direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Zuiderzeestraatweg 439
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0269.BG180-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel aan Zuiderzeestraatweg 439 in Wezep staat een vrijstaande woning. Deze woning werd historisch gezien al lange tijd bewoond door twee gezinnen. De dubbele bewoning is te herleiden tot 1977. Dubbele bewoning is in strijd met het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2007'. Initiatiefnemer is voornemens om de dubbele bewoning planologisch vast te leggen.

De gemeente heeft besloten dat planologisch principe-medewerking kan worden toegezegd aan dit verzoek, om de bestemming te wijzigen en een twee-onder-een-kapwoning toe te staan op het perceel met inachtneming van een aantal randvoorwaarden, zoals het opstellen van een erfinrichtingsplan en het uitvoeren van enkele benodigde onderzoeken.

Met het vastleggen van de dubbele bewoning wordt invulling gegeven aan het (volkshuisvestelijk) gemeentelijk beleid, waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande bebouwing. De gemeente kent de mogelijkheid om onder voorwaarden woningen te splitsen, waarbij de gemeente meer ruimte wil creëren voor verschillende doelgroepen en invulling wil geven aan het gemeentelijke Woonprogramma.

Om de dubbele bewoning planologisch mogelijk te maken, heeft de initiatiefnemer verzocht dit te verankeren in dit bestemmingsplan.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Oldebroek, ten noordwesten van de kern Wezep.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG180-VG01_0001.jpg" Figuur 1: Ligging plangebied (rode cirkel)

Het plangebied is gelegen aan de Zuiderzeestraatweg (N308) de verbindingsweg van Oldebroek naar Wezep.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG180-VG01_0002.jpg"

Figuur 2: Luchtfoto plangebied

Kadastrale gegevens

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG180-VG01_0003.jpg"

Figuur 3: Uitsnede kadastrale kaart

Gemeente : Oldebroek

Sectie : P

Nummer : 285 en deels 720

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Buitengebied, Zuiderzeestraatweg 439" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek. nr. NL.IMRO.0269.BG180-VG01);
  • regels;
  • en deze toelichting bij de verbeelding en regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding (Hoofdstuk 1) wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de bestaande en gewenste situatie in het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Oldebroek beschreven. Vervolgens passeren in hoofdstuk 4 alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. In de hoofdstukken 5 en 6 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 7 gaat tot slot in op de vooroverleg en inspraak.

Hoofdstuk 2 De huidige en gewenste situatie

2.1 Historie

Wezep, thans het grootste dorp van de gemeente Oldebroek, is een van oorsprong agrarische nederzetting op de rand van het Veluwemassief en de polder Hattem. De naam Wezep bestaat uit twee elementen van Germaanse oorsprong. Het eerste is wiso dat 'weide' betekent; het tweede element is apa dat verwijst naar 'water'. Wezep betekent dus eigenlijk 'natte weide' of opwellend bronwater in een weiland.

De belangrijkste routes destijds werden gevormd door de langs de zuidoostkant van de oude bouwlanden lopende "Weg van Harderwijk naar Hattem" (thans Kerkweg / Verlengde Kerkweg) en de haaks daarop staande weg die vanaf het Veluwemassief in noordwestelijke richting langs het landgoed IJsselvliedt voert, thans Stationsweg / Zuiderzeestraatweg. Ook ten zuiden van de huidige Kerkweg-Oranjeboomlaan-Bovenheigraaf lagen bouwlandcomplexen (enken).

De bebouwing van Wezep omvatte aanvankelijk vooral diverse verspreid gelegen boerderijen, met een zekere concentratie in de omgeving van de huidige grote bocht in de Zuiderzeestraatweg. Tot in de 19de eeuw werd wel onderscheid gemaakt tussen de buurtschappen Hattemer-Wezep en Heerder-Wezep. In 1846 telde Hattemer-Wezep 73 huizen en 550 inwoners, ook was er een school. Heerder-Wezep had toen 58 huizen en 400 inwoners. De aanleg van de in 1830 geopende Zuiderzeestraatweg was een ingrijpende wijziging van de stedenbouwkundige structuur aangezien voor het gehele oost-westgerichte deel een geheel nieuw tracé werd gekozen dwars door de oude (verkavelings)structuren. Na de aanleg van de straatweg werd het merendeel van de nieuwe bebouwing aan deze straatweg gesitueerd, waarbij sprake was van een grote diversiteit zowel in verschijningsvorm als in functies. Ook de in 1863 geopende spoorlijn tussen Amersfoort en Zwolle was een geheel nieuwe structuur in de dorpsplattegrond. De aanleg van het spoor en de bouw van het station bracht een verdere verdichting van de lintbebouwing langs de Stationsweg met zich mee. Rondom de kruising van de Zuiderzeestraatweg en Stationsweg herinnert een deel de bebouwing nog altijd aan deze bescheiden 19de en vroeg 20ste eeuwse ontwikkelingen, zoals de N.H. kerk, de gereformeerde kerk en villa Linquenda, thans een appartementengebouw.

Nog voor de Tweede Wereldoorlog verrezen enkele kleine woningbouwcomplexen aan de Stationsweg en aan de Goudenregenstraat en Wildekampsweg met een op de traditionele boerderij geïnspireerde architectuur. Pas na de Tweede Wereldoorlog kwamen de eerste meer grootschalige en planmatige uitbreidingen tot stand aan de zuidwestzijde van het dorp met tussen de nieuwe woningen ook een winkelcentrum. Bij de aanleg van de nieuwe straten werd maar weinig rekening gehouden met oude patroon van landwegen en de daaraan gesitueerde bebouwing, waardoor de afleesbaarheid van de ontstaansgeschiedenis sterk is afgenomen. Restanten van de oude agrarische bebouwing en andere lintbebouwing zijn nog te vinden aan de Kerkweg, Molenweg, Nieuwlandsweg, Ruitersveldweg, Schapendrift en Wildekampsweg.

De eerste naoorlogse woongebieden worden gekenmerkt door een rechthoekige verkaveling en in rijen aaneen gebouwde woningen, hier en daar afgewisseld met (half)vrijstaande woningen. Een van de meer bijzondere complexen daarbinnen is te vinden aan de Jasmijnstraat/Lijsterbesstraat met dubbele arbeiderswoningen van een bouwlaag met een langskap.

Vanaf de tweede helft van de jaren zeventig volgden verdere uitbreidingen in het gebied ten westen van de Stationsweg en meer recent, vanaf 1992, ten noorden van de Zuiderzeestraatweg. De ligging van het dorp in het overgangsgebied tussen bos en polderlandschap is ook binnen het dorp af te lezen: beide sferen dringen door tot in de bebouwde kom. Zo kreeg het gebied ten westen van de Stationsweg een aanleg met gebogen straten waarbij de bebouwing verscholen ligt in het groen.

Wat betreft de bebouwing langs de Zuiderzeestraatweg is lintbebouwing ontstaan dat door de jaren heen verder is verdicht. Van oorsprong bestaat de bebouwing uit boerderijen die zijn georiënteerd op de weg met een erf daarachter of ernaast. De hoofdvolumes volgen met de noklijn de richting van de strokenverkaveling. Nabij de locatie is sprake van een meer onbebouwd deel van de Zuiderzeestraatweg.

Aanknopingspunten ontwikkeling locatie

  • Het oorspronkelijke kampenlandschap kent van oorsprong een meer besloten landschap door landschapselementen als houtwallen, singels en bospercelen.
  • Door de tweede ontginningsfase met een strokenverkaveling is er sprake van doorzichten naar het achterliggende landschap.
  • De bebouwing kent een ligging en oriëntatie op de Zuiderzeestraatweg.

2.2 Bestaande situatie

Zuiderzeestraatweg 439

Het plangebied is gelegen buiten de bebouwde kom te Wezep en bestaat uit een woning en een vrijstaande garage, welke bewoond werd door twee gezinnen. De woning is in december 2018 door de huidige eigenaren gekocht. De woning was bij aankoop reeds in slechte staat en is sinds de aankoop niet bewoond. Met name de bovenverdieping is in slechte staat.

Op het erf is veel groen aanwezig, bestaande uit verschillende soorten bomen en struiken. In de nabije omgeving bestaat het groen uit bomenrijen langs de Zuiderzeestraatweg en de Nieuwe dijk en erfbeplanting op in de omgeving gelegen erven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG180-VG01_0004.jpg"

Figuur 4: Bestaande situatie

Hierna volgen een aantal foto's van de bestaande woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG180-VG01_0005.jpg"

Figuur 5: bestaande woning

De huidige woning is gebouwd in 1921 en heeft een samengestelde massa met een bouwvolume haaks en een bouwvolume evenwijdig op de Zuiderzeestraatweg. De woning bestaat uit een bouwlaag met een kap en is afgedekt met een zadeldak (en deels met wolfseinden). Het gedeelte van de woning haaks op de weg kent een hogere nokhoogte dan het gedeelte van de woning evenwijdig aan de straatweg. De woning wordt ontsloten vanaf een pad aan de Nieuwe Dijk. Aan de zuidzijde van de woning staat een tweetal bijgebouwen. De beide bijgebouwen hebben een bouwlaag met kap en een nokrichting evenwijdig aan de Zuiderzeestraatweg. Het bijgebouw het dichtst bij de bestaande woning is een gemetseld bijgebouw en bestaat uit een bouwlaag met een forse kap. Het bijgebouw is gebouwd in de jaren ’80.

Het erf kent veel gras. Er staat veel uitheemse beplanting als hulst en coniferen die de laatste tijd weinig onderhoud hebben gehad. Een aantal solitaire bomen, eiken, fruitbomen en noot is karakteristiek. Het erf is niet omkaderd met haagbeplanting op de erfgrens. Van oorsprong heeft dit kampenlandschap een meer besloten beeld. Aan de oostzijde staan een rij met rododendrons. Er zijn twee opritten die het erf ter hoogte van de bijgebouwen ontsluit. Recent is er een hekwerk geplaatst ter hoogte van de stacaravan.

Aanknopingspunten ontwikkeling locatie

  • Houtwallen/-singels moeten behouden en versterkt worden.
  • Gebruik maken van inheemse erfbeplanting.

Omliggende functies

In de omgeving van het plangebied bevinden zich o.a. enkele woningen, enkele niet volwaardige agrarische bedrijven, een onbemand tankstation, een zorgboerderij, een boerderij camping en vooral agrarische gronden.

Voor het tankstation geldt een gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone - LPG'. Dit houdt in dat er planologisch recht bestaat om LPG te verkopen, en dat hier rekening gehouden dient te worden. Op het perceel wordt echter een onbemand tankstation geëxploiteerd, hetgeen inhoud dat er geen LPG mag worden verkocht. De vergunning hiervoor is reeds ingetrokken.

De Zuiderzeestraatweg

In 1827 werd door Koning Willem I de aanleg van de Zuiderzeestraatweg tussen Amersfoort en Zwolle goedgekeurd. Al in 1830 wordt de weg opengesteld. Bijna 100 jaar later, in 1927, wordt de Zuiderzeestraatweg opgenomen in het Rijkswegenplan. De gehele route krijgt dan een klinkerbestrating van 5 meter breedte en wordt begeleid met bomenrijen. Met 64,4 km is dit op dat moment het langste rijkswegtracé in het land.

De Zuiderzeestraatweg is van grote invloed geweest op de ontwikkeling van de dorpen en de steden langs de voormalige Zuiderzeekust. De ruimtelijke structuur van alle dorpen en steden wordt erdoor bepaald. Veel historische bebouwing is gericht op deze weg. Zoals een groot aantal landgoederen, kazernecomplexen, boerderijen, villa’s, woonhuizen, fabrieken etc.

Ontsluiting

Het perceel wordt ontsloten op de doodlopende weg 'Nieuwe Dijk', welke aansluit op de Zuiderzeestraatweg. De Nieuwe Dijk, waaraan nog twee andere percelen aan worden ontsloten, is een smalle weg met aan beide zijden een bomenrij.

2.3 Geldend planologisch regime

Voor het plangebied geldt bestemmingsplan 'Buitengebied 2007', welk is vastgesteld op 15 december 2009 en sinds 31 augustus 2011 onherroepelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG180-VG01_0006.jpg"

Figuur 7: Uitsnede geldend bestemmingsplan

Volgens het geldende bestemmingsplan geldt voor het plangebied de bestemming 'Wonen - 1', de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' en voor het noordoostelijke deel de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - lpg'. Het gehele plangebied heeft de aanduiding 'bouwvlak', waarvoor een maximum goothoogte geldt van 3,5 meter en een bouwhoogte van 8 meter. De maximum inhoud van een woning mag 600 m3 zijn, tenzij er in de bestaande situatie al meer was. Er is één woning toegestaan.

Historie

De op 12 april 1977 verleende bouwvergunning voor het perceel Zuiderzeestraatweg 439 in Wezep voorziet, volgens het besluit en bijbehorende bouwtekeningen, in het bouwen/verbouwen van een woning. De verbouwing (verleende vergunning) voorziet duidelijk in het toevoegen van een zelfstandige woning, zoals blijkt uit de bouwtekeningen behorende bij de verleende bouwvergunning. Uit de bouwtekening is duidelijk af te lezen dat er hier geen sprake is van een inwoning situatie, maar dat er sprake is van twee zelfstandige woningen.

Het gebruik van de woning in de vorm van twee woningen viel al onder de overgangsbepalingen van het bestemmingsplan 'Buitengebied 1973-1980' en zou bij de herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied 1973-1980' al een passende bestemming gekregen moeten hebben, dit is echter destijds niet gebeurd.

In 2004 is een inventarisatie opgesteld van dubbel bewoonde percelen en percelen die kadastraal zijn gesplitst zowel in het buitengebied als in de kernen. Deze percelen zijn op een lijst geplaatst en aangemerkt als te splitsen woning. Dit perceel is toen niet opgemerkt als gesplitste woning en daarom niet opgenomen in de toen opgestelde lijst.

Nieuwe plan

Initiatiefnemer wil een wijziging van de huidige woonbestemming, naar een woonbestemming waarbij een twee-onder-een-kapwoning is toegestaan. Dit is dan ook in strijd met het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007'. Voor een twee-onder-een-kapwoning is geen afwijkingsmogelijkheid opgenomen in het bestemmingsplan. Bij medewerking is daarom een planologische procedure noodzakelijk. Medewerking kan enkel worden verleend door een bestemmingsplanprocedure.

De bestaande woning wordt intern zodanig verbouwd dat er twee zelfstandige wooneenheden ontstaan. De oppervlakte aan bebouwing wordt niet vergroot. De externe verbouwing behelst wijzigingen van gevelindeling en toevoegen van dakkapellen.

Het plan is in overeenstemming met de beleidsnotitie 'Kleinschalige woningbouw initiatieven', vastgesteld 3 juni 2021. Met deze notitie wil de gemeente meer ruimte creëren voor verschillende doelgroepen om vanuit diverse vraagstukken ‘bij elkaar te wonen’ in het kader van onder andere zorg en welzijn en wordt geprobeerd invulling te geven aan de woningbouwbehoefte die aansluit bij het (concept-)woonprogramma. Tevens wordt goede invulling gegeven aan het volkshuisvestelijke beleid alsook optimaal ruimtegebruik in bestaande bebouwing.

2.4 Gewenste situatie

De gemeente maakt het onder voorwaarden mogelijk om de bestaande vrijstaande woning om te zetten naar een twee-onder-een-kapwoning.

Dit is mogelijk door beleidsnotitie 'Kleinschalige woningbouw initiatieven', welke vastgesteld is op 3 juni 2021.

Daarnaast zijn door de gemeente de volgende randvoorwaarden gesteld:

  • Gebruik te maken van inheemse erfbeplanting.
  • Voldoende ruimtelijke kwaliteitsverbetering.
  • De erf indeling, detaillering en materialisering zijn belangrijk bij deze ruimtelijke kwaliteitsverbetering.
  • De achterliggende gronden, met de bestemming ‘Agrarisch-2’ mogen niet worden gebruikt als tuin/erf.

In december 2020 is door het Gelders Genootschap een advies uitgebracht voor het plangebied, waarbij rekening is gehouden met eerder genoemde randvoorwaarden (zie Bijlage 1 Inrichtingsplan). Het inrichtingsplan is besproken met de stedenbouwkundige van de gemeente en akkoord bevonden. Conform de erftransformatie wordt ook een deel van het agrarisch erf meegenomen in de ontwikkeling (bijgebouw en poel). De schuur krijgt de bestemming 'Wonen' en voor de poel hoeft de bestemming 'Agrarisch' niet gewijzigd te worden.

De bestaande woning wordt zowel binnen als buiten geheel gerenoveerd. Hierdoor zal de uitstraling van woning er voor zorgdragen dat er sprake is van een representatieve uitstraling, wat het beeld vanaf de Zuiderzeestraatweg enorm zal verbeteren. Dit sluit dan weer goed aan op het beleid van onder andere de gemeente Oldebroek, om de ruimtelijke kwaliteit van de Zuiderzeestraatweg te verbeteren.

Karakteristieken

  • A. De huidige woning
  • B. Bijgebouw.
  • C. Bijgebouw.
  • D. Stacaravan. Tijdelijke voorziening.
  • E. Pad naar bestaande woning, twee inritten bij bijgebouwen (witte pijl).
  • F. De nieuwe dijk kent aan beide zijden waardevolle laanbeplanting (eiken).
  • G. De Zuiderzeestraatweg. Het erf wordt van de Zuiderzeestraatweg gescheiden door een sloot (blauwe pijl). Dit valt overigens buiten de locatie.
  • H. Grasland. Hier is de overheersende kavelrichting van het landschap goed zichtbaar.
  • I. Waardevolle elzensingel accentueert de kavelrichting van het landschap.
  • J. Verspreid op het erf komt een aantal inheemse waardevolle (loof)bomen en fruitbomen voor.

Groene pijlen geven de overheersende kavelrichting aan. De richting van de gebouwen aan de Zuiderzeestraatweg sluit hierbij aan (zie Figuur 8).

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG180-VG01_0007.jpg"

Figuur 8: Luchtfoto huidige situatie met rood omlijnd het bebouwingsvlak en wit omlijnd de locatie

Schuur C valt nu nog onder her overgangsrecht en wordt straks een bijgebouw behorend bij het woonerf.

Advies Geldersgenootschap

  • A. Het erf wordt als een samenhangend geheel ontworpen, waarbij een denkbeeldige scheiding is tussen ‘het voor’ en ‘het achter’. Deze oorspronkelijke scheiding tussen ‘wonen’ en ‘werken’ is terug te vinden in de positionering van de woning, de situering van de bijgebouwen en de erfinrichting. Het verschil in erfinrichting tussen ‘het voor‘ en ‘het achter’ is onder andere in soberheid zichtbaar.

Op ‘het voor‘:

is sprake van een meer uitbundige erfinrichting dan ‘het achter‘ en is plaats voor een siertuin, moestuin, boomgaardje, weide voor kleinvee en gras (intensief onderhouden). Siertuin, moestuin en boomgaardje zijn dikwijls omgeven met een streekeigen haagbeplanting.

  • B. De bestaande woning wordt gesplitst. ‘Het voor‘ wordt als één geheel ontworpen. De splitsing van de woning komt niet tot uiting in de inrichting van ‘het voor.‘
  • C. Solitaire bomen geven diepte aan het perceel. Naast de aanwezige karakteristieke bomen zullen er nieuwe streekeigen bomen worden aangeplant.
  • D. ‘Het voor‘ wordt omgeven met een lage streekeigen haag.
  • E. Vanaf de Nieuwe Dijk wordt woning Zuiderzeestraat 439a met een pad ontsloten.
  • F. Zuiderzeestraatweg 439 wordt met een pad ontsloten vanaf het gezamenlijke erf ontsloten. De bestrating voor de paden bestaat uit halfverharding of grind.

Op ‘het achter‘:

Is sprake van een meer sobere inrichting dan ‘het voor‘. Er is halfverharding, gras (extensief onderhouden) en er staan solitaire bomen. Solitaire bomen geven diepte aan het perceel.

  • G. De bebouwing is gesitueerd rondom een gezamenlijk in te richten erf.
  • H. Bestaand bijgebouw.
  • I. Bestaand bijgebouw (o.a. parkeren).
  • J. Nieuw te bouwen ondergeschikt bijgebouw voor woning Zuiderzeestraatweg 439.
  • K. De inrit naar het gezamenlijke erf.
  • L. Evt. inrit naar bijgebouw voor parkeren (I).
  • M. Op de erfgrens staat streekeigen beplanting (elzen, knotwilgen).
  • N. Streekeigen beplanting in aansluiting op beplantingsplan Nieuwe Dijk 5.
  • O. Aanleg paddenpoel en aanplant bomen (zie bijlage: beplantingsplan).

Streekeigen beplanting

De locatie ligt van oorsprong in een kampenlandschap. In de tweede ontginningsfase heeft er een strokenverkaveling plaatsgevonden. De streekeigen beplanting op de locatie sluit aan bij het oorspronkelijke kampenlandschap:

  • Heggen of hagen komen voor rondom de voortuin, moestuin en boomgaard.
  • Rondom de voortuin gaat de voorkeur uit naar meidoorn, beuk of haagbeuk.
  • In dit landschapstype zijn boomgaardjes een waardevolle aanvulling. Denk daarbij aan een handappel, moesappel, stoofpeer, handpeer pruim en kers.
  • Op het erf staan vaak solitaire boom, zoals een walnoot, zomereik, wintereik, tamme kastanje, paardenkastanje, groene beuk of linde.
  • Houtsingels op ‘het achter‘ langs de zuid- en westzijde en in aansluiting op beplantingsplan Nieuwe Dijk 5 .
  • De houtsingels bestaan uit zomereik, els, es en/of (knotwilgen). Soorten die ook veel in een houtsingel voorkomen zijn meidoorn, sleedoorn, veldesdoorn, gelderse roos,inheemse vogelkers, vuilboom, hazelaar, lijsterbes.

Hierna volgt de inrichting (figuur 9), de bestaande en nieuwe gevels welke georiënteerd zijn op de weg (noord en oostgevel)(figuur 10 en 11) en een luchtfoto (figuur 12).

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG180-VG01_0008.jpg"

Figuur 9: Inrichting perceel

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG180-VG01_0009.jpg"

Figuur 10: Bestaande Noord- en Oostgevel

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG180-VG01_0010.jpg"

Figuur 11: Nieuwe Noord- en Oostgevel

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG180-VG01_0011.jpg"

Figuur 12: Luchtfoto bestaande situatie

Materialen en kleuren

Bouwdeel   Materiaal   Kleur   Bijzonderheden  
Trasraam   baksteen   rood   wf, bestaand  
Gevels   baksteen   rood   wf, bestaand  
Kozijnen   naaldhout   crème    
Draaidelen   naaldhout   antraciet    
Zijwangen dakkapellen   naaldhout   antraciet   rabat  
Luiken   naaldhout   crème/antraciet   (vulling antraciet)  
Beschietingen   naaldhout   antraciet   potdekselw/vert. delen  
Dakbedekking   dakpannen   rood    
Dakranden   naaldhout   crème    
Dakgoten   zink   naturel   mastgoot M44  

Hoofdstuk 3 Beleid

Bij ruimtelijke plannen moet worden weergegeven hoe rekening is gehouden met relevant beleid. In de volgende paragrafen wordt het relevante beleid op nationaal, provinciaal en lokaal schaalniveau en de relatie van dit beleid met de voorgenomen ontwikkeling behandeld.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren.In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherper keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;

Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;

Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

In dit geval is wel sprake van een lokale ontwikkeling waarmee geen Rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het Rijksbeleid zoals verwoord in de NOVI.

3.1.2 Besluit Algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: het Barro), beter bekend als de AmvB Ruim-te, zijn de nationale belangen uit de SVIR opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op de doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. De volgende nationale belangen kunnen binnen de gemeente Oldebroek relevant zijn:

  • 1. Defensie
    • a. Militaire laagvliegroutes jachtvliegtuigen en transportvliegtuigen
    • b. Militaire terreinen
  • 2. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen
  • 3. Natuurnetwerk Nederland
  • 4. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • 5. IJsselmeergebied

Defensie:

Militaire laagvliegroutes jachtvliegtuigen en transportvliegtuigen

In het Barro worden regels gesteld voor militaire laagvliegroutes jachtvliegtuigen en transportvliegtuigen. In nieuwe bestemmingsplannen mogen geen nieuwe bestemmingen opgenomen worden die het oprichten van bouwwerken met een hoogte van meer dan 40 meter te meten vanaf het maaiveld mogelijk maken. In het besluit worden twee laagvliegroutes aangewezen, waarvan er één over de gemeente Oldebroek ligt.

Militaire terreinen

In het Barro worden regels gesteld ten aanzien van militaire terreinen, veiligheidszone en munitieopslagen. Binnen de gemeente Oldebroek liggen het Artillerie Schietkamp en de Prinses Margrietkazerne. De functies van deze terreinen mogen op basis van het Barro niet worden belemmerd.

Hoofdwegen en landelijke spoorwegen:

Voor de aanleg of uitbreiding van een hoofdweg of landelijke spoorweg zijn reserveringsgebieden aangewezen. Voor bestemmingsplannen die betrekking hebben op een reserveringsgebied zijn in het Barro bepalingen opgenomen, waaraan moet worden voldaan.

Natuurnetwerk Nederland:

In het Barro worden onder andere regels gesteld omtrent de planologische bescherming van het Natuur-netwerk Nederland (NNN) bij provinciale verordening. Het plan mag geen negatieve effecten met zich meebrengen ten aanzien van het NNN.

IJsselmeergebied:

De Veluwerandmeren behoren tot het IJsselmeergebied. Een bestemmingsplan mag geen ontwikkelingen die bebouwing en/of landaanwinning mogelijk maakt binnen het IJsselmeergebied.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te ge-ven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behoren-de openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

3.1.4 Toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn, dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van één extra woning planologisch mogelijk. In dit plan is daarom geen sprake van een woningbouwlocatie en een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro.

In het voorliggende bestemmingsplan is de ladder dan ook niet verder doorlopen.

3.1.5 Conclusie toetsing aan het rijksbeleid

De realisatie van het plan is niet in strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland
3.2.1.1 Algemeen

Op 19 december 2018 is de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. Op 1 maart 2019 is deze in werking getreden. De provincie wil Gelderland in de toekomst 'gaaf' houden, en vindt dat we daar nu wat voor moeten doen. De provincie staat voor stevige uitdagingen. Er zijn grote, verscheidene ontwikkelingen die ook Gelderland raken.

Hierbij staan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. De focus ligt op duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie als werkende bestanddelen voor een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland.

Om de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland uit te werken, streeft de provincie zeven samenhangende ambities na. Met behulp van deze zeven ambities geeft de provincie hier uitvoering aan:

  • 1. Energietransitie, van fossiel naar duurzaam;
  • 2. Klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer;
  • 3. Circulaire economie: het sluiten van kringlopen;
  • 4. Biodiversiteit: werken met de natuur;
  • 5. Bereikbaarheid: duurzaam verbonden;
  • 6. Vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio;
  • 7. Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.
3.2.1.2 Continuering ruimtelijk beleid

Een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving gaat sinds 2014 op in de Omgevingsvisie. Dit gaat over planfiguren voor ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Vanuit de Omgevingsvisie 2014 vinden wij de volgende zaken van belang. Deze worden door de provincie Gelderland gecontinueerd. Het gaat om de thema's:

  • Ruimtelijk beleid;
  • Waterbeleid;
  • Milieubeleid;
  • Natuur- en landschapsbeleid;
  • Verkeers- en vervoerbeleid.
3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
3.2.2.1 Algemeen

Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke plannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan op deze regels afstemmen.

3.2.2.2 Van toepassing zijnde artikelen:

Afdeling 2.1: Woningbouw (van toepassing bij bestemmingsplannen die woningbouw mogelijk maken)

In afdeling 2.1 zijn artikelen met (instructie)regels voor de regionale woonagenda opgenomen. Ook bevat de afdeling een drietal artikelen met instructieregels voor recreatiewoningen.

In afdeling 2.6 zijn artikelen met instructieregels ten aanzien van de bescherming van de landschappelijke en ecologische waarden opgenomen.

De kernkwaliteiten van het Nationaal landschap mogen niet worden aangetast. In afwijking hierop is aantasting alleen mogelijk wanneer er geen reële alternatieven zijn, er sprake is van een groot openbaar belang en er compenserende maatregelen ter waarborging van de kernkwaliteiten worden genomen.

Binnen het waardevol open gebied mogen geen bestemmingen worden toegestaan die de openheid van deze gebieden aantasten.

3.2.3 Toetsing initiatief aan het provinciaal beleid

Landschap en natuur

Het plangebied is gelegen in het Nationaal landschap, Het plan is in overeenstemming met provinciaal beleid voor gronden binnen het Nationaal Landschap. De bestaande bebouwing blijft gehandhaafd, waardoor er geen verdere verstening plaatsvindt. Het opgestelde erfinrichtingsplan (zie Bijlage 1 Inrichtingsplan) geeft een versterking van de kernkwaliteiten op het perceel.

Milieu

Het plangebied is niet in of in de nabijheid gelegen van een stiltegebied.

Water

Het plangebied is niet in of in de nabijheid gelegen van een waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied of een oppervlaktewaterlichaam.

Ruimtelijk beleid

Het plangebied is gelegen in een aandachtsgebied voor windenergie. Gezien de Omgevingsverordening brengt dit geen beperkingen met zich.

Kwalitatief Woonprogramma

Voor wonen geldt dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten van Gelderland vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. De woning waarin het plan voorziet, is opgenomen in de plancapaciteit van de gemeente Oldebroek. Hiermee voldoet het plan aan het Kwalitatief Woonprogramma.

Conclusie

In het voorliggend bestemmingsplan wordt het perceel aan de Zuiderzeestraatweg 439 voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Het betreft de planologische gebruikswijziging van een vrijstaande woning naar een twee-onder-één-kapwoning. Het feitelijk gebruik van het perceel veranderd niet. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt, er vinden geen nieuwe activiteiten plaats. De bestemming 'Wonen' wordt afgestemd op de bestaande situatie, de dubbele bewoning op het perceel Zuiderzeestraatweg 439 wordt hiermee geformaliseerd.

De gemeenten in Regio Noord-Veluwe werken al jaren samen aan verschillende ruimtelijke en maatschappelijke thema’s. Op het gebied van ruimtelijke ordening en volkshuisvesting zijn dat de gemeenten Elburg, Ermelo, Harderwijk, Nunspeet, Oldebroek, Putten, Hattem en Heerde. Dit heeft in de afgelopen jaren geleid tot verschillende momenten van afstemming en beleidsvorming op het gebied van wonen. Zo hebben de regiogemeenten samen met de provincie Gelderland en de Noord-Veluwse woningcorporaties het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 voor Noord-Veluwe vastgesteld. Eerder is de Regionale Woonagenda 2012-2013 opgesteld. Kwantitatief gezien is nog voldoende ruimte om nieuwe woningen in de regio te realiseren.

Wat betreft de kwantitatieve behoefte blijkt uit een woningmarktonderzoek voor de gemeente Oldebroek (2017) dat de gemeente in de periode 2017-2030 groeit met 785 huishoudens. Op basis van de provinciale prognose neemt het aantal huishoudens in gemeente Oldebroek in de periode tot en met 2025 toe met +645 huishoudens en in de periode tot en met 2030 met +785 huishoudens. Daarna neemt de groei met circa 50 woningen toe. Op basis van de huidige plancapaciteit wordt geconcludeerd dat er in de gemeente Oldebroek nog ruimte is voor circa 350 woningen aan extra plancapaciteit in de periode tot 2030.

Het betreft een bestaande situatie die geformaliseerd wordt, binnen het plangebied worden geen nieuwe woningen gerealiseerd. De ruimtelijke kwaliteit van de omgeving en de kernkwaliteiten van het omliggende landschap worden versterkt.

Wat betreft de ‘Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik’ wordt opgemerkt dat sprake is van een ontwikkeling die past binnen de ladder van het rijksbeleid. Daarnaast past het initiatief in de visie van de regio, zoals later tevens zal blijken bij toetsing aan de gemeentelijke woonvisie. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de Omgevingsvisie Gelderland.

Het provinciaal beleid staat de planontwikkeling niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de omgevingsvisie en de omgevingsverordening Gelderland.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Oldebroek
3.3.1.1 Algemeen

De gemeente Oldebroek heeft op 13 december 2018 de Omgevingsvisie Oldebroek vastgesteld. De Omgevingsvisie Oldebroek heeft betrekking op het hele grondgebied van de gemeente Oldebroek. De visie geeft weer wat de ambitie van de gemeente Oldebroek is: optimaal inspelen op de kracht van de mensen, de pracht van het landschap, de unieke ligging en de ondernemingsgeest. De visie is opgesteld in samenspraak met belanghebbenden, bedrijven en inwoners. In de visie zijn gebiedsgerichte en thematische visies opgenomen.

De Omgevingsvisie is opgesteld in de geest van de Omgevingswet. Volgens deze wet is het voor iedere overheid verplicht om een Omgevingsvisie op te stellen. Oldebroek kiest er voor om deze visie zo breed mogelijk op te pakken en kijken naar economische-, sociale-, ruimtelijke-, milieu- en openbare orde & veiligheid gerelateerde thema's.

3.3.1.2 Visie

De gemeente Oldebroek zet in op de volgende koers:

  • 1. Rustige, groene woongemeente in een dynamische omgeving
  • 2. Ieder dorp een aantrekkelijk hart, daar werken we samen aan
  • 3. Oldebroek: een groen, sportief en compleet fiets-, wandelgebied
  • 4. Werkgelegenheid is onmisbaar in een aantrekkelijke woongemeente
  • 5. Goede bereikbaarheid is noodzakelijke basisvoorwaarde voor leefbaarheid en vitaliteit
  • 6. Oldebroek klimaatneutraal

In de omgevingsvisie wordt onderscheid gemaakt in een thematische uitwerking en een gebiedsgerichte uitwerking, waarbij de IDee-kaarten een belangrijk onderdeel zijn.

Thematisch:

  • Thema 1: Leefbare dorpen met een actieve samenleving
  • Thema 2: Aantrekkelijke omgevingskwaliteit en identiteit
  • Thema 3: Een vitaal economisch klimaat
  • Thema 4: Duurzaam, energieneutraal en klimaatbestendig
  • Thema 5: Bereikbaar, nabij en toegankelijk

Gebiedsgericht:

  • 1. Grootschalig open landschap/Randmerengebied
  • 2. Gemengd kleinschalig overgangsgebied
  • 3. Natura-2000 gebied Veluwe

IDee-kaarten:

De Omgevingsvisie heeft een belangrijke rol in het op gang brengen van investeringen die leiden tot kwaliteitsversterking en het dichterbij brengen van ambities. De IDee-kaarten hebben hierin een belangrijke rol. De deelgebieden waarvoor de gemeenten IDee-kaarten hebben opgesteld, zijn afgebakend op basis van de gebiedsindeling op het regionale 'NEO-niveau'. Leidend daarvoor zijn de ontstaansgeschiedenis, de geomorfologische samenstelling, het functionele gebruik en de beleving van het gebied. Voor de locatie geldt IDee-kaart 'Kleinschalige, gemengde overgangszone'.

De grootste waarde is de veelzijdigheid in afwisseling tussen open en geslotenheid en in functies. Dit gebied is van oudsher het meest dynamisch. Het is een aantrekkelijk woongebied, zowel in de kernen die er onderdeel vanuit maken, maar zeker ook in de landgoederen en de boerderijen. De landgoederen hebben ook een belangrijke ecologische functie en vormen een ecologische verbindingszone.

Ontwikkelingsrichting:

  • De diversiteit in landschap en gebruik evenals de dynamiek moet behouden, gefaciliteerd en waar mogelijk versterkt worden: diversiteit in beleving, in gebruik en naar ecologische waarden.
  • We koesteren de kleinschaligheid, authenticiteit en de ecologische/landschappelijke overgangszone met grote variëteit. We zijn alert op het voorkomen van verdere versnippering.
  • We werken samen met het waterschap aan het beter vasthouden van water in het gebied en het versterken van de kwelsloten met bijbehorende vegetatie.
  • De bebouwingsclusters en het ommeland moeten een vloeiend geheel vormen, zonder harde randen
  • Er liggen mogelijkheden om de recreatieve kracht van het gebied verder te benutten, dit moedigen we aan, aansluitend op de veelzijdigheid van de landgoederenzone, de Veluwerand en het kampenlandschap.
  • Aantrekkelijke plekken en voorzieningen moeten goed ontsloten en verbonden worden.
  • Een kwaliteitsimpuls voor de bestaande (recreatieve)voorzieningen is wenselijk.
  • Daarnaast is het gebied kansrijk voor initiatieven op het gebied van duurzame energievoorziening. We werken aan een verdere uitwerking hiervan naar zoekgebieden en pilots en daarnaast een afwegingskader waarbij ruimtelijke en maatschappelijke haalbaarheid belangrijke factoren zijn.

Aandachts-/uitgangspunten kwaliteit en leefbaarheid:

  • Ontwikkelingen zijn mogelijk wanneer dit leidt tot sociaaleconomische en landschappelijke versterking van het gebied.
  • Ontwikkelingen moeten zich goed voegen in het kamerlandschap/kampenlandschap.
  • Behoud van de uitstraling en het karakter van de esgronden en de doorkijkjes erop.
  • De historische lintstructuren, cultuurhistorische panden, houtwallen/-singels en lanen moeten behouden en versterkt worden.
  • Het behouden van de besloten landschappelijke karakteristiek door de verspreide ligging van agrarische erven met beplanting.
  • Nieuwe ontwikkelingen moeten op een goede manier ingepast worden in het kleinschalig landschap, denkend aan karakteristieke landschapselementen, zoals houtwallen en singels op de perceelsgrenzen.
3.3.1.3 Toetsing

Het plan past binnen de Omgevingsvisie Oldebroek. De woningen liggen in het gemengd kleinschalig overgangsgebied. Het beleid in dit gebied is gericht op het behoud van natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden. In dit deelgebied kunnen kleinschalige uitbreidingen van woongebieden plaatsvinden, die afgestemd zijn op de concrete behoefte, goed landschappelijk ingepast, aansluitend op de gebiedskarakteristiek en waarbij een goede bereikbaarheid gewaarborgd is.

Het plan draagt bij aan de landschappelijke versterking van het gebied, door zowel de uitstraling van de bebouwing als inrichting van het plangebied. De streekeigen beplanting op de locatie sluit aan bij het oorspronkelijke kampenlandschap en draagt daarom bij aan de landschappelijke versterking van het gebied. Dit wordt versterkt door zowel de uitstraling van de bebouwing als ook de inrichting van het gebied. (zie ook Bijlage 1 Inrichtingsplan).

3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan (LOP)

In het LOP wordt ingezet op het accentueren van de ruimtelijke structuur zodat de verschillende landschappen herkenbaar en leesbaar worden. Door het afnemen van de betekenis van de landbouw moet ruimte worden gegeven aan nieuwe functies zoals recreatie en landgoederen, die met het oog op kwaliteit worden ingepast. Wel wordt opgemerkt dat het aantal hectare landbouwgrond niet of nauwelijks afneemt. Natuurontwikkeling kan plaatsvinden op de aangewezen plaatsen en de grondgebonden veehouderij moet behouden blijven, om de openheid van het landschap ook in de toekomst te kunnen blijven garanderen. Het voornemen doet verder geen afbreuk aan de ambities uit het landschapsontwikkelingsplan. De plannen worden namelijk landschappelijk ingepast, waardoor zelfs sprake is van kwaliteitswinst..

3.3.3 Volkshuisvesting

Woonprogramma gemeente Oldebroek

De gemeente heeft een Woonprogramma opgesteld om goed voorbereid te zijn op de woningbehoefte van de (toekomstige) inwoners.

Dit is een vervolg op de Woonvisie van 2016-2020. In het Woonprogramma staat waar de gemeente gaat bouwen, wat voor soort woningen er moeten komen én voor wie. Het Woonprogramma is de basis voor gesprekken met woningcorporaties, zorgpartijen en ontwikkelaars om tot concrete (nieuwbouw) plannen te komen.

Het aantal huishoudens in de gemeente Oldebroek neemt tot 2030 toe. De verwachting is dat de woningvoorraad groeit met 743 woningen, waarna de groei afzwakt. De groei van het aantal huishoudens komt voornamelijk door gezinsverdunning bij de doelgroep van 65 jaar en ouder. Doordat het aantal ouderen stijgt, zal de druk op de zorg toenemen. Met name vanwege de stijging van het aantal 80-plussers. In totaal zullen er tot 2030 circa 125 woonzorg plaatsen moeten worden gerealiseerd om aan de huidige en toekomstige vraag te voldoen. Een ander nadeel van de toenemende vergrijzing is de stijging van het aantal ouderen met een laag inkomen.

Toetsing

Er is feitelijk geen sprake van een toename van het aantal woningen, maar een planologische wijziging, van een feitelijke al sinds de jaren '70 van de vorige eeuw bestaande situatie. Er wordt geregeld dat een twee-onder-een-kapwoning planologisch mogelijk is.

3.3.4 Beleidsnotitie (kleinschalige) woningbouwinitiatieven

In juni 2021 is de 'Beleidsnotitie (kleinschalige) woningbouwinitiatieven vastgesteld.

De woningvoorraad in Oldebroek bestaat met name uit grondgebonden eengezinswoningen. Veel van deze woningen zijn door middel van aanpassingen levensloopbestendig te maken. Wanneer in deze gevallen sprake is van een mantelzorgsituatie, dan kunnen deze aanpassingen financiële gevolgen hebben voor de gemeente in het kader van de Wmo. Hierdoor kunnen ouderen langer zelfstandig in hun woning blijven wonen. Ook zijn veel woningen geschikt om te splitsen, waardoor mogelijkheden ontstaan voor een zogenaamde kangoeroe- of meergeneratie woning.

Diverse ontwikkelingen (nieuwe wetgeving, demografische ontwikkelingen, visie op langer zelfstandig kunnen blijven wonen, welzijnsaspecten en de ambitie van de gemeente en regio) hebben ervoor gezorgd dat het huidige beleid voor deze doelgroepen moet worden herzien. Dit beleid heeft zowel ruimtelijke als sociale aspecten. Het nieuwe beleid moet daarom zoveel mogelijk gericht zijn op het versterken van de leefbaarheid in de omgeving, het zo lang mogelijk thuis te kunnen blijven wonen en op het ondersteunen van het welzijn van ouderen en mantelzorgers met een woonvraag binnen onze gemeente. Het nieuwe beleid geeft een aantal instrumenten die ingezet kunnen worden om vroeg te anticiperen op bijvoorbeeld een (toekomstige) zorgvraag. Dit sluit ook aan bij de gedachte van Oldebroek voor Mekaar en het beleidsveld Sociaal Domein, dat onder andere uitgaat van de kracht van de samenleving maar ook van eigen regie en eigen kracht.

Bovenstaande ontwikkelingen worden ook genoemd in het Woonprogramma (2021). Om invulling te geven aan de woningbouwbehoefte die aansluit bij het Woonprogramma, zijn naast (grote) uitbreidings- of herstructureringsplannen ook (kleinschalige) initiatieven nodig. Zo blijkt uit het woningbouwbehoefteonderzoek dat binnen de gemeente Oldebroek onder andere behoefte is aan levensloopbestendige woningen nabij voorzieningen, overwegend kleine woningen (voor bijvoorbeeld starters) en pre-mantelzorgwoningen.

In dit plan is sprake van planologische vastlegging van een sinds 1977 aanwezige situatie.

3.3.5 Welstandsnota 2014
3.3.5.1 Algemeen

Het behoud van de ruimtelijke kwaliteit wordt mede bepaald door het welstandsbeleid dat is vastgelegd in de Welstandsnota Gemeente Oldebroek. In de nota staan criteria die worden gebruikt bij de beoordeling of een bouwplan redelijkerwijs voldoet aan de eis van welstand. Het welstandsbeleid is gericht op het handhaven, herstellen en versterken van gewaardeerde of gewenste ruimtelijke karakteristieken en de samenhang binnen het gebied of object. In de Welstandsnota wordt de gemeente onderverdeeld in een aantal deelgebieden. Elk gebied is een 'welstandsniveau' toebedeeld. Dit welstandsniveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht het plan krijgt en in welke mate welstand wordt ingezet om er de ruimtelijke kwaliteit te bevorderen.

3.3.5.2 Toetsing

Het bouwplan is conform de welstandsnota, welstandsplichtig en is positief beoordeeld waarbij is gerekend met welstandsniveau 1 (strenge toetsing), waardoor er geen beeldkwaliteitsplan hoeft te worden vastgesteld.

3.3.6 Groenvisie Gemeente Oldebroek 2014
3.3.6.1 Algemeen

In de Groenvisie Gemeente Oldebroek 2014 heeft de gemeente Oldebroek de groenstructuren vastgelegd die duurzaam en waardevol openbaar groen waarborgen. De visie geeft richting aan het in de toekomst te ontwikkelen openbaar groen. Tevens kan het als beleidskader worden ingezet voor integrale plantoetsingen, kwaliteitsverbeteringen en beheerafwegingen.

3.3.6.2 Toetsing

De plannen hebben geen gevolgen voor de groenstructuur in de omgeving, zoals de laanbeplanting langs de Nieuwe dijk.

3.3.7 Klimaatneutraal Oldebroek
3.3.7.1 Algemeen

De aarde warmt op door toename van broeikasgassen in de atmosfeer. Door deze opwarming verandert het klimaat, wat gevolgen heeft voor de fysieke leefomgeving. Om verdere opwarming van de aarde te voorkomen moet er een transitie plaatsvinden naar een duurzame energiehuishouding. De gemeente Oldebroek wil daaraan bijdragen. In 2017 stelde de gemeenteraad daartoe de Routekaart Klimaat Neutraal Oldebroek vast. Hierin is de ambitie geformuleerd dat de energievoorziening in Oldebroek klimaat neutraal is, uiterlijk in 2050. Dit betekent dat alle energie die binnen de gemeente Oldebroek wordt gebruikt ook in de gemeente duurzaam wordt opgewekt. Hierdoor zal de uitstoot van broeikasgassen afnemen.

Gemeente Oldebroek werkt samen met inwoners, bedrijven, verenigingen en andere partijen aan deze grote opgave. Om deze energietransitie te laten slagen is inzet van iedereen in Oldebroek nodig. Ten aanzien van grootschalige duurzame energieopwekking in Oldebroek heeft de gemeenteraad in 2018 de Verkenning grootschalige duurzame energieopwekking vastgesteld. Met de verkenning zijn de energie-opgave, energiepotentie, kansrijke gebieden en -projecten en afwegingskaders in beeld gebracht. De afwegingskaders bestaan uit ruimtelijke en maatschappelijke kaders die de gemeente Oldebroek belangrijk vindt bij het ontwikkelen van grootschalige duurzame energieprojecten.

3.3.7.2 Toetsing

Bij de interne/externe verbouwing wordt zoveel als mogelijk rekening gehouden met bovenstaande ambitie, door duurzaam te verbouwen, materialen her te gebruiken, gebruik te maken van warmtepompen en zonnepanelen of op andere wijze bij te dragen aan een positief effect voor het klimaat.

Hiermee draagt het plan bij aan de ambitie van de gemeente Oldebroek met betrekking tot energievoorziening en sluit het initiatief zoveel mogelijk aan bij de Routekaart Klimaatneutraal Oldebroek.

3.3.8 Afvalwaterketenplan

De regio Noord-Veluwe heeft gezamenlijk een afvalwaterketenplan opgesteld. Het afvalwaterketenplan richt zich op de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater en hemelwater en de zorg voor grondwater.

Thema’s

De thema’s die in dit afvalwaterketenplan gekozen zijn om richting te geven aan de gezamenlijke strategie, zijn de volgende:

  • de keten als één geheel beschouwen;
  • brede scope: afvalwaterketen en watersysteem in relatie tot de buitenruimte;
  • kwetsbaarheid verminderen;
  • beïnvloeden van handelen bewoners en bedrijven.

Voor elk van deze thema’s is een aantal maatregelen geformuleerd. Daarnaast zijn ook de reguliere werkzaamheden opgenomen in een maatregelenoverzicht.

3.3.9 Beleidsvisie externe veiligheid

Oldebroek heeft gezamenlijk met een aantal andere gemeenten een beleidsvisie externe veiligheid opgesteld. In de beleidsvisie is aan de hand van drie thema's (inzicht verkrijgen in de externe veiligheidssituatie, keuzes maken, samenwerken) beschreven hoe de gemeenten in de regio Noord-Veluwe omgaan met externe veiligheid.

Externe veiligheidsbeleid is gericht op het beperken van risico's die ontstaan door vervoer, opslag en verwerking van gevaarlijke stoffen. 100% veiligheid bestaat niet, maar veiligheid is wel te optimaliseren tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau. De Noord-Veluwse gemeenten (Elburg, Ermelo, Harderwijk, Hattem, Heerde, Nunspeet, Oldebroek en Putten) hebben in de beleidsvisie externe veiligheid haar ambities vastgelegd. De beleidsvisie biedt de gemeenten de mogelijkheid om op gestructureerde wijze keuzes te maken over externe veiligheid en met name in de samenhang tussen ruimtelijke ordening en externe veiligheid. Daarnaast biedt de beleidsvisie ook een platform voor een samenwerking tussen de afdelingen van de gemeenten en bijvoorbeeld de hulpdiensten.

3.3.10 Energieneutraal
3.3.10.1 Algemeen

De ambitie binnen de gemeente Oldebroek is om in 2050 - en bij voorkeur eerder- klimaatneutraal te zijn. Dat wil zeggen dat er in de gemeente dan evenveel energie duurzaam wordt opgewekt als wordt verbruikt. In 2015 heeft Oldebroek het Gelders Energieakkoord ondertekend. De Routekaart Klimaatneutrale Regio Noord-Veluwe is vertrekpunt voor het lokale beleid. Deze routekaart volgt zeven scenario's. Eén van de scenario is "Al het vastgoed duurzaam". Vanaf 2020 is het energieneutraal bouwen in het Bouwbesluit opgenomen als voorschrift. Daarop inspelend wordt de eis gesteld dat nieuwbouw woningen in het kader van het VAB-beleid energieneutraal worden opgeleverd.

3.3.10.2 Toetsing

Bij de interne/externe verbouwing wordt zoveel als mogelijk rekening gehouden met bovenstaande ambitie en worden zodanig verbouwd zodat er sprake is van .energieneutrale woningen.

Hiermee draagt het plan bij aan de ambitie van de gemeente Oldebroek met betrekking tot energievoorziening en sluit het initiatief aan bij de Routekaart Klimaatneutraal Oldebroek.

3.3.11 Parkeernota Oldebroek 2014
3.3.11.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid ten behoeve van de functie. In het bestemmingplan is een algemene bepaling opgenomen die voorziet in de juridische borging van het aanleggen van voldoende parkeergelegenheid. Deze bepaling is gekoppeld aan de Parkeernota Oldebroek 2014.

3.3.11.2 Toetsing

Op basis van de Parkeernota Oldebroek 2014, moeten er voor de twee woningen 5 parkeerplaatsen aanwezig zijn. Er is voldoende ruimte op het perceel voor 5 parkeerplaatsen.

3.3.12 Bed en Breakfast
3.3.12.1 Algemeen

In de gemeentelijke beleidsnota 'Recreatie & Toerisme, Ruimtelijke aspecten' (2010) de diversiteit en de kwaliteitsverbetering in het aanbod van verblijfsaccommodaties gestimuleerd. Achterliggend doel is de verbreding van het toeristisch product. De nota wijst op de behoefte aan meer toeristische overnachtingsmogelijkheden in de gemeente. Daarnaast is er behoefte aan meer rustpunten langs de diverse routenetwerken in het buitengebied, waaronder de lange afstand wandel- en fietsroutes en het fietsknopennetwerk Veluwe. Bed en breakfast voorzieningen worden beschouwd als een welkome aanvulling op het toeristische aanbod. Bed en breakfast voorzieningen zijn daarom in de gehele gemeente toegestaan, mits er wordt voldaan aan een aantal beleidsregels. In hoofdlijnen moeten de voorzieningen een kwaliteitsimpuls zijn voor het landelijke gebied. In de notitie 'Bed en breakfast in de gemeente Oldebroek' (2009) wordt aangegeven welke beleidsregels van toepassing zijn en hoe de functie planologisch verankerd wordt in nieuwe bestemmingsplannen.

3.3.12.2 Toetsing

In het plan van de initiatiefnemer worden geen nieuwe Bed and Breakfast's ontwikkeld. Het is echter wel mogelijk om deze op te richten binnen woningen in de bestemming "Wonen" als een aan huis verbonden beroep. Een B&B die in een toekomstige situatie op deze locatie wordt opgericht dient aan alle regels in de notitie "bed and breakfast in de gemeente Oldebroek" te voldoen.

3.3.13 Toetsing van het initiatief aan het gemeentelijk beleid

In 2017 is er een woningmarktonderzoek uitgevoerd in de gemeente Oldebroek. Op basis van dit onderzoek is de prognose dat de gemeente in de periode 2017-2030 groeit met 785 huishoudens. Om in de woningbehoefte van de groeiende bevolking van Oldebroek te voorzien, moeten volgens de provinciale prognose in de periode tot 2030 bijna 800 woningen aan de woningvoorraad worden toegevoegd. Driekwart van deze woningvraag, zo'n 600 woningen tot 2030, richt zich op de koopsector. In de koopsector ligt het accent van de vraag op middeldure en dure vrijstaande woningen, middeldure tweekappers en goedkope en middeldure rijwoningen.

Er kan planologische principemedewerking worden verleend, de volgende argumenten liggen hieraan ten grondslag:

  • 1. Het bouwplan is stedenbouwkundig inpasbaar en kansrijk voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering.
  • 2. Het initiatief is passend binnen de omgevingsvisie Oldebroek en omgevingsvisie Gelderland.
  • 3. Welstand heeft positief geadviseerd met betrekking tot de renovatie van de woning.
  • 4. Het plan voorziet niet in extra verkeersbewegingen en de bestaande ontsluiting zal worden gehandhaafd.

Het plan is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid zoals omschreven in voorgaande paragrafen.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's cultuurhistorie, archeologie, bodem, ecologie, externe veiligheid, ge-luid, luchtkwaliteit, milieuzonering, geur, water, het Besluit milieueffectrapportage en verkeer en parkeren.

4.1 Cultuurhistorie

4.1.1 Cultuurhistorie
4.1.1.1 Algemeen

Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als 'sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling'. Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwwerken, al dan niet met een status als monument. Bepaalde landschappelijke elementen als houtwallen, bosjes, bomen, waterlopen etc., kunnen een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen in verband met de ontstaans-, bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de streek. In het bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen om deze geschiedenis te behouden cq. de waarden te beschermen.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan "een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden" dient te bevatten.

4.1.1.2 Situatie plangebied

In het plangebied of in de omgeving bevindt zich geen cultuurhistorisch waardevolle of monumentale bebouwing (zie navolgende afbeelding). Het aspect cultuurhistorie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG180-VG01_0012.jpg"

Figuur 13: Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart (plangebied rode cirkel)

4.1.2 Archeologie
4.1.2.1 Algemeen

Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische resten in de bodem kunnen aantasten moeten rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.

Erfgoedwet

Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Aanwezige archeologische waarden 

Uitgangspunt binnen het bestemmingsplan is het veiligstellen van de aanwezige (en aangetoonde) archeologische waarden. De gebieden waar het daarbij concreet om gaat staan aangegeven op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) die de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) samen met de provincie Gelderland heeft opgesteld.

4.1.2.2 Situatie plangebied

Er is met dit plan geen sprake van nieuwbouw waarbij grond wordt geroerd. Een archeologisch onderzoek is dus niet noodzakelijk.

Ook voor het vrijgegeven plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016, dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de gemeente, provincie of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

4.1.3 Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan. Aangezien er geen onderzoek is uitgevoerd blijft de archeologische dubbelbestemming gehandhaafd.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek verricht conform de richt-lijnen NEN 5740 en NEN 5707.

4.2.2 Situatie plangebied

In maart 2020 is door Eco Reest BV een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd ( zie Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek). Het doel van het onderzoek is een indruk te verkrijgen over de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater van het onderzoeksterrein. Dit gebeurt teneinde te bepalen of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen bestaan voor het toekomstige gebruik van de locatie (wonen met tuin).

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de ondergrond en in het grondwater overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden zijn aangetoond. De onderzoekshypothese, zijnde een onverdachte locatie, is hiermee derhalve formeel verworpen. Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming (wonen met tuin) van het terrein, concluderen wij dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de woonbestemming van het terrein.

4.2.3 Conclusie

De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Ecologie

4.3.1 Wettelijk kader

In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met het Europees en nationaal beleid en wetgeving ten aanzien van de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming en het Gelders Natuur Netwerk (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit ge-bieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Neder-land op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Gelders Natuurnetwerk (voorheen Ecologische Hoofdstructuur)

Het Gelders Natuurnetwerk (GNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De GNN is in de Omgevingsvisie Gelderland uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de GNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

4.3.2 Situatie plangebied

In februari 2020 is door Eco Reest BV een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd (zie Bijlage 3 Natuurtoets). Doel van de quickscan Wet natuurbescherming is inzicht verkrijgen in de mogelijke effecten op aanwezige beschermde natuurwaarden als gevolg van de beoogde werkzaamheden.

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Het plangebied ligt buiten Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde gebied ligt op circa 1,8 kilometer afstand. Vanwege deze afstand, de potentiële effecten en bekende dosis-effectrelaties en de aard/omvang van de voorgenomen ontwikkeling, zijn indirecte effecten - met uitzondering van stikstofdepositie - op voorhand uitgesloten (zie ook 4.4)

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het NNN, zodat geen nadere toetsing ten aanzien van het NNN-beleid nodig. Ook in het kader van een goede ruimtelijke ordening is sprake van aantasting van het NNN door de lokale aard en kort duur van de werkzaamheden. Daarnaast zorgt het tussenliggende gebied (woningen, wegen) voor een afschermende werking en is in de toekomstige situatie sprake van vergelijkbaar gebruik. Vervolgstappen ten aanzien van het NNN zijn zodoende niet aan de orde.

Houtopstanden

Voor de beoogde kap van bomen zijn geen vervolgstappen in het kader van de Wet natuurbescherming nodig. Het betreft namelijk een aantal solitaire bomen, waardoor niet wordt voldaan aan het oppervlaktecriterium (>10 are of een rijbeplanting van meer dan 20 bomen). Daarnaast is de Wet natuurbescherming, onderdeel houtopstanden, niet van kracht op houtopstanden op erven of in tuinen. Wel kunnen vervolgstappen in het kader van het gemeentelijke beleid aan de orde zijn.

Soortenbescherming

Onder het dak van de woning en garage kunnen jaarrond beschermde nesten van de huismus aanwezig zijn. Daarnaast kunnen zich verblijfplaatsen van vleermuizen in de woning en garage bevinden.

Door de voorgenomen verbouwwerkzaamheden kunnen deze worden verstoord danwel vernietigd en kan sprake zijn van overtreding op de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming.

In de erfbeplanting kunnen algemene vogelsoorten tot broeden komen. Alle in gebruik zijnde vogelnesten zijn beschermd. Voor het broedseizoen wordt geen standaard periode gehanteerd, van belang is of er een broedgeval aanwezig is. Globaal loopt het broedseizoen van vogels van maart tot en met juli. Dit is echter afhankelijk van de soort en van de klimatologische omstandigheden.

Aanbevelingen en advies

Nader onderzoek

Soortbescherming

Het kan niet worden uitgesloten dat verblijfplaatsen van vleermuizen en jaarrond beschermde nestplaatsen van huismussen aanwezig zijn in de woningen en garage. De voorgenomen ontwikkelingen kunnen leiden tot verstoring en/of vernietiging van deze verblijfplaatsen. Nestplaatsen van huismussen en verblijfplaatsen van vleermuizen zijn streng beschermd in het kader van de Wet natuur-bescherming.

Om te bepalen of er al dan geen vleermuisverblijfplaatsen en nestplaatsen van huismussen in de bebouwing aanwezig zijn, is aanvullend onderzoek nodig. Alleen dan kan bepaald worden of er bij de voorgenomen werkzaamheden sprake is van overtreding van verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming.

Leidraad voor vleermuisonderzoek is het vleermuisprotocol van 2017. Voor een volledig vleermuisonderzoek zijn meerdere veldbezoeken nodig in de periode half mei - september. Voor het onderzoek naar de huismus wordt de methode uit het Soortinventarisatieprotocol van het Netwerk Groene Bureaus aangehouden. Huismusonderzoek vindt plaats middels twee veldbezoeken in de periode april - 20 juni.

Afhankelijk van de resultaten wordt bepaald of maatregelen en/of een ontheffing nodig zijn.

Overige broedvogels

Opgemerkt wordt dat de locatie in het broedseizoen tevens geschikt is als broedlocatie voor diverse (niet jaarrond beschermde) vogelsoorten. Alle in gebruik zijnde nesten zijn beschermd. Indien er geen kapwerkzaamheden plaatsvinden binnen het broedseizoen wordt er geen overtreding van de Wet natuurbescherming verwacht wat betreft nestlocaties voor vogels. Voor het broedseizoen wordt geen standaard periode gehanteerd, van belang is of er een broedgeval aanwezig is. Globaal loopt het broedseizoen van vogels van half maart tot eind juli. Dit is echter afhankelijk van de soort en van de klimatologische omstandigheden.

Geadviseerd wordt om de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Eventueel kunnen de werkzaamheden voor het broedseizoen worden opgestart waarna deze continu doorlopen. Met deze werkwijze zullen vogels buiten de invloedsfeer van de werkzaamheden gaan nestelen.

Indien de werkzaamheden binnen het broedseizoen plaatsvinden moet voorafgaand hieraan een broedvogelcheck worden uitgevoerd door een deskundige. Indien bij de controle in gebruik zijnde nesten van vogels, of in aanbouw zijnde nesten worden aangetroffen, dient nader beoordeeld te worden hoe de werkzaamheden zorgvuldig kunnen worden uitgevoerd om overtreding van verbodsartikelen te voorkomen.

Quickscan Wet natuurbescherming

Houtopstanden

Voor het plangebied geldt het beschermingsregime van de Wet natuurbescherming ten aanzien van houtopstanden. Echter betreft het een aantal solitaire bomen en struiken en wordt daarmee niet voldaan aan het oppervlaktecriterium (>10 are of een rijbeplanting van meer dan 20 bomen). Daarnaast is de Wet natuurbescherming, onderdeel houtopstanden, niet van kracht op houtopstanden op erven of in tuinen (Wnb art. 4.1, lid b). Vervolgstappen in het kader van de Wet natuurbescherming zijn zodoende niet aan de orde.

Wel kunnen vervolgstappen in het kader van het gemeentelijke beleid ten aanzien van kap van bomen aan de orde zijn. De gemeenteraad is namelijk bevoegd regels te stellen ter bescherming van houtopstanden buiten de bebouwde kom, als het gaat om houtopstanden op erven en in tuinen. Geadviseerd wordt om contact met gemeente Oldebroek op te nemen en te bespreken of en welke vervolgstappen zoals een omgevingsvergunning/herplantplicht noodzakelijk zijn.

Zorgplicht

De zorgplicht blijft te allen tijde gelden. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Deze zorg geldt voor alle individuen van in Nederland voorkomende soorten planten en dieren, ongeacht of deze soort beschermd is en ongeacht of ontheffing of vrijstelling is verleend.

Naar aanleiding van de conclusie uit de quickscan natuurtoets is in mei 2020 door Bureau Natuurlijk een huismus onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 4 Huismusonderzoek). Uit dit onderzoek blijkt dat de huismus niet aanwezig is en er dus geen maatregelen noodzakelijk zijn.

Naar aanleiding van de conclusie uit de quickscan natuurtoets is in 2020 door Bureau Natuurlijk een vleermuisonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 5 Vleermuisonderzoek. Uit dit onderzoek blijkt dat er geen nadelige gevolgen zijn voor de vleermuis. Er zijn dus geen extra maatregelen noodzakelijk.

4.3.3 Conclusie

Het aspect ecologie is geen belemmering voor de realisatie van het plan.

4.4 Stikstof

4.4.1 Algemeen

Voor het uitvoeren van ruimtelijke ontwikkelingen is o.a. Wet natuurbescherming van kracht. Deze wetgeving vervangt de Flora- en faunawet, boswet en natuurbeschermingswet welke van kracht waren voor 1 januari 2017. In deze wet is de bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden geregeld. Deze notitie beperkt zich tot de gebiedsbescherming.

Wet natuurbescherming

Gebiedsbescherming

Artikelen 2.1 tot en met 2.12 van de Wet natuurbescherming regelen de bescherming van Natura2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijn gebieden). Voor Natura2000-gebieden zijn instandhoudingsdoelen opgesteld voor habitats, soorten, broedvogels en/ of niet-broedvogels. In artikel 2.7 verplicht de Wet natuurbescherming om vooraf te beoordelen of ingrepen / activiteiten in of in de nabijheid van Natura2000-gebieden significant negatieve effecten kunnen hebben op de voor deze gebieden aangewezen instandhoudingsdoelen. Mocht sprake zijn van (significant) negatieve effecten dan kan het aanvragen vergunning noodzakelijk zijn.

4.4.2 Onderzoek

In februari 2023 is door Ecofect B.V. een onderzoek stikstof uitgevoerd (zie Bijlage 6 Stikstof onderzoek). Deze berekening is noodzakelijk om uitsluitsel te kunnen geven of de geplande ontwikkelingen voor de nieuwe gebruiksfase niet de grenswaarde van stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/j overschrijden.

Naar aanleiding van het uitgevoerde onderzoek, en de daarbij behorende berekeningen, kan worden geconcludeerd dat voor de nieuwe gebruiksfase de grenswaarde van de stikstofdepositie op natuurgebieden van 0,00 mol/ha/j niet wordt overschreden. Dit houdt in dat er geen belemmeringen zijn voor het aspect stikstof voor de nieuwe gebruiksfase.

4.4.3 Conclusie

Er is geen vergunning ten aanzien van de wet natuurbescherming nodig.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Algemeen

Op 21 april 2016 is de ‘Gezamenlijke beleidsvisie externe veiligheid gemeenten in de regio Noord Veluwe' vastgesteld. Het doel van dit beleid is om een toetsingskader te bieden waarop externe veiligheid gerelateerde beslissingen kunnen worden gebaseerd.

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgesteld in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

De regelgeving omtrent buisleidingen is opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.5.2 Situatie plangebied

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG180-VG01_0013.jpg"

Figuur 14: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).

Veiligheidszone - lpg

De veiligheidszone - lpg van het tankstation aan de Zuiderzeestraatweg 443 is niet meer van toepassing. Het tankstation mag geen lpg meer verkopen. Initiatiefnemer en de exploitant Tinq zijn dit gezamenlijk overeengekomen.

Aangezien het tankstation geen LPG meer heeft valt het niet meer onder het BEVI en dus is externe veiligheid niet van toepassing. Het tankstation valt dus onder het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het tankstation is hierdoor geen belemmering voor de woningen en het tankstation wordt door de woningen niet belemmerd in de bedrijfsvoering. De situatie ter plaatse wordt niet verandert, de tweede woning wordt binnen de bestaande bebouwing gesitueerd en ligt dus ook buiten de cirkel.

Transport over water 

Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van een waterweg. De risico's als gevolg van de transporten met gevaarlijke stoffen over water vormen geen aandachtspunt voor de planlocatie. Een verantwoordingsplicht is derhalve niet aan de orde.

Transport over de weg

A28

Op een afstand van circa 1.600 meter is de rijksweg A28 gelegen. Het invloedgebied toxisch van deze weg is 800 meter. Het plangebied ligt buiten het invloedgebied.

Transport over het spoor

Op circa 2,9 km van het plangebied is de spoorlijn Amersfoort - Zwolle (traject 360) gelegen. Het plangebied ligt binnen het invloed gebied toxisch (4 km) van de spoorlijn. Omdat sprake is van een toename van 2,4 personen en in de beleidsvisie van de gemeente Oldebroek is aangegeven dat bij een afstand van meer dan 1,5 km het groepsrisico niet verantwoord hoeft te worden is geen verantwoording noodzakelijk.

Buisleidingen

Tabel Leidinggegevens

Buisleiding   Diameter   Druk   100 % letaliteitsafstand   1 % letaliteitsafstand   Afstand tot plangebied  
A: N-570-29   6,6 inch   40 bar   50 m   70 m   ca. 205 m  
B: N-570-21   8,6 inch   40 bar   50 m   95 m   ca. 230 m  
C: N-570-20   12,4 inch   40 bar   70 m   140 m   ca. 1,5 km  

Uit bovenstaande tabel blijkt dat het plangebied niet binnen de 1%-letaliteitsafstand van deze buisleiding is gelegen. De risico's voor het plangebied als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormen geen aandachtspunt. Een verantwoordingsplicht is derhalve niet noodzakelijk.

Inrichtingen 

Het plangebied bevindt zich niet binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting in de omgeving. De risico's als gevolg van inrichtingen vormen geen aandachtspunt voor de planlocatie. Een verantwoordingsplicht is derhalve niet noodzakelijk.

Beperkte verantwoording

Bij een beperkte verantwoordingsplicht dient in te gaan op de volgende onderdelen:

  • a. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg of spoorweg, en
  • b. voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg of spoorweg een ramp voordoet.

Ad a) Bestrijdbaarheid

De inrichting van het plangebied heeft geen invloed op de bereikbaarheid en de bluswatervoorzieningen ter plaatse van de risicobron.

Ad b) Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten.

In geval van een calamiteit moeten personen kunnen schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij met name parameter. Uitgangspunt is dat bij nieuwbouw voldoende aandacht besteed wordt aan de luchtdichtheid van gebouwen.

Daarnaast dient in geval van een calamiteit tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het Waarschuwing en Alarmering Systeem (WAS) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het bebouwde grondgebied van de Noord-Veluwse gemeenten valt grotendeels binnen de dekking van deze sirenepalen.

De gemeente zal de toekomstige bewoners er ook op wijzen dat zij er verstandig aan doen er voor te zorgen dat ze via hun mobiele telefoon zijn aangesloten op NL-alert en het CPR network.

Initiatiefnemer zorgt er voor dat binnen 40 meter afstand een bluswatervoorziening aanwezig is zodat wordt voldaan aan artikel 6.36, eerste lid van het bouwbesluit. de initiatief zal er ook zorg voor dragen dat de toegangsweg wordt verbreed zodat voldaan wordt aan de artikelen 6.30 en 6.37 lid 3 van het Bouwbesluit.

4.5.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van de plannen niet in de weg.

4.6 Geluid

4.6.1 Algemeen

Ter beperking van geluidshinder worden in de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones gedefinieerd rondom belangrijke geluidsbronnen (gezoneerde industrieterreinen, verkeerswegen en spoorwegen). Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied, waar voor bouwplannen en bestemmingsplannen een akoestische toetsing dient te worden uitgevoerd. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

4.6.2 Situatie plangebied

Op het perceel rust feitelijk al een woonbestemming met een bestaand woonhuis, welke al een geluidsgevoelig object betreft. Planologisch gezien wordt er een extra woning toegevoegd binnen bestaande bebouwing. Hierdoor is het aspect voor deze ontwikkeling ruimtelijk niet relevant.

4.6.3 Conclusie

Het aspect geluid is geen belemmering voor dit plan.

4.7 Luchtkwaliteit

4.7.1 Algemeen

Op 15 november 2007 is de zogeheten 'Wet luchtkwaliteit' in werking getreden. Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging van de 'Wet milieubeheer' op het gebied van luchtkwaliteitseisen bedoeld. De 'Wet luchtkwaliteit' vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005'.

De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het 'Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)'. De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'Niet in betekenende mate (NIBM)' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor een ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate bijdragen' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die 'niet in betekende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Het betreft de volgende categorieën:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
  • voor projecten die combinaties hiervan vormen geldt een speciale formule, zie bijlage 3A3 van de Regeling NIBM;

Projecten die gebruik maken van dezelfde ontsluitingsstructuur dienen bij elkaar te worden opgeteld.

4.7.2 Situatie plangebied

Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grens-waarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Tot slot wordt geconcludeerd dat het plangebied niet gelegen is binnen deze zones zoals opgenomen in het Besluit gevoelige bestemmingen.

4.7.3 Conclusie

Ten behoeve van het onderhavige bestemmingsplan is het uitvoeren van berekeningen niet nodig omdat het plan niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging ter plaatse (conform besluit NIBM). De luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

4.8.1 Algemeen

Om bedrijfsvestigingen te kunnen toetsen op milieuhygiënische aspecten wordt het instrument milieu-zonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds hindergevoelige functies, zoals woningen.

Algemeen wordt hiervoor de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten gebruikt. Hierin zijn aan bedrijven milieucategorieën toegekend. Per bedrijf is aangegeven wat de gewenste afstand is tot een rustige woonwijk. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. De feitelijke emissies (geluid, geur, stof et cetera) van een bedrijf kunnen aanleiding zijn om een andere afstand aan te houden.

4.8.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' wordt een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.

Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor bijvoorbeeld geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG180-VG01_0014.png"

Het plangebied is gelegen aan de provinciale Zuiderzeestraatweg, deze weg behoort tot de hoofdinfrastructuur. Het plangebied is daarom aan te merken als 'gemengd gebied'.

4.8.3 Situatie plangebied
4.8.3.1 Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Er wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
4.8.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.

De functie ‘wonen’ is niet milieubelastend voor de omgeving, waardoor er geen sprake is van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

4.8.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe milieugevoelige functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving.

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling maakt geen nieuwe milieugevoelige object mogelijk, namelijk de woonfunctie. Er zijn in de directe omgeving van het plangebied een aantal bedrijven gelegen die (deels) een agrarisch functie hebben.. Dit zijn de percelen Zuiderzeestraatweg 422 en 433 en perceel Collenhovenweg 8. Deze bedrijven hebben volgens de publieke geoviewer, milieucategorie 3.2. De bedrijven bevinden zich op een afstand van respectievelijk 395 m, 225 m en 430 m vanaf het plangebied. Aan de Nieuwe Dijk 5 bevindt zich een bedrijf met een agrarisch functie, met milieucategorie 3.1., met een richtafstand van 30 m. Dit bedrijf bevindt zich op een afstand van 430 m afstand van het plangebied.

Aan de overzijde van het plangebied bevindt zich tankstation Tinq (onbemand, zonder LPG), milieu categorie 2 (richtafstand 10 m). Dit perceel is gelegen op een afstand van circa 55 meter.

De woningen bevinden zich ruim buiten de hiervoor genoemde richtafstanden. De niet volwaardige agrarische bedrijven en het onbemande tankstation worden in hun bedrijfsvoering niet extra belemmerd door de woningen.

4.8.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.9 Spuitzones

Bij de realisatie van woningen dient rekening te worden gehouden met het gebruik van bestrijdingsmiddelen.

Op basis van jurisprudentie wordt in de praktijk een spuitzone voor een voor driftgevoelige bestemming aangehouden van 50 meter, gemeten vanaf de bestemmingsgrens. Deze 50 meter is in diverse uitspraken van de Raad van State (bijvoorbeeld de uitspraak van 23 september 2009 in zaak nr. 200900570/1/R2) als "in het algemeen niet onredelijk" bevonden en geldt als een vaste richtafstand waar gemotiveerd van kan worden afgeweken. Een kleinere afstand is mogelijk, mits dat goed onderbouwd wordt.

Binnen een afstand van 50 meter bevinden zich geen kwekerijen, waardoor dit aspect geen belemmering is voor de realisatie van het plan.

4.10 Geur

4.10.1 Wet geurhinder en veehouderij & activiteitenbesluit

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de be-bouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

4.10.2 Situatie plangebied

Binnen een straal van 400 meter van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven aanwezig, die een belemmering vormen voor de woningen of die worden gehinderd in hun bedrijfsvoering.

4.10.3 Conclusie

Het aspect geur is geen belemmering voor de realisatie van de vrijstaande woning.

4.11 Water

4.11.1 Vigerend beleid
4.11.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kader-richtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

4.11.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

4.11.1.3 Provinciaal beleid

De Omgevingsvisie Gelderland is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. Het waterplan is beschreven aan de hand van een aantal thema's zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Hierbij is rekening gehouden met de Europese kaderrichtlijn water en het beleid.

4.11.1.4 Beleid Vallei en Veluwe

Op 30 september 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. De afgelopen jaren is veel bereikt, maar tegelijk staan er voor de komende jaren nieuwe uitdagingen. In het waterbeheerprogramma beschrijft het waterschap haar ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van de vele samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Het Waterbeheerprogramma (WBP) geeft de koers aan die het waterschap wil gaan varen en beoogt daarmee twee dingen. Ten eerste inzicht geven aan alle gebruikers en partners in het werkgebied in de doelen en maatregelen die het waterschap de komende zes jaar gaat bereiken. Ten tweede de koers intern bij het waterschap, als spoorboekje, expliciet maken en vastleggen.

4.11.1.5 Beleid gemeente Oldebroek

In het Waterplan Oldebroek 2009-2015 'Water waarderen!' worden uitgangspunten, randvoorwaarden en streefbeelden weergegeven. De gemeente wil een gezond en veerkrachtig watersysteem realiseren met het oog op een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving. Hierbij wordt rekening gehouden met de ontwikkelingsmogelijkheden van een duurzaam watersysteem, een duurzame waterketen en de overige aangrenzende beleidsterreinen. Onderdeel hiervan is het gemeentelijk beleid ten aanzien van duurzaam watergebruik dat erop is gericht om zo weinig mogelijk schoon hemelwater via de riolering af te voeren. Hoofdverantwoordelijke voor het waterbeheer is het 'Waterschap Vallei en Veluwe'. Het is wenselijk dat het hemelwater wordt afgekoppeld en wordt geïnfiltreerd in de bodem. Zodoende kan duurzaam worden omgegaan met hemelwater, wat strookt met het Waterplan Oldebroek.

De Riool aansluit- en afkoppelverordening schrijft voor dat hemelwaterafvoer bij nieuwbouw van het object dient te worden afgekoppeld en geïnfiltreerd te worden in de grond. Gelet op het feit dat het hier nieuwbouw betreft, worden er voorzieningen getroffen om het hemelwaterafvoer af te koppelen en op eigen terrein te infiltreren of af te voeren naar het oppervlaktewater. Vuilwater wordt afgevoerd naar het gemeentelijke rioolstelstel.

4.11.2 Waterparagraaf
4.11.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.11.2.2 Waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied

Het waterschap Vallei en Veluwe is in december 2020 geïnformeerd over voorliggend initiatief door gebruik te maken van de digitale watertoets. Hieruit blijkt dat er in het plangebied een primaire waterbelang wordt geraakt.

Per mail heeft het Waterschap op 12 januari 2021 aangegeven dat er geen overleg nodig is, aangezien dit plan gaat om het planologisch vastleggen van de bestaande situatie.

4.11.3 Conclusie

Het aspect water is geen belemmering voor de realisatie van het plan. De watertoets is als Bijlage 7 Watertoets toegevoegd aan dit plan.

4.12 Besluit milieueffectrapportage (MER)

4.12.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffect-rapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vorm-vrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

4.12.2 Situatie plangebied
4.12.2.1 Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is op circa 1,8 kilometer van het plangebied gelegen. Zoals in paragraaf 4.3.2 van deze toelichting is beschreven is er niet te verwachten dat, voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebieden. Het voornemen is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

4.12.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r

De voorgenomen ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt door het partieel herzien van het geldende bestemmingsplan. Dit betekent dat voorliggende ontwikkeling m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: ‘De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’. De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden kan worden geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben. Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag of er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de verwachte milieuhinder en cumulatie met andere projecten), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieu-gevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Deze paragraaf wordt in dit geval beschouwd als de vormvrije m.e.r.-toets.

Bij vergelijking van de mogelijkheden van dit plan met de drempelwaarden uit onderdeel D van het Besluit m.e.r. is de conclusie dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Tevens blijkt uit dit hoofdstuk en hoofdstuk 6 dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen heeft, die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

4.12.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.13 Verkeer en parkeren

4.13.1 Parkeren

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van parkeerkencijfers van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijk ervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Deze voorgenoemde CROW-kencijfers zijn doorvertaald in de gemeentelijke parkeernota 2014:

Voor een twee-onder-een-kapwoning geldt een parkeernorm van 2,4 parkeerplaatsen per woning. Het perceel is groot genoeg om 5 parkeerplaatsen op eigen erf te realiseren. Er worden 6 parkeerplaatsen aangelegd waardoor voldaan wordt aan de parkeernorm ( zie navolgende afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG180-VG01_0015.jpg"

Figuur 15: Overzichtschets parkeerplaatsen

4.13.2 Verkeer

Verkeersafwikkeling

Op basis van de CROW publicatie-317 is voor het voornemen de verkeersgeneratie bepaald. In het plangebied is sprake van een toename van één woning. Dit resulteert in 8 verkeersbewegingen per etmaal. Dit is voor de omliggende wegen geen belemmering.

Hoofdstuk 5 Plansystematiek

5.1 Toelichting op de plansystematiek

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

5.2 Opzet van de regels

5.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels.
5.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze bouwhoogtes, afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

5.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • 1. Bestemmingsomschrijving: Hierin staat voor welke functie(s) de gronden mogen worden gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van de functies is.
  • 2. Bouwregels: Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.
  • 3. Nadere eisen: Hierbij is bepaald dat het college nadere eisen kan stellen aan de afmetingen en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
    • a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden: ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden binnen andere bestemmingen, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed;
    • b. de milieusituatie: ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de milieu-aspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking;
    • c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld: ten aanzien van de situering en de vormgeving van bouwwerken, dient gestreefd te worden naar de instandhouding of het tot stand brengen van een in stedenbouwkundig opzicht, harmonieus straat- en bebouwingsbeeld;
    • d. de sociale veiligheid: uit het oogpunt van sociale veiligheid is het beleid om de oriëntatie van de (verblijfsgebieden van) ge-bouwen zoveel mogelijk op de openbare ruimte (straatzijde) te richten en het aanleggen van zichtbelemmerende groenvoorzieningen tegen te gaan;
    • e. de verkeersveiligheid: ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de instandhouding of het tot stand brengen van een verkeersveilige situatie;
    • f. de woonsituatie: ten aanzien van de woonsituatie dient rekening te worden gehouden met het in stand houden en/of het garanderen van een goede woonsituatie zoals de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte en het uitzicht.
  • 4. Afwijken van de bouwregels: In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen die thans nog niet voorzien zijn, waaruit blijkt dat de bouwregels niet toereikend zijn. Daarom kan het college voor ondergeschikte aspecten binnen een bestemming bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels. Van geval tot geval zal een afweging moeten worden gemaakt. Het afwijken van de basisregels is bedoeld voor uitzonderingssituaties waarbij bepaalde criteria zijn opgenomen. In eerste instantie zal echter gestreefd worden naar het laten voldoen van de plannen aan de basisregeling. Bij toepassing van de bevoegdheid om af te wijken van het plan, gelden specifieke procedureregels die zijn opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
  • 5. Specifieke gebruiksregels:In principe moeten de gronden en de gebouwen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming. Waar nodig zijn voor de duidelijkheid en ten behoeve van het aangeven van de reikwijdte van de bestemming gebruiksvormen vermeld, die in ieder geval als strijdig met de bestemming moeten worden aangemerkt.
  • 6. Afwijken van de gebruiksregels:Omdat van een aantal gebruiksvormen niet op voorhand gezegd kan worden of ze aanvaardbaar zijn of niet, is het college bevoegd om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de specifieke gebruiksregels. Deze omgevingsvergunning wordt verleend na een zorgvuldige afweging van functies en waarden binnen de bestemming.
  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:Deze omgevingsvergunning kan worden verleend voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, die anders zijn dan bouwen. Hiermee kan de gemeente ook ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen tegenhouden, zoals het ophogen van gronden, het dempen van sloten, het scheuren van grasland en het aanleggen van rioleringen.
5.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel: Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een plan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
  • Algemene bouwregels: Dit artikel bevat diverse regels parkeer-, laad- en losruimte.
  • Algemene afwijkingsregels: In deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
  • Algemene procedureregels: In deze regels zijn voorbereidingsprocedure regels opgenomen ten behoeve van een besluit tot het stellen van nadere eisen.
5.2.5 Overige regelingen

In dit bestemmingsplan worden de gronden in het plangebied voor verschillende doeleinden bestemd. Daarbij worden regels gegeven voor het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouw-werken en gebouwen, voor zover dat in het belang van een goede ruimtelijke ordening nodig is.

Het college kan binnen de grenzen die in het plan zijn aangegeven, bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels en/of van de specifieke gebruiksregels.

Een bestemmingsplan bevat niet alle regels die het bouwen op en het gebruik van de grond regelen. Zo zijn er bijvoorbeeld nog andere gemeentelijke verordeningen, de milieuwetten en de waterschapskeur, waarin eisen en beperkingen kunnen voorkomen, waarover het bestemmingsplan zich niet uitspreekt. Bij een procedure waarbij vergunningen (bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor het bouwen) worden verleend, kunnen die andere regels beperkingen opleggen op andere gronden dan planologische.

5.2.6 Overgangs- en slotregels

Het overgangsrecht geldt voor bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming komt met de gegeven bestemming.

In beginsel mogen de bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Meestal is dat een eenmalige handeling aan het bouw-werk. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.

5.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

Hier ingaan op de gekozen bestemmingen en gemaakte keuzes. Vooral specifieke bepalingen hier benoemen, als toelichting waarom er in dit geval voor maatwerk gekozen of voor bepaalde regels gekozen is

Bestemmingen

Wonen

Deze bestemming is toegekend aan de beoogde locatie van de woningen. De voor ‘Wonen’ aanwezen gronden zijn bestemd voor een twee-onder-een-kapwoning (al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit) en aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen. De maximale goot- en bouwhoogte bedraagt respectievelijk 3,5 en 8 meter.

Voor de woningen en de erfinrichting geldt een voorwaardelijke verplichting waaraan voldaan moet worden, zie 4.5.1 van de regels van dit bestemmingsplan.

Waarde - Archeologie 2

In verband met mogelijke archeologische resten in de ondergrond is de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 2' opgenomen.

5.4 Handhaving

Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt dat de gemeente haar handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waar-van alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

In de gemeentelijke beleidsnota 'Integrale handhaving gemeente Oldebroek 2009' neemt naleving van bestemmingsplannen een belangrijke plaats in. Handhaving is voor de gemeente meer dan alleen met bestuurlijke sancties optreden tegen overtredingen. Er wordt ook grote waarde gehecht aan preventie door middel van communicatie en voorlichting naar burgers en bedrijven, advisering, stimulering, toezicht en zichtbaar optreden.

Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente zo vroeg mogelijk op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beëindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar ter beschikking staande handhavingsinstrumenten. Van handhaving kan alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten.

Blijkens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Een overtreding hiervan is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook bij overtredingen die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid van het plan

Op basis van de voorgaande hoofdstukken kan worden geconcludeerd dat de beoogde functiewijziging, gelet op het planologisch beleid, de omgevingssituatie ter plaatse uitvoerbaar kan worden geacht. Geconcludeerd kan worden dat voor de gewenste ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is. In het voorliggende geval wordt alleen een planschadeovereenkomst afgesloten tussen gemeente en initiatiefnemers.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De procedures voor de vaststelling van een wijzigingsplan zijn door de wetgever geregeld. Met betrekking tot de inspraak bevat de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geen procedureregels en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld.

Het betreft een ontwikkeling op slechts één perceel, die passend is binnen het provinciaal en gemeentelijk beleid. Het onderhavig plangebied is gering van omvang en de ruimtelijke consequenties zijn beperkt. Tevens raakt het plan geen (beleids)belangen van ketenpartners, zoals de provincie of het waterschap. Daarom is geen gelegenheid tot inspraak overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening geboden.

In het kader van vooroverleg wordt het plan gezonden naar het Waterschap Veluwe en de provincie Gelderland. Het plan is niet van betekenis voor de buurgemeenten. Toezending blijft daarom aan die bestuursorganen achterwege.

Op 8 mei 2020 is overleg geweest met de direct omwonenden. De aanwezigen gaven aan in te kunnen stemmen met de voorgenomen plannen (zie Bijlage 8).

Besloten is om het bestemmingsplan als ontwerp ter inzage te leggen, uiteraard wel met behoud van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen.

Hoofdstuk 7 Inspraak, overleg en zienswijzen

7.1 Algemeen

De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instantie waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Met betrekking tot de inspraak bevat de Wro geen procedureregels en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. De gemeentelijke inspraakverordening bepaalt dat he bestuursorgaan zelf kan besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Met betrekking tot het voorliggende plan wordt geen formele inspraakprocedure gevolgd.

7.2 Vooroverleg

7.2.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

7.2.2 Provincie Gelderland

In het kader van vooroverleg heeft de gemeente het plan toegezonden aan de provincie Gelderland. Zij heeft op 23 maart 2021 schriftelijk gereageerd op het plan en heeft aangegeven geen opmerkingen en/of aanvullingen op het plan te hebben. Afgesproken is dat het ontwerpbestemmingsplan aan de provincie wordt toegezonden.

7.2.3 Waterschap Vallei & Veluwe

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. Het watertoetsresultaat is opgenomen als Bijlage 7 van deze toelichting. Per mail heeft het Waterschap op 12 januari 2021 aangegeven dat er enkel sprake is van oppervlaktewateren C Er is dan ook geen overleg nodig, aangezien het hier gaat om het planologisch vastleggen van een bestaande situatie, waarbij alleen een interne/externe verbouwing plaats vindt en de oppervlakte aan verharding nagenoeg gelijk zal blijven.

7.3 Inspraak

Aangezien voorliggend initiatief kleinschalig van aard is, is afgezien van een voorontwerpbestemmingsplan. Wel heeft er in het kader van de voorgenomen ontwikkeling aan de Zuiderzeestraat 439 en 439A een buurtoverleg plaatsgevonden op 8 mei 2020 waarbij tien omwonenden en belangstellenden aanwezig waren. Allen konden instemmen met het voorgenomen plan. Van de informatieavond is een verslag gemaakt zie Bijlage 8 Overleg buurt.Echter is er nu geen sprake meer van de realisatie van twee vrijstaande woningen maar wordt feitelijk de reeds lang bestaande situatie planologisch vastgelegd. Vandaar dat afgezien is om de buurt opnieuw te informeren.

7.4 Zienswijzen

Op de procedure van het bestemmingsplan is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht van toepassing. In navolging hiervan heeft het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken tot en met 9 mei 2023 voor een ieder ter inzage gelegen. Een ieder kon in deze periode zienswijzen indienen.

Er zijn geen zienswijzen ingediend en het bestemmingsplan wordt daarom ongewijzigd vastgesteld.