Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Buitengebied, Groote Woldweg 72
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0269.BG171-VG01
Hoofdstuk 1 Inleiding
 
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is eigenaar van het perceel Groote Woldweg 72 te Oosterwolde. Op het perceel staat een vrijstaande monumentale woonboerderij met diverse bijgebouwen. Het perceel heeft op dit moment een agrarische bestemming, bedoeld voor de uitoefening van een niet-volwaardig agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. Op het perceel Groote Woldweg 72 zijn de agrarische bedrijfsactiviteiten echter beeindigd. Initiatiefnemer is voornemens om de agrarische bestemming om te zetten in een woonbestemming. In het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de omzetting van 'Agrarisch-4' naar 'Wonen-1'.
   
Het voorliggende wijzigingsplan vormt de juridisch-planologische regeling die de omzetting van een agrarisch bestemming (Agrarisch-4) in een woonbestemming (Wonen-1) op het perceel Groote Woldweg 72 mogelijk maakt.  
    
         
1.2 Ligging van het plangebied
Het plangebied betreft de locatie Groote Woldweg 72, kadastraal perceel 228. Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Oosterwolde.  De locatie wordt aan de noordzijde begrensd door de percelen van de Groote Woldweg 74, aan de oostzijde door agrarisch weidegebied, aan de zuidzijde door een watergang en aan de westzijde door de Groote Woldweg. Dit kadastraal perceel is in gebruik als woonerf en als agrarische weidegrond.  De globale ligging van de locatie is op de volgende afbeeldingen weergegeven.
 
Ligging perceel Groote Woldweg 72 (bron: pdok)
 
Kadastraal perceel Groote Woldweg 72 (bron: pdok)
   
1.3 Huidige planologische regime
Voor de locatie Groote Woldweg 72 is het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2007’ (NL.IMRO.0269.BG101-0004) van toepassing. Dit plan is vastgesteld door de gemeenteraad van Oldebroek op 15 december 2009.
 
Het plangebied heeft op basis van het geldend bestemmingsplan de bestemming ‘Agrarisch-4’, de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - monument', en de dubbelbestemmingen 'Waarde-Archeologie 1' en 'Waarde-Archeologie 2'. De agrarische bestemming is bedoeld voor de uitoefening van een niet-volwaardig agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. Gebouwen en overkappingen ten behoeve van een niet-volwaardig agrarisch bedrijf mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. De maximale gezamenlijke oppervlakte  aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en een zwembad bij de bedrijfswoning bedraagt 100 m2.
 
Het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2007’ bevat een wijzigingsbevoegdheid. Het college kan de bestemming 'Agrarisch - 4' wijzigen in de bestemming 'Wonen - 1', mits:
  1. de woonfunctie ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning, waarbij het aantal woningen niet mag toenemen;
  2. geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, waarbij de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  3. het voormalige boerderijpand als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm wordt gehandhaafd;
  4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    2. de milieusituatie;
    3. de woonsituatie. 
De bestemming 'Wonen - 1' bevat een afwijkingsmogelijkheid. Het college kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, van de bijgebouwen en van de overkappingen wordt vergroot tot niet meer dan 200 m2, mits:
 
  1. van de provinciale monumentencommissie en/of van de plaatselijke monumentencommissie een positief advies is ontvangen;
  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan: het bebouwingsbeeld, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, de landschappelijke waarden, de milieusituatie, de natuurlijke waarden en de woonsituatie;
 
Ook geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007, Administratieve correcties 2011'. Dit plan is vastgesteld op 31 maart 2012. Het plan heeft betrekking op het herstel van enkele administratieve onjuistheden en een onvolkomenheid voor intensieve veehouderij. Dit bestemmingsplan is niet van toepassing op het plangebied en heeft geen consequenties voor het initiatief.  
 
Conclusie
Op de locatie Groote Woldweg 72 is een monumentale woonboerderij met circa 200 m2 aan bijgebouwen aanwezig. De bestemming ‘Agrarisch-4’ is niet meer passend bij de feitelijke situatie. Er is geen sprake meer van agrarische bedrijfsvoering op dit perceel, de agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beeindigd. De aanwezige oppervlakte aan bijgebouwen op het perceel (200 m2) is in strijd met de bestemming ‘Agrarisch-4’, binnen deze bestemming is maximaal 100 m2 aan bijgebouwen toegestaan.
 
Met onderhavig wijzigingsplan wordt het perceel Groote Woldweg 72  voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. De bestemming ‘Agrarisch-4’ wordt omgezet in de bestemming 'Wonen - 1'. Binnen de bestemming 'Wonen - 1'wordt gebruik gemaakt van de afwijkingsmogelijke om de oppervlakte aan bijgebouwen te vergroten. Hiervoor wordt een omgevingsvergunningtraject ingezet.
 
 
Uitsnede geldend bestemmingsplan Buitengebied 2007 (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
1.4 Leeswijzer
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande en gewenste situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Oldebroek beschreven. Vervolgens passeren in hoofdstuk 4 alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. In de hoofdstukken 5 en 6 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 7 gaat tot slot in op de vooroverleg en inspraak.
Hoofdstuk 2 De huidige en gewenste situatie
2.1 Huidige situatie
De planlocatie Groote Woldweg 72 ligt ten noorden van de kern Oosterwolde. In het open polderlandschap vormt het erf aan de Groote Woldweg 72 één ensemble met de boerderijerven op nummer 74.  Op het perceel aan de Groote Woldweg 72 staat een woonboerderij met bijgebouwen en een aantal zonnepanelen. De gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen bedraagt 200 m2. Ontsluiting van het perceel vindt plaats op de Groote Woldweg.
 
Op 29 september 2016 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan 'Buitengebied, Groote Woldweg 74 en 74A' vastgesteld. Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk dat de woonboerderij aan de Groote Woldweg 74 gesplitst wordt in twee woningen door gebruik te maken van de regeling functieverandering van de gemeente Oldebroek
 
Plangebied Groote Woldweg 72 (bron: pdok)
 
Zicht vanaf de Groote Woldweg op het plangebied (bron: google)
 
Landschappelijke context
De locatie ligt op een zandrug (A) op de overgang naar de lager gelegen open polders (B). Doordat de zandrug wat hoger ligt dan de polder was het van oorsprong een veilige en droge plek om te wonen. De zandrug kent dan ook een lange bewoningsgeschiedenis. Het hoogteverschil tussen de zandrug en de polder bedraagt op de overgang zo’n 0,5m. Onvoldoende om bij grote overstromingen (vroeger ook van de Zuiderzee) bescherming te bieden aan de bewoners. Daarom werden huizen op de overgang van de dekzandrug naar de polder op pollen gebouwd. Terpen
die bij overstroming wel bescherming boden. Het perceel aan de Groote Woldweg 72 ligt op zo’n pol. De Groote Woldweg is één van de eerste en belangrijkste ontginningsassen van de open polder en verbindt Oosterwolde
met het noordelijker gelegen dorp Noordeinde. De landschapsstructuur wordt enerzijds bepaald door de lange rationele slagenverkaveling die wordt gevormd door slootjes en watergangen. Maar ook door de dekzandruggen die kleinschaliger en minder rationeel van opzet zijn en waar beplanting en bebouwing elkaar afwisselt en aanvult.
 
Het monumentale erf Groote Woldweg 72 is ruimtelijk verbonden met beide andere erven (nr 74) en gezamenlijk vormen de drie erven een ensemble. Alle boerderijen in het ensemble zijn een eind van de Groote Woldweg
af gesitueerd. Het is vanaf de weg goed zichtbaar dat de oudere boerderijen op nr. 74 en 72 op een pol liggen. De bebouwing op de erven vormt samen met de grote bomen op en rond de erven een duidelijk herkenbare eenheid in het verder open polderlandschap. De gezamenlijkheid van de drie erven is waardevol, echter de drie erven zijn ook los te herkennen door de aparte toegangswegen, de hoogteverschillen en de aanwezigheid van drie keer een hoofdgebouw. Uitgangspunt voor de ontwikkeling is dan ook dat de erven gezamenlijk een ensemble blijven vormen, waarin de individualiteit van de verschillende erven behouden blijft.
 
     
          
2.2 Gewenste situatie
In de gewenste situatie wordt de feitelijke situatie planologisch vastgelegd.  Initiatiefnemer is voornemens om de agrarische bestemming  (‘Agrarisch-4’) om te zetten in een woonbestemming ('Wonen - 1').  Er is op dit perceel geen sprake meer van een agrarische bedrijfsvoering, de agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beeindigd. De op het perceel staande vrijstaande monumentale woonboerderij met diverse bijgebouwen blijven behouden. 
 
De maximale gezamenlijke oppervlakte per woning voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt 100 m2 binnen de bestemming 'Wonen-1'. De gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen op het perceel Groote Woldweg 72 bedraagt 200 m2. Dit is in strijd met de bestemming. Het college kan echter bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, van de bijgebouwen en van de overkappingen wordt vergroot tot niet meer dan 200 m2. Initiatiefnemer is voornemens om gebruik te maken van deze afwijkingsmogelijkheid.
 
Op het perceel zijn achttien zonnepanelen geplaatst, de omgevingsvergunning is hiervoor aangevraagd en verleend.
 
Landschappelijke inpassing
In 2013 is er een beplantingsproject in Oldebroek uitgevoerd door de 'Stichting Landschapsbeheer Gelderland'. De aanpak van een beplantingsproject is het gezamenlijk werken aan een fraai landschap. Dat landschap begint op de erven van de bewoners van de gemeente. Stichting Landschapsbeheer Gelderland is samen met de gemeente en de bewoners aan de slag gegaan om de erven van deelnemers te voorzien van streekeigen beplanting. Doelen van het project:
  • Het versterken van de sociale cohesie tussen de bewoners onderling en de binding met de streek.
  • Het versterken van de kwaliteit van het buitengebied.
  • Het vergroten van de kennis van de eigen leefomgeving met streekeigen beplanting.
In november 2013 is er, in kader van het beplantingsproject Oldebroek, een inrichtingsplan opgesteld voor het perceel Groote Woldweg 72 (zie bijlage1 van de toelichting).  In het plan is de landschappelijke inrichting uitgewerkt voor het erf en percelen. Dit plan is een samensmelting van een drietal ontwerpprincipes en uitgangspunten. Zo heeft de erfadviseur in dit plan de analyse van het landschap (Ingepolderde Veenontginning op de overgang naar het Kampenlandschap) en de bijbehorende cultuurhistorische principes gekoppeld aan de eigen wensen en ideeën van de initiatiefnemer. De aanwezige bebouwing en toekomstige bebouwing op het perceel Groote Woldweg 72 zijn meegenomen in dit inrichtingsplan. Inmiddels zijn de landschapselementen ( inheemse, lokaal passende boom- en struiksoorten) uit het inrichtingsplan aangelegd. De aanleg van de achttien zonnepanelen zijn passend binnen de landschappelijke inrichting.
 
Landschappelijk inrichtingsplan uit 2013 (bron: Stichting Landschapsbeheer Gelderland)
 
In 2015 is er voor het perceel Groote Woldweg 74 een erfadvies uitgebracht door het 'Gelders Genootschap'. Onderdeel van dit advies is ook het perceel Groote Woldweg 72,  omdat deze ruimtelijk is verbonden met beide andere erven en ze gezamenlijk een ensemble vormen. In dit advies staan uitgangspunten benoemd voor de ontwikkeling van deze bebouwingsenclave.  Een belangrijk uitgangspunt is dat de erven een gezamenlijk ensemble van bebouwing en beplanting in het verder open polderlandschap vormen.  De feitelijke situatie aan de Grote Woldweg 72 is passend binnen deze uitgangspunten. De bebouwing en aangebrachte beplanting vormen één geheel met de twee andere erven op nummer 74. 
 
Landschappelijk advies Groote Woldweg 74 (bron: Stichting Landschapsbeheer Gelderland)
       
        
2.3 Toetsing aan wijzigingsvoorwaarden
Hieronder vindt de toetsing plaats aan de wijzigingsvoorwaarden voor het omzetten van de bestemming 'Agrairsch-4' naar de bestemming 'Wonen-1':
 
  1. de woonfunctie ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning, waarbij het aantal woningen niet mag toenemen;
    • Hieraan wordt voldaan. De feiteijke bestaande situatie wordt planologisch vastgelegd, het aantal woningen neemt niet toe.
  2. geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, waarbij de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    • Hieraan wordt voldaan. De voorgenomen ontwikkeling vormt geen belemmering voor de bedrijfsvoering van omliggende agrarische bedrijven, zie paragraaf 4.7.
  3. het voormalige boerderijpand als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm wordt gehandhaafd;
    • Hieraan wordt voldaan. Er is een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld voor het perceel  waarin de kwaliteiten van het perceel en de boerderij gewaarborgd zijn.
  4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan: de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, de milieusituatie en de woonsituatie;
    • Hieraan wordt voldaan. In hoofdstuk 4 is onderzoek gedaan naar de diverse omgevingsaspecten. De ontwikkeling levert geen belemmeringen op voor omgeving.
    
Toetsing voorwaarden vergroten oppervlakte aan bijgebouwen
Hieronder vindt de toetsing plaats aan de afwijkingsmogelijkheid voor het toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, van de bijgebouwen en van de overkappingen wordt vergroot tot niet meer dan 200 m2:
  1.  van de provinciale monumentencommissie en/of van de plaatselijke monumentencommissie een positief advies is ontvangen; 
    • Hieraan wordt voldaan. Tijdens het omgevingsvergunning traject zal de plaatselijke monumentencommissie toelichting krijgen over het initiatief.
  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:  het bebouwingsbeeld, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, de landschappelijke waarden, de milieusituatie, de natuurlijke waarden en de woonsituatie;
    • Hieraan wordt voldaan. In hoofdstuk 2 is de landschappelijke inpassing beschreven. In hoofdstuk 4 is onderzoek gedaan naar de diverse omgevingsaspecten. De ontwikkeling levert geen belemmeringen op voor het bebouwingsbeeld of voor de omgeving.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
 
3.1.1.1 Algemeen
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. 
3.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028): 
  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland; 
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat; 
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn. 
 
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
 
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn: 
 
  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol; 
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma’s zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw; 
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe); 
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: het Barro), beter bekend als de AmvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op de doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.
 
In het Barro worden onder andere regels gesteld omtrent de planologische bescherming van het Natuurnetwerk Nederland bij provinciale verordening.  Het plangebied is niet in een natuurnetwerk gelegen. Ook worden in het
Barro regels gesteld omtrent de bescherming van militaire terreinen en onveilige gebieden hier buiten door het opnemen van een gebiedsaanduiding. Gelet op de ligging van het plangebied ten opzichte van het Artillerie Schietkamp en het bijbehorende onveilige gebied is het opnemen van een dergelijke aanduiding niet nodig.
 
3.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.
 
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
 
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen ‘bestaand stedelijk gebied’ en ‘stedelijke ontwikkeling’.
 
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor: 
 
  • bestaand stedelijk gebied: ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.
  • stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´
 
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit). 
3.1.1.4 Toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie.
 
Voorliggend plan betreft het planologisch vastleggen van de feitelijke situatie. De agrarische bestemming (‘Agrarisch-4’) wordt omgezet in een woonbestemming ('Wonen - 1').  Het aantal woningen blijft gelijk, er worden geen woningen toegevoegd. Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en de ladder duurzame verstedelijking is dan ook niet van toepassing.  
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland
3.2.1.1 Algemeen
De provincie Gelderland heeft een integraal provinciaal beleidsplan, de Omgevingsvisie Gelderland. De Provinciale Staten van Gelderland heeft de Omgevingsvisie op 9 juli 2014 vastgesteld. Nadien is de Omgevingsvisie meerdere malen geactualiseerd. De Provinciale Staten hebben op woensdag 19 december 2018 ingestemd met de nieuwe Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland'.  De Omgevingsvisie is opgesteld vanuit een sterk veranderende context waarin partijen en de provincie op dit moment werken en de komende jaren naar verwachting zullen werken. De overheid (en provincie) is slechts een van de vele spelers. De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
  1. een duurzame economische structuur;
  2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.
 
Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In de Omgevingsvisie stelt de provincie dat bij initiatieven voor functieverandering deze de aanwezige en te ontwikkelen economie en gebiedskwaliteiten moeten versterken. Dit kunnen initiatieven zijn voor wonen en werken. Bijvoorbeeld bij functieverandering of nieuwe landgoederen. Bij een initiatief in het buitengebied geldt dat het 'nieuwe rood' in het buitengebied een kwaliteitsverbetering moet zijn in het gebied. Een kwaliteitsverbetering wil zeggen dat er sprake is van sloop en of hergebruik van vrijkomende bebouwing (functieverandering) of ontwikkeling van nieuwe natuur. De rood-rood en rood-groenverhoudingen van de nieuwe situatie ten opzichte van de oude situatie bepalen de aanvaardbaarheid.
3.2.1.2 Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.
 
Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bij elke nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.
3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
3.2.2.1 Algemeen
Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld, op 1 januari 2018 is de actualisatie van de Omgevingsverordening in werking getreden. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch is gewaarborgd. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. 
3.2.2.2 Van toepassing zijnde artikelen
De voor het plangebied van toepassing zijnde relevante thema's worden hierna behandeld.
 
Waardevol open gebied
De provincie en haar partners streven er samen naar de openheid van karakteristieke open landschapseenheden (waardevolle open gebieden) als kernkwaliteit te behouden. Dat zijn de grootste open gebieden in Gelderland of gebieden waar bebouwing ontbreekt en gaafheid en herkenbaarheid kenmerkend zijn. Openheid en ook het ontbreken van bebouwing is een kwetsbare kernkwaliteit, want ook kleine ingrepen kunnen de openheid al aantasten.
 
Landschap
De provincie wil samen met haar partners de basiskwaliteit van landschappen in Gelderland behouden. Het actuele landschap is het referentiekader voor deze kwaliteit. Om deze basiskwaliteit van het landschap te behouden en waar mogelijk te vergroten, stimuleert de provincie het ontwikkelen met kwaliteit. Het plangebied is gelegen in 'Nationaal landschap buiten GNN, GO en NHW'.  De provincie wil samen met haar partners ook door ruimtelijke ontwikkelingen de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen behouden, herstellen en versterken en de landschappelijke samenhang vergroten. De provincie beschermt de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen en geeft richting aan ontwikkelingen met kwaliteit. De provincie heeft met het toepassen van ‘Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik’ een zorgvuldige afweging van ontwikkelingen in het buitengebied voor ogen. Het plangebied is gelegen binnen het deelgebied 'Veluwe'. De kernkwaliteiten van dit gebied staan beschreven in bijlage 6 van de Omgevingsverordening Gelderland.
 
3.2.3 Toetsing initiatief aan het provinciaal beleid
Voorliggend plan betreft het planologisch vastleggen van de feitelijke situatie. De agrarische bestemming (‘Agrarisch-4’) wordt omgezet in een woonbestemming ('Wonen - 1'). Er is op dit perceel geen sprake meer van een agrarische bedrijfsvoering, de agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beeindigd. De op het perceel staande vrijstaande monumentale woonboerderij met diverse bijgebouwen blijven behouden. Het geheel is landschappelijk ingepast, de ruimtelijke kwaliteit is hiermee gewaarborgd. De openheid van dit waardevolle gebied en de kernkwaliteiten van het landschap worden niet aangetast. Het plan is daarmee passend binnen het provinciaal beleid.
 
De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de omgevingsvisie en de omgevingsverordening. In paragraaf 3.1.1.4 is de planontwikkeling getoetst aan de ladder duurzame verstedelijking. Hieruit blijkt dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en dat de ladder duurzame verstedelijking op dit plan niet hoeft te worden toegepast. Een toets aan de Gelderse ladder duurzame verstedelijking is dan ook niet nodig.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Oldebroek
De Omgevingsvisie Oldebroek is een strategische visie voor de lange termijn voor de gehele fysieke leefomgeving.
De Omgevingsvisie is opgesteld in de geest van de Omgevingswet die in het jaar 2021 van kracht zal zijn.
Eigenlijk is de Omgevingsvisie een brede toekomstvisie. Hierin gaat het niet alleen om bouwen, aanleggen, graven of andere ruimtelijke ontwikkelingen maar ook om onderwerpen zoals gezondheid, mobiliteit en het milieu. Op 13 december 2018 is de Omgevingsvisie vastgesteld door de gemeenteraad.
    
Missie Oldebroek: Natuurlijk dynamisch
 
Oldebroek is een woongemeente van agrarische oorsprong, met aandacht voor elkaar en met een fraaie omgeving (in en buiten de kernen) waar het goed recreëren en verblijven is. Oldebroek wil optimaal inspelen op de kracht van de mensen, de pracht van het landschap, de unieke ligging en de ondernemingsgeest. De gemeente Oldebroek zet in op de volgende koers:
  1. Rustige, groene woongemeente in een dynamische omgeving
  2. Ieder dorp een aantrekkelijk hart, daar werken we samen aan
  3. Oldebroek: een groen, sportief en compleet fiets-, wandelgebied
  4. Werkgelegenheid is onmisbaar in een aantrekkelijke woongemeente
  5. Goede bereikbaarheid is noodzakelijke basisvoorwaarde voor leefbaarheid en vitaliteit
  6. Oldebroek klimaatneutraal  
IDee-kaarten
 
De Omgevingsvisie heeft een belangrijke rol in het op gang brengen van investeringen die leiden tot kwaliteitsversterking en het dichterbij brengen van ambities. De IDee-kaarten hebben hierin een belangrijke rol. De deelgebieden waarvoor de IDee-kaarten zijn opgesteld, zijn afgebakend op basis van de gebiedsindeling op het regionale ‘NEO-niveau’ . Leidend daarvoor zijn de ontstaansgeschiedenis, de geomorfologische samenstelling, het functionele gebruik en de beleving van het gebied. Daarnaast is ook voor de 6 kernen een IDee-kaart opgesteld. De planlocatie valt binnen het deelgebied 'Open polderlandschap & Drontermeerzone'. Uitgangspunt binnen dit gebied is het o.a. het behoud van de openheid van het polderlandschap.
3.3.2 Routekaart klimaatneutraal Oldebroek
De aarde warmt op door toename van broeikasgassen in de atmosfeer. Door deze opwarming verandert het klimaat, wat gevolgen heeft voor de fysieke leefomgeving. Om verdere opwarming van de aarde te voorkomen moet er
een transitie plaatsvinden naar een duurzame energiehuishouding. De gemeente Oldebroek wil daaraan bijdragen. In 2017 stelde de gemeenteraad daartoe de Routekaart Klimaat Neutraal Oldebroek vast. Hierin is de ambitie
geformuleerd dat de energievoorziening in Oldebroek klimaat neutraal is, uiterlijk in 2050. Dit betekent dat alle energie die binnen de gemeente Oldebroek wordt gebruikt ook in de gemeente duurzaam wordt opgewekt. Hierdoor zal de uitstoot van broeikasgassen afnemen.
 
Gemeente Oldebroek werkt samen met inwoners, bedrijven, verenigingen en andere partijen aan deze grote opgave. Om deze energietransitie te laten slagen is inzet van iedereen in Oldebroek nodig. Ten aanzien van grootschalige
duurzame energieopwekking in Oldebroek heeft de gemeenteraad in 2018 de Verkenning grootschalige duurzame energieopwekking vastgesteld. Met de verkenning zijn de energieopgave, energiepotentie, kansrijke gebieden en
‐ projecten en afwegingskaders in beeld gebracht. De afwegingskaders bestaan uit ruimtelijke en maatschappelijke kaders die de gemeente Oldebroek belangrijk vindt bij het ontwikkelen van grootschalige duurzame energieprojecten.
3.3.3 Landschapsontwikkelingsplan (LOP) 2006
In het LOP wordt ingezet op het accentueren van de ruimtelijke structuur zodat de verschillende landschappen herkenbaar en leesbaar worden. Door het afnemen van de betekenis van de landbouw moet ruimte worden gegeven aan nieuwe functies zoals recreatie en landgoederen, die met het oog op kwaliteit worden ingepast. Wel wordt opgemerkt dat het aantal hectare landbouwgrond niet of nauwelijks afneemt. Natuurontwikkeling kan plaatsvinden op de aangewezen plaatsen en de grondgebonden veehouderij moet behouden blijven, om de openheid van het
landschap ook in de toekomst te kunnen blijven garanderen.
 
Het plangebied is gelegen in het polderlandschap. Het noordelijk deel van de Randmeerkust is een waddengebied geweest met strandwallen, veenvorming en zeeklei. Regelmatig werd het gebied overstroomd. Op een gegeven moment is men begonnen met het bedijken. De oudste zeeweringen zijn de Winterdijk en de Woldweg. De Zomerdijk werd aangelegd in 1369. Toch bleven de overstromingen plaatsvinden, tot de aanleg van de Afsluitdijk. Veel boerderijen zijn dan ook op huisterpen gebouwd en waren geconcentreerd langs de wegen die aangelegd werden op de hogere delen. De verkaveling is overwegend in de vorm van slagen. Er komen ook blokvormen voor. De begroeiing bestaat met name uit bomen die als erfbeplanting functioneren. Langs de perceelranden van de akkers zijn hier en daar iepen, populieren of wilgen geplant. De gemeente kent drie poldergebieden; polder Oosterwolde, polder Oldebroek en polder Hattem.
 
Het behouden van de open polders is belangrijk voor de kwaliteit van het landschap. De bebouwing in polder Oldebroek, die momenteel zonder erfbeplanting is, zou met brede houtwallen als "eendenkooien" ingepast kunnen worden. Eendenkooien zijn oude landschapselementen, die bij het polderlandschap horen. Van ver lijken het kleine bosjes. Zo wordt de zicht niet meer door de bebouwing verstoord maar lijkt een landschappelijk polderelement.
3.3.4 Toetsing van het initiatief aan het gemeentelijk beleid.
Voorliggend plan betreft het planologisch vastleggen van de feitelijke situatie. De agrarische bestemming (‘Agrarisch-4’) wordt omgezet in een woonbestemming ('Wonen - 1'). Er is op dit perceel geen sprake meer van een agrarische bedrijfsvoering, de agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beeindigd. De op het perceel staande vrijstaande monumentale woning met diverse bijgebouwen blijven behouden. Er worden geen gebouwen toegevoegd. Het geheel is landschappelijk ingepast, de ruimtelijke kwaliteit is hiermee gewaarborgd.  De wijziging van gebruik vormt geen belemmering voor de bedrijfsvoering van de agrarische bedrijven in de omgeving. De structuurvisie leidt daarmee niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.
   
Hoofdstuk 4 Onderzoek
In dit hoofdstuk wordt het onderzoek naar de milieu- en omgevingsaspecten beschreven.
4.1 Cultuurhistorie
4.1.1 Cultuurhistorie
4.1.1.1 Algemeen
Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als 'sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling'. Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwwerken, al dan niet met een status als monument. Bepaalde landschappelijke elementen als houtwallen, bosjes, bomen, waterlopen etc., kunnen een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen in verband met de ontstaans-, bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de streek. In het bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen om deze geschiedenis te behouden cq. de waarden te beschermen.
4.1.1.2 Situatie plangebied
Voorliggend plan betreft het planologisch vastleggen van de feitelijke situatie. De agrarische bestemming (‘Agrarisch-4’) wordt omgezet in een woonbestemming ('Wonen - 1'). Er is op dit perceel geen sprake meer van een agrarische bedrijfsvoering, de agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beeindigd. De op het perceel staande vrijstaande monumentale woonboerderij met diverse bijgebouwen blijven behouden. Er worden geen gebouwen toegevoegd.  
 
Er bevindt zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Gelderland, in het plangebied een gemeentelijk monument. Het college van burgemeester en wethouders hebben in 2006 dit pand aangewezen als gemeentelijk monument. In en in de omgeving van het plangebied is tevens sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. De percelen aan de Groote Woldweg 72 en 74 liggen op een pol (terp).  De bebouwing op de erven vormt samen met de grote bomen op en rond de erven een duidelijk herkenbare eenheid in het verder open polderlandschap. De gezamenlijkheid van de drie erven is waardevol.
 
In samenspraak met de monumentecommissie, Stichting Landschapsbeheer Gelderland en het Gelders Genootschap is aandacht besteedt aan de ontwikkeling van de percelen Groote Woldweg 72 en 74. Het geheel is voorzien van een landschappelijke inpassing. Derhalve wordt geconcludeerd dat het plan geen negatieve invloed heeft op de cultuurhistorische waarden.
  
4.1.2 Archeologie
4.1.2.1 Algemeen
Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische resten in de bodem kunnen aantasten moeten rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
 
Erfgoedwet
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2021 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
 
Aanwezige archeologische waarden
Uitgangspunt binnen het bestemmingsplan is het veiligstellen van de aanwezige (en aangetoonde) archeologische waarden. De gebieden waar het daarbij concreet om gaat staan aangegeven op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) die de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) samen met de provincie Gelderland heeft opgesteld.
 
4.1.2.2 Situatie plangebied
Voorliggend plan betreft het planologisch vastleggen van de feitelijke situatie. De agrarische bestemming (‘Agrarisch-4’) wordt omgezet in een woonbestemming ('Wonen - 1'). Er is op dit perceel geen sprake meer van een agrarische bedrijfsvoering, de agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beeindigd. De op het perceel staande vrijstaande monumentale woonboerderij met diverse bijgebouwen blijven behouden. Er worden geen gebouwen toegevoegd.
     
Het plangebied heeft op basis van het geldend bestemmingsplan de dubbelbestemmingen 'Waarde-Archeologie 1' en 'Waarde-Archeologie 2'. Onder deze (dubbel)bestemmingen vallen de gebieden die op de Archeologische
Monumentenkaart staan aangegeven. Zowel de terreinen van archeologische betekenis, de terreinen van hoge archeologische waarde en de terreinen van zeer hoge archeologische waarden staan op de verbeelding aangegeven.
Binnen gebied 1 moet voor het bouwen van een gebouw met een oppervlakte van meer dan 50 m2 een archeologisch rapport worden overgelegd en hetzelfde geldt binnen gebied 2 voor het bouwen van een gebouw van meer dan 100 m2. De bescherming richt zich tevens op diepere grondwerkzaamheden welke naast het bovenvermelde aan een aanlegvergunning zijn gekoppeld.
 
Aangezien er geen bodemroeringen plaatsvinden, levert het aspect archeologie geen belemmeringen op voor voorliggend plan.
4.1.3 Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.2 Bodemkwaliteit
4.2.1 Algemeen
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s). Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar zijn.
 
Een bodemonderzoek is niet nodig als:
  • Er geen bodemwerkzaamheden worden verricht (bijvoorbeeld het bouwen van een dakkapel of het plaatsen van een extra verdieping op een gebouw);
  • Het gaat om een verandering of vergroting waarbij geen grond wordt verzet en het gebruik hetzelfde blijft;
  • Er al voldoende actuele en bruikbare onderzoeksresultaten bij de gemeente beschikbaar zijn, waarop de bodemtoets kan worden gebaseerd.
4.2.2 Situatie plangebied
Voorliggend plan betreft het planologisch vastleggen van de feitelijke situatie. De agrarische bestemming (‘Agrarisch-4’) wordt omgezet in een woonbestemming ('Wonen - 1'). Er is op dit perceel geen sprake meer van een agrarische bedrijfsvoering, de agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beeindigd. De op het perceel staande vrijstaande monumentale woonboerderij met diverse bijgebouwen blijven behouden. Er worden geen gebouwen toegevoegd.
 
Aangezien er geen bodemwerkzaamheden worden verricht, levert het aspect bodem geen belemmeringen op voor voorliggend plan.
4.2.3 Conclusie
De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.3 Ecologie
4.3.1 Wettelijk kader
In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met het Europees en nationaal beleid en wetgeving ten aanzien van de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Gelders Natuur Netwerk (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
 
Natura 2000-gebieden
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
 
Gelders Natuurnetwerk (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) 
Het Gelders Natuurnetwerk (GNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De GNN is in de Omgevingsvisie Gelderland uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de GNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
4.3.2 Situatie plangebied
Voorliggend plan betreft het planologisch vastleggen van de feitelijke situatie. De agrarische bestemming (‘Agrarisch-4’) wordt omgezet in een woonbestemming ('Wonen - 1'). Er is op dit perceel geen sprake meer van een agrarische bedrijfsvoering, de agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beeindigd. De op het perceel staande vrijstaande monumentale woonboerderij met diverse bijgebouwen blijven behouden. Er worden geen gebouwen toegevoegd
 en/of gesloopt.
 
Soortenbescherming
Er worden geen werkzaamheden verricht die negatieve effecten op planten- en diersoorten hebben.
 
Gebiedsbescherming
De plannen zullen niet tot gevolg hebben dat er effecten gaan ontstaan op de Natura-2000 gebieden en de Ecologische Hoofdstructuur. Het plan is daarvoor van te geringe omvang en gelegen buiten de Natura 2000-gebieden en de Ecologische Hoofdstructuur.
 
Stikstof
In het kader van de Wet natuurbescherming, onderdeel Natura 2000, dient vooraf zekerheid te zijn verkregen dat er geen sprake is van negatieve effecten op Natura 2000-gebieden.  Het voorliggend plan zorgt niet voor toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Het maken van een stiksotfberekening is dan ook niet nodig. Het stikstofaspect staat vaststelling van het plan in het kader van de Wet natuurbescherming niet in de weg. Voor uitvoering van het plan geldt ten aanzien van het aspect stikstof in het kader van de Wet natuurbescherming geen vergunningplicht.
           
4.3.3 Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.4 Externe veiligheid
4.4.1 Algemeen
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
 
  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
4.4.2 Situatie plangebied
Voorliggend plan betreft het planologisch vastleggen van de feitelijke situatie. De agrarische bestemming (‘Agrarisch-4’) wordt omgezet in een woonbestemming ('Wonen - 1'). Er is op dit perceel geen sprake meer van een agrarische bedrijfsvoering, de agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beeindigd. De op het perceel staande vrijstaande monumentale woonboerderij met diverse bijgebouwen blijven behouden. Er is geen sprake van het toevoegen van gevaarlijke functies
 
Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
 
 
Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart).
 
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
 
  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is; 
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen; 
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
4.4.3 Conclusie
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving inzake externe veiligheid.
4.5 Geluid
4.5.1 Algemeen
Ter beperking van geluidshinder worden in de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones gedefinieerd rondom belangrijke geluidsbronnen (gezoneerde industrieterreinen, verkeerswegen en spoorwegen). Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied, waar voor bouwplannen en bestemmingsplannen een akoestische toetsing dient te worden uitgevoerd.
4.5.2 Situatie plangebied
Voorliggend plan betreft het planologisch vastleggen van de feitelijke situatie. De agrarische bestemming (‘Agrarisch-4’) wordt omgezet in een woonbestemming ('Wonen - 1'). Er is op dit perceel geen sprake meer van een agrarische bedrijfsvoering, de agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beeindigd. De op het perceel staande vrijstaande monumentale woonboerderij met diverse bijgebouwen blijven behouden. Er wordt geen geluidsgevoelig object toegevoegd
 
Wegverkeerslawaai
In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft. Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/h-gebied of in een woonerf. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg. Het onderhavige perceel ligt aan de Grote Woldweg , waar 60 km/h mag worden gereden. Er wordt echter geen geluidsgevoelig objecten toegevoegd op het perceel Groote Woldweg 72, nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
 
Spoorlawaai
De spoorlijn Amersfoort – Zwolle (lijn 253) heeft een zonebreedte van 300 meter ter weerszijden van de spoorlijn, gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf. Het plangebied ligt niet binnen de geluidszone van de spoorlijn.
 
Industrielawaai
Er zijn in de omgeving van het plangebied geen bedrijven die zorgen voor een geluidsbelasting op het perceel Groote Woldweg 72.
   
4.5.3 Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.6 Luchtkwaliteit
4.6.1 Algemeen
Op 15 november 2007 is de zogeheten 'Wet luchtkwaliteit' in werking getreden. Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging van de 'Wet milieubeheer' op het gebied van luchtkwaliteitseisen bedoeld. De 'Wet luchtkwaliteit' vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005'. 
 
De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het 'Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)'. De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'Niet in betekenende mate (NIBM)' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. 
 
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor een
ruimtelijke ontwikkeling als:
 
  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; 
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt; 
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging; 
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden. 
 
In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate bijdragen' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. 
 
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouw-locaties) opgenomen die 'niet in betekende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze geval-len kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Het betreft de volgende categorieën: 
 
  • kantoorlocaties groter dan 33.333 m² bruto vloeroppervlak bij één ontsluitingsweg; 
  • kantoorlocaties groter dan 66.667 m² bruto vloeroppervlak met twee ontsluitingswegen; 
  • woningbouwlocaties met meer dan 500 woningen met één ontsluitingsweg; 
  • woningbouwlocaties met meer dan 1000 woningen met twee ontsluitingswegen; 
  • voor projecten die combinaties hiervan vormen geldt een speciale formule, zie bijlage 3b van de Regeling NIBM; 
  • projecten die gebruik maken van dezelfde ontsluitingsstructuur dienen bij elkaar te worden opgeteld. 
4.6.2 Situatie plangebied
Voorliggend plan betreft het planologisch vastleggen van de feitelijke situatie. De agrarische bestemming (‘Agrarisch-4’) wordt omgezet in een woonbestemming ('Wonen - 1'). Er is op dit perceel geen sprake meer van een agrarische bedrijfsvoering, de agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beeindigd. De op het perceel staande vrijstaande monumentale woonboerderij met diverse bijgebouwen blijven behouden.  Deze ontwikkeling leidt niet tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.
 
Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Tot slot wordt geconcludeerd dat het plangebied niet gelegen is binnen deze zones zoals opgenomen in het Besluit gevoelige bestemmingen.
4.6.3 Conclusie
Ten behoeve van het onderhavige wijzigingsplan is het uitvoeren van berekeningen niet nodig omdat het plan niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging ter plaatse (conform besluit NIBM). De luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan.
4.7 Bedrijven en milieuzonering
4.7.1 Algemeen
Om bedrijfsvestigingen te kunnen toetsen op milieuhygiënische aspecten wordt het instrument milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds hindergevoelige functies, zoals woningen.
 
Algemeen wordt hiervoor de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten gebruikt. Hierin zijn aan bedrijven milieucategorieën toegekend. Per bedrijf is aangegeven wat de gewenste afstand is tot een rustige woonwijk. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. De feitelijke emissies (geluid, geur, stof et cetera) van een bedrijf kunnen aanleiding zijn om een andere afstand aan te houden. 
4.7.2 Situatie plangebied
Voorliggend plan betreft het planologisch vastleggen van de feitelijke situatie. De agrarische bestemming (‘Agrarisch-4’) wordt omgezet in een woonbestemming ('Wonen - 1'). Er is op dit perceel geen sprake meer van een agrarische bedrijfsvoering, de agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beeindigd. De op het perceel staande vrijstaande monumentale woonboerderij met diverse bijgebouwen blijven behouden.  Het plan voegt geen milieubelastende activiteiten toe.
 
In de omgeving van het plangebied bevinden zich weinig tot geen agrarische bedrijven met een milieubelastende activiteit. Het dichtsbijzijnde bedrijf aan de Groote Woldweg 68 bevindt zich op meer dan 50 meter van het plangebied. In zijn algemeenheid is het zo dat de dichtstbijzijnde woning van derden, ongeacht of dit nu een bedrijfswoning is of niet, bepalend is voor milieuruimte van een bedrijf. De omzetting van een agrarische bestemming naar een woonbestemming op het perceel Groote Woldweg 72 is dan ook niet van invloed op de gebruiksmogelijkheden van het perceel Groote Woldweg 68.
 
De afstand tussen de bestaande bedrijfsbebouwing van de agrarische perceel Groote Woldweg 68 en de woning aan de Groote Woldweg 72 is dermate groot dat er sprake is van een goed leefklimaat op het perceel Groote Woldweg 72.
 
Concluderend kunnen we stellen dat de voorgenomen ontwikkeling geen belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van het agrarische bedrijf aan de Groote Woldweg 68 en dat er sprake is van een goed leefklimaat op het perceel Groote Woldweg 72.
4.7.3 Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.8 Water
4.8.1 Vigerend beleid
Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
 
Rijksbeleid
Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema’s als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
 
Provinciaal beleid
De Omgevingsvisie Gelderland is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. Het waterplan is beschreven aan de hand van een aantal thema’s zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Hierbij is rekening gehouden met de Europese kaderrichtlijn water en het beleid.
 
Beleid Vallei en Veluwe
Op 30 september 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. De afgelopen jaren is veel bereikt, maar tegelijk staan er voor de komende jaren nieuwe uitdagingen. In het waterbeheerprogramma beschrijft het waterschap haar ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van de vele samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Het Waterbeheerprogramma (WBP) geeft de koers aan die het waterschap wil gaan varen en beoogt daarmee twee dingen. Ten eerste inzicht geven aan alle gebruikers en partners in het werkgebied in de doelen en maatregelen die het waterschap de komende zes jaar gaat bereiken. Ten tweede de koers intern bij het waterschap, als spoorboekje, expliciet maken en vastleggen.
 
Beleid gemeente Oldebroek
In het Waterplan Oldebroek 2009-2015 'Water waarderen!' worden uitgangspunten, randvoorwaarden en streefbeelden weergegeven. De gemeente wil een gezond en veerkrachtig watersysteem realiseren met het oog op een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving. Hierbij wordt rekening gehouden met de ontwikkelingsmogelijkheden van een duurzaam watersysteem, een duurzame waterketen en de overige aangrenzende beleidsterreinen. Onderdeel hiervan is het gemeentelijk beleid ten aanzien van duurzaam watergebruik dat erop is gericht om zo weinig mogelijk schoon hemelwater via de riolering af te voeren. Hoofdverantwoordelijke voor het waterbeheer is het 'Waterschap Vallei en Veluwe'.  Het is wenselijk dat het hemelwater wordt afgekoppeld en wordt geïnfiltreerd in de bodem. Zodoende kan duurzaam worden omgegaan met hemelwater, wat strookt met het Waterplan Oldebroek.
 
De Riool aansluit- en afkoppelverordening schrijft voor dat hemelwaterafvoer bij nieuwbouw van het object dient te worden afgekoppeld en geïnfiltreerd te worden in de grond. Gelet op het feit dat het hier nieuwbouw betreft, worden er voorzieningen getroffen om het hemelwaterafvoer af te koppelen en op eigen terrein te infiltreren of af te voeren naar het oppervlaktewater. Vuilwater wordt afgevoerd naar het gemeentelijke rioolstelstel.
4.8.2 Waterparagraaf
4.8.2.1 Algemeen
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer
21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets). 
 
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
4.8.2.2 Waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied
Voorliggend plan betreft het planologisch vastleggen van de feitelijke situatie. De agrarische bestemming (‘Agrarisch-4’) wordt omgezet in een woonbestemming ('Wonen - 1'). Er is op dit perceel geen sprake meer van een agrarische bedrijfsvoering, de agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beeindigd. De op het perceel staande vrijstaande monumentale woonboerderij met diverse bijgebouwen blijven behouden.  De buitenruimte zal niet veranderen. In het plangebied is er geen toename van verharding.
 
Het waterschap Vallei en Veluwe is geïnformeerd over voorliggend initiatief door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de ‘korte procedure’ van de watertoets is toegepast. Hierna vindt een beknopte toelichting op de waterhuishouding plaats.
 
Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentieel waterbelang wordt geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief wateradvies geeft.
 
Op basis van het bovenstaande is door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies (zie ook hoofdstuk 7) gegeven. De standaard waterparagraaf behorende bij de korte procedure is opgenomen in bijlage 2 van deze toelichting.
4.8.3 Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.9 Besluit milieueffectrapportage (MER)
4.9.1 Algemeen
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
 
  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);  Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);  Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);  Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
 
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van ‘kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
 
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
4.9.2 Situatie plangebied
Voorliggend plan betreft het planologisch vastleggen van de feitelijke situatie. De agrarische bestemming (‘Agrarisch-4’) wordt omgezet in een woonbestemming ('Wonen - 1'). Er is op dit perceel geen sprake meer van een agrarische bedrijfsvoering, de agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beeindigd. De op het perceel staande vrijstaande monumentale woonboerderij met diverse bijgebouwen blijven behouden. Er wordt gen bebouwing toegevoegd.
 
Dit wijzigingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in hoofdstuk 4. Daaruit volgt geen aanleiding om tot een vormvrije m.e.r.--beoordeling over te gaan.
4.9.3 Conclusie
Dit wijzigingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit wijzigingsplan.
4.10 Verkeer en parkeren
Voorliggend plan betreft het planologisch vastleggen van de feitelijke situatie. De agrarische bestemming (‘Agrarisch-4’) wordt omgezet in een woonbestemming ('Wonen - 1'). Er is op dit perceel geen sprake meer van een agrarische bedrijfsvoering, de agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beeindigd. De op het perceel staande vrijstaande monumentale woonboerderij met diverse bijgebouwen blijven behouden. Het aantal motorvoertuigbewegingen zal in de nieuwe situatie niet toenemen ten opzichte van de huidige situatie.
 
Parkeren
Voor de gemeente geldt de Parkeernota Oldebroek uit 2014. Het parkeren vindt plaats op eigen erf. In het plangebied is voldoende ruimte voor de benodigde parkeerruimte. 
 
Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect verkeer en parkeren
 
4.11 Kabels en leidingen
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
 
Aardgastransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen aardgastransportleidingen.
 
Hoogspanningsleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.
 
Rioolleidingen
De rioolleidingen leiden voor dit plan leidt dit niet tot enige belemmering.
 
Watertransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.
 
Straalverbindingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen straalverbindingen
 
Kabels en niet-planologisch relevante leidingen
Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt de wettelijk verplichte KLIC-melding uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.
 
Conclusie
In en nabij het projectgebied zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn derhalve geen belemmeringen te verwachten. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.
 
Hoofdstuk 5 Plansystematiek
5.1 Toelichting op de plansystematiek
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het wijzigingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
 
5.2 Opzet van de regels
In dit wijzigingsplan zijn de regels van het bestemmingsplan ‘'Buitengebied 2007'  van toepassing verklaard. Dit betekent dat de regels beperkt zijn tot slechts enkele artikelen. In artikel 1 zijn enkele begrippen opgenomen over wat moet worden verstaan onder het ‘plan’ en het ‘wijzigingsplan’. In artikel 2 is een van toepassing verklaring opgenomen, waarin is aangegeven wat de strekking is van onderhavig wijzigingsplan en dat de regels van het bestemmingsplan ‘'Buitengebied 2007'  (en in het bijzonder artikel 42 ‘Wonen-1’, artikel 55 Waarde - Archeologie 1 en artikel 56 Waarde - Archeologie 2) van overeenkomstige toepassing zijn. In artikel 3 is een van toepassing verklaring opgenomen. In artikel 4 wordt ten slotte afgesloten met een slotregel met de naam van het wijzigingsplan.
 
Ook geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007, Administratieve correcties 2011'. Dit plan is vastgesteld op 31 maart 2012. Het plan heeft betrekking op het herstel van enkele administratieve onjuistheden en een onvolkomenheid voor intensieve veehouderij. Dit bestemmingsplan is niet van toepassing op het plangebied en heeft geen consequenties voor het initiatief.
5.2.1 Algemeen
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen. 
 
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
 
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken. 
5.2.2 Indeling regels per bestemming
De regels zijn als volgt ingedeeld: 
 
Bestemmingsomschrijving
Hierin staat voor welke functie(s) de gronden mogen worden gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van de functies is.
 
Bouwregels
Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.
 
Nadere eisen
Hierbij is bepaald dat het college nadere eisen kan stellen aan de afmetingen en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
 
  1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden binnen andere bestemmingen, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed; 
  1.  de milieusituatie:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de milieu-aspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking;
 
  1.  een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld:
ten aanzien van de situering en de vormgeving van bouwwerken, dient gestreefd te worden naar de instandhouding of het tot stand brengen van een in stedenbouwkundig opzicht, harmonieus straat- en bebouwingsbeeld;
 
  1. de sociale veiligheid:
uit het oogpunt van sociale veiligheid is het beleid om
de oriëntatie van de (verblijfsgebieden van) gebouwen zoveel mogelijk op de openbare ruimte (straatzijde) te richten en het aanleggen van zichtbelemmerende groenvoorzieningen tegen te gaan;
 
  1. de verkeersveiligheid:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de instandhouding of het tot stand brengen van een verkeersveilige situatie;
 
  1. de woonsituatie:
ten aanzien van de woonsituatie dient rekening te worden gehouden met het in stand houden en/of het garanderen van een goede woonsituatie zoals de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte en het uitzicht.
 
    
Afwijken van de bouwregels
In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen die thans nog niet voorzien zijn, waaruit blijkt dat de bouwregels niet toereikend zijn. Daarom kan het college voor ondergeschikte aspecten binnen een bestemming bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels.
 
Van geval tot geval zal een afweging moeten worden gemaakt. Het afwijken van de basisregels is bedoeld voor uitzonderingssituaties waarbij bepaalde criteria zijn opgenomen. In eerste instantie zal echter gestreefd worden naar het laten voldoen van de plannen aan de basisregeling.
Bij toepassing van de bevoegdheid om af te wijken van het plan, gelden specifieke procedureregels die zijn opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
 
Specifieke gebruiksregels
In principe moeten de gronden en de gebouwen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming. Waar nodig zijn voor de duidelijkheid en ten behoeve van het aangeven van de reikwijdte van de bestemming gebruiksvormen vermeld, die in ieder geval als strijdig met de bestemming moeten worden aangemerkt.
 
 Afwijken van de gebruiksregels
Omdat van een aantal gebruiksvormen niet op voorhand gezegd kan worden of ze aanvaardbaar zijn of niet, is het college bevoegd om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de specifieke gebruiksregels. Deze omgevingsvergunning wordt verleend na een zorgvuldige afweging van functies en waarden binnen de bestem
ming.
 
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Deze omgevingsvergunning kan worden verleend voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, die anders zijn dan bouwen. Hiermee kan de gemeente ook ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen tegenhouden, zoals het ophogen van gronden, het dempen van sloten, het scheuren van grasland en het aanleggen van rioleringen.
 
Bestemmingen
Agrarisch
In het bestemmingsplan Buitengebied 2007 zijn de agrarische bestemmingen onderverdeeld in dertien bestemmingen, waarbij globaal een onderscheid is gemaakt in grotendeels onbebouwd agrarisch gebied, landbouwkundige elementen zoals ontsluitingswegen, kleinschalige landschappelijke elementen zoals houtwallen, ondergeschikte waterlopen en de bouwpercelen met de bebouwing. Door gebruik te maken van deze regels wordt rechtsgelijkheid gegarandeerd. Het perceel aan de Groote Woldweg 72 krijgt deels de bestemming 'Agrarisch'. Binnen deze bestemmingen is het niet mogelijk om gebouwen op te richten. Bijbehorende bouwwerken, zoals een erfafscheiding, zijn wel toegestaan.
 
Wonen
Voor het woongedeelte is de bestemming 'Wonen' opgenomen. Deze bestemming sluit aan bij de in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' opgenomen bestemming 'Wonen - 1'.  Binnen deze bestemming zijn vrijstaande woningen met een goothoogte van niet meer dan 3,50 meter, een bouwhoogte van niet meer dan 8,00 meter en een inhoud van niet meer dan 600 m3 toegestaan.
 
De situering van de woningen wordt vastgelegd door middel van een bouwvlak. Bijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegestaan binnen de bestemming wonen en buiten het bouwvlak. De gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen per vrijstaande woning bedraagt maximaal 200 m2.
 
Op 20 juni 2006 hebben burgemeester en wethouders de bestaande boerderij aangewezen als gemeentelijk monument. In het voorliggend wijzigingsplan wordt deze boerderij aangeduid als 'specifieke vorm van wonen - monument'. Hiermee wordt de instandhouding van de bestaande monumentale en karakteristieke hoofdvorm van het pand nagestreefd.
   
Nevenfuncties van woningen 
Een ieder heeft de mogelijkheid om maximaal 40%, met een maximum van 100 m2, van de vloeroppervlakte van de woning inclusief de bijgebouwen, waaronder aan- en uitbouwen, te gebruiken voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit. Deze beroepsactiviteiten dienen zo klein van schaal te zijn, dat zij niet voldoen aan de bepalende criteria voor de meldings- of vergunningsplicht Wet milieubeheer.
 
Een afwijking van de gebruiksregels is opgenomen voor het onder voorwaarden aanbrengen van een bed en breakfast voorziening in de woning.
 
Bij de bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden onder meer bouwwerken geregeld ten behoeve van een paardenbak waarvoor specifieke regels zijn opgenomen.
          
Waarde - Archeologie 1 en Waarde - Archeologie 2
Op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' is voor deze locatie de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'  en 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen. De bescherming richt zich onder andere op grondwerkzaamheden. Deze zijn aan een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden gekoppeld.
 
   
5.2.3 Overige regelingen
In dit wijzigingsplan worden de gronden in het plangebied voor verschillende doeleinden bestemd. Daarbij worden regels gegeven voor het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken en gebouwen, voor zover dat in het belang van een goede ruimtelijke ordening nodig is. 
 
Het college kan binnen de grenzen die in het plan zijn aangegeven, bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels en/of van de specifieke gebruiksregels. 
 
Een bestemmingsplan bevat niet alle regels die het bouwen op en het gebruik van de grond regelen. Zo zijn er bijvoorbeeld nog andere gemeentelijke verordeningen, de milieuwetten en de waterschapskeur, waarin eisen en beperkingen kunnen voorkomen, waarover het bestemmingsplan zich niet uitspreekt. Bij een procedure waarbij vergunningen (bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor het bouwen) worden verleend, kunnen die andere regels beperkingen opleggen op andere gronden dan planologische. 
5.2.4 Overgangs- en slotregels
Het overgangsrecht geldt voor bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming komt met de gegeven bestemming.
 
In beginsel mogen de bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Meestal is dat een eenmalige handeling aan het bouwwerk. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen. 
5.3 Handhaving
Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt dat de gemeente haar handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waarvan alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
 
In de gemeentelijke beleidsnota 'Integrale handhaving gemeente Oldebroek 2009' neemt naleving van bestemmingsplannen een belangrijke plaats in. Handhaving is voor de gemeente meer dan alleen met bestuurlijke sancties optreden tegen overtredingen. Er wordt ook grote waarde gehecht aan preventie door middel van communicatie en voorlichting naar burgers en bedrijven, advisering, stimulering, toezicht en zichtbaar optreden.
 
Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente zo vroeg mogelijk op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beëindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar ter beschikking staande handhavingsinstrumenten. Van handhaving kan alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten.
 
Blijkens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Een overtreding hiervan is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook bij overtredingen die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid van het plan
6.1 Algemeen
Op basis van de voorgaande hoofdstukken kan worden geconcludeerd dat de beoogde functiewijziging, gelet op het planologisch beleid, de omgevingssituatie ter plaatse uitvoerbaar kan worden geacht. Geconcludeerd
kan worden dat voor de gewenste ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
6.2 Economische uitvoerbaarheid
Volgens de Wet ruimtelijke ordening stelt de raad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen project is voorgenomen, zoals verwoord in artikel 6.2.1 van het Besluit
ruimtelijke ordening. Van een dergelijk project is in dit geval geen sprake. Met de initiatiefnemer is wel een planschadeovereenkomst gesloten. De mogelijkheid bestaat dat derden schade lijden door het nieuwe bestemmingsplan en de gevraagde ontwikkeling.
 
   
6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
De procedures voor de vaststelling van een wijzigingsplan zijn door de wetgever geregeld. Met betrekking tot de inspraak bevat de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geen procedureregels en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld.
 
Het betreft een ontwikkeling op slechts één perceel, die passend is binnen het provinciaal en gemeentelijk beleid. Het onderhavig plangebied is gering van omvang en de ruimtelijke consequenties zijn beperkt. Tevens raakt het plan geen (beleids)belangen van ketenpartners, zoals de provincie of het waterschap. Daarom is geen gelegenheid tot inspraak overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening geboden.
 
In het kader van vooroverleg wordt het plan gezonden naar het Waterschap Veluwe en de provincie Gelderland. Het plan is niet van betekenis voor de buurgemeenten. Toezending blijft daarom aan die bestuursorganen achterwege.
 
De initiatiefnemer heeft voor omwonenden een informatiebijeenkomst georganiseerd. Deze vond plaats op 19 augustus 2019. Er zijn tijdens deze avond geen reacties binnen gekomen welke hebben geleid tot significante wijzigingen van voorliggend plan. Het verslag van de informatieavond is opgenomen als bijlage 3 van deze toelichting.
 
Besloten is om het wijzigingsplan als ontwerp ter inzage te leggen, uiteraard wel met behoud van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen.
 
      
Hoofdstuk 7 Inspraak, overleg en zienswijzen
7.1 Algemeen
De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de  wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, alvorens
een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Met betrekking tot de inspraak bevat de Wro geen procedureregels en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld.
7.2 Vooroverleg
7.2.1 Het Rijk
In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit
bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
7.2.2 Provincie Gelderland
In kader van vooroverleg heeft de gemeente het plan toegezonden aan de provincie Gelderland. Zij heeft op 12 juni 2019 schriftelijk gereageerd op het plan en heeft aangegeven geen opmerkingen en/of aanvullingen op het plan
te hebben. Afgesproken is dat na de verdere uitwerking het ontwerp bestemmingsplan aan de provincie zal worden aangeboden.
7.2.3 Waterschap Vallei & Veluwe
In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. Op basis van deze toets is de ‘korte procedure’ van toepassing. Het watertoets resultaat is opgenomen als bijlage 2 bij deze toelichting. Hieruit kwam naar voren dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Er vindt geen uitbreiding van verhard oppervlak plaats en er is geen sprake van demping of herinrichting van watergangen. Op basis daarvan is door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
7.3 Zienswijzen
Er zijn geen zienswijzen tegen het plan ingediend tijdens de ter inzage legging.