoekshypothese, zijnde een onverdachte locatie, is hiermee derhalve bevestigd.

Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming van het terrein, concluderen wij dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de toekomstige bestemming van het terrein.

Toepassing van eventueel vrijkomende grond op het terrein zelf achten wij milieuhygiënisch verantwoord. Toepassing van eventueel vrijkomende grond elders kan eventueel plaats vinden binnen een gemeentelijk bodemkwaliteitskaart of met een aanvullend grondonderzoek conform het Besluit bodemkwaliteit. De gemeente waar de grond eventueel wordt toegepast is hierbij het bevoegd gezag.

B Kleine Woldweg 3

Verkennend bodemonderzoek

Voor deze locatie behoeft een nader onderzoek plaats te vinden aangezien het gehalte minerale olie in de bovengrond zich boven het gemiddelde bevindt. De aangetroffen sterk verhoogde gehalten uit het verkennend bodemonderzoek zijn bij het aanvullende onderzoek niet meer aangetroffen. Nader onderzoek kan achterwege blijven.

Hergebruik van eventueel bij graafwerkzaamheden vrijkomende grond op het eigen terrein is zondermeer toegestaan, uitgezonderd 2 locaties. Eventueel vrijkomende grond mag niet zondermeer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit Bodem Kwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.

Verkennend onderzoek asbest

Op één locatie dient nader onderzoek plaats te vinden, aangezien het gehalte asbest zich boven de norm bevindt.

Hergebruik van eventueel bij graafwerkzaamheden vrijkomende grond op het eigen terrein is zondermeer toegestaan, uitgezonderd de locatie waar nader onderzoek moet plaatsvinden. Eventueel vrijkomende grond mag niet zondermeer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit Bodem Kwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.

.Aanvullend asbestonderzoek

Voor de sanering van de aangetroffen grondverontreiniging zal een BUS-melding moeten worden opgesteld. De BUS-melding dient ter goedkeuring te worden beoordeeld door het bevoegd gezag, de provincie Gelderland. In april 2018 heeft de omgevingsdienst Regio Arnhem een brief aan Boluwa Eco Systems B.V. gezonden waaruit blijkt dat de sanering inmiddels heeft plaatsgevonden. Het aspect asbest is voor deze locatie geen belemmering meer. De brief is als Bijlage 8 Bus-melding toegevoegd aan dit bestemmingsplan. 

4.3 Ecologie

4.3.1 Algemeen

Wet natuurbescherming

De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen.

Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.

Natura 2000

De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000-is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn.

Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden.

Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.

Soortbescherming

De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk ‘soortbescherming’:

  • 1. Alle van nature in Nederland in het wild levende vogels op grond van de Vogelrichtlijn (art 3.1).
  • 2. Soorten beschermd op grond van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn (art. 3.5).
  • 3. Nationaal beschermde ‘andere soorten’ (art.3.10) als vermeld in Bijlage A van de Wet Natuurbescherming alsmede alle de vaatplanten van de soorten genoemd in bijlage B van de Wet Natuurbescherming.

De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.

Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een ‘Nee, tenzij’- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.

4.3.2 Onderzoek

Groote Woldweg 71 en Kleine Woldweg 3

In januari 2018 is door Eco Reest BV een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd ter plaatse van de Kleine Woldweg 3 en in maart 2018 ter plaatse van de Groote Woldweg 71 te Oosterwolde (Gelderland). De onderzoeken zijn respectievelijk als Bijlage 9 Natuurtoets Kleine Woldweg 3 en Bijlage 10 Natuurtoets Groote Woldweg 71 toegevoegd aan dit bestemmingsplan.

Doel van de quickscan Wet natuurbescherming is een beeld te krijgen van de aanwezige habitats en de voorkomende beschermde dier- en plantensoorten ter plaatse van beide percelen.

Soorten bescherming

Uit beide onderzoeken blijkt dat er geen jaarrond beschermde nesten als beschreven in de Wet natuurbescherming zijn aangetroffen. Daarnaast zijn er geen beschermde soorten of potentiële nest – of verblijfplaatsen voor beschermde soorten aangetroffen.

De te verwachten diersoorten zijn aangemerkt als vrijgestelde soorten of soorten die alleen onder de zorgplicht vallen waarvoor in het kader van bestendig beheer, bestendig gebruik, onderhoud aan infrastructuur of ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling geldt. Dit houdt in dat in het kader van de Wet natuurbescherming geen ontheffing noodzakelijk is voor het uitvoeren van de voorgenomen werkzaamheden. Daarnaast worden populaties van bovengenoemde soorten niet in gevaar gebracht. Het zal voornamelijk gaan om verstoring van individuen.

Op voorhand is het voorkomen van bodembroedende vogelsoorten op voorhand niet uit te sluiten. Alle in gebruik zijnde nesten zijn beschermd. Indien er geen ontwikkelingswerkzaamheden plaatsvinden binnen het broedseizoen (globaal 1 maart t/m 1 september), of wanneer de werkzaamheden starten voor het broedseizoen en doorlopen tot in het broedseizoen wordt er geen overtreding van de Wet natuurbescherming verwacht wat betreft nestlocaties voor vogels. Indien de werkzaamheden binnen het broedseizoen starten, moet voorafgaand hieraan de locatie worden vrijgegeven door een ervaren ecoloog. Indien bij de controle in gebruik zijnde nesten van vogels, of in aanbouw zijnde nesten worden aangetroffen moeten de werkzaamheden worden uitgesteld tot het nest niet meer in gebruik is.

De zorgplicht blijft te allen tijde gelden. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Deze zorg geldt voor alle individuen van in Nederland voorkomende soorten planten en dieren, ongeacht of deze soort beschermd is en ongeacht of ontheffing of vrijstelling is verleend.

Gebiedsbescherming

De onderzoekslocaties zijn gelegen ten oosten van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Veluwerandmeren. De afstand tussen de onderzoekslocatie en het Natura 2000-gebied bedraagt voor Groote Woldweg 71 circa 3 kilometer en circa 3,6 kilometer voor de Kleine Woldweg 3. Gelet op de afstand tot het gebied, de kernopgave van het gebied en de aard van de geplande ingrepen is er geen onderzoek in het kader van gebiedsbescherming binnen de Wet natuurbescherming uitgevoerd.

Daarnaast zijn beide locaties gelegen buiten het Natuurnetwerk Nederland. Gezien de afstand tussen de plangebieden en het NNN wordt een aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van NNN gebieden niet verwacht.

4.3.3 Conclusie

Uit de quickscan natuurtoets blijkt dat er vanuit dit aspect voor beide locaties geen belemmeringen aanwezig zijn.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Algemeen

Het beleid op het gebied van de externe veiligheid heeft als doel zowel individuele als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Daarbij kan het niet alleen gaan om ongevallen die te maken hebben met bedrijven die gevaarlijke stoffen opslaan (stationaire bron), maar ook om een ongeval veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen.

Inrichtingen

Het externe veiligheidsbeleid voor inrichtingen heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Op grond van deze benadering worden in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) grenzen gesteld aan de risico's, waarbij gelet wordt op de kwetsbaarheid van functies in de omgeving. De risico's worden daarbij in twee maten gemeten: een plaatsgebonden risico (voor individuen) en een groepsrisico (voor groepen mensen).

Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt voor nieuwe situaties een harde grenswaarde van 10-6. Voor bestaande situaties geldt een tijdelijke grenswaarde van 10-5 (tot 3 jaar na het vaststellen van een bestemmingsplan). Voor sommige bedrijven - bijvoorbeeld met koelinstallaties met ammoniak als koudemiddel - zijn in de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) vaste afstanden tot gevoelige functies vastgelegd. Ten aanzien van het groepsrisico zijn geen grenswaarden vastgesteld, maar gelden richtwaarden gekoppeld aan een verantwoordingsplicht.

In het bestemmingsplan dient bij de bestemmingskeuzen rekening te worden gehouden met de grenswaarden, richtwaarden en afstanden uit het Bevi. Concreet betekent dit dat nieuwvestiging van risicovolle inrichtingen wordt uitgesloten. Voor de bestaande risicovolle inrichtingen geldt dat deze planologisch worden vastgelegd in hun huidige omvang.

In het onderhavige bestemmingsplan is ten aanzien van externe veiligheid het uitgangspunt, dat wordt voldaan aan de eisen die voortvloeien uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), dat op 27 oktober 2004 in werking is getreden. Dit besluit heeft grote gevolgen voor de ruimtelijke ordening. Bij het plannen van risicogevoelige objecten in de omgeving van een risicovolle inrichting moet nu op bindende wijze rekening worden gehouden met de mogelijke invloed van die inrichting.

4.4.2 Onderzoek

Buisleidingen

In of in de directe nabijheid van de plangebieden zijn geen buisleidingen gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is door het ministerie van Verkeer en Waterstaat vastgelegd in de 'Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen'. Hierover is vervolgens een 'Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' verschenen waarin dit beleid verder is uitgewerkt en verduidelijkt.

Sinds 1 april 2015 zijn het "Besluit externe veiligheid transportroutes" en de "Regeling Basisnet" in werking getreden.

Door het "Besluit externe veiligheid transportroutes" wordt het verplicht transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd vast te leggen in het bestemmingsplan.

Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) aan de gemeenten duidelijkheid te bieden over de maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Die maximaal toelaatbare risico's worden met de bijbehorende risicozones voor alle relevante spoor-, weg- en vaarwegtrajecten in tabellen vastgelegd. Het Basisnet bestaat uit drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Doelen van het Basisnet zijn:

  • Gevaarlijke stoffen kunnen vervoeren tussen de belangrijkste industriële plaatsen in Nederland en het buitenland, ook in de toekomst.
  • Risico's voor omwonenden langs de routes binnen wettelijke grenzen houden.
  • Duidelijkheid verschaffen aan gemeenten over waar wel/niet gebouwd mag worden.

Er liggen geen wegen, waterwegen of spoorlijnen in de buurt van de plangebieden waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het is voor het voorliggende plan dan ook niet nodig om een nadere regeling met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen op te nemen.

Risicokaart Gelderland

Hierna volgt een uitsnede van de risicokaart met daarin weergegeven de plangebieden: A Groote Woldweg 71 en B Kleine Woldweg 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG161-VG01_0019.jpg"

Uitsnede risicokaart

Risicobronnen.

Nabij de plangebieden bevinden zich geen risicovolle inrichtingen. Alleen voor bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geldt de verantwoordingsplicht wanneer binnen het invloedsgebied een ruimtelijk besluit genomen wordt. Er is geen sprake van ligging binnen het invloedsgebied van bedrijven welke vallen onder Bevi.

Door de realisatie van de woningen, zal het groepsrisico niet toenemen.

Uit de notitie 'VGR voor standaard externe veiligheidssituaties' blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit buiten de 200 meter zone van een transportroute ligt en het besluit geen objecten toestaat voor verminderd zelfredzame personen, er sprake is van een standaard externe veiligheidssituatie. Voor deze situaties wordt de onderstaande verantwoording van het groepsrisico gehanteerd.

Maatgevende scenario's

De maatgevende scenario's voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij de plangebieden binnen het invloedsgebied van brandbare gassen en toxische vloeistoffen/gassen liggen is een wolkbrandexplosie en een toxische wolk. Onderstaand is vanuit deze scenario's ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen

Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in de plangebieden worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Bij een wolkbrandexplosie scenario is het advies om te vluchten van de risicobron af.

Conclusie

In feite is er nagenoeg geen sprake van veranderde omstandigheden, waarbij er meer personen in het plangebied kunnen verblijven, er wordt een aantal woningen gerealiseerd in het buitengebied. Er zijn bij een eventuele calamiteit meerdere vluchtroutes aanwezig.

Op basis van de hierboven genoemde overwegingen wordt geconcludeerd dat er voldoende mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en de zelfredzaamheid. Dit betekent dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de realisatie van de woning.

4.4.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid is voor beide locaties geen belemmering.

4.5 Geluid

4.5.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect "geluid". In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt niet indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.

Aangezien er één woning (geluidgevoelige object) in het plangebied wordt gerealiseerd, dient er akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:

  • de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied;
  • het aantal rijstroken.

In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 200 meter;
  • wegen met drie of meer rijstroken: 350 meter.

In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 250 meter;
  • wegen met drie of vier rijstroken: 400 meter;
  • wegen met vijf of meer rijstroken: 600 meter.

De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:

  • wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur.

4.5.2 Onderzoek

A Groote Woldweg 71

De locatie Grote Woldweg 71 is gelegen binnen de geluidzone van de Driemerkenweg. De Driemerkenweg is een weg met een zeer lage verkeersintensiteit. Hierdoor wordt geen relevante geluidbijdrage verwacht ter plaatse van het plan en is een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk.

B Kleine Woldweg 3

In juni 2018 is door Windmill Milieu en Management een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd voor de planontwikkeling aan de Kleine Woldweg 3 te Oosterwolde (gemeente Oldebroek). Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 11 Akoestisch onderzoek Kleine Woldweg 3 toegevoegd aan dit bestemmingsplan. In het kader van deze procedure is conform het gestelde in de Wet geluidhinder (Wet geluidhinder) een onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting ten gevolge van de zoneringsplichtige wegen waarvan de zone het plangebied overlapt. De planlocatie is gelegen binnen de wettelijk vastgestelde zone van de Kleine Woldweg, Zwarteweg en Duinkerkerweg. De geluidbelastingen zijn getoetst aan het stelsel van voorkeurswaarden en maximale ontheffingswaarden uit de Wet geluidhinder.

Ten gevolge van het wegverkeer op de Zwarteweg en de Duinkerkerweg wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder niet overschreden. De Wet geluidhinder legt verder geen belemmeringen op voor de realisatie van de woningen vanwege de Zwarteweg en de Duinkerkerweg.

Vanwege de zoneplichtige Kleine Woldweg wordt de voorkeursgrenswaarde niet gerespecteerd ter plaatse van de bouwgrens (7 meter ten opzichte van de perceelgrens). Aan de maximale ontheffingswaarde van 53 dB uit de Wet geluidhinder wordt echter voldaan. Indien de woningen binnen de 48 dB-contour worden gerealiseerd zijn geen aanvullende maatregelen noodzakelijk. De Wet geluidhinder legt dan verder geen belemmeringen op voor de realisatie van de woningen vanwege het wegverkeerslawaai.

Ter plaatse van de nieuwe woningen/bouwgrens bedraagt de gecumuleerde geluidbelasting ten hoogste 58 dB, exclusief aftrek ex art. 110g Wet geluidhinder. Dit komt overeen met een kwalificatie “zeer matig”. Conform paragraaf 4.3 van het gemeentelijke beleid kunnen, onder voorwaarden, hogere grenswaarden worden aangevraagd.

Maatregelen om de geluidbelastingen terug te brengen tot waarden die lager zijn dan de voorkeursgrenswaarde zijn onderzocht en stuiten op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke dan wel financiële aard. Bij de gemeente Oldebroek kan een hogere waarde voor de woningen worden aangevraagd. Indien een hogere grenswaarde wordt aangevraagd, dient te worden voldaan aan de voorwaarden uit het gemeentelijk beleid. De volgende voorwaarden zijn van toepassing:

  • elke woning beschikt over tenminste één geluidluwe zijde. De achtergevel (westgevel) heeft geen direct zicht op de weg. Daardoor zal de geluidbelasting op de achtergevel niet meer dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB bedragen. Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de achtergevel sprake is van een geluidluwe gevel;
  • de woning beschikt over een geluidluwe buitenruimte. Hiermee dient rekening te worden gehouden bij de uitwerking van het ontwerp.

Middels een aanvullend onderzoek naar de geluidwering van de gevel dient te worden aangetoond dat de gevelgeluidwering (GA,k) voldoet aan de eisen uit het Bouwbesluit. Na het verlenen van een hogere waarde voor de van toepassing zijnde woningen vormt het aspect geluid vanwege omliggende wegen geen belemmering voor de realisatie van het plan.

4.5.3 Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat voor de locatie Grote Woldweg 71 het aspect geluid geen belemmering oplevert en dat voor de locatie Kleine Woldweg 3 de woning 7 meter achter de perceelgrens moet worden gerealiseerd en de hogere grenswaarde procedure gevolgd moet worden.

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Algemeen

Op 15 november 2007 is de zogeheten 'Wet luchtkwaliteit' in werking getreden. Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging van de 'Wet milieubeheer' op het gebied van luchtkwaliteitseisen bedoeld. De 'Wet luchtkwaliteit' vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005'.

De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het 'Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)'. De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'Niet in betekenende mate (NIBM)' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor een ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate bijdragen' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Het betreft de volgende categorieën:

  • kantoorlocaties groter dan 33.333 m² bruto vloeroppervlak bij één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties groter dan 66.667 m² bruto vloeroppervlak met twee ontsluitingswegen;
  • woningbouwlocaties met meer dan 500 woningen met één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met meer dan 1000 woningen met twee ontsluitingswegen;
  • voor projecten die combinaties hiervan vormen geldt een speciale formule, zie bijlage 3b van de Regeling NIBM;
  • projecten die gebruik maken van dezelfde ontsluitingsstructuur dienen bij elkaar te worden opgeteld.

4.6.2 Conclusie

Ten behoeve van het onderhavige bestemmingsplan is het uitvoeren van berekeningen niet nodig, omdat het plan 'in niet betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging ter plaatse (conform besluit NIBM). De luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan.

4.7 Milieuzonering

4.7.1 Algemeen

Om bedrijfsvestigingen te kunnen toetsen op milieuhygiënische aspecten wordt het instrument milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds hindergevoelige functies, zoals woningen.

Algemeen wordt hiervoor de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten gebruikt. Hierin zijn aan bedrijven milieucategorieën toegekend. Per bedrijf is aangegeven wat de gewenste afstand is tot een rustige woonwijk. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. De feitelijke emissies (geluid, geur, stof et cetera) van een bedrijf kunnen aanleiding zijn om een andere afstand aan te houden.

4.7.2 Onderzoek

A Groote Woldweg 71

De dichtstbijzijnde boerderij is Groote Woldweg 69. In het kader van de Wet geurhinder en veehouderij dient de afstand minimaal 50 meter te bedragen. De boerderij bevindt zich op meer dan 150 meter waardoor ruimschoots voldaan aan de minimale afstand van 50 meter.

B Kleine Wolweg 3

De dichtstbijzijnde boerderij is Kleine Woldweg 4. Voor de Melkveestal op dit perceel bedraagt de minimale afstand 50 meter. Het voorhuis van de T-boerderij stond al op voldoende afstand en de nieuwe woning wordt naar achteren geplaatst op minimaal 7 meter uit de perceelgrens.

4.7.3 Conclusie

Voor geen van beide locaties is dit aspect een belemmering.

4.8 Water

4.8.1 Algemeen

De waterhuishouding in de plangebieden zal veranderen. Er wordt een aantal gebouwen geamoveerd waardoor het verharde oppervlak zal afnemen.

Om in een zo vroeg mogelijk stadium inzicht te krijgen in het meest gewenste waterbeheer en de daarmee gepaard gaande inrichtingsmaatregelen is de zogenoemde watertoets uitgevoerd. Verplicht onderdeel daarvan is de "waterparagraaf".

4.8.2 Beleid

Tot 1 november 2003 had de watertoets uitsluitend een bestuurlijke status, gebaseerd op de afspraken gemaakt in de startovereenkomst 'Waterbeheer in de 21e eeuw'. Met ingang van 1 november 2003 is de watertoets ook wettelijk verplicht bij gemeentelijke, provinciale en regionale structuurvisies, bij bestemmingsplannen en bij afwijkingen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

De watertoets omvat het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in de vermelde ruimtelijke plannen en besluiten.

Afvalwaterketenplan 2015-2019 (AWP)

Het Afvalwaterketenplan 2015-2019 (AWP) is één integraal plan voor de gemeenten Hattem, Heerde, Oldebroek en het waterschap Vallei en Veluwe (de kring H2OW). Het AWP is een integraal beleidsplan voor riolering en zuivering in de kring H2OW. Hiermee wordt beoogd het beleid op de zorgplichten in het gebied op elkaar af te stemmen met als neveneffect winst op het gebied van kwetsbaarheid, kwaliteit en minder meerkosten.

In het AWP zijn beleidskaders opgenomen die zich richten op verschillende thema's. Beleidskaders zijn opgenomen voor een doelmatig rioolbeheer en omgang met regenwater, afvalwater en grondwater. De beleidskaders zijn verder uitgewerkt in verschillende beleidsscenario's. In de scenario zijn kenmerken beschreven voor afvalwater, hemelwater, grondwater en RWZI. De beleidskaders en kenmerken geven specifieke aanwijzingen voor onder meer de nieuwbouw van woningen.

Bij nieuwbouw is het uitgangspunt dat het hemelwater op eigen terrein verwerkt wordt. Indien hier geen mogelijkheid tot is mag overtollig hemelwater worden afgevoerd naar de openbare ruimte. Ook is de aanleg van duurzame watersystemen gewenst. Dergelijke systemen dienen ervoor te zorgen dat vuil en schoon water gescheiden blijft.

4.8.3 Riolering en afvoer hemelwater

Met betrekking tot het plangebied geldt dat het hemelwater zal worden gescheiden van het vuile afvalwater.

Het afvalwater wordt afgevoerd middels het bestaande drukrioleringssysteem. Het hemelwater, afkomstig van het bebouwde oppervlak, wordt zoveel mogelijk op het eigen terrein in de bodem geïnfiltreerd.

Berekening infiltratiecapaciteit hwa per woning

Dakoppervlak 74 m2

Verhard terrein 130 m2

Totaal te bergen hwa is 204 m2.

Berging hwa 204 x 36 l/m2 = 7344 liter (7,43 m3). Volgens bergingseis T=10 bui (36 mm).

Benodigd aantal infiltratiekratten Dyka Rainbox á 285 liter = 26 stuks

4.8.4 Grondwaterbeschermingsgebied

De nieuwe ontwikkelingen in het onderhavige plangebied hebben geen grootschalige veranderingen voor het watersysteem tot gevolg. Wel gelden de uitgangspunten ten aanzien van de riolering en de afvoer van hemelwater. De waterparagraaf wordt voor goedkeuring naar het Waterschap Veluwe gezonden.

4.8.5 Algemene aandachtspunten

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Wij vragen de initiatiefnemer de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van ons waterschap toe te passen. Deze beslisboom is te vinden op onze website, -link-.

4.8.6 Onderzoek

Voor deze plannen is in 2018 de digitale watertoets uitgevoerd.

De watertoets en de samenvatting voor de locatie Groote Woldweg 71 zijn als Bijlage 12 Watertoets Groote Woldweg 71 en Samenvatting watertoets Groote Woldweg 71 en voor de locatie Kleine Woldweg 3 als Bijlage 14 Watertoets Kleine Woldweg 3 en Bijlage 15 Samenvatting watertoets Kleine Woldweg 3 toegevoegd aan dit plan.

Beoordeling

A Groote Woldweg 71

Binnen dit plangebied worden geen essentiële waterbelangen geraakt. Het waterschap heeft daarom een positief wateradvies gegeven.

B Kleine Woldweg 3

Binnen dit plangebied worden geen essentiële waterbelangen geraakt. Het waterschap heeft daarom een positief wateradvies gegeven.

4.8.7 Conclusie

Het aspect water is geen belemmering voor de locatie Groote Woldweg 71 en Kleine Woldweg 3.

4.9 M.e.r.-beoordeling

4.9.1 Algemeen

Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:

  • 1. Uit toetsing aan de hand van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) blijkt dat het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planMER-plichtig, besluitm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor (bestemmings)plannen dient te worden getoetst aan de activiteiten en drempelwaarden van onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r.. In het geval de activiteit genoemd wordt in onderdeel D, maar die onder de drempelwaarden vallen, dan is een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' nodig. Bij de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kernmerk potentieel effect). Zijn belangrijke nadelige milieugevolgen uitgesloten, dan is niet alsnog een (plan)m.e.r. (-beoordeling) op grond van het Besluit m.e.r. noodzakelijk.
  • 2. In het geval van een (bestemmings)plan: indien een 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is vanwege de in het plan opgenomen activiteiten. Een passende beoordeling is verplicht indien significante negatieve effecten op Natura 2000 gebieden niet zijn uit te sluiten;
  • 3. Wanneer Provinciale Staten in haar provinciale milieuverordening activiteiten hebben aangewezen, aanvullend op de activiteiten in het Besluit m.e.r., die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

4.9.2 Onderzoek

Het bestemmingsplan biedt een juridische-planologische regeling voor het omzetten van een agrarische bestemming in een woonbestemming en een splitsing van een woning in twee kleine woningen. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt (wonen) valt onder categorie "D 11.2 uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen". De drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden of zijn niet van toepassing (oppervlakte van 200 hectare. of meer, 2000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer). Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling zal blijken of niet alsnog een m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. moet worden doorlopen. In de volgende paragraaf wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' behandeld.

De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied (Veluwe) bedraagt ruim 400 meter. Gelet op de soort activiteit (wonen) en de afstand tot aan het Natura 2000 gebied, is geoordeeld dat is uit te sluiten dat er significante negatieve effecten optreden op het Natura 2000 gebied. Dit betekent dat er geen 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een planMER-plicht.

De Provinciale Staten van Gelderland hebben momenteel geen activiteiten aangewezen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Derhalve is er via dit spoor ook geen sprake van een planMER-plicht voor dit bestemmingsplan.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Zoals is aangegeven, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Dit is het geval bij dit bestemmingsplan. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kernmerk potentieel effect).

Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.

4.9.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan maakt geen activiteiten mogelijk die grote nadelige gevolgen hebben voor het milieu. Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is dan ook niet verplicht. Er is daarom geen MER opgesteld.

4.10 Parkeren en verkeer

4.10.1 Parkeren

Op 2 oktober 2014 heeft de gemeente de Parkeernota Oldebroek vastgesteld. Voor parkeren in het buitengebied geldt dat het op eigen terrein moet worden gerealiseerd dan wel dat alternatieven zijn geregeld. Parkeren op de openbare weg ('in de berm') is niet wenselijk.

In de nota zijn parkeernormen per functie opgenomen. Deze zijn afgeleid uit kencijfers van de CROW richtlijnen (ASVV 2012, landelijke norm). Voor beide locaties geldt een parkeernorm van 2,5 parkeerplaats per woning. Op beide locaties zijn ruim voldoende parkeerplaats mogelijkheden aanwezig.

Op de definitieve situatie tekening zal voor beide locaties worden aangegeven waar de parkeerplaatsen worden aangelegd.

4.10.2 Verkeersafwikkeling

De toevoeging van de woningen zal nagenoeg geen effect hebben op de verkeersafwikkeling.

Hoofdstuk 5 Plansystematiek

5.1 Toelichting op de plansystematiek

Als opzet voor de planologische regeling voor deze locaties, is gekozen voor een verbeelding met flexibele bestemmings- en bouwregels, waarin het door de gemeente vastgestelde beleid wordt omschreven.

5.1.1 Indeling regels per bestemming

De regels zijn als volgt ingedeeld:

  • 1. Bestemmingsomschrijving

Hierin staat voor welke functie(s) de gronden mogen worden gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van de functies is.

  • 2. Bouwregels

Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.

  • 3. Nadere eisen

Hierbij is bepaald dat het college nadere eisen kan stellen aan de afmetingen en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:

ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden binnen andere bestemmingen, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed;

  • b. de milieusituatie:

ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de milieu-aspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking;

  • c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld:

ten aanzien van de situering en de vormgeving van bouwwerken, dient gestreefd te worden naar de instandhouding of het tot stand brengen van een in stedenbouwkundig opzicht, harmonieus straat- en bebouwingsbeeld;

  • d. de sociale veiligheid:

uit het oogpunt van sociale veiligheid is het beleid om de oriëntatie van de (verblijfsgebieden van) gebouwen zoveel mogelijk op de openbare ruimte (straatzijde) te richten en het aanleggen van zichtbelemmerende groenvoorzieningen tegen te gaan;

  • e. de verkeersveiligheid:

ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de instandhouding of het tot stand brengen van een verkeersveilige situatie;

  • f. de woonsituatie:

ten aanzien van de woonsituatie dient rekening te worden gehouden met het in stand houden en/of het garanderen van een goede woonsituatie zoals de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte en het uitzicht.

  • 4. Afwijken van de bouwregels

In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen die thans nog niet voorzien zijn, waaruit blijkt dat de bouwregels niet toereikend zijn. Daarom kan het college voor ondergeschikte aspecten binnen een bestemming bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels. Van geval tot geval zal een afweging moeten worden gemaakt. Het afwijken van de basisregels is bedoeld voor uitzonderingssituaties waarbij bepaalde criteria zijn opgenomen. In eerste instantie zal echter gestreefd worden naar het laten voldoen van de plannen aan de basisregeling. Bij toepassing van de bevoegdheid om af te wijken van het plan, gelden specifieke procedureregels die zijn opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

  • 5. Specifieke gebruiksregels

In principe moeten de gronden en de gebouwen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming. Waar nodig zijn voor de duidelijkheid en ten behoeve van het aangeven van de reikwijdte van de bestemming gebruiksvormen vermeld, die in ieder geval als strijdig met de bestemming moeten worden aangemerkt.

  • 6. Afwijken van de gebruiksregels

Omdat van een aantal gebruiksvormen niet op voorhand gezegd kan worden of ze aanvaardbaar zijn of niet, is het college bevoegd om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de specifieke gebruiksregels. Deze omgevingsvergunning wordt verleend na een zorgvuldige afweging van functies en waarden binnen de bestemming.

  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Een omgevingsvergunning kan worden verleend voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, die anders zijn dan bouwen. Hiermee kan de gemeente ook ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen tegenhouden, zoals het ophogen van gronden, het dempen van sloten, het scheuren van grasland en het aanleggen van rioleringen.

5.1.2 Bestemmingen

Wonen (artikel 3)

De voormalige agrarische woning- en de nieuw te realiseren woningen worden voorzien van de bestemming 'Wonen '.

Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1 en 2' (artikel 4 en 5)

De gronden met deze dubbelbestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de te verwachten archeologische waarden.

5.1.3 Overige regelingen

In dit bestemmingsplan worden de gronden in het plangebied voor verschillende doeleinden bestemd. Daarbij worden regels gegeven voor het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken en gebouwen, voor zover dat in het belang van een goede ruimtelijke ordening nodig is.

Het college kan binnen de grenzen die in het plan zijn aangegeven, bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels en/of van de specifieke gebruiksregels.

Een bestemmingsplan bevat niet alle regels die het bouwen op en het gebruik van de grond regelen. Zo zijn er bijvoorbeeld nog andere gemeentelijke verordeningen, de milieuwetten en de waterschapskeur, waarin eisen en beperkingen kunnen voorkomen, waarover het bestemmingsplan zich niet uitspreekt. Bij een procedure waarbij vergunningen (bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor het bouwen) worden verleend, kunnen die andere regels beperkingen opleggen op andere gronden dan planologische.

5.1.4 Overgangsrecht

Het overgangsrecht geldt voor bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming komt met de gegeven bestemming.

In beginsel mogen de bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Meestal is dat een eenmalige handeling aan het bouwwerk. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.

5.2 Handhaving

Handhaving neemt tegenwoordig een steeds belangrijker plaats in en staat ook in de gemeente Oldebroek hoog op de bestuurlijke en politieke agenda. Het grote belang dat de gemeente hecht aan handhaving heeft in 2009 geleid tot vaststelling van de beleidsnota 'Integrale handhaving gemeente Oldebroek 2009'.

In deze beleidsnota worden de redenen genoemd waarom de gemeente handhaving belangrijk vindt. De bescherming van de kwaliteit en de veiligheid van de leefomgeving, de bescherming van rechten van derden en het voorkomen van rechtsongelijkheid zijn hier voorbeelden van. Daarnaast is het handhaven van gestelde regels in de gemeentelijke visie onmiskenbaar verbonden aan het stellen van de regels zelf. Regels worden immers gesteld omdat de gemeente het belangrijk vindt dat bepaalde doelstellingen en kwaliteiten gehaald of beschermd worden en dan is het logisch dat er ook op toegezien wordt dat de gestelde regels ook daadwerkelijk nageleefd worden.

Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt ook dat de gemeente zijn handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waarvan alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

Op grond van de beleidsnota is binnen het totale gemeentelijk handhavingstakenpakket, naleving van de bestemmingsplannen een van de prioriteiten. Voor de uitvoering hiervan worden dan ook jaarlijks, in de begroting en in het uitvoeringsprogramma, middelen gereserveerd.

Handhaving is voor de gemeente meer dan alleen met bestuurlijke sancties optreden tegen overtredingen. De gemeente hecht grote waarde aan het voorkomen van overtredingen, de zogenaamde preventieve handhaving. Deze vorm van handhaving bestaat uit communicatie en voorlichting naar burgers en bedrijven, advisering, stimulering, toezicht en zichtbaar optreden. Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente stringent en in een zo vroeg mogelijk stadium op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beëindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar beschikking staande handhavingsinstrumenten. Dit heeft tot gevolg dat als er sprake is van een situatie' die in strijd is met dit bestemmingsplan, hiertegen handhavend opgetreden zal worden. Van handhaving zal alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten.

In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht die op 1 november 2010 in werking is getreden, is een artikel opgenomen waarin staat vermeld dat het verboden is om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Een overtreding van dit verbod is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook bij overtredingen die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid van het plan

Op basis van de voorgaande hoofdstukken kan worden geconcludeerd dat de beoogde functiewijziging, gelet op het planologisch beleid, de omgevingssituatie ter plaatse uitvoerbaar kan worden geacht. Geconcludeerd kan worden dat voor de gewenste ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt worden gerealiseerd in opdracht van de initiatiefnemer. Alle uit dit plan voortvloeiende kosten zullen door de initiatiefnemer worden bekostigd en drukken niet op de gemeentelijke begroting. De kosten voor het volgen van de procedure zullen via de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemer worden doorberekend. Het kostenverhaal van de gemeente en mogelijke planschade zullen deel uitmaken van de anterieure overeenkomst en de planschadeovereenkomst, die met de initiatiefnemer worden vastgelegd. Hierdoor is het kostenverhaal voor de gemeente voldoende geborgd, zodat afgezien kan worden van het opstellen van een exploitatieplan. De gemeenteraad moet bij het vaststellen van het bestemmingsplan het besluit nemen om geen exploitatieplan vast te stellen (artikel 6.12, tweede lid, Wro). De economische uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan is hiermee aangetoond.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Met betrekking tot de inspraak bevat de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geen procedureregels en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Het betreft een ontwikkeling op enkele percelen, die passend zijn binnen het provinciaal en gemeentelijk beleid. Het onderhavig plangebied is gering van omvang en de ruimtelijke consequenties zijn beperkt. Tevens raakt het plan geen (beleids)belangen van ketenpartners, zoals de provincie of het waterschap. Daarom is geen gelegenheid tot inspraak overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening geboden.

Besloten is om het bestemmingsplan als ontwerp ter inzage te leggen, uiteraard wel met behoud van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen.

Ook wordt het plan voorgelegd aan de overlegpartners in het kader van art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Deze worden t.z.t. toegevoegd aan dit plan.

Van de te doorlopen procedure en daaraan verbonden ter inzage termijn is openbare kennisgeving gedaan volgens de wettelijk voorgeschreven kennisbronnen.

Hoofdstuk 7 Overleg

7.1 Inspraak

Gezien de geringe omvang van het onderhavige plan is van het maken van een voorontwerp afgezien en is besloten om het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen, uiteraard wel met behoud van de mogelijkheid tot het eventueel indienen van zienswijzen. Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd.

7.2 Overleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Gelderland

In kader van vooroverleg heeft de gemeente het plan toegezonden aan de provincie. De provincie heeft op 18 oktober 2018 schriftelijk gereageerd op het plan. De provincie heeft aangegeven geen opmerkingen en/of aanvullingen op het plan te hebben. Afgesproken is dat na de verdere uitwerking het ontwerpbestemmingsplan aan de provincie zal worden aangeboden.

Waterschap Vallei en Veluwe

Voor beide locaties is door het waterschap een positief wateradvies afgegeven.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied, Groote Woldweg 71 en Kleine Woldweg 3' heeft vanaf 17 april 2019 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar te maken (artikel 3.8 Wro). Er zijn geen zienswijzen naar voren gebracht.

Op 11 juli 2019 is het bestemmingsplan ongewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad van Oldebroek.