direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Zuiderzeestraatweg 301
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0269.BG176-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

1.1.1 Aanleiding

Op de locatie Zuiderzeestraatweg 301 te Oldebroek was in het verleden een bedrijf gevestigd. De eigenaren van het perceel, de initiatiefnemers van onderhavig plan, willen op de huidige locatie een nieuwe dubbele woning realiseren.

Het perceel heeft in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied 2007 de bestemming 'bedrijf - 1'. Binnen deze bestemming is een woning niet toegestaan. Echter bevindt zich op het perceel momenteel wel een woning. Volgens het GBA is deze woning steeds bewoond geweest. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat de woning/bewoning overgangsrecht betreft en legaal aanwezig is.

De bedrijfsfunctie is verdwenen en men wil thans overgaan tot sloop van de bestaande bebouwing het bouwen van een dubbele woning. In de toekomstige situatie zouden zich dan twee wooneenheden op het perceel bevinden. De voorgenomen ontwikkeling is binnen het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk. Er wordt namelijk een extra woning toegevoegd. Het vigerende bestemmingsplan dient hiervoor herzien te worden. Bij brief van 27 maart 2018 is aan initiatiefnemer van het plan kenbaar gemaakt dat onder voorwaarden aan het verzoek medewerking kan worden verleend. Één van de voorwaarden is dat wordt aangetoond dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.


Het voorliggende bestemmingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling mogelijk maakt. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting.

1.1.2 De bij het plan horende stukken

Het bestemmingsplan 'Buitengebied, Zuiderzeestraatweg 301' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek. nr. NL.IMRO.0269.BG176-VG01);
  • regels.

Het bestemmingsplan wordt vergezeld door een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen 'gelezen' worden.

Op de verbeelding staan de bestemmingen van de gronden in het plangebied. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld die de uitgangspunten van het plan verzekeren.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin wordt aangegeven wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Daarnaast wordt hier onderzoek weergegeven dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.1.3 Leeswijzer

In deze toelichting is in hoofdstuk 1 de bestaande situatie en de gewenste situatie van het plangebied beschreven. In hoofdstuk 2 zal worden ingegaan op het relevante ruimtelijk beleid. In hoofdstuk 3 wordt aandacht besteed aan de elementen, die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van het plangebied. De planuitgangspunten zijn in hoofdstuk 4 opgenomen. In hoofdstuk 5 zijn de juridisch-technische aspecten van de opgenomen regeling vermeld. In hoofdstuk 6 zijn de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid weergegeven. Hoofdstuk 7 sluit deze toelichting af met de resultaten van de inspraak, het gevoerde overleg en de zienswijzen.

1.2 Bestaande situatie

1.2.1 Ligging plangebied

Het plangebied betreft het perceel Zuiderzeestraatweg 301 in plaats en gelijknamige gemeente Oldebroek. Het plangebied is gelegen in het buitengebied aan de zuidkant van de weg Zuiderzeestraatweg in Oldebroek. Dit is ten noordoosten van de kern Oldebroek.De omliggende percelen zijn veelal in gebruik als woning en er zijn nog enkele bedrijven in de directe omgeving. De globale ligging van het plangebied is op de volgende afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG176-VG01_0001.png"

Afbeelding: Globale ligging plangebied

1.2.2 Beschrijving plangebied

Op de locatie was voorheen een winkel met een woning gevestigd volgens de gegevens van het GBA. De winkel staat al jaren leeg. Op het adres is nog wel een schoonheidssalon gevestigd. Achter het perceel bevinden zich agrarische gronden of gronden die als tuin in gebruik zijn. De oprit wordt gedeeld, aan de oostzijde, met het naastgelegen bouwbedrijf. De Zuiderzeestraatweg/N308 bevindt zich aan de voorzijde van het plangebied. Tussen het plangebied en deze weg bevindt zich een kleine groenstrook en een sloot. Aan de overzijde van de weg bevindt zich nog een fietspad dat parallel langs de Zuiderzeestraatweg loopt.

Onderstaande foto laat een vooraanzicht zien van het perceel, om een indruk te krijgen van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG176-VG01_0002.png"

Afbeelding: impressie huidige situatie (bron: Google Maps)

1.2.3 Vigerend bestemmingsplan

Het vigerend bestemmingsplan voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007'. Voornoemd bestemmingsplan is vastgesteld op 15 december 2009 door de gemeenteraad van de gemeente Oldebroek.

Ter plaatse van het plangebied zijn er twee bestemmingen geldend, namelijk de bestemming 'Bedrijf - 1'. De achterliggende gronden behorend bij het perceel Zuiderzeestraatweg 301 hebben een agrarische bestemming, maar deze zijn bij deze herziening niet in het geding. Binnen de bestemming 'Bedrijf - 1' is in juridische zin geen woning toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG176-VG01_0003.png"

Afbeelding: uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' ter plaatse van het plangebied

Op het plangebied is daarnaast de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' van toepassing. Deze dubbelbestemming ziet door middel van nader gestelde regels op het behoud, herstel en de ontwikkeling van de te verwachten archeologische waarden.

Ten slotte is er een gebiedsaanduiding van toepassing op het plangebied. Door aanduiding 'vrijwaringszone - radar' dient er bij het indienen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning met betrekking tot gronden die gelegen zijn boven 40 meter NAP een verstoringstoets te worden uitgevoerd door de organisatie TNO.

1.3 Toekomstige situatie

De initiatiefnemers hebben een principeverzoek ingediend bij de gemeente Oldebroek. De gemeente heeft middels bij brief van 27 maart 2018 aangegeven mee te willen werken aan de voorgenomen ontwikkeling, mits er wordt voldaan aan een aantal in de brief genoemde randvoorwaarden. Het plan is om op het perceel een tweetal woningen te realiseren. Er dient derhalve één extra wooneenheid te worden toegevoegd. Voor de goede orde het gaat hier om het realiseren van twee woningen in één bouwvolume.

Zoals reeds vermeld zijn de gronden ter plaatse van de het plangebied momenteel bestemd met 'Bedrijf - 1'. Binnen de bestemming is zoals gezegd in juridische zin geen woning toegestaan. Aangezien deze bestemmingen het gebruik van de gronden ten behoeve van zelfstandig wonen niet mogelijk maken, dient de bestemming gewijzigd te worden naar 'Wonen'.

Door de functiewijziging verdwijnt in totaal 1.710 m² aan bedrijfsperceel in het buitengebied van Oldebroek. Er bestaat verder geen mogelijkheid meer om er een bedrijf van dezelfde milieucategorie of een hogere milieucategorie te vestigen.

Door de nieuwbouw zal door sloop van ongeveer 460 m² aan bedrijfsbebouwing (inclusief bedrijfswoning) verdwijnen. Er zal zelfs een lichte afname zijn aan bebouwing. Bij de bedrijfsfunctie is het perceel grotendeels verhard, door realisatie van de woningen zal dit leiden tot afname van de terreinverharding. Verder vindt er door het realiseren van de woningen een kwaliteitsverbetering plaats. Enerzijds wordt verpaupering voorkomen en anderzijds ontstaat door de functie wonen een meer rustige omgeving.

Ten behoeve van deze ontwikkeling is een erftransformatierapport met inrichtingstekening opgesteld, daarin wordt aangetoond dat in voldoende mate een kwaliteitsverbetering optreedt. Dit erfinrichtingsplan is opgenomen als Bijlage 3 van de toelichting en is als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels. Een uitsnede van dit plan is op de volgende afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG176-VG01_0004.png"

Afbeelding: Uitsnede erfinrichtingsplan

Hoofdstuk 2 Beleid

Bij ruimtelijke plannen moet worden weergegeven hoe rekening is gehouden met relevant beleid. In de volgende paragrafen wordt het relevante beleid op nationaal, provinciaal en lokaal schaalniveau en de relatie met de voorgenomen ontwikkeling behandeld.

2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling.

Nationale belangen

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een meer selectieve inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Voor het plangebied zijn de volgende nationale belangen van toepassing:

  • Nationaal belang 4 'Efficiënt gebruik van de ondergrond': In hoofdstuk 3 is aangegeven hoe met dit belang rekening is gehouden.
  • Nationaal belang 8 'Verbeteren van de milieukwaliteit': In hoofdstuk 3 is ook aandacht geschonken aan de verschillende milieuaspecten.

In zijn algemeenheid dient er sprake te zijn van een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Op 1 juli 2017 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden waarbij een nieuwe Laddersystematiek is gaan gelden. De Ladder dient alleen doorlopen te worden wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het is daarom van belang om te beoordelen of de ontwikkeling in onderhavig plan aangemerkt wordt als een stedelijke ontwikkeling. De definitie voor een stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1, lid 1, Bro) luidt als volgt: ''ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen''. Onderhavig plan ziet op een bestemmingswijziging die de functie wonen mogelijk maakt. Op het onderhavige perceel was al sprake van één woning. Zoals hiervoor aangegeven is het de bedoeling om twee woningen te realiseren in één bouwvolume. Het realiseren van twee woningen valt niet onder het begrip 'stedelijke ontwikkeling'. Dit betekent dat de Ladder niet doorlopen hoeft te worden.

Conclusie

Het nationale beleid staat de planontwikkeling, gezien het karakter van het plan, niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

2.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Gelderland (2018)

Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. In 2018 is het zesde actualisatieplan in werking getreden. De maatschappelijke opgaven die benoemt zijn in de omgevingsvisie staan centraal voor de komende 5 à 10 jaar. De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee hoofddoelen geformuleerd. Deze doelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur.

  • een duurzame economische structuurversterking;
  • het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van onze leefomgeving.

De Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening is het beleid voor de fysieke leefomgeving geïntegreerd tot één plan en één verordening. Omgevingsvisie en Omgevingsverordening bevatten de hoofdlijnen voor de volgende maatschappelijke opgaven in Gelderland: opgaven voor water, natuur en landschap, cultuur en erfgoed, milieu, energietransitie, landbouw, verkeer en vervoer en ruimtelijke ordening.

Duurzame verstedelijking

Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.

Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:

  • past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland? Zo ja:
  • hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied?

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van functieverandering. De ontwikkeling past binnen de doelen in Gelderland. De ruimtelijke kwaliteit wordt hiermee versterkt.

Gelders Natuurnetwerk en Gelderse Groene Ontwikkelzone

De provincie Gelderland heeft de Ecologische Hoofdstructuur opnieuw gedefinieerd in het Gelders Natuurnetwerk (hierna: het GNN). In het GNN is uitsluitend sprake van een natuurbestemming. De provincie richt zich op het realiseren van een robuust GNN met voldoende middelen voor het ontwikkelen, onderhouden en beheren op de langere termijn. De 'niet-natuur' in de voormalige Ecologische Hoofdstructuur, zoals wonen, bedrijven en infrastructuur heet de Gelderse Groene Ontwikkelzone (hierna: de GO). In de GO liggen ontwikkelingsmogelijkheden voor organisaties en particulieren. Ontwikkelingen moeten passen bij het karakter van de GO. De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. Op de navolgende afbeelding is te zien dat het plangebied niet in het GNN of de GO ligt. Daarnaast wordt er geen ontwikkeling mogelijk gemaakt waarmee mogelijke natuurdoelstellingen worden verstoord. Dit is ook aangetoond in paragraaf 3.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG176-VG01_0005.png"

Afbeelding: Ligging plangebied ten opzichte van het GNN en de GO

Kwalitatief Woonprogramma

Voor wonen geldt dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. Eén van de nieuwe woning kan gezien worden als een vervangende woning voor de (bedrijfs-)woning. Zowel op provinciaal, regionaal, als gemeentelijk niveau is er geen specifiek beleid ontwikkeld ten aanzien van functieverandering van niet-agrarische bedrijvigheid naar wonen. In deze situatie is maatwerk vereist. Afhankelijk van de gewenste functieverandering en de daaraan gekoppelde eis van voldoende ruimtelijke kwaliteitsverbetering kan één extra wooneenheid worden toegestaan. Vindt er voldoende ruimtelijke kwaliteitsverbetering plaats, dan is een extra woning gerechtvaardigd en wordt voldaan aan het Kwalitatief Woonprogramma.

Omgevingsverordening Gelderland (2017)

Op 24 september 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In 2017 is het vijfde actualisatieplan in werking getreden. De Omgevingsverordening richt zich net zo als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. In de Omgevingsverordening zijn de regels over ruimtelijke ordening, water, milieu, mobiliteit en bodem opgenomen.

In artikel 2.2.1.1 is opgenomen dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. Het gaat hierbij om alle nieuwe woningen die in een bestemmingsplan worden opgenomen, dus ook woningen die ontstaan door woningsplitsing of woningen die in het kader van functieverandering van kantoren, scholen, zorggebouwen, nieuwe (zorg-) landgoederen, vrijkomende agrarische bebouwing en dergelijke worden gerealiseerd. In paragraaf 2.3 is daar nader op in gegaan.

Conclusie

Het provinciaal beleid leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.

2.3 Gemeentelijk beleid

Omgevingsvisie Oldebroek

De Omgevingsvisie Oldebroek is op 13 december 2018 vastgesteld. De Omgevingsvisie Oldebroek geeft de koers, die samen met de partijen uit de samenleving uitgestippeld is en waar vervolgens samen invulling aan is gegeven. De koers is niet nieuw, de gemeente borduurt voort op de ‘Toekomstvisie Oldebroek 2030’.


De gemeente werkt samen met de gemeente Nunspeet en Elburg (NEO) aan een visie op de ondergrond (PDF) als basis voor / uitwerking van de Omgevingsvisie: de bodem is immers de drager voor de fysieke leefomgeving. De bodem is voorwaarde stellend en tegelijk ook voorwaardenscheppend, voor het bereiken van verschillende maatschappelijke opgaven en behoeften, zoals op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, maar bijvoorbeeld ook een aangenaam en gezonde woon- en leefomgeving. Daarnaast herbergt de bodem ook de historie.


Visie Oldebroek op hoofdlijnen


1. Rustige, groene woongemeente in een dynamische omgeving


Kernpunten:

  • voldoende woonmogelijkheden voor jong en oud in alle dorpen;
  • het behoud en waar dat mogelijk is ook het versterken van het imago van Oldebroek als een ‘groene, levendige woongemeente’
  • ervoor zorgen dat ons landschappelijke en cultuurhistorische karakter zichtbaar en voelbaar is en blijft;
  • nieuwbouw en transformatie opgaven levensloopbestendig, duurzaam en klimaatneutraal bouwen.


2. Ieder dorp een aantrekkelijk hart, daar werken we samen aan


Kernpunten

  • werken aan vitale dorpen met een aantrekkelijk dorpshart;
  • voldoende ruimte voor spelen, bewegen en ontmoeten;
  • streven naar een dorpshuis en een basisschool voor ieder dorp;
  • het faciliteren van een redzame gemeenschap: zelfsturing in de dorpen op basis van dorpsagenda’s.


3. Oldebroek: een groen, sportief en compleet fiets- en wandelgebied


Kernpunten:

  • het trots zijn op ons fraaie landschap en dit uitdragen;
  • het behouden en versterken van de diversiteit van het landschap, zorg dragen voor goede verbindingen onderling en het beter toegankelijk maken;
  • inspelen op de veranderde wensen van toeristen en recreanten.


4. Werkgelegenheid is onmisbaar in een aantrekkelijke woongemeente


Kernpunten:

  • het versterken van een gezond ondernemingsklimaat, met voldoende mogelijkheden voor bijvoorbeeld de innovatieve maak- en voedselindustrie, voor alle opleidingsniveaus;
  • het waar mogelijk versterken van de kwaliteit van de bestaande bedrijventerreinen en daarnaast het voortzetten van gerichte acquisitie voor de ontwikkeling van het nieuwe terrein H2O.


5. Goede bereikbaarheid is noodzakelijke basisvoorwaarde voor leefbaarheid en vitaliteit


Kernpunten:

  • het samen met andere gemeenten en hogere overheden blijven werken aan het verbeteren van de bereikbaarheid en het voorkomen van nieuwe knelpunten op het gebied van infrastructuur en bereikbaarheid;
  • verbeteren van het fietspadennetwerk en extra aandacht voor bereikbaarheid via het openbaar vervoer • een nieuwe aansluiting op de A28.


6. Oldebroek klimaatneutraal


Kernpunten:

  • Oldebroek profileren als ‘duurzame gemeente’;
  • prioritair stellen van deze maatschappelijk urgente opgave;
  • maatwerk leveren door een optimale landschappelijke inpassing.

De Omgevingsvisie heeft een belangrijke rol in het op gang brengen van investeringen die leiden tot kwaliteitsversterking en het dichterbij brengen van ambities. De IDee-kaarten hebben hierin een belangrijke rol. De deelgebieden waarvoor de gemeenten IDee-kaarten hebben opgesteld, zijn afgebakend op basis van de gebiedsindeling op het regionale ‘NEO-niveau’ . Leidend daarvoor zijn de ontstaansgeschiedenis, de geomorfologische samenstelling, het functionele gebruik en de beleving van het gebied. Daarnaast is ook voor de 6 kernen een IDee-kaart opgesteld.

Idee-kaart Kern Oldebroek


Ontwikkelingsrichting:

  • Behouden van de verzorgende functie voor haar omgeving.

De gemeente Oldebroek gaat aan de slag met een tweede fase voor het centrumgebied, welke gericht is op het bundelen van de centrumfuncties langs de Zuiderzeestraatweg, tussen de Spronksweg, Stationsweg, Van Asseltsweg en het Lambertusplein. Een aantrekkelijk verblijfsmilieu staat voorop.

  • Een belangrijk deel van de woningbouwopgave voor onze gemeente zal in Oldebroek gerealiseerd worden.

Er zijn herontwikkelingslocaties nabij het centrum. Hier is er behoefte aan levensloopbestendige woningen en woningen voor jongeren. Oldebroek heeft ruimte voor uitbreiding in Oldebroek-West. Beleid is inbreiding voor uitbreiding. Het bedrijventerrein Oude Dijk is vol, er vindt geen uitbreiding plaats. Nieuwe bedrijfsinitiatieven en bedrijven die willen uitbreiden vinden op het bedrijventerrein H2O in Wezep ruimte.

  • Voor de leefbaarheid van het dorp is het belangrijk om de multifunctionele inzetbaarheid van ´Kulturhus Talter´ en clustering van zorgvoorzieningen te behouden.

Ook openbare speelvoorzieningen zijn belangrijk.

  • De Talter en omgeving omvat een clustering van sportvoorzieningen, dit behouden en zo mogelijk versterken.

Zoals bij het Talterplein waar momenteel, door inwonersinitiatief, een versterking plaats vindt van sportfuncties, waaronder de aanleg van een 200m skeelerbaan en een beweegroute.

  • Verder versterken van de recreatieve functies in en om Oldebroek.

Door het verbeteren en aantrekkelijker maken van fietsroutes en kleinschalig verblijf zoals B&B.


Aandachts-/uitgangspunten kwaliteit en leefbaarheid

  • Het karakter van lintdorp (binnen de kern en de omgeving) moet gerespecteerd worden.
  • Ook de openheid in het gebied richting Oosterwolde is karakteristiek en moet gekoesterd worden.
  • Aan de zuidzijde is Oldebroek op een fraaie manier afgerond. Dit moet behouden worden.
  • Nieuwe ontwikkelingen moeten op een goede manier ingepast worden in kleinschalig landschap, denkend aan karakteristieke landschapselementen zoals houtwallen en singels op de perceelsgrenzen.
  • De intensiteit van het verkeer op de Zuiderzeestraatweg vraagt om aandacht voor de verkeersveiligheid en de oversteekbaarheid, maar ook voor effecten als geluidshinder.


Het plangebied is gelegen in de "kleinschalige , gemengde overgangszone", zoals opgenomen in de omgevingsvisie (en de bijbehorende IDeekaart). Dit gebied is van oudsher het meest dynamisch. Het is een aantrekkelijk woongebied, zowel in de kernen die er onderdeel vanuit maken, maar zeker ook in de landgoederen en de boerderijen. Nieuwe ontwikkelingen moeten op een goede manier ingepast worden in het kleinschalig landschap, denkend aan karakteristieke landschapselementen, zoals houtwallen en singels op de perceelsgrenzen.

Het voornemen is om een bedrijfsbestemming om te zetten naar een woonbestemming. Dit past bij het dynamische karakter van het gebied. In het gebied is namelijk geen bedrijf meer gevestigd en middels deze bestemmingswijziging wordt een nieuwe invulling gegeven aan het perceel. Daarmee wordt leegstand en verpaupering voorkomen. Daarnaast wordt het plan op een goede manier in het landschap ingepast. Er is namelijk een erfinrichtingsplan opgesteld, zie Bijlage 3. Dit erfinrichtingsplan is gekoppeld aan een voorwaardelijke verplichting in de regels van dit bestemmingsplan. De plannen sluiten dus goed aan op de Omgevingsvisie Oldebroek.

Kwantitatieve opgave wonen

In 2014 heeft de provincie Gelderland de afspraken over de groei van de woningvoorraad herzien en vastgelegd in de 'Kwantitatieve opgave t/m 2024'. De status van de kwantitatieve opgave is vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening. Toe te voegen woningen in bestemmingsplannen dienen te passen in de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde programmeringen. Voor de regio Noord-Veluwe is een woningbehoefte berekend van circa 8.850 woningen voor de periode 2013 tot en met 2024. De provincie heeft geen kwalitatieve aspecten opgenomen in de opgave. Die zijn in regionaal verband uitgewerkt in de Woonvisie Regio Noord-Veluwe. Hierin zijn aanwijzingen opgenomen voor de kwalitatieve invulling van de kwantitatieve opgave.

Kwalitatief Woningbouwprogramma 2017

Jaarlijks wordt het Kwalitatief Woningbouw Programma (KWP) opgesteld waarin het woningbouwprogramma van het voorgaande jaar wordt geëvalueerd en alle lopende woningbouwprojecten in de gemeente voor de komende jaren worden gepresenteerd. Daarnaast wordt er informatie gegeven over verschillende ontwikkelingen op het gebied van of gerelateerd aan woningbouw die een invloed kunnen hebben op de toekomstige projecten. Als gevolg van de algehele economische recessie zijn verschillende bouwprojecten vertraagd en is het aantal opgeleverde nieuwbouwwoningen afgenomen. De provincie wil er alles aan doen om te stimuleren dat de woningbouw in de Gelderse regio's zoveel mogelijk op peil blijft. Om te zorgen dat de stagnatie zo min mogelijk effect voor de middellange en lange termijn heeft, moet worden gestreefd naar continuïteit in de bouw. De provincie probeert hieraan bij te dragen met verschillende stimuleringsmaatregelen. In het Kwalitatief Woningbouwprogramma 2017 wordt vermeld dat functieverandering van gebouwen in het buitengebied moet bijdragen aan een impuls voor de leefbaarheid en vitaliteit en het behoud van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Door functieverandering wordt tegemoet gekomen aan de aanwezige behoefte aan wonen (en werken) in het buitengebied zonder daarvoor extra bouwlocaties toe te voegen. De voorgenomen ontwikkeling past in het provinciale streven om de woningbouw op peil te houden.

Zoekzones landschappelijke versterking en groene wiggen

In de streekplanuitwerking van de provincie Gelderland zijn zoekzones opgenomen voor landschappelijke versterking. De zoekzones zijn gebieden waar het landschap moet worden versterkt en waar incidenteel en op beperkte schaal woningen mogen worden gebouwd mits dit bijdraagt aan de landschappelijke versterking. In het Streek-plan zijn daarnaast groene wiggen aangewezen die ervoor moeten zorgen dat de ran-den van de Centrale Veluwe Noord (CVN) niet dichtslibben met ‘rode’ functies en zo verbonden blijven met het aangrenzende landschap. In de gemeenten Elburg en Ol-debroek zijn zowel zoekzones ‘landschappelijke versterking’ als ‘groene wiggen’ aan-gewezen. Voorliggend plan houdt danig rekening met de landschappelijke kenmerken van de locatie. Er is namelijk een erfinrichtingsplan opgesteld, zie Bijlage 3. Dit erfinrichtingsplan is gekoppeld aan een voorwaardelijke verplichting in de regels van dit bestemmingsplan.

Landschapsontwikkelingsplan (LOP) 2006

In het LOP wordt ingezet op het accentueren van de ruimtelijke structuur zodat de verschillende land-schappen herkenbaar en leesbaar worden. Door het afnemen van de betekenis van de landbouw moet ruimte worden gegeven aan nieuwe functies zoals recreatie en landgoederen, die met het oog op kwaliteit worden ingepast. Wel wordt opgemerkt dat het aantal hectare landbouwgrond niet of nauwelijks afneemt. Natuurontwikkeling kan plaatsvinden op de aangewezen plaatsen en de grondgebonden veehouderij moet behouden blijven, om de openheid van het landschap ook in de toekomst te kunnen blijven garanderen. Het voornemen doet verder geen afbreuk aan de ambities uit het landschapsontwikkelingsplan. De plannen worden namelijk landschappelijk ingepast.

Beleidsnotitie Bed en breakfast in de gemeente Oldebroek

In de notitie is het gemeentelijk beleid opgenomen om bed en breakfast onder voorwaarden toe te staan. Hierin staat wat bed en breakfast is, wat de beleidsregels zijn en hoe dit planologisch wordt verankerd in nieuwe bestemmingsplannen.

In de gemeentelijke Nota Recreatie & Toerisme (2002) wordt ter bevordering van de verbreding van het toeristisch product de diversiteit en de kwaliteitsverbetering in het aanbod van verblijfsaccommodaties gestimuleerd. Ook staat in de nota vermeld dat er behoefte is aan enerzijds meer toeristische overnachtingsmogelijkheden in de gemeente en anderzijds aan meer rustpunten langs de diverse routenetwerken in het buitengebied, ter bevordering van het gebruik van de aanwezige lange afstand wandel- en fietsroutes en het fietsknopennetwerk Veluwe.

Een bed en breakfast voorziening wordt gezien als een welkome aanvulling op het huidige toeristische aanbod. In een aantal bestemmingen kan via een binnenplanse afwijkingsregel een bed en breakfast voorziening onder voorwaarden worden mogelijk gemaakt.

Beleidsregel Aan-huis-verbonden beroep

De mogelijkheid bestaat om maximaal 40% van de vloeroppervlakte (tot een maximum van 100 m2) van de woning inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen, te gebruiken voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit. Deze beroepsactiviteiten dienen zo klein van schaal te zijn, dat zij niet voldoen aan de bepalende criteria voor de meldings- of vergunningsplicht Wet milieubeheer.

Woonvisie gemeente Oldebroek 2016-2020

Op 7 juli 2016 is de Woonvisie gemeente Oldebroek 2016-2020 gewijzigd vastgesteld. De Woonvisie omvat het gemeentelijk beleid op het gebied van het wonen. Daarmee geeft de Woonvisie een kader en toetssteen voor het handelen van de gemeente en haar partners en biedt deze een raamwerk voor (prestatie)afspraken met corporaties, huurdersorganisaties en eventueel andere partijen over te ondernemen acties. Daarnaast vormt de visie een basis voor de afstemming van de nieuwbouwproductie en eventueel overig beleid met de buurgemeenten en de onderbouwing in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking. Specifiek voor het plangebied wordt in de woonvisie één aandachtspunt genoemd, namelijk dat de kern in de komende decennia snel zal gaan vergrijzen. De behoefte aan het toevoegen van levensloopbestendige woningen (en goede voorzieningen) is(/zijn) hiermee van groot belang.

In het woningbouwprogramma is eigenlijk geen ruimte voor woningen, maar het college wil meewerken aan de plannen als de behoefte kan worden aangetoond. Deze behoefte is er, want de toekomstig bewoners/kopers van de woningen zijn al bekend.

Welstand

Het behoud van de ruimtelijke kwaliteit wordt mede bepaald door het welstandsbeleid van de gemeente Oldebroek, dat is vastgelegd in de Welstandsnota Gemeente Oldebroek (vastgesteld door de gemeenteraad op 22 juni 2004). In de nota staan welstandscriteria die burgemeester en wethouders gebruiken bij de beoordeling of een bouwplan redelijkerwijs voldoet aan de eis van welstand, met als doel een bijdrage te leveren aan het behoud en de verbetering van het woonmilieu en de aantrekkelijkheid van onder andere het buitengebied. Deze criteria zijn algemeen en gaan niet in op specifieke kenmerken van locaties waar nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden.

Het welstandsbeleid is gericht op het handhaven, herstellen en versterken van gewaardeerde of gewenste ruimtelijke karakteristieken en de samenhang binnen het gebied of object. In beheerssituaties gebeurt dit vooral via regels en toetsing, terwijl in ontwikkelingssituaties het accent ligt op het faciliteren en stimuleren van kwaliteit.

Voor het plangebied geldt een welstandsniveau 1 (strenge toetsing). Hierdoor zal er bij de definitieve aanvraag een nadere toetsing op de welstandseisen plaatsvinden.

Voor het plan is een erfadvies (versie april 2019) opgesteld door het Gelders Genootschap, waarbij aansluiting is gezocht bij de welstandsnota. Het erfadvies wordt gebruikt als basis voor een verdere stedenbouwkundige uitwerking van het plan. De uitgangspunten en randvoorwaarden uit dit advies zijn in de planregels vastgelegd als voorwaardelijke verplichting.

Het erfinrichtingsplan is opgenomen als Bijlage 3 van deze toelichting.

Conclusie

Het gemeentelijk beleid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Het erfinrichtingsplan is als voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen.

Klimaatneutraal Oldebroek

De aarde warmt op door toename van broeikasgassen in de atmosfeer. Door deze opwarming verandert het klimaat, wat gevolgen heeft voor de fysieke leefomgeving. Om verdere opwarming van de aarde te voorkomen moet er een transitie plaatsvinden naar een duurzame energiehuishouding. De gemeente Oldebroek wil daaraan bijdragen. In 2017 stelde de gemeenteraad daartoe de Routekaart Klimaat Neutraal Oldebroek vast. Hierin is de ambitie geformuleerd dat de energievoorziening in Oldebroek klimaat neutraal is, uiterlijk in 2050. Dit betekent dat alle energie die binnen de gemeente Oldebroek wordt gebruikt ook in de gemeente duurzaam wordt opgewekt. Hierdoor zal de uitstoot van broeikasgassen afnemen.

Gemeente Oldebroek werkt samen met inwoners, bedrijven, verenigingen en andere partijen aan deze grote opgave. Om deze energietransitie te laten slagen is inzet van iedereen in Oldebroek nodig.

Ten aanzien van grootschalige duurzame energieopwekking in Oldebroek heeft de gemeenteraad in 2018 de Verkenning grootschalige duurzame energieopwekking vastgesteld. Met de verkenning zijn de energieopgave, energiepotentie, kansrijke gebieden en -projecten en afwegingskaders in beeld gebracht. De afwegingskaders bestaan uit ruimtelijke en maatschappelijke kaders die de gemeente Oldebroek belangrijk vindt bij het ontwikkelen van grootschalige duurzame energieprojecten.

Energieneutraal

De ambitie binnen de gemeente Oldebroek is om in 2050 – en bij voorkeur eerder- klimaatneutraal te zijn. Dat wil zeggen dat er in de gemeente dan evenveel energie duurzaam wordt opgewekt als wordt verbruikt. In 2015 heeft Oldebroek het Gelders Energieakkoord ondertekend. De Routekaart Klimaatneutrale Regio Noord-Veluwe is vertrekpunt voor het lokale beleid. Deze routekaart volgt zeven scenario's. Eén van de scenario is “Al het vastgoed duurzaam”. Vanaf 2020 zal het energieneutraal bouwen in het Bouwbesluit worden opgenomen als voorschrift. Daarop inspelend wordt bijvoorbeeld de eis gesteld dat nieuwbouwwoningen in het kader van het VAB-beleid energieneutraal worden opgeleverd.

De nieuw te bouwen woning wordt energieneutraal gerealiseerd. Hiermee voldoet het plan aan voornoemde ambities.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en belangenafweging (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).

Om tot een gedegen planontwikkeling te komen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd die inzicht geven in de ontwikkelingsmogelijkheden van het gebied. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreide informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeken.

3.1 Cultuurhistorie

De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.

Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als 'sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling'. Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwwerken, al dan niet met een status als monument. Bepaalde landschappelijke elementen als houtwallen, bosjes, bomen, waterlopen etc., kunnen een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen in verband met de ontstaans-, bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de streek. In het bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen om deze geschiedenis te behouden cq. de waarden te beschermen.

In het plangebied of in de direct omgeving bevinden zich geen cultuurhistorische waarden.

Archeologie

In 1992 is het Europese Verdrag van Valletta/Verdrag van Malta gesloten. Bedoeling van het verdrag is om de archeologische waarden in de bodem zoveel mogelijk te beschermen door ze in de bodem (in situ) te behouden. Het verdrag heeft in Nederland geleid tot de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) die in 2007 van kracht is geworden. De wet verplicht gemeenten om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met belangrijke archeologische waarden die zich in de bodem kunnen bevinden. De belangrijkste uitgangspunten van de wet zijn:

  • archeologische waarden moeten zo veel mogelijk in de bodem (in situ) worden bewaard;
  • archeologie moet tijdig worden meegenomen in de ruimtelijke planvorming;
  • de veroorzaker betaalt de kosten van archeologisch onderzoek en noodzakelijke volwaardige opgravingen, voor zover die kosten redelijkerwijs kunnen worden toegerekend aan de verstoorder.

Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. De wet vervangt onder meer de Monumentenwet (deels met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) en de Wet tot behoud van cultuurbezit. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen en nieuwe bepalingen met lokale gevolgen.

Op basis van de Wro is de opname van archeologie in bestemmingsplannen als eis geformuleerd. Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient bij het gemeentelijke bestemmingsplan een beschrijving opgenomen te worden van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Hiermee is de bescherming van archeologische waarden in beginsel ruimtelijk geborgd.

Archeologiebeleid gemeente Oldebroek

Tijdens de raadsvergadering op 20 april 2017 heeft de gemeenteraad van de gemeente Oldebroek beleid omtrent archeologie vastgesteld. Het doel van dit beleid is om heldere beleidsuitgangspunten en -regels vast te stellen om ruimtelijke plannen sneller af te kunnen handelen zodra zij in een gebied met een middelhoge of lage verwachting gesitueerd zijn.

Voor de gemeente Oldebroek is een archeologische beleidskaart opgesteld die bij beoordeling van plannen wordt gebruikt. Een uitsnede van de kaart is weergegeven op de volgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG176-VG01_0006.png"

Afbeelding: uitsnede plangebied Archeologische beleidskaart gemeente Oldebroek

Uit bovenstaande afbeelding blijkt dat het plangebied conform de Archeologische beleidskaart van de gemeente Oldebroek is aangemerkt als een gebied met een middelhoge verwachtingwaarde op het gebied van archeologie. Dit brengt de verplichting met zich mee om bij een ruimtelijke ontwikkeling met een verstoringsvlak van groter dan 500 m2 en een diepgang van 50 centimeter beneden maaiveld een archeologisch onderzoek uit te voeren.

In het vigerende bestemmingsplan is de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2' opgenomen ter bescherming van eventuele waarden bij (toekomstige) ingrepen. ‘Archeologie 2’ wordt bij de gemeente Oldebroek omschreven als een hoge verwachtingswaarde.

Het verstoringsvlak is kleiner dan 500 m2. Bovendien zal de nieuwbouw grotendeels op de plek van de bestaande bebouwing plaatsvinden, daar waar de grond al geroerd is.

Een archeologisch onderzoek is derhalve niet nodig. Het aspect archeologie vormt daarom geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Historische (steden)bouwkundige waarden

In het plangebied bevinden zich geen bouwwerken met cultuurhistorische waarden. In de directe omgeving liggen een aantal historische boerderijen, deze liggen buiten de invloedssfeer van dit plan. De ontwikkeling binnen het plangebied heeft geen consequenties voor deze boerderijen.

Aan de hand van bovenstaand onderzoek kan worden geconcludeerd dat de huidige bouwwerken op de locatie niet van dusdanige waarde zijn dat er een uitgebreid onderzoek noodzakelijk is, ondanks de verwachtte middelhoge archeologische waarde in het gebied.

3.2 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).

Onderzoek

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door EcoReest. Het onderzoek is toegevoegd als Bijlage 1 bij deze toelichting.

De samenvatting van het onderzoek is hieronder integraal opgenomen:

Samenvatting

In opdracht van Witpaard B.V. is door Eco Reest BV een verkennend milieukundig bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd ter plaatse van een locatie aan de Zuiderzeestraatweg 301 te Oldebroek.

Aanleiding tot het verkennend bodemonderzoek is voorgenomen bestemmingswijziging ter plaatse van het onderzoeksterrein.

Doel van het verkennend chemisch onderzoek is een indruk te verkrijgen over de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater van het onderzoeksterrein. Dit gebeurt teneinde te bepalen of er vanuit milieuhygienisch oogpunt belemmeringen bestaan voor het toekomstige gebruik van de locatie (wonen).

Doel van het verkennend asbestonderzoek is om met een relatief geringe onderzoeksinspanning na te gaan of de verdenking op verontreiniging van de bodem met asbest terecht is en een indicatieve uitspraak te doen over het asbestgehalte in de bodem.

Vooronderzoek

De locatie heeft een oppervlakte van 1.710 m2 en betreft een leegstand winkelpand met schuren en omliggend terrein. Tijdens de terreininspectie zijn ter plaatse twee verweerde asbestdaken waargenomen, waarvan er een afwatert boven een onverhard deel van het maaiveld. De opdrachtgever is voornemens om de huidige bebouwing te slopen ten behoeve van vervangende nieuwbouw van woningen.

Veldwerkzaamheden

Uit de veldwerkzaamheden blijkt dat de bodem van de onderzochte locatie tot circa 2,8 m-mv opgebouwd is uit matig fijn, zwak siltig zand. Het grondwaterniveau is tijdens het onderzoek vastgesteld op 1,1 m-mv. In de bovengrond aan de zuidoostzijde van de locatie zijn bijmengingen met metselpuin in de bovengrond waargenomen, die als asbestverdacht zijn aangemerkt. Bij de beoordeling van het terrein en het opgeboorde materiaal is ook speciaal gelet op asbest(houdende) materialen. Deze zijn zintuiglijk niet op de bodem en in het opgeboorde materiaal ter plaatse van het onderzoeksterrein waargenomen.

Uit de chemische analyses is het volgende naar voren gekomen:

Grond en grondwater:

In de zintuiglijk metselpuin houdende delen van de bovengrond overschrijden de gehalten aan zware metalen en organische parameters de achtergrondwaarden. In de zintuiglijk niet verontreinigde (delen van de) boven- en ondergrond zijn geen gehalten aan de onderzochte parameters gemeten boven de achtergrondwaarden en/of detectiegrenzen.

In het grondwater overschrijden de gehalten aan barium en zink de streefwaarden.

Uit de asbestanalyses is het volgende naar voren gekomen:

Deellocatie A: Mp. 9 e.o.

In het geanalyseerde mengmonster van de bovengrond is (indicatief) geen asbest aangetoond.

Deellocatie B: Uitstroomplekken asbest-dak

In het geanalyseerde mengmonster van de toplaag van de bodem is (indicatief) geen asbest aangetoond.

Conclusies en aanbevelingen

Verkennend chemisch bodemonderzoek

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de bovengrond en in het grondwater overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond. De onderzoekshypothese, zijnde een onverdachte locatie, is op basis van de resultaten van het huidige onderzoek verworpen.

Verkennend asbestonderzoek

Op basis van de onderzoeksresultaten van het asbestonderzoek concluderen wij dat in het geanalyseerde mengmonster van de bovengrond van deellocatie A en de toplaag van de bodem ter plaatse van de deellocatie B (indicatief) geen asbest is aangetoond.

De hypothese "verdachte locaties" wordt op grond van de resultaten van het huidige asbestonderzoek met betrekking tot de onderzochte deellocaties A en B verworpen.

Met betrekking tot de onderzochte terreindelen A en B is geen nader asbestonderzoek noodzakelijk.

Algemeen

Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de toekomstige woonbestemming van het terrein, concluderen wij dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygienische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygienische belemmering in relatie tot de toekomstige woonbestemming van het terrein.

Toepassing van eventueel vrijkomende de grond op het terrein zelf achten wij milieuhygienisch verantwoord. Toepassing van eventueel vrijkomende grond elders kan eventueel plaats vinden binnen een gemeentelijke bodemkwaliteitskaart of met een aanvullend grondonderzoek conform het Besluit Bodemkwaliteit. De gemeente waar de grond eventueel wordt toegepast is hierbij het bevoegd gezag.

Conclusie

Op basis van het verkennend bodem- en asbestonderzoek zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.3 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wet Natuurbescherming, welke op 1 januari 2017 in werking is getreden. De nieuwe wet vervangt de Boswet (1961), de Flora- en faunawet (1998 en 2002) en de Natuurbeschermingswet 1998 (2005). Er wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort. Er wordt onderscheid gemaakt tussen soorten- en gebiedsbescherming.

Door Eco Reest BV een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd ter plaatse van de Zuiderzeestraatweg 301 te Oldebroek. Het onderzoek is toegevoegd als Bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd. Aanleiding tot het onderzoek is de voorgenomen sloop van de bebouwing en nieuwbouw van een tweetal woningen. Doel van de quickscan Wet natuurbescherming is een beeld te krijgen van de aanwezige habitats en de voorkomende beschermde dier- en plantensoorten ter plaatse van de onderzoekslocatie. De onderzoekslocatie heeft een oppervlakte van circa 750 m2 en bestaat uit een voormalig bedrijfspand, woning en een tweetal schuren.

 

Soortenbescherming

Binnen de onderzoekslocatie zijn beschermde soorten (huismussen) en potentiële nest- of verblijfplaatsen voor beschermde soorten aangetroffen. Het betreft hier potentiële nestplaatsen van huismussen en gierzwaluwen en potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen. Er kunnen zich nestlocaties van huismussen bevinden onder de eerste rijen met dakpannen en onder de struik die aan de achterzijde op het garage dak groeit. Er kunnen zich nestlocatie van gierzwaluwen bevinden onder de gevel- en nokpannen van de voormalige bedrijfspanden. Tevens kunnen hier zich hier ook verblijfplaatsen van vleermuizen bevinden. Eveneens kunnen zich verblijfplaatsen van vleermuizen bevinden onder de gevelbetimmering en in de spouwmuur. Daarnaast kan de tuin en directe omgeving onderdeel uitmaken van het foerageergebied of vliegroutes van vleermuizen. De overige te verwachten diersoorten zijn aangemerkt als vrijgestelde soorten waarvoor in het kader van bestendig beheer, bestendig gebruik, onderhoud aan infrastructuur of ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling geldt. Dit houdt in dat in het kader van de Wet natuurbescherming geen ontheffing noodzakelijk is voor het uitvoeren van de voorgenomen werkzaamheden. Daarnaast worden populaties van bovengenoemde soorten niet in gevaar gebracht. Het zal voornamelijk gaan om verstoring van individuen. In de struiken kunnen algemene vogelsoorten tot broeden komen. Alle in gebruik zijnde vogelnesten zijn beschermd. Voor het broedseizoen wordt geen standaard periode gehanteerd, van belang is of er een broedgeval aanwezig is. Globaal loopt het broedseizoen van vogels van 1 maart tot 1 september. Dit is afhankelijk van de soort en van de klimatologische omstandigheden.

Gebiedsbescherming

De onderzoekslocatie is gelegen ten noorden van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied de Veluwe. De afstand tussen de onderzoekslocatie en dit Natura 2000-gebied bedraagt circa anderhalve kilometer. In het kader van dit bestemmingsplan is een stikstofonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 8. Navolgend staan de conclusies van het rapport weergegeven.

Huidige gebruiksfase

Uit de Aerius berekeningen van de huidige gebruiksfase blijkt dat er geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/j op het omliggende Natura 2000-gebied. Er zijn daardoor geen nadelige op het omliggende Natura 2000-gebied. Wel wordt in de berekening aangetoond dat er in de nieuwe gebruiksfase een verbetering te verwachten is.


Aanlegfase

Voor de berekening van de aanlegfase is een inschatting gemaakt op basis van ervaring en bureaustudie. Er is rekening gehouden met een worse case scenario. Deze gegevens zijn verwerkt in de Aerius calculator. Uit de berekeningen van de aanlegfase blijkt dat er geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/j op het omliggende Natura 2000-gebied. Er zijn daardoor geen nadelige milieueffecten te verwachten op het omliggende Natura 2000-gebied.


Geconcludeerd wordt dat door de aanlegfase de nu gehanteerde grenswaarde van de stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/j niet wordt overschreden. Er is geen sprake van een significante verslechtering van Natura 2000-gebied door de aanlegfase van het plan.


Toekomstige gebruiksfase

Uit de Aerius berekeningen van de gebruiksfase blijkt dat er geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/j op het omliggende Natura 2000-gebied. Er zijn daardoor geen nadelige te verwachten op het omliggende Natura 2000-gebied. Geconcludeerd wordt dat door de gebruiksfase de nu gehanteerde grenswaarde van de stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/j niet wordt overschreden. Er is geen sprake van een significante verslechtering van Natura 2000-gebied door de gebruiksfase van het plan

Nader onderzoek

Het kan niet worden uitgesloten dat er verblijfplaatsen van vleermuizen en nestplaatsen van huismussen en gierzwaluwen aanwezig zijn in de bebouwing. Nestplaatsen van gierzwaluwen en huismussen en verblijfplaatsen van vleermuizen zijn streng beschermd in het kader van de Wet natuurbescherming. Om te bepalen of er al dan geen vleermuisverblijfplaatsen en nestplaatsen van gierzwaluwen en huismussen in de bebouwing aanwezig zijn, is aanvullend onderzoek nodig. Alleen dan kan bepaald worden of er bij de voorgenomen werkzaamheden sprake is van overtreding van verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming. Leidraad voor vleermuisonderzoek is het vleermuisprotocol van 2017. Voor een volledig vleermuisonderzoek zijn meerdere veldbezoeken nodig in de periode half mei - september. Voor het onderzoek naar de huismus en de gierzwaluw wordt de methode uit het Soortinventarisatieprotocol van het Netwerk Groene Bureaus aangehouden. Huismusonderzoek vindt plaats middels twee veldbezoeken in de periode april – 20 juni. Het onderzoek naar gierzwaluw bestaat uit drie bezoeken in de periode juni – half juli. Afhankelijk van de resultaten wordt bepaald of maatregelen en/of een ontheffing nodig zijn.

Broedvogels 

Opgemerkt wordt dat de locatie in het broedseizoen tevens geschikt is als broedlocatie voor diverse (niet jaarrond beschermde) vogelsoorten. Alle in gebruik zijnde nesten zijn beschermd. Indien er geen werkzaamheden plaatsvinden binnen het broedseizoen wordt er geen overtreding van de Wet natuurbescherming verwacht wat betreft nestlocaties voor vogels. Voor het broedseizoen wordt geen standaard periode gehanteerd, van belang is of er een broedgeval aanwezig is. Globaal loopt het broedseizoen van vogels van 1 maart tot 1 september. Dit is afhankelijk van de soort en van de klimatologische omstandigheden.

Indien de werkzaamheden binnen het broedseizoen plaatsvinden moet voorafgaand hieraan de locatie worden vrijgegeven door een ervaren ecoloog. Indien bij de controle in gebruik zijnde nesten van vogels, of in aanbouw zijnde nesten worden aangetroffen moeten de werkzaamheden worden uitgesteld tot het nest niet meer in gebruik is.

Zorgplicht

Wij merken op dat te allen tijde de zorgplicht blijft gelden. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Deze zorg geldt voor alle individuen van in Nederland voorkomende soorten planten en dieren, ongeacht of deze soort beschermd is en ongeacht of ontheffing of vrijstelling is verleend.

Er is in 2019 een vervolgonderzoek uitgevoerd naar huismussen, gierzwaluw en vleermuizen. De resultaten van dat onderzoek zijn momenteel nog niet allemaal bekend bekend. Pas als alle resultaten van deze onderzoeken bekend zijn dan zal duidelijke zijn of er aanleiding is tot nemen van mitigerende maatregelen, danwel het aanvragen van een ontheffing.

Wat betreft het vleermuisonderzoek zijn de resultaten inmiddel binnen. Het rapport is toegevoegd als Bijlage 9. De conclusie van dit onderzoek is:

  • Er zijn geen verblijfplaatsen of functies aangetroffen op of nabij de projectlocatie ? Het plangebied zelf heeft geen belangrijke waarde als jachtgebied of onderdeel van een vliegroute: Het plangebied wordt in de toekomstige situatie niet veranderd waardoor er essentiële lijnelementen verloren gaan.
  • Elke inventarisatie is een steekproef gebaseerd op momentopnamen. Hierdoor is niet uitgesloten dat soorten en functies die tijdens de inventarisatie niet waargenomen zijn, op een ander tijdstip wel aanwezig zijn. Dit is acceptabel omdat met het volgen van de inventarisatieprotocollen gedaan is ‘wat redelijkerwijs verwacht kan worden’. Hiermee is voldoende invulling gegeven aan artikel 1.11 (Zorgplicht) van de Wet natuurbescherming.

De wet natuurbescherming wordt niet overtreden bij de geplande ingreep betreffende de vleermuis

Conclusie

Vanuit het aspect ecologie zijn er geen beperkingen voor planologische procedure.

3.4 Externe veiligheid

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.

Inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • of voldoende afstand in acht worden genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Het plangebied is niet binnen de invloedssfeer gelegen van een risicovolle Bevi-inrichting.

Buisleidingen

In of nabij het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

In de directe nabijheid van het plangebied vindt volgens de provinciale risicokaart geen transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats. Wel is de N308 door de provincie vrijgegeven voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Dat betekent dat wanneer de gemeente een routering wil instellen, dan kan zij mogelijk deze weg opnemen in haar routering. De N308 is op dit moment echter niet opgenomen in de gemeentelijke routering.

Wel vinden incidenteel vervoersbewegingen met gevaarlijke stoffen plaats en dus ook rond het plangebied. Het gaat daarbij in hoofdzaak om de bevoorrading van bedrijven in de omgeving van het plangebied (bijvoorbeeld levering van benzine, gasflessen en bestrijdingsmiddelen). De aard en omvang van deze transporten is uiterst beperkt, zodat met inachtneming van de vuistregels uit de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen duidelijk sprake is van verwaarloosbare risico's. In het plangebied zijn naast de N308 geen (water)wegen of spoorwegen waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid hoeft niet nader onderzocht te worden en vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling die middels dit bestemmingsplan juridisch-planologisch mogelijk wordt gemaakt.

3.5 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een plan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid.

In de Wet geluidhinder (Wgh) is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. Aangezien het plangebied niet gelegen is binnen de zone van een spoorweg en/of in de nabijheid van een gezoneerd industrieterrein, is alleen aandacht besteed aan het aspect wegverkeerslawaai en aan geluid van het naastgelegen bouwbedrijf.

Wegverkeerslawaai

In de Wet geluidhinder is (in geval van zonering) de verplichting opgenomen tot het verrichten van een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van de te realiseren woonbebouwing (en daarmee gelijk te stellen objecten) binnen de in artikel 74 genoemde onderzoekszone van een weg. Voor een weg bestaande uit één of twee rijstroken in een stedelijk gebied bedraagt de breedte van de geluidszone aan weerszijden van de weg 200 meter.

In beginsel heeft iedere weg een geluidszone, maar dat geldt niet voor de volgende wegen:

  • wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur.

Indien het bevoegd gezag bron- en overdrachtsmaatregelen als niet doelmatig aanmerkt, kan het college van B&W van de gemeente Oldebroek voor de te realiseren woning Zuiderzeestraatweg 301 een hogere grenswaarde verlenen. Hierbij dient te worden getoetst of de vast te stellen hogere waarde past binnen het gemeentelijk geluidsbeleid.

Indien er een hogere geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai als toelaatbaar wordt aangemerkt, zal tevens aangetoond moeten worden dat de geluidswering van de gevels voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de, in dit onderzoek berekende, gecumuleerde geluidsbelasting exclusief aftrek art. 110g van de Wet geluidhinder.

Door de Milieuadviseur zijn berekening uitgevoerd voor op basis van de Wet geluidhinder, het Gemeentelijk geluidbeleid en het Bouwbesluit 2012. De berekeningen hebben geleid tot de volgende conclusie. De conclusie is hieronder integraal opgenomen. De rapportage is als Bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd.

Conclusie

Op het perceel Zuiderzeestraatweg 301 staat nu een bedrijfsgebouw met een inpandige bedrijfswoning. Deze gebouwen worden gesloopt. Op het perceel worden daarna twee woningen teruggebouwd. Door de nieuwe ontwikkeling worden woningen (geluidsgevoelige bestemmingen) gerealiseerd. Voor de realisatie van deze nieuwe woningen is akoestisch onderzoek verricht. De geluidsbelasting van de nieuwe woningen wordt getoetst aan de normen uit de Wet geluidhinder (Wgh) en het gemeentelijke geluidbeleid.

Toetsing aan de Wet geluidhinder

De hoogste geluidsbelasting, afkomstig van de Zuiderzeestraatweg (N308), bedraagt 58 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh, op de niet dove gevels. Bij de nieuwe woningen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden, echter de hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 58 dB.

De hoogste geluidsbelasting, afkomstig van de Zuiderzeestraatweg (N308), bedraagt 58 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh, op de niet dove gevels. Bij de nieuwe woningen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden, echter de hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 58 dB.

Verlening hogere grenswaarden

Het doel van de Wgh is geluidhinder te voorkomen. Maatregelen om de voorkeursgrenswaarde te bereiken zijn bijvoorbeeld het toepassen van stil wegdek op de Zuiderzeestraatweg (N308), het vergroten van de afstand tussen de woningen en de weg. Gezien de beperkte schaal van dit plan (realisatie van twee woningen) is het niet mogelijk of gewenst om effectieve maatregelen te treffen die de geluidsbelastingen terugbrengen tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

In het gemeentelijke geluidbeleid ‘Geluidbeleid bij ruimtelijke ontwikkelingen’, d.d. 8 februari 2012, ligt de nadruk op het voorkomen van geluidhinder. Echter de verlening van hogere waarden is mogelijk wanneer er de geluidsbelasting niet is kosteneffectief is terug te brengen naar de voorkeursgrenswaarden, dan wel dat er overwegende bezwaren zijn van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard zijn.

Bij woningen met een geluidsbelasting tussen de 58 en 63 dB moet op basis van het gemeentelijke geluidsbeleid aan de volgende eisen worden voldaan:

  • Bij eengezinswoning minimaal 3 verblijfsruimten aan geluidluwe zijde situeren
  • Woning beschikt over een geluidsluwe buitenruimte

Beide woningen hebben aan de geluidsluwe ZW-gevel de woonkamer op de begane grond en twee slaapkamers op de eerste verdieping. De achtertuin van beide woningen grenzen ook aan de geluidsluwe ZW-gevel. Daarmee wordt voldaan aan de vereisten uit het gemeentelijke geluidsbeleid.

Op basis van het gemeentelijke geluidbeleid kan de gemeente Oldebroek een hogere waarde verlenen voor de geluidsbelasting van 58 dB afkomstig van de Zuiderzeestraatweg (N308) voor beide woningen.

De verlening van de hogere waarde vindt plaats in een aparte hogere waarde-procedure gelijktijdig met de ruimtelijke procedure.

Toetsing aan het Bouwbesluit 2012

Op grond van het Bouwbesluit 2012 dient een akoestische binnenwaarde van 33 dB bij woningen ten gevolge van wegverkeerslawaai gegarandeerd te worden. Volgens artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2012 bezit een standaard gevelconstructie een minimale geluidsisolatie van 20 dB.

De hoogste cumulatieve geluidsbelasting op de woningen bedraagt 64 dB, exclusief aftrek ex artikel 110g Wgh en afronding. Om de binnenwaarde bij de woningen te halen, moet een minimale geluidsisolatie van (64-33=) 31 dB worden bereikt.

Ter indicatie: volgens artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2012 bezit een standaard gevelconstructie een minimale geluidsisolatie van 20 dB. Als de gevels van de nieuwe woningen voldoen aan het Bouwbesluit 2012, dan worden de binnenwaarden van 33 dB (wegverkeer) ook gehaald.

Conclusie

Op basis van het gemeentelijke geluidbeleid kan de gemeente Oldebroek een hogere waarde verlenen voor de geluidsbelasting van 58 dB afkomstig van de Zuiderzeestraatweg (N308) voor beide woningen. Dit wordt dan ook uitgevoerd in een aparte hogere waarde-procedure gelijktijdig met de ruimtelijke procedure.

3.6 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een plan worden vastgesteld, indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 opgenomen grenswaarde, die behoort bij de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen; of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect; of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie of in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen; of
  • het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Ruimtelijke-economische besluiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM zijn uitvoeringsregels vastgesteld die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2  en PM10 In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij één ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.

De voorgenomen ontwikkeling betreft een ontwikkeling die van geringere omvang is dan wat hiervoor is aangegeven (het betreft namelijk de bouw van een vervangende woning en de bouw van een nieuwbouwwoning) en daarom kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet 'in betekenende mate' zal verslechteren. Er hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit in te worden gegaan.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.

3.7 Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven en inrichtingen kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Het doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. In de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt, dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

In de VNG-publicatie zijn richtafstanden opgenomen. Op de aangegeven richtafstanden kan een correctie worden toegepast, afhankelijk van de vraag of het gaat om rustige dan wel minder rustige woongebieden, een zogenaamd 'gemengd gebied'.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Voorliggende situatie

In het kader van Handreiking bedrijven en milieuzonering dient beoordeeld te worden of sprake is van een goede ruimtelijke ordening in situaties waar geluidgevoelige bestemmingen dichtbij bedrijfsactiviteiten worden voorzien. Naast de nieuwbouw op het perceel Zuiderzeestraatweg 301 is een bouwbedrijf gevestigd.

Door de Milieuadviseur zijn berekeningen uitgevoerd aan de hand van de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai'. Deze berekeningen zijn getoetst aan de normen uit het Activiteitenbesluit en de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering, editie 2009'. De rapportage is als Bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd. De conclusie van de berekening zijn integraal in deze toelichting opgenomen:

Op het perceel Zuiderzeestraatweg 301 staat nu een bedrijfsgebouw met een inpandige bedrijfswoning. Deze gebouwen worden gesloopt. Op het perceel worden daarna twee woningen teruggebouwd. Voor de realisatie van deze nieuwe woningen is akoestisch onderzoek verricht naar de optredende geluidshinder afkomstig van Bouwbedrijf BBG bouw. Woningen zijn geluidsgevoelige bestemmingen waarvoor akoestisch onderzoek moet worden verricht. De geluidsbelasting van de nieuwe woningen wordt getoetst aan de normen uit het Activiteitenbesluit en de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering, editie 2009’.

Langtijdgemiddelde geluidsbelastingen

Bij de nieuwe woningen bedraagt de langtijdgemiddelde geluidsbelasting maximaal 49 dB(A) op een niet dove gevel. Hiermee wordt voldaan aan de grenswaarde van 50 dB(A) uit het Activiteitenbesluit en de richtwaarde (stap 2) van 50 dB(A) uit de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering, editie 2009’.

Maximale geluidsbelastingen

Bij de nieuwe woningen zorgt het rijden van auto’s en bestelauto’s en het dichtslaan van portieren voor een overschrijding van de grenswaarde uit het Activiteitenbesluit in de vroege morgen (nachtperiode). Ook in de huidige situatie zal door het rijden van bestelauto’s bij de huidige woning naar alle waarschijnlijkheid de grenswaarde uit het Activiteitenbesluit worden overschreden. Deze optredende hogere maximale geluidsniveaus worden in de huidige situatie geaccepteerd door de omgeving en door de gemeente. Gezien de beperkte overschrijding in de nachtperiode en de beperkte frequentie kan de gemeente voor deze optredende overschrijding van het geluid gemotiveerd toestaan.

Het rijden van vrachtwagens langs de nieuwe woningen zorgt in de dagperiode voor hoge geluidsbelastingen. Het rijden van de vrachtwagen valt onder het laden en lossen en is daarmee uitgesloten van de toetsing in het kader van het Activiteitenbesluit.

In een gemengd gebied is bij stap 3 het aan en afrijdend verkeer uitgezonderd van toetsing op grond van de VNG-publicatie. Aangezien de hoge maximale geluidsbelastingen alleen worden veroorzaakt door het rijden van voertuigen, voldoen de maximale geluidsbelastingen aan de richtwaarden (stap 3) uit de VNGpublicatie. Daarmee zijn de optredende geluidsbelastingen bij de nieuwe woningen acceptabel.

Bij de nieuwe woningen worden richtwaarden van de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering, editie 2009’ niet overschreden. Bij de nieuwe woningen is hierdoor sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect milieuzonering leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.

3.8 Water

De watertoets omvat het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in de vermelde ruimtelijke plannen en besluiten.

Waterplan Oldebroek 2009-2015 'Water waarderen!

In het Waterplan Oldebroek 2009-2015 'Water waarderen!' worden uitgangspunten, randvoorwaarden en streefbeelden weergegeven. De gemeente wil een gezond en veerkrachtig watersysteem realiseren met het oog op een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving. Hierbij wordt rekening gehouden met de ontwikkelingsmogelijkheden van een duurzaam watersysteem, een duurzame waterketen en de overige aangrenzende beleidsterreinen. Onderdeel hiervan is het gemeentelijk beleid ten aanzien van duurzaam watergebruik dat erop is gericht om zo weinig mogelijk schoon hemelwater via de riolering af te voeren. Hoofdverantwoordelijke voor het waterbeheer is het 'Waterschap Vallei en Veluwe'.

Het is wenselijk dat het hemelwater wordt afgekoppeld en wordt geïnfiltreerd in de bodem. Zodoende kan duurzaam worden omgegaan met hemelwater, wat strookt met het Waterplan Oldebroek.

De Riool aansluit- en afkoppelverordening schrijft voor dat hemelwaterafvoer bij nieuwbouw van het object dient te worden afgekoppeld en geïnfiltreerd te worden in de grond. Gelet op het feit dat het hier nieuwbouw betreft, worden er voorzieningen getroffen om het hemelwaterafvoer af te koppelen en op eigen terrein te infiltreren of af te voeren naar het oppervlaktewater. Vuilwater wordt afgevoerd naar het gemeentelijke rioolstelstel of via een zogeheten IBA (individuele behandeling afvalwater).

Waterbeheer en watertoets

Op eigen terrein kan in voldoende mate worden voorzien in de infiltratie van hemelwater. Vuilwater vanwege de bestaande woning wordt afgevoerd naar het bestaande rioleringssysteem. Dit gaat waarschijnlijk ook gelden voor de nieuwe woning, maar lozing via een IBA is mogelijk ook een optie.

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is om waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. Het kader van de watertoets is vanaf 1 november 2003 wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).

Ten behoeve van het voorliggend bestemmingsplan is de zogenoemde digitale watertoets uitgevoerd. Door middel van de watertoets is nagegaan welke waterschapsbelangen aan de orde zijn bij de voorgenomen planontwikkeling. Op basis van de digitale watertoets is duidelijk geworden dat de normale procedure moet worden doorlopen. De resultaten van de watertoets zijn opgenomen als Bijlage 7 bij deze toelichting.

Uitkomst van de watertoets is dat binnen het plangebied een belangrijke oppervlaktewatergang, waterkering of gebied is aangewezen voor regionale waterberging. Mogelijk worden daarmee primaire waterbelangen geraakt. Verder is aangegeven dat mogelijk een watervergunning is vereist.
Er is in maart 2019 per mail overleg geweest met het Waterschap. Vastgesteld kan worden dat als het gaat om de noodzaak van een watervergunning het verhard oppervlak met tenminste 1500 m² moet toenemen. Het blijkt dat het huidige perceel Zuiderzeestraatweg 301 hoofdzakelijk is verhard. Voor de bouw van de twee woningen is een erfinrichtingsplan geëist. Hieruit blijkt dat juist het verhard oppervlakte afneemt. Met name de voorzijde en een zijkant van de meest westelijk gelegen nieuwbouwwoning als tuin ingericht zullen gaan worden.

De watergang aan de voorzijde wordt door deze ontwikkeling niet aangetast. Aan de voorzijde in de overgang van perceel Zuiderzeestraatweg 301 en de watergang zit een beschoeiing. Hieraan wordt niets veranderd. De watergang blijft gehandhaafd. Uitgaande van het voorgaande is geen watervergunning noodzakelijk.

Conclusie

Voor wat betreft het aspect water levert de voorgenomen ontwikkeling geen problemen op.

3.9 M.e.r.-beoordeling

Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:

  • a. Uit toetsing aan de hand van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) blijkt dat het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planMER-plichtig, besluitm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelings- plichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor (bestemmings)plannen dient te worden getoetst aan de activiteiten en drempelwaarden van onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r.. In het geval de activiteit genoemd wordt in onderdeel D, maar die onder de drempelwaarden vallen, dan is een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' nodig. Bij de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect). Indien belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten, dan is niet alsnog een (plan)m.e.r. (-beoordeling) op grond van het Besluit m.e.r. noodzakelijk.
  • b. In het geval van een (bestemmings)plan: indien een 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is vanwege de in het plan opgenomen activiteiten. Een passende beoordeling is verplicht indien significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten;
  • c. Wanneer Provinciale Staten in haar provinciale milieuverordening activiteiten hebben aangewezen, aanvullend op de activiteiten in het Besluit m.e.r., die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

Toets MER-plicht

Het bestemmingsplan biedt een juridische-planologische regeling voor het slopen van agrarische bebouwing en de realisatie van een woonfunctie. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt (wonen) valt onder categorie 'D 11.2 uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden of zijn niet van toepassing (oppervlakte van 200 hectare of meer, 2.000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer). Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt of niet alsnog een m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. moet worden doorlopen. In de volgende paragraaf is de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' behandeld.

De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Veluwe) bedraagt circacirca anderhalve kilometer en de conclusie van het stikstofonderzoek (Bijlage 8) is dat stikstof voor dit natuurgebied geen probleem vormt. Gelet op de soort activiteit (wonen) en de afstand tot aan het Natura 2000-gebied, is geoordeeld dat is uit te sluiten dat er significante negatieve effecten optreden op het Natura 2000-gebied. Dit betekent dat er geen 'passende beoordeling' op grond van de Wet natuurbescherming voor dit plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een planMER-plicht.

De Provinciale Staten van Gelderland hebben momenteel geen activiteiten aangewezen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Derhalve is er via dit spoor ook geen sprake van een planMER-plicht voor dit bestemmingsplan.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Dit is het geval bij het voorliggend bestemmingsplan. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect).

Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling is het relevant om te melden dat het plangebied niet in een Belvedere-gebied, een waterwingebied en een grondwaterbeschermingsgebied ligt. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.

Plangebied

Gelet op de aard en omvang van het voornemen, van bedrijf met woning naar twee nieuwbouwwoningen in één bouwcomplex op het perceel, zijn permanente negatieve effecten als gevolg van de ontwikkeling op Natura 2000-gebieden op voorhand uitgesloten. Tijdelijke effecten zijn verwaarloosbaar. In de voorgaande paragrafen is geconcludeerd dat de verschillende milieuaspecten niet belemmerd zijn voor de bestemmingsherziening. De nieuwe situatie is geen verslechtering in vergelijking met de bestaande situatie, zijn naar verwachting de woningen zelfs duurzamer (o.a. betere isolatiewaarden). Er is geen sprake van een (wezenlijke) toename van verkeer en resulterende stikstofuitstoot. De ontwikkeling heeft daarom geen wezenlijke invloed op beschermend soorten en beïnvloeding kan daarom op voorhand worden uitgesloten.

Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Dit bestemmingsplan voorziet in een eindbestemming “Wonen” inclusief de bouw van een nieuwe woning (twee woningen binnen 1 complex). Daarmee voldoet de ontwikkeling aan de definitie van een ‘besluit’ als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: ‘De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’.

De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien het voldoet aan deze beschrijving én de volgende drempelwaarden worden overschreden:

1. Een oppervlakte van 100 hectare of meer;

2. Een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat of;

3. Een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien het feit dat de bouw van twee woningen binnen 1 complex (1 vervangend en de andere als extra woning in plaats van het aanwezig bedrijf niet onder bovengenoemde definitie vallen, kan worden geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht.

Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, in het kader van een goede ruimtelijke ontwikkeling dient, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben. Gezien de beschrijving van de milieuaspecten in het voorgaande, is de conclusie dat geen belangrijk er nadelige milieugevolgen kleven aan het voornemen.

Het komt er op neer dat voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • Belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.

Conclusie

Dit bestemmingsplan maakt geen activiteiten mogelijk die grote nadelige gevolgen hebben voor het milieu. Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is dan ook niet verplicht. Er is daarom geen MER opgesteld.

3.10 Verkeer en parkeren

De Parkeernota is in 2014 vastgesteld door de gemeenteraad, Het beleid geeft aanwijzingen over hoe op een acceptabele loopafstand van functies voldoende parkeercapaciteit gegenereerd wordt. Dit geldt vooral voor nieuwbouwsituaties, functiewijzigingen en verbouwingen en dus ook voor de situatie in het projectgebied. De in de nota opgenomen parkeernormen (inclusief fietsparkeernormen) zijn daarbij een toetsingskader. De ontwikkeling in het projectgebied is hieraan dan ook getoetst.

Bij de toetsing aan de normen hanteert de gemeente een vaste parkeernorm voor alle functies. Deze is vergelijkbaar met de maximale norm van ''schil centrum'' van de CROW. De gemeente maakt daarbij geen onderscheid in geografische ligging. Belangrijk is dat het parkeren zo veel mogelijk op eigen erf plaatsvindt. De parkeernota is bijgevoegd in Bijlage 2 bij de regels van dit plan.

Het realiseren van de twee woningen binnen 1 complex zal ten opzichte van de bedrijfsfunctie en de woning niet leiden tot een substantiële toename van het verkeer op de Zuiderzeestraatweg. De verwachting is zelfs dat door de bouw van de twee woningen het aantal verkeersbewegingen zal afnemen.

Op basis van de Parkeernota moeten per woning voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. De norm is 2,4 parkeerplaats per woning. Er is in het plangebied voldoende ruimte om in de parkeerbehoefte (5 parkeerplaatsen) te voorzien. Hiermee voldoet het plan aan het gemeentelijk parkeerbeleid.

Het parkeren en het verkeer veroorzaken geen problemen in het plangebied en de omgeving en vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

Hoofdstuk 4 Planuitgangspunten

4.1 Ruimtelijke structuren

Het plangebied Zuiderzeestraatweg 301 bestaat momenteel uit een bedrijfsgebouw met een inpandige woning. Het bedrijfsgebouw verkeert in een minder goede bouwkundige staat. Het gebouw wordt gesloopt en er komt een nieuw woongebouw, dat gesplitst gaat worden in twee woningen.

Deze ontwikkeling past binnen de ruimtelijke structuur van het plangebied en de omgeving. De Zuiderzeestraatweg wordt gekenmerkt door een lintbebouwing, met in hoofdzaak woningen, met her en der verspreid boerderijen en bedrijven. Nu het complex vrijwel op de fundamenten van het bedrijf wordt gerealiseerd wordt keurig aangesloten op het verkavelingspatroon van de Zuiderzeestraatweg. Daarmee blijft de openheid van het landschap, wat kenmerkend is van voor de omgeving, behouden.

Verder krijgt een deel van het erf een groene invulling op basis van het opgestelde erfinrichtingsplan.

Planuitgangspunten

Voor het ontwikkelen van het plangebied en het realiseren van het plan heeft de gemeente Oldebroek bij brief van 27 maart 2018 (kenmerk 0269V20180078) onder andere de voorwaarden gesteld dat het erftransformatierapport de basis is voor het wijzigen van het bestemmingsplan en dat de noodzakelijke onderzoeken (archeologie, bodem, geluid, landschap) moeten worden uitgevoerd. Verder moet het plan aansluiten op de woonbehoefte in de gemeente Oldebroek.

Het plan

In het plangebied wordt voormalige bedrijfsbebouwing en een bestaande woning gesloopt. Hiervoor in de plaats wordt één woongebouw met twee wooneenheden en een maximale inhoud van 500 m3 gerealiseerd.

4.2 Landschappelijke inpassing

Bestaande situatie

Het bedrijf staat vrij centraal op perceel. De voorzijde kent geen groenvoorzieningen. Aan de voorzijde van het erf bevindt zich een sloot.

Toekomstige situatie

Een landschappelijke inpassing is voor de uitstraling zeer belangrijk. Het terrein zal overeenkomstig de uitgangspunten van het Erfinrichtingsplan (Bijlage 3) worden ingericht. het erfinrichtingsplan geldt als een voorwaardelijke verplichting en is overeenkomstig in de regels van dit plan opgenomen.

Hoofdstuk 5 Plansystematiek

5.1 Het plan

In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. De planopzet is in overeenstemming met de RO-standaarden.

De regels

De regels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden de in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten.

In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de op de verbeelding gegeven bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en zo nodig uit afwijkingregels, specifieke gebruiksregels of vergunningsregels voor aanleggen. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond.

De hoofdstukken 3 en 4 bevatten regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen.

Indeling regels per bestemming

De regels zijn als volgt ingedeeld:

Bestemmingsomschrijving. Hierin staat voor welke functie(s) de gronden mogen worden gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van de functies is.

Bouwregels. Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.

Nadere eisen. Hierbij is bepaald dat het college nadere eisen kan stellen aan de plaats en aan de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden: ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden binnen andere bestemmingen, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed;

de woonsituatie: ten aanzien van de woonsituatie dient rekening te worden gehouden met het in stand houden en/of het garanderen van een goede woonsituatie zoals de verkeersaantrekkende werking, de parkeerbehoefte en het uitzicht.

de milieusituatie: ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de milieu-aspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking;

een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld: ten aanzien van de situering en de vormgeving van bouwwerken, dient gestreefd te worden naar de instandhouding of het tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, harmonieus straat- en bebouwingsbeeld;

de sociale veiligheid: uit het oogpunt van sociale veiligheid is het beleid om de oriëntatie van de (verblijfsgebieden van) gebouwen zoveel mogelijk op de openbare ruimte (straatzijde) te richten en het aanleggen van zichtbelemmerende groenvoorzieningen tegen te gaan;

de verkeersveiligheid: ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de instandhouding of het tot stand brengen van een verkeersveilige situatie;

Afwijken van de bouwregels. In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen die thans nog niet voorzien zijn, waaruit blijkt dat de bouwregels niet toereikend zijn. Daarom kan het college voor ondergeschikte aspecten binnen een bestemming bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels. Van geval tot geval zal een afweging moeten worden gemaakt. Het afwijken van de basisregeling is bedoeld voor uitzonderingssituaties waarbij bepaalde criteria zijn opgenomen. In eerste instantie zal echter gestreefd worden naar het laten voldoen van de plannen aan de basisregeling. Bij toepassing van de bevoegdheid om af te wijken van het plan, gelden specifieke procedureregels die zijn opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Specifieke gebruiksregels. In principe moeten de gronden en gebouwen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming. Waar nodig zijn voor de duidelijkheid en ten behoeve van het aangeven van de reikwijdte van de bestemming gebruiksvormen vermeld, die in ieder geval als strijdig met de bestemming moeten worden aangemerkt;

Afwijken van de gebruiksregels. Omdat van een aantal gebruiksvormen niet op voorhand gezegd kan worden of ze aanvaardbaar zijn of niet, is het college bevoegd om bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bestaande gebruik. Deze omgevingsvergunning wordt afgegeven na een zorgvuldige afweging van functies en waarden binnen de bestemming.

5.2 Toelichting op de plansystematiek

Voor de locatie Zuiderzeestraatweg 301 is het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' van toepassing. Bij het voorliggende bestemmingsplan is aangesloten bij voornoemd bestemmingsplan.

In het voorliggende bestemmingsplan heeft de locatie de volgende bestemmingen:

  • 'Wonen - 5';
  • 'Waarde - Archeologie'.

Wonen - 5 (Artikel 3)

Het voorliggend bestemmingsplan ziet op een ontwikkeling op het perceel Zuiderzeestraatweg 301 te Oldebroek, zijnde het plangebied, en is specifiek gericht op het regelen van twee woningen binnen 1 complex.

Volgens de bestemming 'Wonen – 5' geldt, dat de nieuwe woning een grootte van 500 m3 mag hebben en dat bij deze woning maximaal 100 m2 aan bijgebouwen en overkappingen mogen worden opgericht. Met een omgevingsvergunning kan een bijgebouw tot maximaal 200 m2 (in het kader van onderhoud van het landschap).

Waarde - Archeologie (Artikel 4)

Alle gronden binnen het onderhavige plangebied hebben een middelhoge archeologische verwachtingswaarde en hebben de (dubbel)bestemming 'Waarde - Archeologie' gekregen, om te voorkomen dat men bij bodemverstorende activiteiten voor verrassingen komt te staan wat betreft archeologische waarden. Daarom is het bodemarchief beschermd door deze (dubbel)bestemming waarbij voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden een omgevingsvergunning noodzakelijk is.

Overige regelingen

In dit bestemmingsplan worden de gronden in het plangebied voor verschillende doeleinden bestemd. Daarbij worden regels gegeven voor het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken en gebouwen, voor zover dat in het belang van een goede ruimtelijke ordening nodig is. Burgemeester en wethouders kunnen binnen de grenzen die in het plan zijn aangegeven, bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels en/of van de specifieke gebruiksregels.

Een bestemmingsplan bevat niet alle regels die het bouwen op en het gebruik van de grond regelen. Zo zijn er bijvoorbeeld nog andere gemeentelijke verordeningen, milieuwetten en waterschapskeuren, waarin eisen en beperkingen kunnen voorkomen, waarover het bestemmingsplan zich niet uitspreekt. Bij een procedure waarbij vergunningen (bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor het bouwen) worden verleend, kunnen die andere regels beperkingen opleggen op andere gronden dan planologische.

Overgangs- en slotregels

Het overgangsrecht geldt voor bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of dat het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming komt met de gegeven bestemming.

In beginsel mogen de bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Meestal is dat een eenmalige handeling aan het bouwwerk. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.

5.3 Handhaving

Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt dat de gemeente haar handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waarvan alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. In de gemeentelijke beleidsnota 'Integrale handhaving gemeente Oldebroek 2009' neemt naleving van bestemmingsplannen een belangrijke plaats in.

Handhaving is voor de gemeente meer dan alleen met bestuurlijke sancties optreden tegen overtredingen. Er wordt ook grote waarde gehecht aan preventie door middel van communicatie en voorlichting naar burgers en bedrijven, advisering, stimulering, toezicht en zichtbaar optreden. Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente zo vroeg mogelijk op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beëindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar ter beschikking staande handhavingsinstrumenten.

Van handhaving kan alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten. Blijkens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Een overtreding hiervan is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook bij overtredingen die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid van het plan

Op basis van de voorgaande hoofdstukken kan worden geconcludeerd dat de beoogde functiewijziging, gelet op het planologisch beleid, de omgevingssituatie ter plaatse uitvoerbaar kan worden geacht. Geconcludeerd kan worden dat voor de gewenste ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting, waarin ook inzicht wordt gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Het uitvoeren van het plan heeft mogelijk financiële gevolgen. Deze gevolgen komen voor rekening van de initiatiefnemer. De economische uitvoerbaarheid hoeft derhalve niet te worden aangetoond. Er zal een anterieure overeenkomst en een planschadeovereenkomst met de initiatiefnemers worden afgesloten zodat er geen financiële gevolgen voor de gemeente zijn.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Met betrekking tot de inspraak bevat de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geen procedureregels en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld.

Het betreft een ontwikkeling op slechts één perceel, die passend is binnen het provinciaal en gemeentelijk beleid. Het onderhavig plangebied is gering van omvang en de ruimtelijke consequenties zijn beperkt. Tevens raakt het plan geen (beleids)belangen van ketenpartners, zoals de provincie of het waterschap. Daarom is geen gelegenheid tot inspraak overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening geboden.

Besloten is om het bestemmingsplan als ontwerp ter inzage te leggen, uiteraard wel met behoud van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen.

Ook wordt het plan voorgelegd aan de overlegpartners in het kader van art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 7 Inspraak, vooroverleg en zienswijzen

De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Met betrekking tot de inspraak bevat de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geen procedureregels en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld.

7.1 Inspraak

Gezien de geringe omvang van het onderhavige plan is van het maken van een voorontwerp afgezien en is besloten om het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen, uiteraard wel met behoud van de mogelijkheid tot het eventueel indienen van zienswijzen.

7.2 Vooroverleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Gelderland

Een conceptversie van het ontwerpbestemmingsplan zal worden aangeboden aan de provincie Gelderland. Hiermee wordt de provincie in kennis gesteld van het voornemen en in de gelegenheid gesteld eventuele opmerkingen dan wel adviezen kenbaar te maken.

Waterschap Vallei en Veluwe

De watertoets heeft plaatsgevonden op de website www.dewatertoets.nl. Verwezen wordt naar de watertoetsprocedure, die opgenomen is in paragraaf 3.8. Verder heeft er per mail overleg plaatsgevonden in maart 2019. Hierin geeft het waterschap aan dat er geen watervergunning nodig is voor de bouw van de woning. Dit is alléén nodig wanneer sprake is van een toename aan verhard oppervlak (meer dan 1500m2) en wanneer in taluds van de watergang wordt gegraven. Dart is in dit geval niet aan de orde.

Omwonenden

De buurtbewoners van het plangebied zijn door de initiatiefnemer geïnformeerd over de voorgenomen plannen van de initiatiefnemer. De buurtbewoners hebben door middel van een handtekening verklaard dat zij in kennis zijn gesteld over het voornemen en hiermee akkoord gaan. Dit document is opgenomen in Bijlage 2. De omwonenden zijn van mening dat het aanzicht enorm zal verbeteren. Ze zijn blij dat het er in die zin in de toekomst op vooruit zal gaan. Voor het plan is er dus draagvlak vanuit de buurt.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied, Zuiderzeestraatweg 301' zal ter inzage komen te liggen gedurende een periode van zes weken. Tijdens deze periode wordt eenieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar te maken (artikel 3.8 Wro).

28 mei 2020