Plan: | Buitengebied, Hogenbrinkweg 7 en 7B |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0269.BG167-ON01 |
behorende bij het bestemmingsplan Buitengebied, Hogenbrinkweg 7 en 7B
Bij brief van 21 juli 2017 heeft initiatiefnemer verzocht om medewerking te verlenen aan het wijzigen van de bestemming 'Agrarisch-6' van het perceel Hogenbrinkweg 7/7B te Oldebroek naar de bestemming 'Wonen'. Tevens heeft initiatiefnemer verzocht om feitelijke woonsituatie, te weten dubbele bewoning van de woonboerderij, planologisch vast te leggen. Dubbele bewoning van de woonboerderij is op grond van een in 1947 verleende bouwvergunning toegestaan en heeft historisch gezien ook altijd plaatsgevonden, maar is planologisch niet geregeld.
Initiatiefnemer wil de agrarische activiteiten beëindigen, de woonboerderij en enkele agrarische opstallen slopen, alsmede het verwijderen van de kuilplaten. Hiervoor in de plaats wil hij een nieuwe dubbele woning (twee-onder-één-kap) bouwen (hierna: het plan).
Het plan is in strijd met het vigerend bestemmingsplan Buitengebied 2007. Dit houdt in dat een herziening van het bestemmingsplan nodig is.
Bij brief van 21 maart 2018 is aan initiatiefnemer van het plan kenbaar gemaakt dat onder voorwaarden aan het verzoek medewerking kan worden verleend op basis van het gemeentelijk beleid dat is vastgelegd in de beleidsnota 'Woningsplitsing in de gemeente Oldebroek'. Één van de voorwaarden is dat wordt aangetoond dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting en is de juridisch-planologische regeling die het realiseren van het plan mogelijk maakt.
Het perceel Hogenbrinkweg 7/7B te Oldebroek (hierna: het plangebied), kadastraal bekend als gemeente Oldebroek, sectie AG, nummer 732 (gedeeltelijk), is gelegen in het buitengebied tussen de woonkernen Oldebroek en Wezep.
Het plangebied is omgeven door percelen met een woonfunctie, een agrarische functie en een bedrijfsfunctie. De afbeeldingen 1 en 2 geven inzicht in de ligging en begrenzing van het plangebied.
Afbeelding 1. Ligging plangebied (bron: www.kadaster.nl)
Afbeelding 2. Begrenzing plangebied (bron: www.gelderland.nl)
De toelichting bestaat uit acht hoofdstukken. Naast deze inleiding komt in hoofdstuk 2 de beschrijving van de bestaande situatie aan bod. In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van de relevante beleidskaders. Hoofdstuk 4 bevat een uiteenzetting van de omgevings- en milieuaspecten onder de noemer randvoorwaarden. Hoofdstuk 5 is gewijd aan de planbeschrijving. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt behandeld in hoofdstuk 7. In hoofdstuk 8 worden overleg en zienswijzen behandeld.
Ook is een aantal bijlagen toegevoegd. Dit betreffen met name rapportages over gedane onderzoeken.
Het plangebied betreft een bebouwd perceel met hoofdzakelijk agrarische bedrijfsbebouwing ten behoeve van een klein agrarisch bedrijf. Afbeelding 3 geeft hiervan een impressie.
Afbeelding 3. Agrarische bedrijfsbebouwing (bron: Street View)
Het achterste deel van de woonboerderij en een schuur naast de woning worden gebruikt voor het houden van dieren. De overige gebouwen staan ten dienste aan het agrarisch bedrijf.
Links van het plangebied staat een burgerwoning en een makelaarskantoor met bedrijfswoning. Rechts staat eveneens een burgerwoning. Aan de voor- en achterzijde van het plangebied liggen landbouwgronden.
Ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de Hogenbrinkweg. Deze weg komt in noordelijke richting uit op de Zuiderzeestraatweg, de belangrijke verbindingsweg tussen Oldebroek en Wezep.
Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan Buitengebied 2007 en het bestemmingsplan Buitengebied 2007, Administratieve correcties 2011. Laatstgenoemd bestemmingsplan voorziet in de administratieve correctie van een aantal onjuistheden en het herstel van een onvolkomenheid in het bestemmingsplan Buitengebied 2007.
Op grond van het bestemmingsplan Buitengebied 2007 geldt voor het plangebied de bestemming 'Agrarisch - 6'. Deze bestemming staat in het plangebied een niet-volwaardig agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering toe, alsmede één bedrijfswoning. Het plan is hiermee in strijd. Daarnaast geldt de bestemming 'Waarde – Archeologie 2'. Dit houdt in dat het plangebied mede bestemd is voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de te verwachten archeologische waarden.
Afbeelding 4 betreft een uitsnede van de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan Buitengebied 2007. Op deze uitsnede is het bouwvlak in rood aangegeven.
Afbeelding 4. Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Aan het plan van initiatiefnemer ligt de slechte staat van de woonboerderij ten grondslag.
Ten behoeve van het realiseren van het plan worden vier agrarische gebouwen gesloopt. Verder worden de kuilplaten en de mestplaat verwijderd. Hiervoor in de plaats wordt een gebouw met twee wooneenheden gerealiseerd ter plaatse van de woonboerderij. Twee gebouwen blijven behouden als bijgebouwen bij het nieuwe woongebouw. Afbeelding 5 geeft een impressie van de toekomstige situatie.
Afbeelding 5. Impressie toekomstige situatie (bron: Gelders Genootschap)
Het woongebouw komt in de lengterichting in het plangebied. Voor impressies van mogelijke toekomstige bebouwing wordt verwezen naar de referentiebeelden in het erfadvies (versie 30-08-2018) opgesteld door het Gelders Genootschap. Het erfadvies is opgenomen als bijlage 1 van deze toelichting. In dit advies worden tevens de uitgangspunten en randvoorwaarden beschreven voor het toekomstige erf.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: SVIR) van kracht geworden. De SVIR actualiseert het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid als gevolg van nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen. De SVIR geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op Rijksniveau en heeft de Nota Ruimte vervangen.
In de SVIR kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Voor het plangebied is het volgende nationale belang uit de SVIR van toepassing: 'Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten': Bij het voorliggende bestemmingsplan zijn alle belangen zorgvuldig afgewogen. Een ieder heeft de mogelijkheid om in het kader van de bestemmingsplanprocedure op deze afweging te reageren.
In (het per 1 juli 2017 gewijzigde) artikel 3.6.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen. Deze ladder stelt eisen aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. Om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren, moet de benutting van ruimte in ruimtelijke besluiten worden gemotiveerd.
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens jurisprudentie dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' betekent voor de beoogde functieverandering geen belemmering, omdat het aantal woningen ten opzichte van de feitelijke, overgangsrechtelijke situatie niet toeneemt.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: het Barro), beter bekend als de AmvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op de doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.
In het Barro worden onder andere regels gesteld omtrent de planologische bescherming van het natuurnetwerk Nederland bij provinciale verordening. Het plangebied is niet in een natuurnetwerk gelegen.
Ook worden in het Barro regels gesteld omtrent de bescherming van militaire terreinen en onveilige gebieden hier buiten door het opnemen van een gebiedsaanduiding. Gelet op de ligging van het plangebied ten opzichte van het Artillerie Schietkamp en het bijbehorende onveilige gebied is het opnemen van een dergelijke aanduiding niet nodig
Het Rijksbeleid is niet van betekenis voor het plan. Concrete nationale ruimtelijke belangen spelen in het plangebied niet.
Het ruimtelijk beleid van de provincie Gelderland is vastgelegd in de Omgevingsvisie en de uitwerking hiervan in de Omgevingsverordening.
De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
1. een duurzame economische structuur, en
2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.
Het plan wordt niet als zodanig beschreven in de Omgevingsvisie. Dit laat onverlet dat gekeken moet worden naar de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het plangebied en de gevolgen hiervoor vanwege het plan.
Nationaal landschap
Het plangebied is gelegen in het Nationaal landschap de Veluwe. Het ruimtelijk beleid is er op gericht om de kernkwaliteiten van dit landschap en dit gebied te behouden en waar mogelijk verder te ontwikkelen. Behoud wordt bereikt middels een regel in de Omgevingsverordening die bepaalt dat alleen activiteiten zijn toegestaan die de kernkwaliteiten behouden of versterken.
De belangrijkste kernkwaliteiten van het Nationaal landschap de Veluwe zijn het grote, aaneengesloten bosgebied en actieve stuifzanden en het open en gesloten landschap. Voor het plangebied geldt de gradiënt van Veluwe naar Randmeer: van besloten boslandschap via kleinschalig met houtsingels naar zeer open weidegebied ten noorden van Oosterwolde, de abrupte overgang van stuifzand en stuifzandbebossing naar veen- en broekontginningen en de karakteristieke veenontginningen ten noorden en zuiden van de Zuiderzeestraatweg met strokenverkaveling.
Met het plan neemt per saldo bebouwing in het plangebied af. Om die reden zal het plan niet van invloed zijn op genoemde kernkwaliteiten, in het bijzonder de openheid van het gebied.
Gelders Natuurnetwerk en Gelderse Groene Ontwikkelzone
De provincie Gelderland heeft de Ecologische Hoofdstuctuur opnieuw gedefinieerd in het Gelders Natuurnetwerk (hierna: het GNN). In het GNN is uitsluitend sprake van een natuurbestemming. De provincie richt zich op het realiseren van een robuust GNN met voldoende middelen voor het ontwikkelen, onderhouden en beheren op de langere termijn.
De 'niet-natuur' in de voormalige Ecologische Hoofdstructuur, zoals wonen, bedrijven en infrastructuur heet de Gelderse Groene Ontwikkelzone (hierna: de GO). In de GO liggen ontwikkelingsmogelijkheden voor organisaties en particulieren. Ontwikkelingen moeten passen bij het karakter van de GO. De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.
Het plangebied ligt op circa 150 meter afstand van het GNN, zodat het plan hierop geen negatief effect heeft. De GO is op grotere afstand gelegen.
Kwalitatief Woonprogramma
Voor wonen geldt dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. Het plan is niet van invloed op het Kwalitatief Woonprogramma, omdat het aantal woningen ten opzichte van de feitelijke, overgangsrechtelijke situatie niet toeneemt.
Het bestemmingsplan maakt de bouw van een nieuw gebouw met twee wooneenheden mogelijk. Provinciale ruimtelijke belangen spelen een rol in het plangebied, met name de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap de Veluwe. Het plan tast deze kernkwaliteiten niet aan . Verder is het plan niet van invloed op het Kwalitatief Woonprogramma, omdat het aantal woningen niet toeneemt.
Oldebroek is een woongemeente van agrarische oorsprong, met aandacht voor elkaar en met een fraaie omgeving (in en buiten de kernen) waar het goed recreëren en verblijven is. Oldebroek wil optimaal inspelen op de kracht van de mensen, de pracht van het landschap, de unieke ligging en de ondernemingsgeest. Hierbij hoort de volgende visie:
- een rustige, groene woongemeente in een dynamische omgeving;
- ieder dorp een aantrekkelijk hart;
- een groen, sportief en compleet fiets-en wandelgebied;
- werkgelegenheid;
- goede bereikbaarheid, en
- klimaatneutraal.
De Omgevingsvisie heeft een belangrijke rol in het op gang brengen van investeringen die leiden tot kwaliteitsversterking en het dichterbij brengen van ambities. De zogeheten IDee-kaarten die in de Omgevingsvisie zijn opgenomen hebben hierin een belangrijke rol. Deze kaarten benoemen de ontwikkelingsrichting van het gebied en de aandachts-/uitgangspunten voor kwaliteit en leefbaarheid.
Voor het plangebied geldt het deelgebied 'Kleinschalige, gemengde overgangszone'. Het plan is niet in strijd met de voor dit gebied geldende ontwikkelingsrichting en aandachts-/uitgangspunten. De diversiteit van het landschap wordt niet aangetast, er treedt geen versnippering op en er is sprake van landschappelijke versterking door een goede landschappelijke inpassing.
Het plan voorziet in het realiseren van een klimaatneutrale woning (zie paragraaf 3.3.11).
In deze strucuurvisie wordt vooruitgekeken op de ontwikkelingen in de gemeente tot 2030. De toekomstige identiteit en de visie op het landelijk gebied worden hierin beschreven, waarbij wordt ingezet op het behouden van de kwaliteiten van het landelijk gebied. Dit houdt in dat in het landelijk gebied geen bedrijven of woningen worden toegelaten, met uitzondering van functieveranderingsprojecten of bij woningbouw in de zoekzones.
Het plan betreft de herbouw van een dubbel bewoonde woonboerderij, waarbij wordt ingezet op ruimtelijke kwaliteit door het slopen van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing en het versterken van het landschap. De Structuurvisie 2030 verzet zich hier niet tegen.
De Structuurvisie Functieverandering Oldebroek 2017 (hierna: de Structuurvisie functieverandering) is een uitwerking van de Streekplanuitwerking. De Structuurvisie functieverandering schetst de mogelijkheden voor functieverandering op percelen in het buitengebied van de gemeente Oldebroek, waarbij de belangen van nog actieve agrariërs niet uit het oog worden verloren. Functieverandering mag dan ook geen nadelige invloed hebben op de aanwezige agrarische bedrijven, woningen en andere functies.
Het plan betreft de herbouw van een dubbel bewoonde woonboerderij. Het geldende bestemmingsplan wordt hiervoor herzien, om de dubbele bewoning planologisch-juridisch te regelen. De Structuurvisie functieverandering is hierop niet van toepassing, ondanks het feit dat agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt.
In 2006 is de beleidsnota 'Woningsplitsing in de gemeente Oldebroek' (hierna: de Beleidsnota woningsplitsing) vastgesteld. Met de Beleidsnota woningsplitsing wil de gemeente Oldebroek het dubbel bewonen van woningen en boerderijen planologisch regelen.
De beleidsnota bevat een bijlage waarop de adressen staan met 'dubbele' woningen. Op deze lijst ontbreekt het adres waarop het plangebied betrekking heeft.
Het adres Hogenbrinkweg 7/7B is vanwege onduidelijkheid niet op bedoelde lijst terecht gekomen. Onderzoek heeft uitgewezen dat het adres wel op een concept lijst heeft gestaan, maar niet op de definitieve lijst is gekomen vanwege onduidelijkheid over de bewoning. Gelet op de historische bewoning van het adres had deze wel op de lijst moeten staan. Daarmee is het plan passend binnen het gemeentelijk beleid en biedt de beleidsnota grondslag voor het wijzigen van het bestemmingsplan.
Het behoud van de ruimtelijke kwaliteit wordt mede bepaald door het welstandsbeleid van de gemeente Oldebroek, dat is vastgelegd in de Welstandsnota Gemeente Oldebroek (vastgesteld door de gemeenteraad op 22 juni 2004). In de nota staan welstandscriteria die burgemeester en wethouders gebruiken bij de beoordeling of een bouwplan redelijkerwijs voldoet aan de eis van welstand, met als doel een bijdrage te leveren aan het behoud en de verbetering van het woonmilieu en de aantrekkelijkheid van onder andere het buitengebied. Deze criteria zijn algemeen en gaan niet in op specifieke kenmerken van locaties waar nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden.
Het welstandsbeleid is gericht op het handhaven, herstellen en versterken van gewaardeerde of gewenste ruimtelijke karakteristieken en de samenhang binnen het gebied of object. In beheerssituaties gebeurt dit vooral via regels en toetsing, terwijl in ontwikkelingssituaties het accent ligt op het faciliteren en stimuleren van kwaliteit.
Het welstandsbeleid is gericht op het handhaven, herstellen en versterken van gewaardeerde of gewenste ruimtelijke karakteristieken en de samenhang binnen het gebied of object. In beheerssituaties gebeurt dit vooral via regels en toetsing, terwijl in ontwikkelingssituaties het accent ligt op het faciliteren en stimuleren van kwaliteit.
Voor het plan is een erfadvies (versie 30-08-2018) opgesteld door het Gelders Genootschap, waarbij aansluiting is gezocht bij de Welstandsnota. Het erfadvies wordt gebruikt als basis voor een verdere stedenbouwkundige uitwerking. De uitgangspunten en randvoorwaarden uit dit rapport zijn in de planregels vastgelegd als voorwaardelijke verplichting.
Het erftransformatierapport is opgenomen als bijlage 1 van deze toelichting.
In het LOP wordt ingezet op het accentueren van de ruimtelijke structuur zodat de verschillende landschappen herkenbaar en leesbaar worden. Door het afnemen van de betekenis van de landbouw moet ruimte worden gegeven aan nieuwe functies zoals recreatie en landgoederen, die met het oog op kwaliteit worden ingepast. Wel wordt opgemerkt dat het aantal hectare landbouwgrond niet of nauwelijks afneemt. Natuurontwikkeling kan plaatsvinden op de aangewezen plaatsen en de grondgebonden veehouderij moet behouden blijven, om de openheid van het landschap ook in de toekomst te kunnen blijven garanderen.
Zoals aangegeven is voor het plan een erftransformatierapport opgesteld. In dit rapport is ook aansluiting gezocht bij het LOP. In de visie van het LOP ligt het plangebied in deelgebied 2, het middengebied. De grote waarden van dit gebied is de veelzijdigheid door de afwisseling in gesloten en open landschappen. De open gebieden moeten behouden blijven. Bij het opnieuw inrichten van het erf is hiermee rekening gehouden. Stichting Landschapsbeheer Gelderland heeft hiervoor een landschappelijk inpassingsplan (versie 21-02-2018) verzorgd. De inhoud van dit plan is in de planregels vastgelegd als voorwaardelijke verplichting.
Het landschappelijk inpassingsplan is opgenomen als bijlage 2 van deze toelichting.
In 2008 heeft de Gemeente Oldebroek de groenstructuren vastgelegd in de 'Groenvisie Gemeente Oldebroek' (hierna: de Groenvisie). In de Groenvisie zijn de belangrijkste groene hoofdstructuren van de gemeente weergeven en zijn adviezen gegeven over de verdere inrichting, beheer en gebruik van het openbaar groen in de gemeente. Tevens kan het als beleidskader worden ingezet voor integrale plantoetsingen, kwaliteitsverbeteringen en beheerafwegingen.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied en maakt geen deel uit van een groene hoofdstructuur. De Groenvisie verzet zich dan ook niet tegen het plan.
In het Kwalitatief Woningbouwprogramma geeft de gemeente aan dat zij voldoende woningen wil realiseren voor de opvang van de eigen woningbehoefte, maar ook de ambitie heeft om mensen van buiten de gemeente Oldebroek aan te trekken en hiervoor een aantrekkelijke vestigingsgemeente wil zijn. De gemeente wil daarbij een gedifferentieerde woningvoorraad realiseren, zodat verschillende alternatieven kunnen worden aangeboden aan mensen met een binding aan de gemeente Oldebroek.
Het plan betreft geen nieuwe woningen, maar het vervangen van de bestaande (dubbel bewoonde) woning.
In de Nota Recreatie & Toerisme, Ruimtelijke aspecten (hierna: de Nota R&T) wordt de diversiteit en de kwaliteitsverbetering in het aanbod van verblijfsaccommodaties gestimuleerd. Achterliggend doel is de verbreding van het toeristisch product. De Nota R&T wijst op de behoefte aan meer toeristische overnachtingsmogelijkheden in de gemeente Oldebroek. Daarnaast is er behoefte aan meer rustpunten langs de diverse routenetwerken in het buitengebied, waaronder de lange afstand wandel- en fietsroutes en het fietsknopennetwerk Veluwe. Bed en breakfast-voorzieningen worden beschouwd als een welkome aanvulling op het toeristische aanbod. Bed en breakfast-voorzieningen zijn daarom in de gehele gemeente toegestaan, mits er wordt voldaan aan een aantal beleidsregels. In hoofdlijnen moeten de voorzieningen een kwaliteitsimpuls zijn voor het landelijke gebied. In de Nota R&T wordt aangegeven welke beleidsregels van toepassing zijn en hoe de functie planologisch verankerd wordt in nieuwe bestemmingsplannen.
Het plan ziet niet op bed en breakfast. Wel is deze mogelijkheid in de planregels opgenomen middels een binnenplanse afwijking.
Door de afnemende agrarische functie in het buitengebied komen steeds meer boerderijen en weidegrond beschikbaar voor particulieren. Hierdoor is een tendens ontstaan dat steeds meer burgers hobbymatig paarden gaan houden. Dit heeft tot gevolg dat bij woningen meer zogenaamde paardenbakken worden aangelegd. Deze kunnen afbreuk doen aan de landschappelijke waarden van het buitengebied, doordat de paardenbakken vaak prominent in het zicht liggen en op deze wijze een onderdeel van het 'zichtbare' landschap vormen. Daarnaast kan het gebruik van een paardenbak overlast voor de omgeving met zich meebrengen. Om wildgroei aan paardenbakken en 'verrommeling' (aan de rand) van het buitengebied te voorkomen en om sturing te geven aan de totstandkoming van paardenbakken, is het van belang om regels op te stellen die de burgers de mogelijkheid biedt om op een legale manier een paardenbak aan te leggen gericht op het hobbymatig gebruik, waarbij rekening wordt gehouden met de inpassing in het landschap en het voorkomen van overlast voor de omgeving. In de Beleidsnota paardenbakken in de gemeente Oldebroek wordt aangegeven welke beleidsregels van toepassing zijn en hoe de functie planologisch verankerd wordt in nieuwe bestemmingsplannen.
Het plan ziet niet op een paardenbak. Wel is deze mogelijkheid in de planregels opgenomen middels een binnenplanse afwijking.
De Routekaart Klimaat Neutraal Oldebroek bevat het gemeentelijk beleid als het gaat om het aspect klimaatneutraal. Op deze kaart staat vermeld dat al het vastgoed duurzaam moet zijn. Hierbij hoort het uitgangspunt dat nieuwbouw volledig klimaatneutraal moet zijn. Het plan moet aan dit uitgangspunt voldoen door bij het ontwerpen van het woongebouw hiermee rekening te houden.
Op dit moment wordt in nieuwbouwsituaties, na functiewijzigingen en na verbouwingen getoetst aan het parkeerartikel in de Bouwverordening gemeente Oldebroek. Vanaf 19 november 2014 zal het parkeren in bestemmingsplannen geregeld moeten worden.
Het opnemen van alle concrete parkeernormen, zoals benoemd in bijlage 1 van de Parkeernota Oldebroek (hierna: de Parkeernota), in alle bestemmingsplannen zou ertoe leiden dat alle bestemmingsplannen moeten worden gewijzigd wanneer de parkeernormen worden geactualiseerd. Dat is niet efficiënt. Het is voldoende in de bestemmingsplannen de algemene bepaling op te nemen dat binnen het plan voldaan moet worden aan de parkeernormen, zoals vastgelegd in de Parkeernota. Dit ter aanvulling op het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (hierna: het GVVP), dat het verkeers- en parkeerbeleid op strategisch niveau behandelt. Bepalend voor de te hanteren parkeernormen is het moment waarop de voorgeschreven openbare procedure wordt opgestart. Bijvoorbeeld het moment van eerste publicatie. Omdat dat voor het bestemmingsplan als geheel anders is dan voor latere wijzigingen, kan dat ertoe leiden dat bij op verschillende tijdstippen vastgestelde plannen, en wijzigingen daarop, verschillende parkeernormen van kracht zijn.
De in de Parkeernota opgenomen fietsparkeernormen beogen een bijdrage te leveren aan een fietssysteem dat voor lokale verplaatsingen een aantrekkelijk alternatief is voor autoverplaatsingen. Desondanks is de Parkeernota niet het geëigende instrument om invulling te geven aan het streven naar minder (auto)mobiliteit. Ook al zijn de parkeernormen in de Parkeernota circa 10% lager dan de maximum parkeernormen met een vergelijkbare stedelijkheidsgraad. De bedoeling van de Parkeernota is te voorzien in de parkeercapaciteit die hoort bij een gegeven (auto)mobiliteit.
Voor de toets aan de Parkeernota wordt verwezen naar paragraaf 4.10. In deze paragraaf is geconcludeerd dat in het plangebied voldoende ruimte is om in de parkeerbehoefte te voorzien.
Het plan voldoet aan het beschreven gemeentelijk beleid. Bij het ontwerpen van het nieuwe erf is rekening gehouden met de welstandsnota en het LOP. Het ontwerp is in een erfadvies en een landschappelijk inpassingsplan vastgelegd. Bij het ontwerpen van het woongebouw wordt rekening gehouden met de vereiste van klimaatneutraal.
De opvattingen over de omgang met monumenten zijn sterk veranderd. Gebieden worden belangrijker dan individuele gebouwen. Ook de inzichten over de organisatie van de monumentenzorg zijn anders. Het systeem is daarom aangepast aan de ontwikkelingen van deze tijd. Een en ander heeft ook geresulteerd in de nieuwe Erfgoedwet die voorzag in een bundeling en aanpassing van regels op het terrein van cultureel erfgoed.
Een groot deel van de Erfgoedwet stond al in andere wetten en regelingen. Op een aantal gebieden zorgt de Erfgoedwet wel voor veranderingen. Er zijn bijvoorbeeld nieuwe regels voor het afstoten van cultuurgoederen door de Rijksoverheid.
In de Erfgoedwet staat:
- wat cultureel erfgoed is;
- hoe Nederland omgaat met roerend cultureel erfgoed (zoals schilderijen);
- wie welke verantwoordelijkheden heeft, en
- hoe Nederland daar toezicht op houdt.
Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als 'sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling'. Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwwerken, al dan niet met een status als monument. Bepaalde landschappelijke elementen als houtwallen, bosjes, bomen, waterlopen etc., kunnen een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen in verband met de ontstaans-, bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de streek. In het bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen om deze geschiedenis te behouden cq. de waarden te beschermen.
In het plangebied of in de directe omgeving van het plangebied bevindt zich geen monumentale bebouwing. Wel is sprake van cultuurhistorisch interessante bebouwing in het plangebied. Het plangebied maakt tevens onderdeel uit van een historische bebouwingsensemble, waar de Hogenbrinkweg doorheen slingert. De aanwezige cultuurhistorische waarden zijn uitgangspunt geweest voor het nieuwe erf. Zie bijlage 1 van deze toelichting.
Op 1 juli 2016 is onder andere de Monumentenwet 1988 opgenomen in de Erfgoedwet.Gemeenten hebben een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden. Dit blijft in stand, maar wordt overgeheveld naar de nieuwe Omgevingswet. Alle onderdelen rond de omgang met cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving komen daarin terecht.
Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische resten in de bodem kunnen aantasten, moeten rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
Aanwezige archeologische waarden
Uitgangspunt binnen het bestemmingsplan is het veilig stellen van de aanwezige (en aangetoonde) archeologische waarden. De gebieden waar het daarbij concreet om gaat staan aangegeven op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) die de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) samen met de provincie Gelderland heeft opgesteld. Hieruit blijkt dat voor het onderhavige plangebied het opnemen van een beschermende regeling niet noodzakelijk is, omdat er op het perceel geen aanwezige en/of aangetoonde waarden voorkomen.
Te verwachten archeologische waarden
De gemeente Oldebroek heeft in 2010 een archeologische verwachtingenkaart laten opstellen door het bureau RAAP (RA2032_OLVK). Op basis van deze kaart, die door de gemeenteraad op 20 april 2017 is vastgesteld, is het onderhavige plangebied gelegen in een gebied met een hoge archeologische verwachting.
Bij projecten die groter zijn dan 100 m2 moet een archeologische toets plaatsvinden zodra er sprake is van te verwachten archeologische waarden. Bij zowel een omgevingsvergunning voor het bouwen als een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden moet er een toets plaatsvinden of een archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Hierbij zal bij de regionaal archeoloog of bij de provinciaal archeoloog advies worden ingewonnen. Zodra er een eigen gemeentelijke archeologische beleidskaart is vastgesteld door de gemeenteraad, kan deze een rechtstreekse werking krijgen.
Het plan is voorgelegd aan de regionaal archeoloog. Op basis van een uitgevoerd bureau-onderzoek heeft hij geadviseerd dat geen nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is (e-mailbericht van 15-10-2018). Het advies is gebaseerd op het feit dat wordt teruggebouwd op de oude bebouwingslocatie.
![]() |
![]() |
Afbeelding 7. Eerdere bebouwing plangebied. Links: 1832 en rechts 1860 (bron: regio-archeoloog)
Het e-mailbericht is opgenomen als bijlage 3 van deze toelichting.
De aspecten cultuurhistorie en archeologie vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
De kwaliteit van de bodem is in het kader van ruimtelijke ordening van belang, indien er sprake is van functieverandering en / of een ander gebruik van gronden. De bodem moet immers geschikt zijn voor de betreffende functie.
In het onderhavige geval gaat om functieverandering. Daarnaast wordt het huidige woongebouw gesloopt en een nieuw woongebouw gerealiseerd. Een onderzoek naar de geschiktheid van de bodem is dan ook noodzakelijk.
Milieu advies en onderzoeksbureau Boluwa Eco Systems BV uit Heerde heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in het rapport van 7 december 2017, kenmerk 17199, Verkennend bodemonderzoek/Verkennend bodemonderzoek asbest op een locatie aan de Hogenbrinkweg 7-7b te Oldebroek. Door Boluwa is op basis van de onderzoeksresultaten geconcludeerd dat aanvullend onderzoek nodig is vanwege het gehalte minerale olie in de bovengrond en het gehalte asbest ter plaatse van de voormalige weg en elders in het plangebied.
Boluwa heeft aanvullend onderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in het rapport van 2 februari 2018, kenmerk 17199.a, Nader bodemonderzoek op een locatie aan de Hogenbrinkweg 7-7b te Oldebroek. Door Boluwa is op basis van de onderzoeksresultaten geconcludeerd dat de omvang van de verontreiniging met minerale olie boven de interventiewaarde circa 15 m3 grond bedraagt. Hiermee is vast komen te staan dat geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De omvang van de verontreiniging met asbest elders in het plangebied bedraagt circa 15 m3 en is een geval van ernstige bodemverontreiniging, die gesaneerd moet worden.
De bodemonderzoeken zijn opgenomen als bijlagen 4 en 5 van deze toelichting.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan, mits de asbestsanering tijdig wordt uitgevoerd. Dat wil zeggen: alvorens het bouwplan wordt gerealiseerd. De verontreiniging met minerale olie kan op een natuurlijk moment worden gesaneerd.
Vanaf 1 januari 2017 geldt de nieuwe Wet natuurbescherming. Deze wet heeft drie wetten vervangen: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.
De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de Natura 2000-gebieden en de soortenbescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren.
Het dichtstbijgelegen Natura 2000-gebied is de 'Veluwe', dat op circa 1.100 meter van het plangebied is gelegen. Gelet op de afstand tot het gebied zijn geen negatieve effecten te verwachten.
De Wnb verplicht om na te gaan of in het plangebied beschermde flora en fauna aanwezig is. Adviesgroep Ruimte voor Advies uit Vaassen heeft onderzoek gedaan naar de mogelijke aanwezigheid van beschermde flora en fauna. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in het rapport van 11 oktober 2018, 'Quick scan Wet Natuurbescherming Nieuwbouw woning Hogenbrinkweg 7 te Oldebroek'. Door Ruimte voor Advies is geconcludeerd dat de bouw en herinrichting van het plangebied niet leiden tot aantasting of vernieling van beschermde planten en (potentiële) jaarrond beschermde verblijfplaatsen van vogels, zoogdieren of andere diergroepen. Er is geen nader onderzoek of planaanpassing nodig. Deze conclusie geldt niet voor vleermuizen waarvan de afwezigheid op een deel van het erf niet afdoende kan worden vastgesteld. Daarvoor is nader onderzoek nodig in het actieve seizoen van vleermuizen (mei-sep 2019). Als uit nader onderzoek volgt dat vleermuizen aanwezig zijn, dan zijn mitigerende maatregelen noodzakelijk. Na uitvoering van deze maatregelen kan het plan alsnog worden uitgevoerd.
Voor een uitgebreide beschrijving van de resultaten wordt verwezen naar de quick scan van Ruimte voor Advies, dat opgenomen is als bijlage 6 van deze toelichting.
De quickscan en het nader onderzoek (met eventueel mitigerende maatregelen) vormen indieningsvereisten voor het aanvragen van een omgevingsvergunning bouw nu bekend is dat de afwezigheid op een deel van het erf niet afdoende kan worden vastgesteld. Met het betrekken van de onderzoeken bij het verlenen van een omgevingsvergunning vindt borging van (in dit concrete geval) de te beschermen fauna plaats.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan. Wel kan de uitvoering van het plan vertraging oplopen vanwege het nader onderzoek dat nodig is. Dit onderzoek is nodig bij het aanvragen van een omgevingsvergunning. Daarmee is het voorkomen van aantasting of vernieling van verblijfplaatsen van vleermuizen voldoende geborgd.
Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico zijn voor de leefomgeving. Dergelijke risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
In het kader van externe veiligheid moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: het Bevi). Daarnaast moet worden gekeken of het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van een transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd. Dit is geregeld in het Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit externe veiligheid buisleidingen.
In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen inrichtingen aanwezig die onder het Bevi vallen. De weg waaraan het plangebied grenst, wordt niet gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Spoor- en waterwegen zijn in de nabijheid van het plangebied niet aanwezig. Ook zijn er in de nabijheid van het plangebied geen buisleidingen voor het transport voor gevaarlijke stoffen gelegen.
Uit oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen aanwezig voor het plan.
Ter beperking van geluidshinder worden in de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh) geluidszones gedefinieerd rondom belangrijke geluidsbronnen (gezoneerde industrieterreinen, verkeerswegen en spoorwegen). Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied. Nu het plan in het akoestisch aandachtsgebied van verkeerswegen en een inrichting is gelegen, is een akoestische toetsing uitgevoerd.
Het plangebied is gelegen in de geluidszone van de Hogenbrinkweg. Om die reden heeft Sain milieu-advies uit Vaassen akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in de notitie van 19 oktober 2018, kenmerk 2018-3117-b2705/1453. Door Sain is op basis van de onderzoeksresultaten geconcludeerd dat de geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai voldoet aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh.
De notitie is opgenomen als bijlage 7 van deze toelichting.
Geluid vanwege de naast het plangebied aanwezige inrichting veroorzaakt een zekere milieubelasting in de omgeving. Voor deze inrichting gelden de geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Daarmee wordt een aanvaardbaar geluidsniveau bij de in het plangebied gelegen geluidsgevoelige objecten gewaarborgd. In de huidige situatie zijn er in het plangebied geen geluidsknelpunten bekend.
Het aspect geluid (wegverkeerslawaai en industrielawaai) vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
De belangrijkste luchtkwaliteitseisen zijn als grenswaarden in de Wet milieubeheer opgenomen. Verder is in het Besluit 'Niet in betekenende mate bijdragen' vastgelegd dat een project 'niet in betekenende mate' (hierna: NIBM) bijdraagt zolang de toename van de concentratie fijnstof of stikstofdioxide maximaal 3% van de grenswaarde bedraagt. In de Regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen' is een lijst met categorieën van projecten (inrichtingen, kantoor- en woningbouw-locaties) opgenomen die NIBM bijdragen aan de luchtkwaliteit. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd. Voor woningbouwlocaties geldt dat voor maximaal 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden.
Het plan betreft een project (een woningbouwlocatie voor twee woningen) dat zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit kan worden uitgevoerd.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Om het plan te kunnen toetsen op milieuhygiënische aspecten wordt het instrument milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds hindergevoelige functies, zoals woningen.
Algemeen wordt hiervoor de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten gebruikt. Hierin zijn aan bedrijven milieucategorieën toegekend. Per bedrijf is aangegeven wat de gewenste afstand is tot een rustige woonwijk. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. De feitelijke emissies (geluid, geur, stof et cetera) van een bedrijf kunnen aanleiding zijn om een andere afstand aan te houden.
Voor veehouderijen wordt gebruik gemaakt van milieuwetgeving (de zogeheten omgekeerde werking). Voor een voldoende ruimtelijke scheiding kan worden aangesloten bij de zogeheten vaste afstandseisen uit de Wet geurhinder en veehouderij of het Activiteitenbesluit milieubeheer.
In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich drie bedrijven die vanuit milieuzonering bezien mogelijk invloed hebben op het plangebied.
Op het perceel Hogenbrinkweg 9 is een makelaarskantoor aanwezig. Een dergelijk kantoor behoort tot milieu-categorie 1 met een minimale afstand tot gevoelige objecten van 10 meter. In de beoogde situatie wordt aan deze afstand voldaan.
Op de percelen Hogenbrinkweg 11 en 6 zijn grondgebonden veehouderijen aanwezig. Beide bedrijven zijn gelegen om meer dan 50 meter afstand van het plangebied. Hiermee wordt voldaan aan de afstandseis die de Wet geurhinder en veehouderij of het Activiteitenbesluit milieubeheer stelt.
Op grotere afstand is het militair terrein (en het bijbehorende onveilige gebied) van het ministerie van Defensie gelegen. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.1.3.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Tot 1 november 2003 had de watertoets uitsluitend een bestuurlijke status, gebaseerd op de afspraken gemaakt in de startovereenkomst 'Waterbeheer in de 21e eeuw'. Met ingang van 1 november 2003 is de watertoets ook wettelijk verplicht bij gemeentelijke, provinciale en regionale structuurvisies, bij bestemmingsplannen en bij afwijkingen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
De watertoets omvat het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in de vermelde ruimtelijke plannen en besluiten.
In het Waterplan Oldebroek 2009-2015 'Water waarderen!' worden uitgangspunten, randvoorwaarden en streefbeelden weergegeven. De gemeente wil een gezond en veerkrachtig watersysteem realiseren met het oog op een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving. Hierbij wordt rekening gehouden met de ontwikkelingsmogelijkheden van een duurzaam watersysteem, een duurzame waterketen en de overige aangrenzende beleidsterreinen. Onderdeel hiervan is het gemeentelijk beleid ten aanzien van duurzaam watergebruik dat erop is gericht om zo weinig mogelijk schoon hemelwater via de riolering af te voeren. Hoofdverantwoordelijke voor het waterbeheer is het 'Waterschap Vallei en Veluwe'.
Het is wenselijk dat het hemelwater wordt afgekoppeld en wordt geïnfiltreerd in de bodem. Zodoende kan duurzaam worden omgegaan met hemelwater, wat strookt met het Waterplan Oldebroek.
De Riool aansluit- en afkoppelverordening schrijft voor dat hemelwaterafvoer bij nieuwbouw van het object dient te worden afgekoppeld en geïnfiltreerd te worden in de grond. Gelet op het feit dat het hier nieuwbouw betreft, worden er voorzieningen getroffen om het hemelwaterafvoer af te koppelen en op eigen terrein te infiltreren of af te voeren naar het oppervlaktewater. Vuilwater wordt afgevoerd naar het gemeentelijke rioolstelstel.
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het waterschap Vallei en Veluwe. In de directe nabijheid zijn geen primaire watergangen gelegen.
Op eigen terrein kan in voldoende mate worden voorzien in de infiltratie van hemelwater. Vuilwater wordt afgevoerd naar het bestaande rioleringssysteem.
Uit de uitgevoerde watertoets en het contact met het waterschap Vallei en Veluwe raakt plan niet direct een waterbelang. De watertoets is opgenomen als bijlage 8 van deze toelichting.
De reactie (per e-mailbericht van 28 november 2018 van het waterschap Vallei en Veluwe luidde als volgt: het automatisch gegenereerde advies uit de digitale watertoets wordt als voldoende dekkend beschouwd door het waterschap”.
Het e-mailbericht is opgenomen als bijlage 9 van deze toelichting.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:
Ditt bestemmingsplan biedt een juridische-planologische regeling voor het mogelijk maken van een woongebouw met twee wooneenheden. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt (wonen) valt onder categorie "D 11.2 uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen". De drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden of zijn niet van toepassing (oppervlakte van 200 ha. of meer, 2000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer). Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling zal blijken of niet alsnog een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen.
De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Veluwe) bedraagt 1.530 meter. Op basis van de aard van de activiteit (wonen) en de afstand tot aan het Natura 2000-gebied wordt uitgesloten dat er significante negatieve effecten optreden op het Natura 2000-gebied. Dit betekent dat er geen 'passende beoordeling' op grond van de Wet natuurbescherming voor het plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een planMER-plicht.
Provinciale Staten van Gelderland hebben momenteel geen activiteiten aangewezen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Derhalve is er via dit spoor ook geen sprake van een planMER-plicht voor het plan.
Een vormvrije m.e.r.-beoordeling altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Dit is het geval bij dit bestemmingsplan. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing moet worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kernmerk potentieel effect).
Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen.
Dit voorliggend bestemmingsplan maakt geen activiteiten mogelijk die grote nadelige gevolgen hebben voor het milieu. Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is dan ook niet verplicht.
Voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject geldt een zogeheten mer-beoordelingsplicht, indien sprake is van een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied met 2000 of meer woningen. Het realiseren van een woongebouw met twee wooneenheden blijft ver onder voornoemde drempelwaarden, zodat een mer-beoordeling niet verplicht is. Echter, ook onder deze drempelwaarden kan een mer-beoordeling gelden, als het plan nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Dit is naar verwachting niet het geval. Gelijktijdig met het vaststellen van het ontwerp bestemmingsplan hebben burgemeester en wethouders besloten, gelet op artikel 7.17, eerste lid, van de Wet milieubeheer, dat voor het plan geen milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld.
Het plan zal niet leiden tot een substantiële toename van het verkeer op de Hogenbrinkweg. De geringe toename van het aantal verkeerbewegingen kan eenvoudig worden opgevangen in de bestaande verkeersstroom.
Op 2 oktober 2014 heeft de gemeente de Parkeernota Oldebroek vastgesteld. Per woning moeten voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. De norm is 2,5 parkeerplaats per woning. Er is in het plangebied voldoende ruimte om in de parkeerbehoefte (5 parkeerplaatsen) te voorzien. Hiermee voldoet het plan aan het gemeentelijk parkeerbeleid.
Het parkeren en het verkeer veroorzaken geen problemen in het plangebied en de omgeving en vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Voor het ontwikkelen van het plangebied en het realiseren van het plan heeft de gemeente Oldebroek bij brief van 21 maart 2018 (kenmerk 0269V20170031) de volgende randvoorwaarden opgesteld:
- er moet een erftransformatierapport worden opgesteld, waarin aandacht wordt besteed aan de situering en beeldkwaliteit van het nieuwe woongebouw en de bijgebouwen die behouden blijven; het erftransformatierapport is de basis voor de herziening van het bestemmingsplan;
- verkleining van het bouwvlak;
- een goede landschappelijke inpassing dat aansluit op het erftransformatierapport;
- de agrarische bestemming wordt gewijzigd naar een woonbestemming;
- aanwezige vergunningen en/of meldingen voor agrarische activiteiten moeten worden ingetrokken;
- hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt of op het oppervlaktewater worden geloosd;
- voor het plan moet draagvlak zijn vanuit de directe omgeving;
- er moet rekening worden gehouden met milieu-items, en
- het parkeren, bij elke woning, geschiedt op het eigen erf.
In het plangebied worden diverse voormalige agrarische gebouwen gesloopt. Verder worden aanwezige kuilvoerplaten en een mestplaat verwijderd. De aanwezige, karakteristieke boerderij, die dubbel wordt bewoond, wordt eveneens gesloopt en vervolgens herbouwd. Een aanwezige garage en een schuur voor opslag blijven behouden.
Het nieuwe, dubbel te bewonen, woongebouw komt in de lengterichting op het erf en komt iets meer naar het oosten, zodat er aan de westzijde voldoende privéruimte komt. De garage en schuur die behouden blijven, worden bijgebouwen bij het nieuwe woongebouw.
Het nieuwe erf wordt landschappelijk ingepast met streekeigen hagen, enkele solitaire bomen, laanbeplanting en een hoogstam boomgaard. Deze inpassing doet recht aan het gebied rondom het plangebied, dat zich kenmerkt als een waardevol open gebied. Met het nieuwe erf wordt het contrast tussen open en besloten versterkt.
Voor een impressie van de inrichting van het plangebied wordt verwezen naar afbeelding 5. De landschappelijke inpassing zelf is opgenomen als bijlage 2 van deze toelichting.
In de nieuwe situatie is sprake van twee in- en uitritten als ontsluiting van het nieuwe erf. Ten opzichte van de bestaande situatie worden twee in- en uitritten verwijderd. Afbeelding 8 geeft een impressie van de in- en uitritten in de bestaande situatie.
Afbeelding 8. In- en uitritten in de bestaande situatie (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Met het onderhavige plan wordt beoogd een planologische regeling te bieden voor de in hoofdstuk 5 beschreven gewenste situatie. Het plan is opgesteld overeenkomstig de door de gemeente gehanteerde standaarden, welke kunnen worden beschouwd als een uitwerking van de landelijke RO standaarden, waaraan alle ruimtelijke plannen dienen te voldoen.
Als opzet voor de planologische regeling van dit gebied, is gekozen voor een verbeelding met flexibele bestemmings- en bouwregels, waarin het door de gemeente vastgestelde beleid wordt omschreven.
De regels zijn als volgt ingedeeld:
Agrarisch (artikel 3)
Het noordwestelijk deel van het plangebied behoudt de agrarische bestemming, met dien verstande dat hier geen gebouwen mogen worden gebouwd.
Wonen (Artikel 4)
Het voorliggend bestemmingsplan ziet op een ontwikkeling op het perceel Hogenbrinkweg 7/7B te Oldebroek, zijnde het plangebied, en is specifiek gericht op het regelen van een nieuw dubbel te bewonen woongebouw.
Voor dit woongebouw geldt de bestemming 'Wonen'.
Volgens de bestemming 'Wonen' geldt, dat in het hoofdgebouw twee wooneenheden aanwezig mogen zijn, waarbij de maximale inhoud gezamenlijk niet meer mag bedragen dan 1.450 m3. De maximale oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen is gebaseerd op de garage en een schuur voor opslag die behouden blijven en bedraagt gezamenlijk 128 m2.
Bij een omgevingsvergunning zijn burgemeester en wethouders bevoegd af te wijken van de gebruiksregels en onder voorwaarden een bed & breakfast voorziening in de woning toe te staan. Dergelijke regels zijn tevens opgenomen voor het mogelijk maken van een paardenbak en met betrekking tot een aan huis verbonden beroep.
Waarde - Archeologie (Artikel 5)
Alle gronden binnen het onderhavige plangebied hebben een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Om die reden hebben zij de (dubbel)bestemming 'Waarde - Archeologie' gekregen, om te voorkomen dat men bij bodemverstorende activiteiten voor verrassingen komt te staan wat betreft archeologische waarden. Daarom is het bodemarchief beschermd door deze (dubbel)bestemming, waarbij voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden een omgevingsvergunning noodzakelijk is.
In dit bestemmingsplan worden de gronden in het plangebied voor verschillende doeleinden bestemd. Daarbij worden regels gegeven voor het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken en gebouwen, voor zover dat in het belang van een goede ruimtelijke ordening nodig is.
Het college kan binnen de grenzen die in het plan zijn aangegeven, bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels en/of van de specifieke gebruiksregels.
Een bestemmingsplan bevat niet alle regels die het bouwen op en het gebruik van de grond regelen. Zo zijn er bijvoorbeeld nog andere gemeentelijke verordeningen, de milieuwetten en de waterschapskeur, waarin eisen en beperkingen kunnen voorkomen, waarover het bestemmingsplan zich niet uitspreekt. Bij een procedure waarbij vergunningen (bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor het bouwen) worden verleend, kunnen die andere regels beperkingen opleggen op andere gronden dan planologische.
Het overgangsrecht geldt voor bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming komt met de gegeven bestemming.
In beginsel mogen de bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Meestal is dat een eenmalige handeling aan het bouwwerk. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.
Handhaving neemt tegenwoordig een steeds belangrijker plaats in en staat ook in de gemeente Oldebroek hoog op de bestuurlijke en politieke agenda. Het grote belang dat de gemeente hecht aan handhaving heeft in 2009 geleid tot vaststelling van de beleidsnota 'Integrale handhaving gemeente Oldebroek 2009'.
In deze beleidsnota worden de redenen genoemd waarom de gemeente handhaving belangrijk vindt. De bescherming van de kwaliteit en de veiligheid van de leefomgeving, de bescherming van rechten van derden en het voorkomen van rechtsongelijkheid zijn hier voorbeelden van. Daarnaast is het handhaven van gestelde regels in de gemeentelijke visie onmiskenbaar verbonden aan het stellen van de regels zelf. Regels worden immers gesteld omdat de gemeente het belangrijk vindt dat bepaalde doelstellingen en kwaliteiten gehaald of beschermd worden en dan is het logisch dat er ook op toegezien wordt dat de gestelde regels ook daadwerkelijk nageleefd worden.
Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt ook dat de gemeente zijn handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waarvan alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Op grond van de beleidsnota is binnen het totale gemeentelijk handhavingstakenpakket, naleving van de bestemmingsplannen een van de prioriteiten. Voor de uitvoering hiervan worden dan ook jaarlijks, in de begroting en in het uitvoeringsprogramma, middelen gereserveerd.
Handhaving is voor de gemeente meer dan alleen met bestuurlijke sancties optreden tegen overtredingen. De gemeente hecht grote waarde aan het voorkomen van overtredingen, de zogenaamde preventieve handhaving. Deze vorm van handhaving bestaat uit communicatie en voorlichting naar burgers en bedrijven, advisering, stimulering, toezicht en zichtbaar optreden. Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente stringent en in een zo vroeg mogelijk stadium op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beëindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar beschikking staande handhavingsinstrumenten. Dit heeft tot gevolg dat als er sprake is van een situatie' die in strijd is met dit bestemmingsplan, hiertegen handhavend opgetreden zal worden. Van handhaving zal alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten.
In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht die op 6 november 2008 van kracht is geworden, is een artikel opgenomen waarin staat vermeld dat het verboden is om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Een overtreding van dit verbod is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook bij overtredingen die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.
Op basis van de voorgaande hoofdstukken kan worden geconcludeerd dat de beoogde functiewijziging, gelet op het planologisch beleid, de omgevingssituatie ter plaatse uitvoerbaar kan worden geacht. Geconcludeerd kan worden dat voor de gewenste ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken, planschade en kosten voor het opstellen van een bestemmingsplan. Indien sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan vast te stellen. Van het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien als voornoemde kosten anderszins verzekerd zijn.
De ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt worden gerealiseerd in opdracht van de initiatiefnemer. De uit dit plan voorvloeiende kosten zullen door de initiatiefnemer worden bekostigd en drukken niet op de gemeentelijke begroting.
Het kostenverhaal van de gemeente zal deel uitmaken van de anterieure overeenkomst, die met de initiatiefnemer zal worden afgesloten. Hierdoor is het kostenverhaal voor de gemeente Oldebroek voldoende geborgd zodat afgezien kan worden het opstellen van een exploitatieplan. De gemeenteraad moet bij het vaststellen van het bestemmingsplan expliciet het besluit nemen om geen exploitatieplan vast te stellen (artikel 6.12, tweede lid, Wro).
De economische uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan is niet in het geding.
Onderhavige herziening is gericht op het bouwen van een dubbel te bewonen woongebouw. Het plan voorziet niet in extra bebouwing ten opzichte van de feitelijke situatie. De verstening in het plangebied neemt zelfs af. Gelet hierop heeft het plan naar verwachting geen significante negatieve invloed op de omgeving.
Gezien de geringe planologische betekenis van het plan is afgezien van het ter visie leggen van het voorontwerpbestemmingsplan en is besloten om het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen. Tijdens de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is het mogelijk zienswijzen in te dienen.
Op 8 oktober 2018 heeft initiatiefnemer voor omwonenden een informatieavond georganiseerd. Deze vond plaats op de locatie Hogenbrinkweg 7 te Oldebroek. Van deze bijeenkomst is een verslag gemaakt. Het verslag is opgenomen als bijlage 10 van deze toelichting. Er zijn tijdens de bijeenkomst geen reacties ingebracht welke hebben geleid tot significante wijzigingen van het plan. Wel zal bij de uitvoering van het landschappelijk inpassingsplan rekening worden gehouden met de opmerkingen die zijn gemaakt over het planten van bomen op de erfgrens en langs de Hogenbrinkweg.
De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Met betrekking tot de inspraak bevat de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geen procedureregels en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk. Wel is het ontwerp bestemmingsplan aan het ministerie van Defensie aangeboden.
In het kader van vooroverleg heeft de gemeente het plan toegezonden aan de provIn het kader van vooroverleg heeft de gemeente het plan toegezonden aan de provincie Gelderland. De provincie heeft op 25 januari 2019 schriftelijk op het plan gereageerd en aangegeven geen opmerkingen en/of aanvullingen op het plan te hebben. Wel heeft de provincie aangegeven dat het nieuwbouwplan moet voldoen aan de eisen die worden gesteld aan duurzaamheid (zie paragraaf 3.3.11). Afgesproken is dat het ontwerp bestemmingsplan Hogenbrinkweg 7/7B aan de provincie wordt aangeboden.
incie Gelderland. De provincie heeft op 25 januari 2019 schriftelijk op het plan gereageerd en aangegeven geen opmerkingen en/of aanvullingen op het plan te hebben. Wel heeft de provincie aangegeven dat het nieuwbouwplan moet voldoen aan de eisen die worden gesteld aan duurzaamheid (zie paragraaf 3.3.11). Afgesproken is dat het ontwerp bestemmingsplan Hogenbrinkweg 7/7B aan de provincie wordt aangeboden.
In dit geval is de digitale watertoets uitgevoerd voor het plan. Hieruit kwam naar voren dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Er vindt geen uitbreiding van verhard oppervlak plaats en er is geen sprake van demping of herinrichting van watergangen. Op basis daarvan is door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven. Met de betreffende mail berichtte het waterschap dat er geen waterbelangen worden geraakt.
Dit advies, vermeld in de mail van 9 november 2018, is als bijlage 8 bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Het e-mailbericht is opgenomen als bijlage 9 van deze toelichting.
p.m.