1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is eigenaar van het perceel Veenweg 41 in Oldebroek en van de percelen Zuiderzeestraatweg 378 en 378A (hierna Oosterweg) in Oldebroek. Op het perceel aan de Veenweg staat een vrijstaande woning, welke aan het eind van de levenscyclus is. Op het perceel aan de Oosterweg staan diverse agrarische opstallen. Het voorgenomen initiatief omvat de uitruil van bouwmogelijkheden tussen de percelen Veenweg 41 en Oosterweg ongenummerd in Oldebroek. De bedoeling is om op de locatie Oosterweg ongenummerd een vrijstaande woning toe te voegen. De woning aan de Veenweg 41 wordt gesloopt. Daarnaast worden er voormalige agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt op het perceel aan de Oosterweg. Met de realisatie van dit initiatief treedt er een kwaliteitsverbetering op voor het buitengebied.
Op 14 maart 2018 heeft de gemeente besloten om in principe planologische medewerking te verlenen aan de voorgenomen uitruil van bouwmogelijkheden tussen de percelen Veenweg 41 en Oosterweg ongenummerd in Oldebroek. Belangrijkste voorwaarde is dat er een integraal landschapsontwerp en/of landschappelijk inpassingsplan wordt opgesteld.
Op basis van het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' is de voorgenomen ontwikkeling niet mogelijk. Het geldend bestemmingsplan dient hiervoor herzien te worden. Het voorliggende bestemmingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling mogelijk maakt.
1.2 Ligging en begrenzing
Het plangebied bestaat uit twee locaties: Veenweg 41 (perceel AK 361) en Oosterweg ongenummerd (percelen 627, 650, 677, 678, 680 en 681).
De locatie Veenweg ligt in het buitengebied, ten zuiden van de kern Oldebroek. Het plangebied aan de Veenweg wordt begrensd door de Veenweg en de kadastrale percelen AK 360 (Veenweg 43) en 840 (Veenweg 39).
De locatie Oosterweg ligt ten noordoosten van de kern Oldebroek, in het buitengebied van de gemeente Oldebroek. Het plangebied aan de Oosterweg wordt begrensd door de Zuiderzeestraatweg, de Oosterweg, en het kadastraal perceel 682.
Ligging plangebied (bron: google maps)
Begrenzing plangebied locatie Oosterweg (bron: luchtfoto en kadastrale kaart PDOK)
Begrenzing plangebied locatie Veenweg (bron: luchtfoto en kadastrale kaart PDOK)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de locaties aan de Veenweg en de Oosterweg is het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2007’ (NL.IMRO.0269.BG101-0004) van toepassing. Dit plan is vastgesteld door de gemeenteraad van Oldebroek op 15 december 2009.
De locatie Veenweg heeft op basis van het geldend bestemmingsplan de bestemming ‘Wonen-1’. Binnen deze bestemming is er ruimte voor één vrijstaande woning met een maximale inhoud van 600 m3. De maximale gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt 100 m2. Het plangebied kent tevens de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ en de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radar'.
De locatie Oosterweg heeft op basis van het geldend bestemmingsplan de bestemming ‘Wonen-2’. Binnen deze bestemming is er ruimte voor twee vrijstaande woningen met een maximale inhoud van 600 m3. De maximale gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen per woning bedraagt 100 m2. Het plangebied kent tevens de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 2’.
Ook geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007, Administratieve correcties 2011'. Dit plan is vastgesteld op 31 maart 2012. Het plan heeft betrekking op het herstel van enkele administratieve onjuistheden en een onvolkomenheid voor intensieve veehouderij. Dit bestemmingsplan is niet van toepassing op het plangebied en heeft geen consequenties voor het initiatief.
Conclusie
Op de locatie Oosterweg zijn reeds twee vrijstaande woningen aanwezig, de realisatie van een derde vrijstaande woning is dan ook niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' en 'Buitengebied 2007, Administratieve correcties 2011'. Een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan is hieronder weergegeven.

Uitsnede geldend bestemmingsplan Buitengebied 2007, locatie Veenweg (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Uitsnede geldend bestemmingsplan Buitengebied 2007, locatie Oosterweg (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
1.4 Leeswijzer
De bestaande en toekomstige situatie wordt in hoofdstuk 2 beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het beleid beschreven dat relevant is voor deze ontwikkeling. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid beschreven, waarbij aandacht wordt gegeven aan de financiële haalbaarheid, de milieutechnische randvoorwaarden en de planologische randvoorwaarden. Daarna wordt in hoofdstuk 5 een toelichting gegeven op de regels. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 nader ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande situatie
Locatie Oosterweg
De planlocatie aan de Oosterweg is gesitueerd in de hoek van de Oosterweg/Zuiderzeestraatweg. Op de locatie aan de Oosterweg staat circa 500 m2 aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen en twee woningen. De woningen zijn gesitueerd aan de Zuiderzeestraatweg (378 en 378a). De officiële ontsluiting van de percelen Zuiderzeestraatweg 378 en 378a vindt plaats op de Zuiderzeestraatweg. De achterliggende bebouwing is bereikbaar via de Oosterweg. Het plangebied wordt aan twee zijden omsloten door agrarische gronden.
De bestaande situatie aan de Oosterweg (bron: google)
De twee bestaande woningen aan de Zuiderzeestraatweg (bron: google)
Zicht vanaf de Oosterweg op het plangebied (bron: google)
Locatie Veenweg
De planlocatie aan de Veenweg is gelegen in een bescheiden bebouwingslint. Het perceel is smal en langgerekt.
Op het perceel staat een vrijstaande woning met bijgebouw. Door de diepe voortuin staat de woning achter op perceel gesitueerd. Ontsluiting vindt plaats op de Veenweg.
De bestaande situatie aan de Veenweg (bron: google)
De bestaande woning aan de Veenweg (bron: google)
Landschappelijke context Oosterweg
De locatie aan de Oosterweg is gelegen in het polderlandschap. Het noordelijk deel van de Randmeerkust is een waddengebied geweest met strandwallen, veenvorming en zeeklei. Regelmatig werd het gebied overstroomd. Op een gegeven moment is men begonnen met het bedijken. De oudste zeeweringen zijn de Winterdijk en de Woldweg. De Zomerdijk werd aangelegd in 1369. Toch bleven de overstromingen plaatsvinden, tot de aanleg van de Afsluitdijk. Veel boerderijen zijn dan ook op huisterpen gebouwd en waren geconcentreerd langs de wegen die aangelegd werden op de hogere delen. De verkaveling is overwegend in de vorm van slagen. Er komen ook blokvormen voor. De begroeiing bestaat met name uit bomen die als erfbeplanting functioneren. Langs de perceelranden van de akkers zijn hier en daar iepen, populieren of wilgen geplant. De verkaveling is overwegend in de vorm van slagen. Er komen ook blokvormen voor. De begroeiing bestaat met name uit bomen die als erfbeplanting functioneren. Langs de perceelranden van de akkers zijn hier en daar iepen, populieren of wilgen geplant. De gemeente kent drie poldergebieden; polder Oosterwolde, polder Oldebroek en polder Hattem.
Landschappelijke context Veenweg
De locatie aan de Veenweg is gelegen in het veenontginningslandschap op de overgang met het Kampenlandschap. Het veenontginningslandschap is hierboven toegelicht. Het Kampenlandschap bestaat uit een relatief onregelmatige verkaveling, kleine eenmans engen of kampen. Met name in Oost-Gelderland komen aan het oppervlak langgerekte dekzandruggen voor, waar de westenwind het zand opstuwde. Daar tussenin stroomden beekjes. Hier is het kampenlandschap ontstaan. Het kampenlandschap bestaat niet uit grote akkercomplexen, maar uit individuele akkers. De boerenbedrijven voeren een gemengde bedrijfsvoering, een combinatie van akkerbouw en veeteelt. Ieder kamp bestaat uit akkers op de hoger gelegen dekzandrug, grasland langs de beekjes tussen de ruggen en het boerenerf ertussenin op de flanken van de rug. Omdat de grond vaak arm was, brachten de boeren mest en heideplaggen als bemesting op het land. Honderden jaren bemesting zorgden ervoor dat de akkers steeds hoger werden, met een vrij steile rand. Om de gewassen te beschermen tegen wildvraat en wind, werden ze omgeven met houtwallen en houtsingels. Wegen volgden de hogere delen in het landschap en hadden hierdoor vaak een bochtig verloop.
Kenmerkende structuren zijn, de openheid op de akkercomplexen en het verdichten van het overige landschap door toevoeging van lanen, erf- en kavelbeplanting. De bebouwing staat niet altijd haaks ten opzichte van de weg
en de afstand tot de weg varieert. De bijgebouwen staan eveneens niet altijd haaks ten opzichte van elkaar en het
perceel waarop een gebouw staat is niet altijd een vierkant of rechthoek. Kenmerkende beplanting voor het kampenlandschap zijn houtwallen, laanbeplanting en bosjes. In dit landschapstype zijn boerenboomgaardjes een waardevolle aanvulling. In zo’n boomgaardje stonden fruitbomen voor de eigen voorziening.
Kampenlandschap
2.2 Toekomstige situatie
Voorliggend plan voorziet in de sloop van circa 300 m2 aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen aan de Oosterweg en de sloop van een vrijstaande woning aan de Veenweg. Hiervoor in plaats wordt één vrijstaande woning gerealiseerd aan de Oosterweg. Met de gewenste uitruil van bouwmogelijkheden wordt een hoofdgebouw (vrijstaande woning) verplaatst, waardoor deze vorm van bebouwing per saldo gelijk blijft. Er is echter wel een afname van ontsierende voormalige agrarische bebouwing (300 m2) in het buitengebied. Aan de Veenweg 41 wordt een woonperceel van 600 m2 herbestemd naar een agrarische bestemming, deze herbestemming betekent een afname van gronden met een woonbestemming in het buitengebied. Deze verandering van bebouwing en bestemming draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. De oppervlakte van bebouwing en bestrating neemt af en er ontstaat meer ruimte voor het agrarisch gebruik. Om ook op gebiedsniveau een meerwaarde te behalen is er een landschappelijk inpassingsplan opgesteld voor beide locaties. Een goede landschappelijke inpassing van het erf is belangrijk. In kader daarvan heeft Landschapsbeheer Gelderland een inrichtings-/ en beplantingsplan opgesteld (bijlage 1: Landschappelijke inpassing, Landschapsbeheer Gelderland) voor de ontwikkeling aan de Oosterweg en aan de Veenweg. In deze paragraaf wordt de toekomstige situatie toegelicht. De schetsen geven een uitwerking weer van het advies.
Toekomstige situatie Oosterweg
Op het perceel aan de Oosterweg wordt circa 300 m2 aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt, hiervoor in plaats wordt één vrijstaande woning gerealiseerd. Daarnaast worden overige bodemverhardingen opgeruimd, asbest wordt gesaneerd en een ondergrondse tank wordt gesaneerd.
De nieuw te bouwen woning wordt gesitueerd aan de Oosterweg, voor het bestaande bijgebouw. Dit bijgebouw wordt verkleind en wordt onderdeel van het nieuw te vormen perceel. De nieuwe bebouwing wordt zo gepositioneerd dat deze samen met de bestaande bebouwing aan de Zuiderzeestraatweg een compacte eenheid vormt. De nieuw te bouwen woning heeft een maximale goothoogte van 3,5 meter, een maximale bouwhoogte van 8 meter en een maximale inhoud van 600 m3. Voor vrijstaande woningen geldt in het buitengebied een maximum van 100 m2 voor aan‐ en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen. Op basis van het vergunningsvrij bouwen mag er maximaal 150 m2 aanwezig zijn op het erf bij de nieuwe woning. Het bestaande bijgebouw van 187 m2 wordt hiermee in overeenstemming gebracht en derhalve deels gesloopt. De nieuwe bebouwing wordt qua beeldkwaliteit afgestemd op de bestaande bebouwing. De ontsluiting van het nieuwe perceel vindt plaats op de Oosterweg.
Het streven is om de nieuwe woning te realiseren met aandacht voor energie en klimaat. Door te bouwen met de standaard van de toekomst zijn de woningen voorbereid op klimaatverandering en heeft het een hogere toekomstwaarde. Uitgangspunt in het plangebied is ‘nul-op-de-meter’ woning. De woningen zijn meer dan goed geïsoleerd en er wordt geen gas gebruikt. Zonnepanelen en/of een elektrische warmtepomp dragen bij aan een beter wooncomfort.
De randen van het plangebied worden aangezet met hagen en solitaire bomen, hierdoor wordt de afwisseling tussen het bebouwingscluster en het open landschap extra benadrukt. De haagbeukstructuur vormt een natuurlijke afscheiding van erf naar landschap, en voor een natuurlijke scheiding tussen beide erven. De solitaire bomen vormen de entree naar het erf en voor structuur, gelaagdheid en schaduw op het achtererf. Langs de buitenzijde van het perceel komt een vrij uitgroeiende struweelhaag (meidoorn, sleedoorn, hazelaar, lijsterbes, etc). Het erf wordt op deze manier ingekleed in het groen en kan variëren in hoogte en dichtheid zodat het achterliggende landschap wel beleefbaar blijft. Het erf krijgt een groene inrichting als tuin of weidegrond, er wordt zo min mogelijke gebruik gemaakt van verharding. In de noordwesthoek van het erf komt een klein ‘vogelbosje’. De beplanting zorgt voor wat luwte en privacy op het erf en voegt veel toe aan de ecologische diversiteit op en rondom het erf.

Overzicht te slopen gebouwen aan de Oosterweg
Toekomstige inrichting perceel Oosterweg (bron: landschapsbeheer Gelderland)
Toekomstige situatie Veenweg
Op het perceel Veenweg 41 wordt de bestaande woning en het bijgebouw gesloopt. Het vrijkomende perceel wordt ingericht als boomgaard. Rond het perceel wordt een haag structuur aangelegd. Knip- en scheerheggen zijn al eeuwen te vinden in het Nederlandse cultuurlandschap. Deze lijnvormige landschapselementen kennen een sterke samenhang met het omringende landschap. De haag komt langs de oost en noordzijde van het perceel en sluit aan op de bestaande haag. De nieuw aan te planten haag bestaat uit haagbeuk, meidoorn en veldesdoorn.
Al vele eeuwen wordt in Nederland fruit geteeld in hoogstamboomgaarden. Vanaf 1950 is het areaal aan hoogstamboomgaarden flink achteruitgegaan, vanwege de opkomst van de moderne fruitteelt (laagstam). Hoogstamboomgaarden hebben een grote ecologische waarde. De boomgaard is een waardevolle aanvulling op het landschap en zal bestaan uit appelbomen, perenbomen, pruimenbomen en kersenbomen.
Overzicht te slopen gebouwen aan de Veenweg
Toekomstige inrichting perceel Veenweg 41 (bron: landschapsbeheer Gelderland)
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
De gemeente is in principe vrij in de keuze van het te voeren beleid. De wetgeving in Nederland gaat er wel vanuit dat er rekening wordt gehouden met het beleid van hogere overheden, vooral daar waar het regionale belangen betreft. De gemeente is niet verplicht om dit beleid te volgen, maar een afwijking daarvan moet wel duidelijk gemotiveerd worden. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op relevant rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid.
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft een nieuwe structuurvisie opgesteld Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) “Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig”. Het bijbehorende Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro / Amvb Ruimte) is in werking getreden op 17 december 2011. Hierna wordt kort de doelstelling van dit nieuwe beleid samengevat.
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker vooropzet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijks betrokkenheid.
Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is nodig om die nieuwe aanpak vorm te geven. De verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen die onder andere ontstaan omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de ‘kapstok’ voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De forse bezuinigingsopgave maakt dat er scherp geprioriteerd moet worden. De financiële middelen zijn de komende jaren beperkt en private investeerders zijn terughoudender. Hierdoor vertragen projecten, worden deze heroverwogen of zelfs gestopt. Daarnaast werkt de huidige wijze van financiering van gebiedsontwikkeling niet meer. Nieuwe verdienmodellen en andere kostendragers zijn nodig om gebiedsontwikkeling weer van de grond te krijgen. Tegelijkertijd vragen grote opgaven op het gebied van concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid om rijks betrokkenheid.
De Amvb ruimte bevat algemene regels voor bestemmingsplannen. Zo bepaalt het Barro onder meer dat bestemmingsplannen de doorvaart voor schepen niet mogen belemmeren als in het plan zich een vrijwaringszone van een rijksvaarweg bevindt. Verder staat eveneens in dit besluit dat bestemmingsplannen binnen reserveringsgebieden geen plannen mogen bevatten die uitbreidingen van het spoor belemmeren. Een bestemmingsplanwijziging mag ook geen belemmering bevatten voor het gebruik en geschikt maken van elektriciteitsproductieinstallaties, kernenergiecentrales, hoogspanningsverbindingen, buisleidingen, de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), primaire waterkeringen (buiten het kustgebied) en het IJsselmeergebied.
Toetsing aan Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van de provincies en gemeenten zitten en laat verstedelijkings- en landschapsbeleid over aan de provincies en gemeenten. De SVIR gaat niet in op uitbreidingsmogelijkheden van individuele initiatieven waarvan in het onderhavige geval sprake is.
3.1.2 Ladder van duurzame verstedelijking
In de SVIR wordt tevens de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond.
Voorheen bestond de ladder uit drie treden die doorlopen moesten worden ter verantwoording van een
nieuwe stedelijke ontwikkeling, maar per 1 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen van kracht geworden. Eén
van de belangrijkste is dat de drie treden worden losgelaten. Feitelijk is er nog maar één trede: "er dient
gemotiveerd worden dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte." Het betreft
ontwikkelingen zowel binnen als buiten stedelijk gebied. Het realiseren van een ontwikkeling buiten
bestaand stedelijk gebied moet nadrukkelijk gemotiveerd worden.
Toetsing Ladder van duurzame verstedelijking
Voorliggend plan betreft de sloop van een vrijstaande woning aan de Veenweg en sloop van diverse voormalige agrarische bedrijfsgebouwen aan de Oosterweg. Hiervoor in plaats wordt één vrijstaande woning gebouwd aan de Oosterweg. Per saldo blijft het aantal woningen dan ook gelijk, er worden geen woningen toegevoegd. Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en de ladder duurzame verstedelijking is dan ook niet van toepassing.
3.1.3 Conclusie
Het Rijk staat de planontwikkeling, gezien het karakter van het plan, niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland
De provincie Gelderland heeft een integraal provinciaal beleidsplan, de Omgevingsvisie Gelderland. De Provinciale Staten van Gelderland heeft de Omgevingsvisie op 9 juli 2014 vastgesteld. Nadien is de Omgevingsvisie meerdere malen geactualiseerd. De Provinciale Staten hebben op woensdag 19 december 2018 ingestemd met de nieuwe Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland'. De Omgevingsvisie is opgesteld vanuit een sterk veranderende context waarin partijen en de provincie op dit moment werken en de komende jaren naar verwachting zullen werken. De overheid (en provincie) is slechts een van de vele spelers. De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
- een duurzame economische structuur;
- het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.
Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In de Omgevingsvisie stelt de provincie dat bij initiatieven voor functieverandering deze de aanwezige en te ontwikkelen economie en gebiedskwaliteiten moeten versterken. Dit kunnen initiatieven zijn voor wonen en werken. Bijvoorbeeld bij functieverandering of nieuwe landgoederen. Bij een initiatief in het buitengebied geldt dat het 'nieuwe rood' in het buitengebied een kwaliteitsverbetering moet zijn in het gebied. Een kwaliteitsverbetering wil zeggen dat er sprake is van sloop en of hergebruik van vrijkomende bebouwing (functieverandering) of ontwikkeling van nieuwe natuur. De rood-rood en rood-groenverhoudingen van de nieuwe situatie ten opzichte van de oude situatie bepalen de aanvaardbaarheid.
Toetsing aan Omgevingsvisie Gelderland
Voorliggend plan voorziet in de sloop van circa 300 m2 aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen aan de Oosterweg en de sloop van een vrijstaande woning aan de Veenweg. Hiervoor in plaats wordt één vrijstaande woning gerealiseerd aan de Oosterweg. Met de gewenste uitruil van bouwmogelijkheden wordt een hoofdgebouw (vrijstaande woning) verplaatst, waardoor deze vorm van bebouwing per saldo gelijk blijft. Er is echter wel een afname van ontsierende voormalige agrarische bebouwing (300 m2) in het buitengebied. Aan de Veenweg 41 wordt een woonperceel van 600 m2 herbestemd naar een agrarische bestemming, deze herbestemming betekent een afname van gronden met een woonbestemming in het buitengebied. Deze verandering van bebouwing en bestemming draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. De oppervlakte van bebouwing en bestrating neemt af en er ontstaat meer ruimte voor het agrarisch gebruik. Om ook op gebiedsniveau een meerwaarde te behalen is er een landschappelijk inpassingsplan opgesteld voor beide locaties. Gezien het voorgaande zorgt de nieuwe situatie voor een kwaliteitsverbetering, waarmee het plan past in het provinciaal beleid.
In 2015 heeft Oldebroek het Gelders Energieakkoord ondertekend. De Routekaart Klimaatneutrale Regio Noord-Veluwe is vertrekpunt voor het lokale beleid. Daarop inspelend wordt de eis gesteld dat nieuwbouwwoningen in het kader van het VAB-beleid energieneutraal worden opgeleverd. De nieuw te bouwen woning wordt energieneutraal gerealiseerd en er wordt geen gas gebruikt. Zonnepanelen en/of een elektrische warmtepomp dragen bij aan een beter wooncomfort, Hiermee voldoet het plan aan voornoemde gemeentelijke en provinciale ambitie.
3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld, op 1 januari 2018 is de actualisatie van de Omgevingsverordening in werking getreden. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch is gewaarborgd. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem.
De voor het plangebied van toepassing zijnde thema's worden hierna behandeld.
Uitbreiding niet-grondgebonden veehouderijtak: Plussenbeleid
In dit gebied heeft de provincie als doel de randvoorwaarden te creëren voor duurzame niet-grondgebonden landbouw. Daarbij gaat het om maatschappelijk verantwoord ondernemen. De ontwikkelingsmogelijkheden van een bedrijf hangen in de eerste plaats af van de bedrijfslocatie. In Gelderland behoort het grootste deel van de pluimvee- en varkens- en vleeskalverenbedrijven tot de niet-grondgebonden landbouw. Het voer voor deze dieren komt van buiten het bedrijf en veelal zelfs van buiten Nederland. De provincie stimuleert bestaande bedrijven in deze sector die duurzamer wensen te produceren.
Waardevol open gebied
De provincie en haar partners streven er samen naar de openheid van karakteristieke open landschapseenheden (waardevolle open gebieden) als kernkwaliteit te behouden. Dat zijn de grootste open gebieden in Gelderland of gebieden waar bebouwing ontbreekt en gaafheid en herkenbaarheid kenmerkend zijn. Openheid en ook het ontbreken van bebouwing is een kwetsbare kernkwaliteit, want ook kleine ingrepen kunnen de openheid al aantasten.
Landschap
De provincie wil samen met haar partners de basiskwaliteit van landschappen in Gelderland behouden. Het actuele landschap is het referentiekader voor deze kwaliteit. Om deze basiskwaliteit van het landschap te behouden en waar mogelijk te vergroten, stimuleert de provincie het ontwikkelen met kwaliteit. Het plangebied is gelegen in 'Nationaal landschap'.
De provincie wil samen met haar partners ook door ruimtelijke ontwikkelingen de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen behouden, herstellen en versterken en de landschappelijke samenhang vergroten. De provincie beschermt de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen en geeft richting aan ontwikkelingen met kwaliteit. De provincie heeft met het toepassen van ‘Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik’ een zorgvuldige afweging van ontwikkelingen in het buitengebied voor ogen. Het plangebied is gelegen binnen het deelgebied 'Veluwe'. De kernkwaliteiten van dit gebied staan beschreven in bijlage 6 van de Omgevingsverordening Gelderland.
Wonen
De Omgevingsverordening bevat algemene regels en specifieke aanwijzingen waaraan gemeenten moeten voldoen om daarmee de provinciale belangen veilig te stellen. De gemeentelijke bestemmingsplannen moeten met de Omgevingsverordening in overeenstemming worden gebracht.
Het Gelderse woonbeleid gaat uit van regionale markten, desondanks is het van provinciaal belang. Het gaat om afstemming met buurprovincies, voorkomen van concurrentie om inwoners en bijbehorende onbedoelde migratiestromen tussen regio's en gemeenten, keuze van de beste locaties voor woningbouw, verkleinen van de kans op leegstand, voorzien in de aangetoonde kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte voor de Gelderse bevolking en bevorderen van regionale samenwerking. Daarom kiest de provincie voor een regierol en stelt zij de kwantitatieve opgave voor wonen per regio vast.
De opgave is vastgesteld in de 'kwalitatieve opgave t/m 2024 en vastgelegd in de Omgevingsverordening (art. 2.2.1.1). In artikel 2 lid 2.1.1 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat nieuwe woonlocaties- en de daar te bouwen woningen toegestaan zijn, mits deze aansluiten op het vigerende bouwprogramma (door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma), waarin de kwantitatieve opgave betreft het wonen voor de regio is opgenomen.
Door de provincie is berekend dat er voor de periode 2013 tot en met 2024 een behoefte is aan een netto toevoeging van 8.850 woningen in de regio Noord-Veluwe. Op basis van dit aantal is er een binnenregionale verdeling gemaakt.
Toetsing aan Omgevingsverordening Gelderland
Onderhavig plan betreft de sloop van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, de sloop van een vrijstaande woning en de realisatie van een vrijstaande woning. De ontwikkeling is voorzien van een landschappelijke inpassing. De kernkwaliteiten van het landschap zijn hierin verwerkt en worden niet aangetast maar versterkt. Er worden bij deze ontwikkeling geen woningen toegevoegd. Daarnaast betekent deze herbestemming een afname van gronden met een woonbestemming in het buitengebied, dit draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Hiermee staat de verordening de ontwikkeling niet in de weg.
3.2.3 Conclusie
Het provinciaal beleid staat de planontwikkeling niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de omgevingsvisie en de omgevingsverordening. In paragraaf 3.1.2 is de planontwikkeling getoetst aan de ladder duurzame verstedelijking. Hieruit blijkt dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en dat de ladder duurzame verstedelijking op dit plan niet hoeft te worden toegepast. Een toets aan de Gelderse ladder duurzame verstedelijking is dan ook niet nodig.
3.3.1 Streekplanuitwerking functieverandering Noord-Veluwe
De Regio Noord-Veluwe, waar de gemeente Oldebroek onderdeel van uitmaakt, heeft de "Streekplanuitwerking Functieverandering Regio Noord-Veluwe" opgesteld. De streekplanuitwerking is geaccordeerd door Gedeputeerde Staten. In de streekplanuitwerking worden spelregels gegeven voor functieveranderingsgevallen. Afhankelijk van het gebied waarin een perceel ligt, de omvang van de te slopen bebouwing en de gewenste vervolgfunctie worden regels gegeven waaraan de functieverandering moet voldoen.
Bij functieverandering naar wonen geldt dat minimaal 500 m² aan voormalige bedrijfsgebouwen dient te worden gesloopt. Maximaal 50% van de gesloopte oppervlakte mag worden gebruikt voor wonen in één woongebouw waarbinnen meerdere wooneenheden gerealiseerd kunnen worden. Het aantal wooneenheden dat kan worden gerealiseerd is maatwerk.
Bij initiatieven die voldoen aan de criteria uit de algemene regeling dient te worden voldaan aan een basispakket van kwaliteitsbijdragen. De bijdragen uit het basispakket gelden voor alle initiatieven en zijn niet afhankelijk van het gebiedstype. Wanneer gebruik wordt gemaakt van de aanvullende regeling dienen bovenop het verplichte basispakket extra bijdragen te worden geleverd ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit: het basispakket-plus.
Toetsing aan Streekplanuitwerking functieverandering Noord-Veluwe
Voorliggend plan voorziet in de sloop van circa 300 m2 aan agrarische bedrijfsbebouwing aan de Oosterweg, de sloop van een vrijstaande woning met bijgebouw (circa 100 m2) aan de Veenweg en de realisatie van een vrijstaande woning aan de Oosterweg. Met de gewenste uitruil van bouwmogelijkheden wordt een hoofdgebouw (vrijstaande woning) verplaatst, waardoor deze vorm van bebouwing per saldo gelijk blijft.
Er wordt echter niet voldaan aan de gestelde eis van 500 m2 sloop uit de streekplanuitwerking. Het verzoek ligt daarentegen wel in de lijn van het regionaal en gemeentelijk beleid omdat er wordt gestreefd naar een kwaliteitsverbetering van het buitengebied. Er is dan ook sprake van een maatwerksituatie waarbij beoordeeld dient te worden of er als gevolg van de gewenste uitruil een voldoende kwaliteitsverbetering optreedt.
Met het voorgenomen initiatief treedt er op de volgende punten een kwaliteitsverbetering op voor het buitengebied:
- Een afname van ontsierende voormalige agrarische bebouwing in het buitengebied. Met de gewenste uitruil van bouwmogelijkheden wordt een hoofdgebouw (vrijstaande woning) verplaatst waardoor deze vorm van bebouwing per saldo gelijk blijft. Verder mag op de locaties Veenweg 41 en Oosterweg ongenummerd in totaal ruim 600 m2 aan bijbehorende bouwwerken aanwezig zijn (100 m2 aan de Veenweg 41 en ruim 500 m2 voormalige agrarische bebouwing aan de Oosterweg ongenummerd). Met inachtneming van het behoud van (een deel van) een bestaand bijgebouw voor de nieuwe vrijstaande woning en de mogelijkheid tot het terugbouwen van een bijgebouw van maximaal 100 m2 voor de bestaande woning Zuiderzeestraatweg 378A, resteert afname van ruim 300 m2 aan bijbehorende bouwwerken.
Een afname van gronden met een woonbestemming in het buitengebied.
Aan de Veenweg 41 wordt een woonperceel van 600 m2 herbestemd naar een agrarische bestemming. Aan de Oosterweg wordt de nieuwe vrijstaande woning gerealiseerd binnen de bestaande woonbestemming. Daarnaast wordt de woonbestemming aan de Oosterweg teruggebracht naar het minimaal noodzakelijke voor de nieuwe vrijstaande woning. Dit betekent dat ter plaatse nog eens circa 665 m2 wordt herbestemd naar een agrarische bestemming. In totaal betekent dit dus een afname van circa 1.265 m2 aan gronden met een woonbestemming in het buitengebied. Deze herbestemming betekent een afname van gronden met een woonbestemming in het buitengebied.
- Een incourant woonperceel aan de Veenweg verdwijnt De vrijstaande woning aan de Veenweg 41 bevindt zich aan het eind van de levenscyclus. Herbouw van de woning is op deze locatie niet wenselijk gezien de fysiek aanwezige ruimte en de ligging direct naast een landbouwmechanisatie‐/loonwerk‐/grondverzetbedrijf.
- Om ook op gebiedsniveau een meerwaarde te behalen is er een landschappelijk inpassingsplan opgesteld voor beide locaties. De kernkwaliteiten van het landschap zijn hierin verwerkt en worden niet aangetast maar versterkt.
De bovengenoemde punten voldoen aan de gestelde kwaliteitsbijdragen uit het basispakket.
3.3.2 Conclusie
Het regionaal beleid staat de planontwikkeling niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling voldoet niet aan de gestelde sloopeis, maar wel aan de gestelde kwaliteitsverbetering zoals verwoord in de Streekplanuitwerking Functieverandering Regio Noord-Veluwe.
3.4.1 Omgevingsvisie Oldebroek
De Omgevingsvisie Oldebroek is een strategische visie voor de lange termijn voor de gehele fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie is opgesteld in de geest van de Omgevingswet die in het jaar 2021 van kracht zal zijn. Eigenlijk is de Omgevingsvisie een brede toekomstvisie. Hierin gaat het niet alleen om bouwen, aanleggen, graven of andere ruimtelijke ontwikkelingen maar ook om onderwerpen zoals gezondheid, mobiliteit en het milieu. Op 13 december 2018 is de Omgevingsvisie vastgesteld door de gemeenteraad.
Missie Oldebroek: Natuurlijk dynamisch
Oldebroek is een woongemeente van agrarische oorsprong, met aandacht voor elkaar en met een fraaie omgeving (in en buiten de kernen) waar het goed recreëren en verblijven is. Oldebroek wil optimaal inspelen op de kracht van de mensen, de pracht van het landschap, de unieke ligging en de ondernemingsgeest. De gemeente Oldebroek zet in op de volgende koers:
1. Rustige, groene woongemeente in een dynamische omgeving
2. Ieder dorp een aantrekkelijk hart, daar werken we samen aan
3. Oldebroek: een groen, sportief en compleet fiets-, wandelgebied
4. Werkgelegenheid is onmisbaar in een aantrekkelijke woongemeente
5. Goede bereikbaarheid is noodzakelijke basisvoorwaarde voor leefbaarheid en vitaliteit
6. Oldebroek klimaatneutraal
IDee-kaarten
De Omgevingsvisie heeft een belangrijke rol in het op gang brengen van investeringen die leiden tot kwaliteitsversterking en het dichterbij brengen van ambities. De IDee-kaarten hebben hierin een belangrijke rol. De deelgebieden waarvoor we de IDee-kaarten opgesteld hebben, zijn afgebakend op basis van de gebiedsindeling op het regionale ‘NEO-niveau’ . Leidend daarvoor zijn de ontstaansgeschiedenis, de geomorfologische samenstelling, het functionele gebruik en de beleving van het gebied. Daarnaast is ook voor de 6 kernen een IDee-kaart opgesteld.
Toetsing aan Omgevingsvisie Oldebroek
Voorliggend plan betreft de sloop van een vrijstaande woning aan de Veenweg en sloop van diverse voormalige agrarische bedrijfsgebouwen aan de Oosterweg. Hiervoor in plaats wordt één vrijstaande woning gebouwd aan de Oosterweg. Per saldo blijft het aantal woningen dan ook gelijk, er worden geen woningen toegevoegd. Er is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld voor beide locaties. De ontwikkeling vergroot de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving. Dit past in het beleidskader zoals geschetst in de structuurvisie Oldebroek 2030
3.4.2 Toekomstvisie 2030 gemeente Oldebroek
In de Toekomstvisie 2030 van de gemeente Oldebroek geeft de gemeente richting aan verscheidende strategische opgaven en kleur aan de identiteit van de gemeente. De gemeente is een woongemeente waarin aandacht voor elkaar is en waar goed gerecreëerd kan worden in een fraaie omgeving. Zij wenst in te spelen op de kracht van de mensen, de pracht van het landschap, de unieke ligging en de ondernemersgeest. Op het gebied van wonen laat de visie blijken dat wonen in het buitengebied meer mogelijk zal worden.
3.4.3 Structuurvisie Functieverandering Oldebroek 2017
De structuurvisie Functieverandering Oldebroek 2017 is vastgesteld op 14 december 2017. Deze structuurvisie schetst de mogelijkheden voor functieverandering, waarbij de belangen van nog actieve agrariërs niet uit het oog wordt verloren. Functieverandering mag ook geen nadelige invloed hebben op de aanwezige agrarische bedrijven, woningen en andere functies.
De structuurvisie bestaat uit 4 delen:
- Algemene inleiding
- Beleidsnotitie functieverandering van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen
- Beleidsnotitie splitsing karakteristieke en monumentale boerderijen
- Beleidsnotitie plattelandswoning
Voor de voorgenomen ontwikkeling is het deel over functieverandering (functieverandering vrijkomende agrarische bebouwing) van toepassing. Deze beleidsnotitie is in 2017 vastgesteld. Het functieveranderingsbeleid van de provincie en die van de regio Noord Veluwe vormen het kader hiervoor. Het doel van het VAB-beleid kan als volgt worden omschreven:
- het verbeteren van de omgevingskwaliteit en belevingswaarde van het buitengebied;
- het verbeteren van de leefbaarheid en vitaliteit van het buitengebied op sociaal en economisch gebied.
Bij functieverandering naar wonen geldt dat minimaal 700 m² aan voormalige bedrijfsgebouwen dient te worden gesloopt. De maximale compensatie bedraagt 1 (vrijstaande) woning.
Toetsing aan Structuurvisie Functieverandering Oldebroek 2017
Voorliggend plan voorziet in de sloop van circa 300 m2 aan agrarische bedrijfsbebouwing aan de Oosterweg, de sloop van een vrijstaande woning met bijgebouw aan de Veenweg en de realisatie van een vrijstaande woning aan de Oosterweg. Met de gewenste uitruil van bouwmogelijkheden wordt een hoofdgebouw (vrijstaande woning) verplaatst, waardoor deze vorm van bebouwing per saldo gelijk blijft.
Voor wat betreft het gemeentelijk beleid geldt dat er niet voldaan wordt aan de minimale sloopeis van 700 m2 om deel te nemen aan de VAB‐regeling. Het verzoek ligt wel in de lijn van de Structuurvisie Functieverandering Oldebroek 2017 nu de nieuwe vrijstaande woning op de plaats wordt gebouwd waar ook de voormalige agrarische bebouwing staat en er met het verzoek gestreefd wordt naar een kwaliteitsverbetering van het buitengebied. Er is dan ook sprake van een maatwerksituatie waarbij beoordeeld dient te worden of er als gevolg van de gewenste uitruil een voldoende kwaliteitsverbetering optreedt.
Met het voorgenomen initiatief treedt er op de volgende punten een kwaliteitsverbetering op voor het buitengebied:
- Een afname van ontsierende voormalige agrarische bebouwing in het buitengebied. Met de gewenste uitruil van bouwmogelijkheden wordt een hoofdgebouw (vrijstaande woning) verplaatst waardoor deze vorm van bebouwing per saldo gelijk blijft. Verder mag op de locaties Veenweg 41 en Oosterweg ongenummerd in totaal ruim 600 m2 aan bijbehorende bouwwerken aanwezig zijn (100 m2 aan de Veenweg 41 en ruim 500 m2 voormalige agrarische bebouwing aan de Oosterweg ongenummerd). Met inachtneming van het behoud van (een deel van) een bestaand bijgebouw voor de nieuwe vrijstaande woning en de mogelijkheid tot het terugbouwen van een bijgebouw van maximaal 100 m2 voor de bestaande woning Zuiderzeestraatweg 378A, resteert afname van ruim 300 m2 aan bijbehorende bouwwerken.
Een afname van gronden met een woonbestemming in het buitengebied.
Aan de Veenweg 41 wordt een woonperceel van 600 m2 herbestemd naar een agrarische bestemming. Aan de Oosterweg wordt de nieuwe vrijstaande woning gerealiseerd binnen de bestaande woonbestemming. Daarnaast wordt de woonbestemming aan de Oosterweg teruggebracht naar het minimaal noodzakelijke voor de nieuwe vrijstaande woning. Dit betekent dat ter plaatse nog eens circa 665 m2 wordt herbestemd naar een agrarische bestemming. In totaal betekent dit dus een afname van circa 1.265 m2 aan gronden met een woonbestemming in het buitengebied. Deze herbestemming betekent een afname van gronden met een woonbestemming in het buitengebied.
- Een incourant woonperceel aan de Veenweg verdwijnt De vrijstaande woning aan de Veenweg 41 bevindt zich aan het eind van de levenscyclus. Herbouw van de woning is op deze locatie niet wenselijk gezien de fysiek aanwezige ruimte en de ligging direct naast een landbouwmechanisatie‐/loonwerk‐/grondverzetbedrijf.
- Om ook op gebiedsniveau een meerwaarde te behalen is er een landschappelijk inpassingsplan opgesteld voor beide locaties. De kernkwaliteiten van het landschap zijn hierin verwerkt en worden niet aangetast maar versterkt.
Het initiatief is daarmee passend binnen de structuurvisie functieverandering Oldebroek 2017. Hiermee staat de structuurvisie de ontwikkeling niet in de weg.
3.4.4 Welstandsnota Oldebroek
Het behoud van de ruimtelijke kwaliteit wordt mede bepaald door het welstandsbeleid dat is vastgelegd in de Welstandsnota Gemeente Oldebroek. In de nota staan criteria die worden gebruikt bij de beoordeling of een bouwplan redelijkerwijs voldoet aan de eis van welstand. Het welstandsbeleid is gericht op het handhaven, herstellen en versterken van gewaardeerde of gewenste ruimtelijke karakteristieken en de samenhang binnen het gebied of object. In de Welstandsnota wordt de gemeente onderverdeeld in een aantal deelgebieden. Elk gebied is een 'welstandsniveau' toebedeeld. Dit welstandsniveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht het plan krijgt en in welke mate welstand wordt ingezet om er de ruimtelijke kwaliteit te bevorderen.
Toetsing aan Welstandsnota Oldebroek
Het plangebied aan de Oosterweg ligt binnen het zogenaamde 'buitengebied open polder'. Voor dit 'buitengebied open polder' wordt het welstandsniveau 4 als basis aangehouden.
Het plangebied aan de Veenweg 41 ligt binnen het zogenaamde 'buitengebied overgangsgebied'. Voor dit 'buitengebied overgangsgebied' wordt het welstandsniveau 4 als basis aangehouden. De welstandsbeoordeling richt zich op het handhaven of gericht veranderen en verbeteren van de kwaliteit van het gebied.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is voor beide locaties een inrichtingsplan (landschappelijk inpassingsplan) opgesteld door de stichting Landschapsbeheer Gelderland. Deze inrichtingsplannen worden vastgesteld als
beeldkwaliteitsplan. Daarom maken de inrichtingsplannen onderdeel uit van de Welstandsnota. Het plangebied
Veenweg 41 en aan de Oosterweg vallen daarmee binnen het welstandsniveau 1. Een aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet worden voorgelegd aan de welstandscommissie.
3.4.5 Groenvisie Gemeente Oldebroek 2014
In 2008 heeft de Gemeente Oldebroek de groenstructuren vastgelegd in de ‘Groenvisie Gemeente Oldebroek’. In deze Groenvisie zijn de belangrijkste groenstructuren van de gemeente weergeven en zijn adviezen gegeven over de verdere inrichting, beheer en gebruik van het openbaar groen in de gemeente. Nu, vijf jaar later hebben er verschillende ontwikkelingen plaatsgevonden waardoor een actualisering van de Groenvisie op zijn plaats is. De Groenvisie Gemeente Oldebroek 2014 is actualisatie van de Groenvisie Gemeente Oldebroek 2008 en maakt de Groenvisie toepasbaar in de huidige en toekomstige ontwikkelingen in de gemeente. In de Groenvisie Gemeente Oldebroek 2014 legt de gemeente Oldebroek de groenstructuren vast die duurzaam en waardevol openbaar groen waarborgen en geeft richting aan het in de toekomst te ontwikkelen openbaar groen. Tevens kan het als beleidskader worden ingezet voor integrale plantoetsingen, kwaliteitsverbeteringen en beheerafwegingen.
Toetsing aan Groenvisie Gemeente Oldebroek 2014
Het voorliggende plangebied is gelegen in het buitengebied en maakt geen deel uit van een groene hoofdstructuur. De Groenvisie Oldebroek 2014 verzet zich dan ook niet tegen de voorgenomen ontwikkeling op het percelen Zuiderzeestraatweg 378 en 378A in Oldebroek en Veenweg 41 in Oldebroek.
3.4.6 Parkeernota Oldebroek 2014
Op dit moment wordt in nieuwbouwsituaties, na functiewijzigingen en na verbouwingen getoetst aan het parkeerartikel 2.5.30 in de bouwverordening. Vanaf 19 november 2014 (bestaande plannen overgangsperiode tot 1 juli 2018) is dat niet meer mogelijk maar zal het parkeren in bestemmingsplannen geregeld moeten worden.
Het opnemen van alle concrete parkeernormen, zoals benoemd in bijlage 1 van deze nota, in alle bestemmingsplannen zou ertoe leiden dat alle bestemmingsplannen moeten worden gewijzigd wanneer de parkeernormen worden geactualiseerd. Dat is niet efficiënt. Het is voldoende in de bestemmingsplannen de algemene bepaling op te nemen dat binnen het plan voldaan moet worden aan de parkeernormen, zoals vastgelegd in de door de raad vastgestelde vigerende parkeernota. Dit ter aanvulling op het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP), dat het verkeers- en parkeerbeleid op strategisch niveau behandelt. Bepalend voor de te hanteren parkeernormen is het moment waarop de voorgeschreven openbare procedure wordt opgestart. Bijvoorbeeld het moment van eerste publicatie. Omdat dat voor het bestemmingsplan als geheel anders is dan voor latere wijzigingen, kan dat ertoe leiden dat bij op verschillende tijdstippen vastgestelde plannen, en wijzigingen daarop, verschillende parkeernormen van kracht zijn.
De in deze nota opgenomen fietsparkeernormen beogen een bijdrage te leveren aan een fietssysteem dat voor lokale verplaatsingen een aantrekkelijk alternatief is voor autoverplaatsingen. Desondanks is deze nota niet het geëigende instrument om invulling te geven aan het streven naar minder (auto)mobiliteit. Ook al zijn de parkeernormen in deze nota ca. 10 % lager dan de maximum parkeernormen met een vergelijkbare stedelijkheidsgraad. De bedoeling van deze nota is te voorzien in de parkeercapaciteit die hoort bij een gegeven (auto)mobiliteit.
Toetsing aan Parkeernota Oldebroek 2014
In paragraaf 4.5 Verkeer en vervoer wordt nader ingegaan op het aspect verkeer en parkeren in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling. Voor het parkeren is in het voorliggende plan een regeling opgenomen. Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt gebruik gemaakt van de bestaande verkeersontsluiting. Daarmee leidt het aspect verkeer en parkeren niet tot
belemmeringen.
3.4.7 Bed en Breakfast
In de gemeentelijke beleidsnota 'Recreatie & Toerisme, Ruimtelijke aspecten' (2010) de diversiteit en de kwaliteitsverbetering in het aanbod van verblijfsaccommodaties gestimuleerd. Achterliggend doel is de verbreding van het toeristisch product. De nota wijst op de behoefte aan meer toeristische overnachtingsmogelijkheden in de gemeente. Daarnaast is er behoefte aan meer rustpunten langs de diverse routenetwerken in het buitengebied, waaronder de lange afstand wandel- en fietsroutes en het fietsknopennetwerk Veluwe. Bed en breakfast voorzieningen worden beschouwd als een welkome aanvulling op het toeristische aanbod. Bed en breakfast voorzieningen zijn daarom in de gehele gemeente toegestaan, mits er wordt voldaan aan een aantal beleidsregels. In hoofdlijnen moeten de voorzieningen een kwaliteitsimpuls zijn voor het landelijke gebied. In de notitie 'Bed en breakfast in de gemeente Oldebroek' (2009) wordt aangegeven welke beleidsregels van toepassing zijn en hoe de functie planologisch verankerd wordt in nieuwe bestemmingsplannen.
3.4.8 Beleidsnota Paardenbakken in de gemeente Oldebroek
Door de afnemende agrarische functie in het buitengebied komen steeds meer boerderijen en weidegrond beschikbaar voor particulieren. Hierdoor is een tendens ontstaan dat steeds meer burgers hobbymatig paarden gaan houden. Dit heeft tot gevolg dat bij woningen meer zogenaamde paardenbakken worden aangelegd. Deze kunnen afbreuk doen aan de landschappelijke waarden van het buitengebied, doordat de paardenbakken vaak prominent in het zicht liggen en op deze wijze een onderdeel van het 'zichtbare' landschap vormen. Daarnaast kan het gebruik van een paardenbak overlast voor de omgeving met zich meebrengen.
Om wildgroei aan paardenbakken en 'verrommeling' (aan de rand) van het buitengebied te voorkomen en om sturing te geven aan de totstandkoming van paardenbakken, is het van belang om regels op te stellen die de burgers de mogelijkheid biedt om op een legale manier een paardenbak aan te leggen gericht op het hobbymatig gebruik, waarbij rekening wordt gehouden met de inpassing in het landschap en het voorkomen van overlast voor de omgeving.
3.4.9 Routekaart klimaatneutraal Oldebroek
De ambitie binnen de gemeente Oldebroek is om in 2050 – en bij voorkeur eerder- klimaatneutraal te zijn. Dat wil zeggen dat er in de gemeente dan evenveel energie duurzaam wordt opgewekt als wordt verbruikt. In 2015 heeft Oldebroek het Gelders Energieakkoord ondertekend. De Routekaart Klimaatneutrale Regio Noord-Veluwe is vertrekpunt voor het lokale beleid. Deze routekaart volgt zeven scenario's. Eén van de scenario is “Al het vastgoed duurzaam”. Vanaf 2020 zal het energieneutraal bouwen in het Bouwbesluit worden opgenomen als voorschrift. Daarop inspelend wordt de eis gesteld dat nieuwbouwwoningen in het kader van het VAB-beleid energieneutraal worden opgeleverd.
De nieuw te bouwen woning wordt energieneutraal gerealiseerd. Hiermee voldoet het plan aan voornoemde ambitie.
3.4.10 Conclusie
Het gemeentelijk beleid staat de planontwikkeling niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de omgevingsvisie Oldebroek, de structuurvisie functieverandering Oldebroek 2017 en overige relevante beleidsstuken.
4.1.1 Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en de ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema’s bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, water, ecologie, archeologie en verkeer en vervoer.
4.1.2 Bodem
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s). Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar zijn.
Een bodemonderzoek is niet nodig als:
- Er geen bodemwerkzaamheden worden verricht (bijvoorbeeld het bouwen van een dakkapel of het plaatsen van een extra verdieping op een gebouw);
- Het gaat om een verandering of vergroting waarbij geen grond wordt verzet en het gebruik hetzelfde blijft;
- Er al voldoende actuele en bruikbare onderzoeksresultaten bij de gemeente beschikbaar zijn, waarop de bodemtoets kan worden gebaseerd.
Onderzoek plangebied
In oktober 2018 is er een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 2, bodem onderzoek) op een deel van de locatie gelegen aan de Zuiderzeestraatweg 378 ten behoeve van de bepaling van de bodemkwaliteit. De resultaten van het verkennend bodemonderzoek geven geen milieuhygiënische belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging en de bouwplannen op het perceel.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling wordt niet belemmerd vanuit het aspect bodem, nader onderzoek op het gebied van bodem is daarom ook niet nodig.
4.1.3 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is.
Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet is het beoordelingskader voor geurhinder bij milieuvergunningen en bestemmingsplannen.
Onderzoek plangebied
Voorliggend plan betreft de sloop van een vrijstaande woning aan de Veenweg 41 en sloop van diverse voormalige agrarische bedrijfsgebouwen aan de Oosterweg. Hiervoor in plaats wordt één vrijstaande woning gebouwd aan de Oosterweg. Aan de Veenweg 41 wordt een woonperceel van 600 m2 herbestemd naar een agrarische bestemming. Aan de Oosterweg wordt de nieuwe vrijstaande woning gerealiseerd binnen de bestaande woonbestemming.
Naast het perceel Veenweg 41 bevindt zich een loonwerk- en grondverzetbedrijf. De bedrijfsactiviteiten op deze locatie dragen niet bij aan een verbetering van het woonleefklimaat. Daarnaast is het bedrijf niet gebaat met een woning dicht op de perceelgrens. Het bedrijf kan hierdoor belemmerd worden. Door het slopen van de woning aan de Veenweg en de herbouw van de woning aan de Oosterweg is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Aan de Oosterweg wordt de nieuwe vrijstaande woning gerealiseerd binnen de bestaande woonbestemming. In de nabijheid van deze locatie zijn enkele (agrarische) bedrijven gevestigd. De afstand tussen deze bedrijven en de beoogde locatie voor de nieuwe woning is dusdanig groot (<100 m) dat er een goed leefklimaat garantie is voor wonen en dat de omliggende bedrijven niet belemmerd worden in hun bedrijfsvoering.
Conclusie
Concluderend kunnen we stellen dat de voorgenomen ontwikkeling geen belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van de bedrijven aan de Zuiderzeestraatweg en dat er sprake is van een goed woonleefklimaat op het perceel aan de Oosterweg. Het voorliggende initiatief voegt geen milieubelastende activiteiten toe. Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering, nader onderzoek op het gebied van bedrijven en milieuzonering is daarom ook niet nodig.
4.1.4 Geluidhinder
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Er wordt onderscheidt gemaakt tussen wegverkeerslawaai en industrielawaai. Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan waarbij een nieuwe geluidsgevoelige functie wordt toegevoegd een akoestisch onderzoek te worden ingesteld.
Wegverkeerslawaai: Geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo’n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
- wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
- wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 53dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.
Onderzoek plangebied
Voorliggend plan betreft de sloop van een vrijstaande woning aan de Veenweg 41 en sloop van diverse voormalige agrarische bedrijfsgebouwen aan de Oosterweg. Hiervoor in plaats wordt één vrijstaande woning gebouwd aan de Oosterweg. Het perceel aan de Oosterweg ligt geheel binnen de wettelijke geluidszone (250 meter) van de Zuiderzeestraatweg. Op grond van de Wet geluidhinder moet, bij de realisatie van geluidsgevoelige objecten (woning), onderzoek plaatsvinden naar de geluidsbelasting op deze objecten vanwege deze wegen.
Op 10 september 2018 is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3, akoestisch onderzoek) ten behoeve van de bepaling van de geluidbelasting ter plaatse van de gevels van de te bouwen woning aan de Oosterweg. Het blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, ten gevolge van het wegverkeer op de Zuiderzeestraatweg, wordt overschreden ter plaatse van de toekomstige woning. De maximale geluidbelasting ter plaatse van de zuidgevel bedraagt 50 dB. Hiermee worden de maximale ontheffingswaarde van 53 dB niet overschreden.
Voor de nieuw te bouwen aan de Oosterweg dient vanwege het wegverkeer op de Zuiderzeestraatweg hogere waarden aangevraagd te worden. Uitgangspunt is dat hogere grenswaarden zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Als maatregelen ter beperking van de geluidsbelasting onvoldoende effect sorteren kan de gemeente een hogere grenswaarde vaststellen. In het onderhavige geval is het niet mogelijk om maatregelen te treffen. Het treffen van bronmaatregelen is praktisch en financieel niet haalbaar en het treffen van overdrachtsmaatregelen is stedenbouwkundig niet wenselijk.
Conclusie
Het plan wordt belemmerd vanuit het aspect geluid. Het treffen van maatregelen is niet mogelijk. Gezien het feit dat de woning ten minste één gevel met een geluidbelasting lager of gelijk aan 48 dB heeft, de woning ten minste één slaapkamer aan de zijde van de geluidsluwe gevel bevat en de woning beschikt over een buitenruimte waar de geluidbelasting 48 dB of lager is kan er voor de betreffende woning een hogere grenswaarde procedure gevolgd te worden voor wegverkeerslawaai. De hogere waarden die aangevraagd dient te worden bedraagt 50 dB.
4.1.5 Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Rg/m3, NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Onderzoek plangebied
Voorliggend plan betreft de sloop van een vrijstaande woning aan de Veenweg 41 en sloop van diverse voormalige agrarische bedrijfsgebouwen aan de Oosterweg. Hiervoor in plaats wordt één vrijstaande woning gebouwd aan de Oosterweg. Aan de Veenweg 41 wordt een woonperceel van 600 m2 herbestemd naar een agrarische bestemming. Aan de Oosterweg wordt de nieuwe vrijstaande woning gerealiseerd binnen de bestaande woonbestemming. Op grond van de Wet luchtkwaliteit worden er binnen het plangebied geen grenswaarden overschreden ook zijn er geen dreigende grenswaardenoverschrijdingen. Zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor het bestemmingsplan. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging en is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect luchtkwaliteit, nader onderzoek op het gebied van luchtkwaliteit is daarom ook niet nodig
4.1.6 Externe veiligheid
Onder externe veiligheid verstaat men het beheersen van risico's die voortvloeien uit de opslag, productie, het gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het thema vervoer van gevaarlijke stoffen kan worden onderverdeeld in wegen, spoor en water. In het kader van externe veiligheid dient te worden aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling niet wordt belemmerd door deze risico’s.
Inrichtingen
Het externe veiligheidsbeleid voor inrichtingen heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Op grond van deze benadering worden in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) grenzen gesteld aan de risico's, waarbij gelet wordt op de kwetsbaarheid van functies in de omgeving. De risico's worden daarbij in twee maten gemeten: een plaatsgebonden risico (voor individuen) en een groepsrisico (voor groepen mensen).
Vervoer gevaarlijke stoffen
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is door het ministerie van Infrastructuur en Milieu vastgelegd in het Basisnet (Bevt). Het doel van het Basisnet is het creëren van een duurzaam evenwicht tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico’s van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Onderzoek plangebied
In het plangebied is er geen sprake van het toevoegen van gevaarlijke functies. De risicokaart geeft aan dat er in de nabije omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. In of nabij het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. In de omgeving van het plangebied vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.
Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect externe veiligheid, nader onderzoek op het gebied van externe veiligheid is daarom ook niet nodig.
4.2 Waterhuishouding
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen, een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.
De belangrijkste beleidsdocumenten waarin de waterhuishoudkundige doelstellingen zijn beschreven zijn 4e Nota Waterhuishouding, Anders omgaan met water: Waterbeleid 21e eeuw, de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), Beleidslijn Grote Rivieren en de Nota Ruimte.
Uitgangspunten ruimtelijke ontwikkeling
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken/draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoonhouden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. De initiatiefnemer wordt gevraagd om de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van ons waterschap toe te passen. Deze beslisboom is te vinden op de website
www.vallei-veluwe.nl.
Onderzoek plangebied
Voorliggend plan betreft de sloop van een vrijstaande woning aan de Veenweg 41 en sloop van circa 300 m2 aan diverse voormalige agrarische bedrijfsgebouwen aan de Oosterweg. Hiervoor in plaats wordt één vrijstaande woning gebouwd aan de Oosterweg. Aan de Veenweg 41 wordt een woonperceel van 600 m2 herbestemd naar een agrarische bestemming. Aan de Oosterweg wordt de nieuwe vrijstaande woning gerealiseerd binnen de bestaande woonbestemming. Aan de Oosterweg en de Veenweg worden overbodige bodemverhardingen opgeruimd en een ondergrondse tank gesaneerd. Er is sprake van een afname van het verhard oppervlak. De belangen van het waterschap zijn dan ook zeer gering omdat het verhard oppervlak niet toeneemt en omdat er in het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A-watergangen), waterkeringen of gebieden liggen die zijn aangewezen voor regionale waterberging.
Conclusie
Met het in acht nemen van de waterhuishoudkundige uitgangspunten voldoet het plan aan de eisen die het waterschap stelt aan de voorgenomen ontwikkeling en is er op 14 september 2018 een positief wateradvies gegeven. (zie bijlage 5: watertoets)
4.3 Ecologie
Wettelijk kader
De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt per 1 januari 2017 de Boswet, de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna.
Gebiedsbescherming
De Wet natuurbescherming biedt de grondslag voor de aanwijzing van de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. Deze gebieden worden tezamen Natura2000-gebieden genoemd. Ter bescherming van deze Natura2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura2000-gebied kunnen aantasten.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming voorziet in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt van de wet is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor o.a. reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen, zoals de bouw van woningen, geldt de volgende vrijstellingsregeling:
- een algemene vrijstelling voor algemene soorten;
- een vrijstelling voor beschermde soorten en vogels op voorwaarden, dat gehandeld wordt volgens een door het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode.
Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd bij de provincie. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.
Onderzoek plangebied
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is er een quickscan natuur uitgevoerd (zie bijlage 4: quickscan natuur). In de quickscan worden de onderdelen soortgerichte - en gebiedsgerichte natuurbescherming, inclusief de ruimtelijke bescherming van het NNN (in Gelderland GNN genoemd) getoetst.
Beschermde gebieden
De beide plangebieden liggen niet in een gebied dat in het kader van de Wet natuurbescherming is aangewezen. Wel liggen er enkele Natura 2000-gebieden in de directe omgeving van beide deelgebieden. Veluwe ligt 550 meter verwijderd van deelgebied 1 en 1800 meter van deelgebied 2. Veluwerandmeren ligt 6,1 kilometer van deelgebied 1 en 7,2 kilometer van deelgebied 2 en Rijntakken ligt 11,1 kilometer van deelgebied 1 en 9,4 van deelgebied 2. Door de afstand van minimaal 550 meter tussen de deelgebieden en de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden is echter uit te sluiten dat de voorgenomen ontwikkeling een negatieve invloed op deze gebieden zal hebben.
Beide gebieden liggen niet binnen Natuurnetwerk Nederland. Er liggen onderdelen van het Gelders natuurnetwerk, de Groene ontwikkelingszone en Weidevogelgebieden in de directe omgeving van de betreffende deelgebieden. De voorgenomen ingreep zal geen effect op de wezenlijke waarden en kenmerken van deze gebieden hebben. De bescherming van deze gebieden staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Soortenbescherming
Volgens de verspreidingsgegevens van de Nationale Databank Flora en Fauna komen er verschillende vaatplanten, grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten, reptielen, amfibieën en ongewervelden in de omgeving van het plangebied voor. Door het uitgevoerde veldbezoek in het plangebied is duidelijk geworden dat enkele essentiële elementen van beschermde diersoorten niet op voorhand kunnen worden uitgesloten in het plangebied. Het betreft voor beide deelgebieden verblijfplaatsen van vleermuizen (gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger, meervleermuis, gewone grootoorvleermuis, baardvleermuis, franjestaart, brandt’s vleermuis en tweekleurige vleermuis) en nestplaatsen van de huismus. Daarnaast kunnen nestplaatsen gierzwaluw in deelgebied 1 en van steenuil in deelgebied 2 niet worden uitgesloten. Alle vleermuizen zijn habitatrichtlijnsoorten, waarvoor de verboden van artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming gelden. Huismus, gierzwaluw en steenuil zijn vogelrichtlijnsoorten waarvoor de verboden van artikel 3.1 gelden. Om uitsluitsel te krijgen over de aan- of afwezigheid van deze soorten dient nader soortgericht onderzoek uitgevoerd te worden. Wanneer verblijfplaatsen in het plangebied worden vastgesteld, dient een ontheffing van de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd en moeten er mitigerende maatregelen worden getroffen.
Conclusie
Het initiatief wordt belemmerd vanuit het aspect ecologie, nader onderzoek op gebied van de vleermuis, huismus, gierzwaluw en steenuil zal op beide locaties (Veenweg en Oosterweg) moeten plaatsvinden. Het aanvullend onderzoek op gebied van deze soorten is inmiddels in gang gezet (maart 2019). Het onderzoek voor steenuil loopt. Het eerste dagbezoek heeft geen nest van steenuil opgeleverd. Het avondbezoek moet nog worden uitgevoerd. Waarschijnlijk zit steenuil er niet. Dan volgen in het voorjaar de onderzoeken naar Huismus en Gierzwaluw en in de zomer het vleermuizenonderzoek.
Deze onderzoeken moet uitwijzen of er ontheffing van de Wet natuurbescherming dient te worden aangevraagd voor de uit te voeren sloop- en bouwwerkzaamheden. Indien er een ontheffing aangevraagd moet worden is de verwachting dat dit geen knelpunten oplevert. Uit de praktijk blijkt dat er vrijwel altijd uitzicht is op ontheffing mits de effecten voldoende worden gecompenseerd en er sprake is van een dwingende reden van groot openbaar belang. Bij de tijdelijke en permanente mitigatie wordt de regeleving van de provincie gevolgd. Daarnaast worden er maatregelen voorgeschreven bij de ontheffingsaanvraag voor de nieuwbouw, waarmee de duurzame compensatie ook geborgd is. De belangrijkste hobbel in een ontheffingsaanvraag voor vleermuizen en vogels is of er een wettelijk belang is. Alleen als sprake is van een dwingende reden van groot openbaar belang kan ontheffing worden verleend. In voorliggend geval is asbest aanwezig in de te slopen woningen en opstallen. Het verwijderen van asbest valt onder een dwingede reden van groot openbaar belang (volksgezondheid).
4.4 Archeologie en cultuurhistorie
4.4.1 Archeologie
Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische resten in de bodem kunnen aantasten moeten rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden..
Erfgoedwet
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
Onderzoek plangebied
Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Oldebroek heeft het plangebied aan de Oosterweg een ‘Waarde – Middelhoge archeologische verwachting’. Bij het bouwen van een bouwwerk groter dan 500 m2, dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Het initiatief betreft de sloop van circa 300 m2 aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing en de bouw van een vrijstaande woning van circa 150 m2.
Op 11 september 2018 is er contact geweest met de regio-archeoloog. Deze heeft bevestigd dat het nieuwbouwplan in een zone met een middelhoge archeologische verwachting ligt en dat hiervoor een vrijstellingsgrens geldt het voor bouwen van een bouwwerk tot 500 m2. Archeologisch onderzoek is niet nodig (zie bijlage 6 van de toelichting).
Uitsnede beleidskaart Archeologie (bron: gemeente Oldebroek)
Ten aanzien van Cultuurhistorie geldt dat er geen zichtbare cultuurhistorische elementen en/of bouwwerken in of nabij het plangebied aanwezig zijn.
Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect archeologie en cultuurhistorie, nader onderzoek op het gebied van archeologie en cultuurhistorie is daarom ook niet nodig.
4.4.2 Cultuurhistorie
Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als 'sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling'. Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwwerken, al dan niet met een status als monument. Bepaalde landschappelijke elementen als houtwallen, bosjes, bomen, waterlopen etc., kunnen een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen in verband met de ontstaans-, bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de streek. In het bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen om deze geschiedenis te behouden cq. de waarden te beschermen.
De Zuiderzeestraatweg en de Veenweg zijn belangrijke elementen die het landschap zoals dat nu is gemaakt hebben. Beide planlocaties maken deel uit van een historisch bebouwingsensemble. In samenspraak met Stichting Landschapsbeheer Gelderland is aandacht besteedt aan de ontwikkeling van de percelen aan de Veenweg en aan de Oosterweg. Het geheel is voorzien van een landschappelijke inpassing. Derhalve wordt geconcludeerd dat het plan geen negatieve invloed heeft op de cultuurhistorische waarden.
4.4.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect archeologie en cultuurhistorie, nader onderzoek op het gebied van archeologie en cultuurhistorie is daarom ook niet nodig.
4.5 Verkeer en vervoer
Voorliggend plan betreft de sloop van een vrijstaande woning aan de Veenweg 41 en sloop van diverse voormalige agrarische bedrijfsgebouwen aan de Oosterweg. Hiervoor in plaats wordt één vrijstaande woning gebouwd aan de Oosterweg. Ontsluiting vindt plaats op de Oosterweg. Voor woningen geldt een gemiddelde van negen motorvoertuigbewegingen per dag. Per saldo zal het aantal motorvoertuigbewegingen in de nieuwe situatie iets toenemen ten opzichte van de huidige situatie. Problemen op de Oosterweg worden echter niet verwacht.
Parkeren
Voor de gemeente geldt de Parkeernota Oldebroek uit 2014. In het voorliggende bestemmingsplan is aangegeven dat bij elke woning parkeerruimte moet zijn voor minimaal twee auto's. Het parkeren vindt plaats op eigen erf. In het plangebied is voldoende ruimte voor de benodigde parkeerruimte.
Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect verkeer en vervoer.
4.6 Milieueffectrapportage (MER)
Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.- procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:
1. Uit toetsing aan de hand van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) blijkt dat het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planMER-plichtig, besluit m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor (bestemmings)plannen dient te worden getoetst aan de activiteiten en drempelwaarden van onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r. In het geval de activiteit genoemd wordt in onderdeel D, maar die onder de drempelwaarden vallen, dan is een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' nodig. Bij de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kernmerk potentieel effect). Zijn belangrijke nadelige milieugevolgen uitgesloten, dan is niet alsnog een (plan)m.e.r. (-beoordeling) op grond van het Besluit m.e.r. noodzakelijk.
2. In het geval van een (bestemmings)plan: indien een 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is vanwege de in het plan opgenomen activiteiten. Een passende beoordeling is verplicht indien significante negatieve effecten op Natura 2000 gebieden niet zijn uit te sluiten;
3. Wanneer Provinciale Staten in haar provinciale milieuverordening activiteiten hebben aangewezen, aanvullend op de activiteiten in het Besluit m.e.r., die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.
Onderzoek plangebied
Het voorliggend bestemmingsplan biedt een juridische-planologische regeling voor het bouwen van een woning aan de Oosterweg. Het voorgenomen initiatief omvat de uitruil van bouwmogelijkheden tussen de percelen Veenweg 41 en Oosterweg ongenummerd in Oldebroek. De bedoeling is om op de locatie Oosterweg ongenummerd een vrijstaande woning toe te voegen (die aan de Veenweg 41 wordt gesloopt). Er worden planologisch geen woningen toegevoegd.
Een plan is m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die worden genoemd in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden. In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r.
Conclusie
Dit bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in deze paragraaf 4.1. Daaruit volgt geen aanleiding om tot een vormvrije m.e.r.--beoordeling over te gaan.
4.7 Kabels en leidingen
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Aardgastransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen aardgastransportleidingen.
Hoogspanningsleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.
Rioolleidingen
De riolering (stamriool) bevindt zicht langs/onder de Zuiderzeestraatweg. Voor dit plan leidt dit niet tot enige belemmering.
Watertransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.
Straalverbindingen
In het bestemmingsplan is een gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - radar' opgenomen. Indien een bouwaanvraag binnen dit gebied wordt ingediend op gronden die gelegen zijn boven 40 meter boven NAP, moet door TNO een verstoringstoets worden uitgevoerd.
Kabels en niet-planologisch relevante leidingen
Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt de wettelijk verplichte KLIC-melding uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.
Conclusie
In en nabij het projectgebied zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn derhalve geen belemmeringen te verwachten. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.
Hoofdstuk 5 Juridische planopzet
5.1 Inleiding
Ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële regelingen, dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd, gepresenteerd en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. De regeling is afgestemd op de Wro, Bro en daarbij behorende ministeriële regelingen. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de op 1 oktober 2010 in werking getreden Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Een bestemmingsplan regelt voor welke functies gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt en welke bouwmogelijkheden er zijn. Het bestaat uit een toelichting, een verbeelding en regels, waarvan alleen de laatste twee juridisch bindend zijn. De toelichting geeft een goede ruimtelijke onderbouwing voor het initiatief. Hierin wordt ook de bedoeling van het plan verduidelijkt en de uitvoerbaarheid aangetoond. Op de verbeelding wordt de bestemming aangegeven en de regels geven inhoud aan de bestemming.
De regels geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, wat werkelijk noodzakelijk is. De regels van voorliggend bestemmingsplan zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Deze hoofdstukken zijn:
1. Inleidende regels;
2. Bestemmingsregels;
3. Algemene regels;
4. Overgangs-, en slotregels.
In hoofdstuk 1 worden de in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten.
In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de op de verbeelding gegeven bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en zo nodig uit afwijkingsregels, specifieke gebruiksregels of vergunningsregels voor aanleggen. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond.
De hoofdstukken 3 en 4 bevatten regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen.
5.2 Bestemmingsregels
Voor de locatie aan de Oosterweg en aan de Veenweg is het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' van toepassing. Bij het voorliggende bestemmingsplan is aangesloten bij het geldende bestemmingsplan.
In het bestemmingsplan zijn verschillende bestemmingen opgenomen. In deze paragraaf wordt in alfabetische volgorde kort ingegaan op de inhoud van de verschillende bestemmingen waarbij eerst alle enkelbestemmingen worden behandeld, vervolgens de dubbelbestemmingen en de gebiedsaanduidingen conform de landelijke standaarden.
Agrarisch-1 en Agrarisch-2
In het bestemmingsplan Buitengebied 2007 zijn de agrarische bestemmingen onderverdeeld in dertien bestemmingen, waarbij globaal een onderscheid is gemaakt in grotendeels onbebouwd agrarisch gebied, landbouwkundige elementen zoals ontsluitingswegen, kleinschalige landschappelijke elementen zoals houtwallen, ondergeschikte waterlopen en de bouwpercelen met de bebouwing. Door gebruik te maken van deze regels wordt rechtsgelijkheid gegarandeerd. De in te leveren woonbestemming aan de Oosterweg krijgt de bestemming 'Agrarisch-1'. Het woonperceel aan de Veenweg 41 krijgt de bestemming 'Agrarisch-2'. Binnen deze bestemmingen is het niet mogelijk om gebouwen op te richten. Bijbehorende bouwwerken, zoals een erfafscheiding, zijn wel toegestaan. Voor de gronden aan de Veenweg 41 is de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch-boomgaard" opgenomen. Op de locatie waar de boomgaard is aangeduid wordt een boomgaard gerealiseerd.
Ten slotte geldt voor de bestemming ’Agrarisch-2' dat er sprake is van een voorwaardelijke verplichting. Het gebruik van gronden dat niet overeenkomt met het landschappelijk inpassingsplan is in strijd met het bestemmingsplan. Daarnaast is er een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de sloop van de bebouwing aan de Veenweg. Er is sprake van een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken indien binnen 24 maanden na verlening van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de woning aan de Oosterweg, de sloop van de bebouwing niet is uitgevoerd conform de slooptekening.
Wonen
Voor de woningen is de bestemming 'Wonen' opgenomen. Deze bestemming sluit aan bij de in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' opgenomen bestemming 'Wonen - 1'. Binnen deze bestemming zijn vrijstaande woningen met een goothoogte van niet meer dan 3,50 meter, een bouwhoogte van niet meer dan 8,00 meter en een inhoud van niet meer dan 600 m3 toegestaan.
De situering van de woningen wordt vastgelegd door middel van een bouwvlak. Bijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegestaan binnen de bestemming wonen en buiten het bouwvlak. De gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen per vrijstaande woning bedraagt maximaal 100 m2, de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen per half vrijstaande woning bedraagt maximaal 50 m2.
Er is tevens een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de bestemming 'Wonen' waarin wordt bepaald dat het gebruik van gronden dat niet overeenkomstig het landschappelijk inrichtingsplan is, wordt aangemerkt als strijdig gebruik. Daarnaast is er een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de sloop van de bebouwing aan de Oosterweg. Er is sprake van een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken indien niet binnen 6 maanden na gereedkomen en in gebruikname van het nieuwe hoofdgebouw, de sloop van de vermelde bebouwing is uitgevoerd.
Nevenfuncties van woningen
Een ieder heeft de mogelijkheid om maximaal 40%, met een maximum van 100 m2, van de vloeroppervlakte van de woning inclusief de bijgebouwen, waaronder aan- en uitbouwen, te gebruiken voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit. Deze beroepsactiviteiten dienen zo klein van schaal te zijn, dat zij niet voldoen aan de bepalende criteria voor de meldings- of vergunningsplicht Wet milieubeheer.
Een afwijking van de gebruiksregels is opgenomen voor het onder voorwaarden aanbrengen van een bed en breakfast voorziening in de woning.
Bij de bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden onder meer bouwwerken geregeld ten behoeve van een paardenbak waarvoor specifieke regels zijn opgenomen.
Waarde - Archeologie
Op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' is voor deze locatie de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie opgenomen. De bescherming richt zich onder andere op grondwerkzaamheden dieper dan 0,5 m. Deze zijn aan een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden gekoppeld.
5.3 Overgangsrecht
Het overgangsrecht geldt voor bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het overgangsrecht is erop gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming komt met de gegeven bestemming.
In beginsel mogen de bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Meestal is dat een eenmalige handeling aan het bouwwerk. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.
5.4 Handhaving
Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt dat de gemeente haar handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waarvan alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
In de gemeentelijke beleidsnota 'Integrale handhaving gemeente Oldebroek 2015' neemt naleving van bestemmingsplannen een belangrijke plaats in. Handhaving is voor de gemeente meer dan alleen met bestuurlijke sancties optreden tegen overtredingen. Er wordt ook grote waarde gehecht aan preventie door middel van communicatie en voorlichting naar burgers en bedrijven, advisering, stimulering, toezicht en zichtbaar optreden.
Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente zo vroeg mogelijk op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beëindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar ter beschikking staande handhavingsinstrumenten. Van handhaving kan alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten.
Blijkens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Een overtreding hiervan is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook bij overtredingen die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid van het plan
6.1 Financieel-economische uitvoerbaarheid
Het plan wordt op eigen grond door en voor rekening en risico ontwikkeld van de initiatiefnemer. De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan heeft naast de onderzoeksaspecten echter ook betrekking op economische aspecten zoals planschade en grondexploitatiekosten. De ontwikkeling bevat bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening.
Op grond van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het kostenverhaal, de locatie-eisen en de fasering is vastgelegd in een overeenkomst die voor vaststelling van het bestemmingsplan is gesloten. Hiermee zijn de gemeentelijke kosten en belangen op een andere wijze verzekerd.
De gemeente Oldebroek is met de initiatiefnemers een anterieure exploitatieovereenkomst aangegaan. Hierin is een planschade-overeenkomst opgenomen, wordt het kostenverhaal geregeld en worden eisen gesteld aan de locatie en fasering. Het plan is daarmee dan ook economisch uitvoerbaar.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Met betrekking tot de inspraak bevat de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geen procedureregels en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld.
Het betreft een ontwikkeling op twee percelen, die passend is binnen het provinciaal en gemeentelijk beleid. Het onderhavig plangebied is gering van omvang en de ruimtelijke consequenties zijn beperkt. Tevens raakt het plan geen (beleids)belangen van ketenpartners, zoals de provincie of het waterschap. Daarom is geen gelegenheid tot inspraak overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening geboden.
Besloten is om het bestemmingsplan als ontwerp ter inzage te leggen, uiteraard wel met behoud van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen.
Ook wordt het plan voorgelegd aan de overlegpartners in het kader van art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Hoofdstuk 7 Inspraak, overleg en zienswijzen
7.1 Inspraak
Gezien de geringe omvang van het onderhavige plan is van het maken van een voorontwerp afgezien en is besloten om het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen, uiteraard wel met behoud van de mogelijkheid tot het eventueel indienen van zienswijzen.
Op 19 december 2018 heeft initiatiefnemer voor omwonenden een informatiebijeenkomst georganiseerd. Er zijn tijdens deze avond geen reacties binnen gekomen welke hebben geleid tot significante wijzigingen van voorliggend plan. Het verslag van de informatieavond is opgenomen als bijlage 7 van deze toelichting.
7.2 Overleg
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Het Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
De provincie
In kader van vooroverleg heeft de gemeente het plan toegezonden aan de provincie. De provincie heeft op 30 januari 2019 schriftelijk gereageerd op het plan. De provincie heeft aangegeven geen opmerkingen en/of aanvullingen op het plan te hebben. Afgesproken is dat na de verdere uitwerking het ontwerpbestemmingsplan aan de provincie zal worden aangeboden.
Waterschap Vallei en Veluwe
De watertoets heeft plaatsgevonden op de website www.dewatertoets.nl. Verwezen wordt naar de watertoetsprocedure, die opgenomen is in paragraaf 4.2. Op 14 september 2018 is de Watertoets ingevuld. Op basis van de watertoets wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven. De watertoets en het advies is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Buurgemeenten
Het plan is niet van betekenis voor de buurgemeenten. Toezending blijft daarom aan die bestuursorganen achterwege.
7.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan X gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar te maken (artikel 3.8 Wro). De resultaten van de zienswijzen worden verwerkt in het bestemmingsplan.
PM