Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Buitengebied, Groote Woldweg 72
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0269.BG171-ON01
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
De bepalingen uit artikel 1 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2007" van de gemeente Oldebroek, vastgesteld op 15 december 2009 met identificatienummer nl.IMRO.0269.BG101‐0004, zijn van toepassing met inbegrip van de hieronder aangegeven wijzigingen en aanvullingen van die regels.
Artikel 1.1 Plan
het wijzigingssplan Buitengebied, Groote Woldweg 72 met identificatienummer NL.IMRO.0269.BG171-ON01 van de gemeente Oldebroek;
Artikel 1.2 wijzigingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
Artikel 1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
Artikel 1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
Artikel 2 Wijze van meten
Artikel 2.1 Algemeen
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
  • bij onduidelijkheden of interpretatieverschillen betreffende de wijze van meten, is de uitleg van de NEN 2580 (geeft termen, definities en bepalingsmethoden voor de oppervlakte van terreinen met een bouwbestemming en voor de vloeroppervlakten en inhouden van gebouwen of delen daarvan) bepalend;
  • dakkapellen bij woningen en erkers worden buiten beschouwing gelaten;
  • op de verbeelding hart-op-hart ten opzichte van de grenzen;
  • voor het begrip peil wordt verwezen naar de begrippen.
Artikel 2.1.1 afmetingen ander bouwwerk
de grootste afmeting van het bouwwerk neerwaarts of zijdelings geprojecteerd op een aanzichtvlak;
Artikel 2.1.2 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) perceelgrens;
Artikel 2.1.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals antennes, schoorstenen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
Artikel 2.1.4 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
Artikel 2.1.5 de horizontale diepte van een gebouw
de afmeting van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de voorgevel;
Artikel 2.1.6 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
Artikel 2.1.7 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
Artikel 2.1.8 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
Artikel 2.1.9 de oppervlakte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde
de projectie van de grootste afmeting neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
Artikel 2.1.10 de verticale diepte van een gebouw:
de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het agrarische gebruik;
  2. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden, van de landschappelijke kernkwaliteiten, van de landschappelijke waarden en van de natuurlijke waarden van het waardevolle open polderlandschap met de waardevolle graslanden;
  3. het behoud van de openheid en van het verkavelingspatroon.
 
met daaraan ondergeschikt:
  1. agrarisch natuurbeheer en agrarische natuurontwikkeling;
  2. beplanting, bermen en waterlopen;
  3. extensief dagrecreatief medegebruik;
  4. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van kleine landschaps- en natuurelementen;
  5. openbare nutsvoorzieningen;
  6. paden en wegen;
  7. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder retentievoorzieningen en waterberging;
 
met daarbij behorende:
  1. andere werken;
  2. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde;
3.2 Bouwregels
 
Op de gronden zijn uitsluitend bouwwerken toegestaan ten behoeve van de in  artikel 3 lid 1 omschreven bestemming, waarbij tevens wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
     
Artikel 3.2.1 Gebouwen
Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Artikel 3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor een bouwwerk, geen gebouw en overkapping zijnde gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen mag niet meer dan 1,25 meter bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen, met uitzondering van bouwwerken die benodigd zijn voor de beveiliging, voor de geleiding en voor de regeling van het verkeer en lichtmasten ten behoeve van het wegverkeer;
  3. er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst;
  4. er mogen geen kassen worden gebouwd;
  5. er mogen geen lichtmasten en omheiningen ten behoeve van een paardenbak worden geplaatst;
  6. er mogen geen (mest)bassins, mest- en/of kuilplaten, (mest)silo's en/of sleufsilo's worden gebouwd.
3.3 Nadere eisen
Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. de archeologische waarden;
  2. de cultuurhistorische waarden;
  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  4. de geomorfologische waarden;
  5. een goede woonsituatie;
  6. de landschappelijke waarden;
  7. de milieusituatie;
  8. de natuurlijke waarden;
  9. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  10. de sociale veiligheid;
  11. de verkeersveiligheid.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1.  artikel 3 lid 2.2 sub a en toestaan dat de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen wordt verhoogd tot niet meer dan 2,50 meter, ten behoeve van het houden van emoes, herten, kangoeroes, nandoes of struisvogels, mits:
    1. de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
    2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      1. het bebouwingsbeeld;
      2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      3. de landschappelijke waarden en de natuurlijke waarden;
      4. de milieusituatie;
      5. de verkeersveiligheid.
  2. artikel 3 lid 2.2 sub b en toestaan dat er nestpalen worden geplaatst, met een bouwhoogte van niet meer dan 12,00 meter;
  
3.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
  1. de opslag en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  2. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan de verkoop van (streek)eigen producten, met een gebruiksoppervlakte van de bouwwerken van niet meer dan 5 m2;
  3. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  4. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten, anders dan kanoverhuur of naar de aard daarmee vergelijkbare bedrijvigheid;
  5. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie, waaronder een standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
  6. het gebruik van de gronden ten behoeve van bosbouw, houtteelt of overige opgaande meerjarige teeltvormen;
  7. het gebruik van de gronden ten behoeve van teeltondersteunende voorzieningen;
  8. het gebruik van de gronden ten behoeve van een paardenbak;
  9. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
  10. het gebruik van de gronden voor het telen van gewassen (waaronder akkerbouw, boomteelt, sierteelt en/of tuinbouw), waarbij bestrijdingsmiddelen worden ingezet waarvan is aangetoond dat zij schadelijk zijn voor de volksgezondheid, binnen een afstand van 50 meter ten opzichte van aansluitende gevoelige functies die zowel binnen als buiten het plangebied kunnen liggen;
  11. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  12. het opslaan van hooibalen, mest en/of andere agrarische producten;
  13. het opslaan van niet-agrarische producten en/of het stallen van auto's, van boten en van caravans;
  14. het storten van afvalstoffen en van puin.
  
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 5 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
  
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 3.7.1 Verbod
Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanbrengen en/of het aanleggen van drainage;
  2. het aanbrengen van afdekfolies;
  3. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  4. het aanleggen van verharde paden en/of wegen en/of het verbreden van bestaande verharde paden en/of wegen;
  5. het aanleggen van aarden wallen;
  6. het aanleggen van bovengrondse en/of ondergrondse energie-, telecommunicatie- en/of transportkabels en/of -leidingen;
  7. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het educatief medegebruik en/of het extensief dagrecreatief medegebruik;
  8. het aanplanten van bomen en/of houtgewassen en/of andere opgaande beplantingen;
  9. het afgraven, het egaliseren, het ontgronden en/of het ophogen van gronden;
  10. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  11. het wijzigen van het verkavelingspatroon door het dempen en/of het graven en/of het verdiepen en/of het vergroten en/of het anderszins herprofileren van (erf)sloten en/of andere watergangen en het aanbrengen van kunstwerken zoals dammen en stuwen.
Artikel 3.7.2 Uitzonderingen op verbod
Het in artikel 3 lid 7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
  1. het normale beheer en/of het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik betreffen;
  2. het rooien en/of het vellen van bomen, struiken en/of andere houtgewassen betreffen, die plaatsvinden in het kader van natuurbeheer op basis van een beheersplan ex Natuurbeschermingswet 1998, het bosbeheer of het landschapsonderhoud;
  3. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, met een daarvoor verleende vergunning.
 
Artikel 3.7.3 Strijd met de bestemming
Een werk of werkzaamheid is in strijd met het bestemmingsplan, indien:
  1. de werken en/of de werkzaamheden de archeologische waarden en/of de cultuurhistorische waarden en/of de geomorfologische waarden en/of de landschappelijke waarden en/of de natuurlijke waarden welke de bestemming van de grond beoogt, onevenredig aantast;
  2. de werken en/of de werkzaamheden het (agrarisch) grondgebruik welke de bestemming van de grond beoogt, onevenredig aantast.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
 De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woningen, al dan niet in combinatie met ruimten voor:
    1. een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit;
    2. mantelzorg;
  2. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
met de daarbij behorende:
  1. andere werken;
  2. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde;
  3. erven en tuinen.
  
waarbij ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van wonen - monument’, de instandhouding van de bestaande monumentale of karakteristieke hoofdvorm van gebouwen wordt nagestreefd.
4.2 Bouwregels
 Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
Artikel 4.2.1 Hoofdgebouw
Voor het bouwen van een hoofdgebouw geldt per bestemmingsvlak de volgende regels:
  
  1. als hoofdgebouw mag binnen het bouwvlak uitsluitend één vrijstaande woning worden gebouwd;
  2. per bouwvlak mag niet meer dan één woning worden gebouwd;
  3. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd met inachtneming van de uitgangspunten en randvoorwaarden voor het ruimtelijk ontwerp voor het erf en de  bebouwing zoals opgenomen in Bijlage 1 Inrichtingsplan Groote Woldweg 72;
  4. de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep mag niet meer bedragen dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte van de woning inclusief de  bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een maximum van 100 m²;
  5. een kelder mag in niet meer dan één bouwlaag worden gebouwd waarbij de kelder niet wordt  betrokken bij het bepalen van de maximale inhoudsmaat van de woning;
  6. de maatvoering van hoofdgebouw dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
 
Maximale goothoogte Maximale bouwhoogte Maximale inhoud
3,5 meter 8 meter 600 m 3
 
  1. indien de goothoogte, de bouwhoogte en/of de inhoud meer bedraagt dan in bovenstaande tabel is vermeld, mogen deze niet meer bedragen dan de bestaande maatvoering;
  2. de afstand van een hoofdgebouw ten opzichte van de as van de weg mag niet minder dan de bestaande afstand bedragen;
  3. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrenzen mag niet minder dan 3,00 meter bedragen;
  4. op het bouwperceel dient voldoende ruimte te worden gereserveerd voor ten minste twee  parkeerplaatsen.
 
 
Artikel 4.2.2 Aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
 
  1. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen ten minste 1,00 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan te worden gebouwd;
  2. de maatvoering van de aan- en uitbouwen, van de bijgebouwen en van de overkappingen dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
 
Maximale goothoogte gebouwenMaximale bouwhoogte gebouwen Maximale bouwhoogte overkappingen Maximale gezamenlijke oppervlakte per woning inclusief een zwembad
3,5 meter  6 meter3 meter 200 m2
 
  1. indien de goothoogte, de bouwhoogte of inhoud meer bedraagt dan in bovenstaande tabel is vermeld, mogen deze niet meer bedragen dan de bestaande maatvoering;
  2. aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen dienen te worden gebouwd met inachtneming van de uitgangspunten en randvoorwaarden voor het ruimtelijk ontwerp voor het erf en de bebouwing zoals opgenomen in Bijlage 1 Inrichtingsplan Groote Woldweg 72
  
Artikel 4.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende
regels:
 
  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan 3,00 meter bedragen;
  2. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 2,00 meter bedragen;
  3. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen voor de achtergevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, mag bij hoekwoningen niet meer dan 1,00 meter bedragen;
  4. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen voor de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 1,00 meter bedragen;
  5. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6,00 meter bedragen;
  6. er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden geplaatst;
  7. er mogen geen lichtmasten en omheiningen ten behoeve van een paardenbak worden geplaatst.
 
4.3 Nadere eisen
 Het college kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. een goede woonsituatie;
  3. de milieusituatie;
  4. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  5. de sociale veiligheid;
  6. de verkeersveiligheid.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Artikel 4.4.1 Inhoud van de woning
Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4, lid 2 sub 1 onder e
en toestaan dat de inhoud van een woning wordt vergroot tot niet meer dan 700 m3 mits:
  1. de woning daarmee aansluit op een voor het landschap kenmerkend bebouwingstype;
  2. de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
  3. het aantal woningen niet zal toenemen;
  4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  • het bebouwingsbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • de milieusituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie.
Artikel 4.4.2 Bed en breakfast voorziening
 Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4, lid 1, onder a,  en toestaan dat een bed en breakfast voorziening in een woning mag worden aangebracht, mits tevens een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.6.2   is verleend.
4.5 Specifieke gebruiksregels
 Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan, wordt in ieder geval gerekend:
 
  1. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  2. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen, anders dan voor eigen gebruik gedurende een periode van maximaal vier weken per jaar;
  3. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  4. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting of prostitutie;
  5. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van niet-perceelgebonden handelsreclame;
  6. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie;
  7. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor bedrijvigheid anders dan voor een aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit;
  8. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor de opslag en voor de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  9. het gebruik van de gronden voor een paardenbak, waarbij de afstand van een paardenbak tot de zijdelingse perceelgrens minder dan 5,00 meter bedraagt;
  10. het gebruik van de gronden voor een paardenbak waarbij de afstand van een paardenbak tot een bouwperceel met een gevoelige functie, minder dan 50,00 meter bedraagt;
  11. het gebruik van de gronden voor meer dan één paardenbak per bouwperceel;
  12. het gebruik van de gronden voor een paardenbak waarvan de oppervlakte meer dan 1.800 m2 bedraagt;
  13. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor een aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit, indien:
    1. het beroep niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning;
    2. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte van de gebouwen en/of met een bedrijfsvloeroppervlakte van meer dan 100 m²;
  14. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en schroot;
  15. het gebruik van een woning en van de daarbij behorende bebouwing door meer dan één afzonderlijk huishouden;
  16. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  17. het storten van afvalstoffen en van vuil.
 
Artikel 4.5.1 Voorwaardelijke verplichting
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het in gebruik laten nemen
van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving
zonder dat binnen 24 maanden na verlening van de omgevingsvergunning voor het bouwen, de
aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform de in Bijlage 1 bij de regels
opgenomen ‘Inrichtingsplan Groote Woldweg 72, versie 11 november 2013’, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
 
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4.6.1 Afwijkingsbevoegdheid
 Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.5 van het onderhavige bestemmingsplan, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 4.6.2 Bed en breakfast voorziening
 Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.5 en toestaan dat een bed en breakfast voorziening gerealiseerd kan worden, waarbij:
  1. de bed en breakfast voorziening uitsluitend mag worden geëxploiteerd door de bewoner(s) van het perceel;
  2. de oppervlakte voor de bed en breakfast voorziening niet meer mag bedragen dan 40% van de gebruiksoppervlakte van de woning, waarbij de gebruiksvloeroppervlakte voor een bed en breakfast voorziening niet meer dan 110 m 2 mag bedragen;
  3. onder de gebruiksvloeroppervlakte voor een bed en breakfast voorziening vallen bad-, douche- en toiletruimte(n) die niet gedeeld worden met de bewoner(s), slaapkamer(s) en een gemeenschappelijke ruimte waarvan de oppervlakte niet meer dan 30 m 2 mag bedragen, zonder een separate kookvoorziening;
  4. op eigen terrein dient per kamer voldoende ruimte te worden gereserveerd voor minimaal één parkeerplaats,
  5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    1. het bebouwingsbeeld;
    2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    3. de milieusituatie;
    4. de verkeersveiligheid;
    5. de woonsituatie.
 
Artikel 5 Waarde - Archeologie 1
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de te verwachten archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
Ten behoeve van het bepaalde in de regels bij de andere daar voorkomende bestemming(en) gelden de volgende regels:
  1. Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning, waarbij bodemroerende werkzaamheden ter realisering van deze gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk zijn, dient door de aanvrager een onderzoek en/of een advies van de gemeente-archeoloog te worden overgelegd, waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van het college in voldoende mate te zijn vastgesteld.
  2. Indien uit dit archeologisch onderzoek en/of een advies van de gemeente-archeoloog blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de bouwvergunning kunnen worden verstoord, kan het college in ieder geval één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan de door het college bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  3. Het bepaalde in artikel 5.2 sub a is niet van toepassing in geval van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor:
    1. de bouw van bouwwerken, waarbij geen grondwerk wordt verricht op een diepte van meer dan 0,35 meter onder peil;
    2. de bouw van een bouwwerk met een oppervlakte van niet meer dan 50 m2.
    3. indien op basis van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek of op advies van de gemeentearcheoloog al is aangetoond, dat de archeologische waarden door de werken en/of de werkzaamheden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
          
5.3 Nadere eisen
Het college kan nadere eisen stellen aan het gebruik, aan de inrichting en aan de situering van de gronden, indien uit
onderzoek en/of een advies van de gemeente-archeoloog is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden
aanwezig zijn.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5.4.1 Omgevingsvergunning
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken
zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen met een oppervlakte van meer dan 50 m², in combinatie met werken op een diepte van 0,35 meter of meer, waartoe onder meer wordt gerekend:
    1.  het egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
    2. het aanleggen en verbreden van water;
    3. het verlagen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
    4. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  2. het aanbrengen van drainage op een diepte van 0,35 meter of meer;
  3. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen op een diepte van 0,35 meter of meer.
Artikel 5.4.2 Uitzondering
Het onder 5.4.1 vermelde verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden, welke:
  1. het normale beheer en/of het normale onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan met een daarvoor verleende vergunning;
  3. indien op basis van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek en/of een advies van de gemeente-archeoloog en/of op basis van de archeologische beleidskaart van de gemeente al is aangetoond, dat de archeologische waarden door de werken en/of de werkzaamheden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
Artikel 5.4.3 Toelaatbaarheid
De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een onderzoek en/of een advies van de
gemeentearcheoloog heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de
aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het college in voldoende mate is vastgesteld.
Artikel 5.4.4 Voorwaarden
Het college kan aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan de door het college bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 2
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de te verwachten archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
Ten behoeve van het bepaalde in de regels bij de andere daar voorkomende bestemming(en) gelden de volgende regels:
  1. Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning, waarbij bodemroerende werkzaamheden ter realisering van deze gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk zijn, dient door de aanvrager een onderzoek en/of een advies van de gemeente-archeoloog te worden overgelegd, waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van het college in voldoende mate te zijn vastgesteld.
  2. Indien uit dit archeologisch onderzoek en/of een advies van de gemeente-archeoloog blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de bouwvergunning kunnen worden verstoord, kan het college in ieder geval één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan de door het college bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  3. Het bepaalde in artikel 6.2 sub a is niet van toepassing in geval van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor:
    1. de bouw van bouwwerken, waarbij geen grondwerk wordt verricht op een diepte van meer dan 0,50 meter onder peil;
    2. de bouw van een bouwwerk met een oppervlakte van niet meer dan 120 m2.
    3. indien op basis van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek of op advies van de gemeentearcheoloog al is aangetoond, dat de archeologische waarden door de werken en/of de werkzaamheden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
          
6.3 Nadere eisen
Het college kan nadere eisen stellen aan het gebruik, aan de inrichting en aan de situering van de gronden, indien uit
onderzoek en/of een advies van de gemeente-archeoloog is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden
aanwezig zijn.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6.4.1 Omgevingsvergunning
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken
zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen met een oppervlakte van meer dan 120 m², in combinatie met werken op een diepte van 0,50 meter of meer, waartoe onder meer wordt gerekend:
    1.  het egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
    2. het aanleggen en verbreden van water;
    3. het verlagen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
    4. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  2. het aanbrengen van drainage op een diepte van 0,50 meter of meer;
  3. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen op een diepte van 0,50 meter of meer.
Artikel 6.4.2 Uitzondering
Het onder 6.4.1 vermelde verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden, welke:
  1. het normale beheer en/of het normale onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan met een daarvoor verleende vergunning;
  3. indien op basis van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek en/of een advies van de gemeente-archeoloog en/of op basis van de archeologische beleidskaart van de gemeente al is aangetoond, dat de archeologische waarden door de werken en/of de werkzaamheden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
Artikel 6.4.3 Toelaatbaarheid
De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een onderzoek en/of een advies van de
gemeentearcheoloog heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de
aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het college in voldoende mate is vastgesteld.
Artikel 6.4.4 Voorwaarden
Het college kan aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan de door het college bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
 
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 8 Algemene bouwregels
Artikel 8.1 Parkeer-, laad- en losruimte
Artikel 8.1.1 Parkeerruimte
Indien de omvang of het gebruik van een bouwwerk of een perceel daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in of op het bouwwerk, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij dat bouwwerk hoort. Hierbij worden de parkeernormen en uitgangspunten in acht genomen zoals vastgelegd in de Parkeernota Oldebroek, vastgesteld in 2014 (zie bijlage 2, parkeernota).
Artikel 8.1.2 Laad- en losruimte
Indien het gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan of in dat bouwwerk, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij dat bouwwerk behoort.
Artikel 8.1.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan het aantal parkeerplaatsen, de situering van de parkeerplaatsen en de situering van de laad- en losruimte.
Artikel 8.1.4 Afwijken
Bij een omgevingsvergunning kan met inachtneming van Parkeernota Oldebroek (vastgesteld in 2014) worden afgeweken van het bepaalde in 8.1.1 en 8.1.2 :
 
  1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of
  2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
 
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
  1. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bestemmingsregels en worden toegestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersintensiteit en/of de verkeersveiligheid daartoe aanleiding geven.
  2. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    2. de milieusituatie;
    3. de sociale veiligheid;
    4. het straat- en bebouwingsbeeld;
    5. de verkeersveiligheid;
    6. de woonsituatie.
Artikel 10 Algemene procedureregels
Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen is de volgende procedure van toepassing:
  1. een voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
  2. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
  3. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
  4. gedurende de onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
 
Artikel 11 Overgangsrecht
 
Artikel 11.1 Overgangsrecht bouwwerken
Artikel 11.1.1 Algemeen
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  • gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
Artikel 11.1.2 Afwijking
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 11.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 11.1.1 met maximaal 10%.
Artikel 11.1.3 Uitzondering
artikel 11.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 11.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 11.2.1 Algemeen
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Artikel 11.2.2 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 11.2.1 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Artikel 11.2.3 Onderbroken gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in artikel 11.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Artikel 11.2.4 Uitzondering
artikel 11.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan Buitengebied, Groote Woldweg 72 
 
Aldus besloten in de vergadering van het college van Oldebroek op xx-xx-2020.
 
, burgemeester T.H. Haseloop-Amsing
 
, secretaris drs. M.G.M. van de Geijn