1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is eigenaar van het kadastraal perceel 6266 (Mulligenweg 36) te Oldebroek. Het perceel heeft op dit moment een recreatieve bestemming, bedoeld voor recreatieverblijven. Op het perceel is geen bebouwing aanwezig. Initiatiefnemer is voornemens om de recreatieve bestemming om te zetten in een woonbestemming en op het kadastraal perceel 6266 (Mulligenweg 36) een reguliere vrijstaande woning te realiseren. In het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied, Mulligen' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de omzetting van 'Recreatie' naar 'Wonen'.
Het voorliggende wijzigingsplan vormt de juridisch-planologische regeling die de omzetting van een recreatie bestemming in een woonbestemming op het kadastraal perceel 6266 (Mulligenweg 36) mogelijk maakt.
1.2 Ligging van het plangebied
Het plangebied is gelegen in de nabijheid van het buurtschap Mulligen, ten zuidoosten van Oldebroek
aan de rand van de Veluwe. Het plangebied is gesitueerd binnen het voormalig recreatiepark Mulligen. Dit park wordt aan de noordzijde begrenst door Bongersweg, de Mulligenweg aan de oost- en zuidzijde en de Vreeweg aan de westzijde. Het plangebied betreft de locatie Mulligenweg 36, een gedeelte van kadastraal perceel 6266. De globale ligging van de locatie is op de volgende afbeeldingen weergegeven.
Ligging kadastraal perceel 6266, Mulligenweg 36 (bron: pdok)
Kadastraal perceel 6266, Mulligenweg 36 (bron: pdok)
1.3 Huidige planologische regime
Voor het kadastraal perceel 6266 (Mulligenweg 36) is het bestemmingsplan 'Buitengebied, Mulligen' (NL.IMRO.0269.BG148-VG01) van toepassing. Dit plan is vastgesteld door de gemeenteraad van Oldebroek op 25 januari 2018. Op 28 augustus 2019 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in de beroepszaak tussen de raad van de gemeente, de appelanten en de minister van Defensie. De Raad van State heeft het beroep van de appelanten ongegrond verklaard. De Raad van State heeft echter bepaald dat de rechtsgevolgen van het raadsbesluit van 25 januari 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied, Mulligen" in stand blijven.
Het plangebied heeft op basis van het geldend bestemmingsplan de bestemming ‘Recreatie’ met bouwvlak, de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' en de dubbelbestemming 'Waarde-Landschap'. De recreatieve bestemming is bedoeld voor recreatieverblijven. Door middel van een bouwvlak is aangegeven waarbinnen het recreatieverblijf gesitueerd moet zijn. Op het perceel mag een hoofdgebouw met bijbehorende bijgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen zijn toegestaan tot een oppervlakte van 10 m2. De totale gezamenlijke oppervlakte van het recreatieverblijf, mag maximaal 75 m2 bedragen.
Het bestemmingsplan 'Buitengebied, Mulligen' bevat een wijzigingsbevoegdheid. Het college kan de bestemming 'Recreatie' wijzigen in de bestemming 'Wonen', mits de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet worden beperkt.
Conclusie
Initiatiefnemer is voornemens om op het kadastraal perceel 6266 (Mulligenweg 36) een reguliere vrijstaande woning te realiseren. De realisatie van deze woning is niet mogelijk op basis van het geldend bestemmingsplan. In het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied, Mulligen' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de omzetting van 'Recreatie' naar 'Wonen'.
Met voorliggend wijzigingsplan wordt een gedeelte van kadastraal perceel 6266 (Mulligenweg 36) voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. De bestemming ‘Recreatie' wordt omgezet in de bestemming 'Wonen '. Dit maakt de realisatie van een reguliere vrijstaande woning mogelijk op het betreffende perceel.
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Buitengebied, Mulligen' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
1.4 Leeswijzer
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande en gewenste situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Gelderland en van de gemeente Oldebroek beschreven. Vervolgens passeren in hoofdstuk 4 alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. In de hoofdstukken 5 en 6 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 7 gaat tot slot in op de vooroverleg en inspraak.
Hoofdstuk 2 De huidige en gewenste situatie
2.1 Huidige situatie
Het plangebied is gelegen in de nabijheid van de buurtschap Mulligen, ten zuidoosten van Oldebroek
en aan de rand van de Veluwe. Het plangebied is gesitueerd binnen het voormalig recreatiepark Mulligen.
Dit voormalige recreatiepark heeft een oppervlakte van circa 6,5 hectare en ligt in een bosrijke omgeving.
Het gebied typeert zich als een overgangsgebied tussen de Veluwe en het open gebied richting de Randmeren, waarbij het voormalig recreatiepark gelegen is tegen de es van Mulligen. Karakteristiek daarvoor zijn de hoogteverschillen en de openheid in contrast met de bosrand van de Veluwe. De directe omgeving kenmerkt zich door een verscheidenheid aan functies, zoals woningen en andere (agrarische) bedrijven. Door de ligging op de overgang van open agrarisch gebied naar bosgebied, is sprake van een variërend landschapstype. Circa 1 kilometer ten zuiden van het voormalige recreatiepark ligt de A28.
In 2018 is het bestemmingsplan 'Mulligen' geactualiseerd. Aan in totaal 39 objecten (38 recreatiewoningen en 1 beheerderswoning) is een woonbestemming toegekend. De overige objecten hebben een recreatiebestemming behouden, deze recreatieobjecten mogen niet permanent worden bewoond.
Het plangebied van het voorliggend wijzigingsplan betreft een gedeelte van kadastraal perceel 6266, Mulligenweg 36. Dit gedeelte heeft een recreatiebestemming. Het perceel heeft een oppervlakte van circa 700 m2 en is onbebouwd. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 145 m2.
Locatie kadastraal perceel 6266, Mulligenweg 36 (bron: opentopo)
Foto's bestaande situatie kadastraal perceel 6266, Mulligenweg 36 (bron: funda)
2.2 Gewenste situatie
In de gewenste situatie wordt er op het kadastraal perceel 6266 (Mulligenweg 36) een reguliere vrijstaande woning gerealiseerd. De nieuwe woning wordt gesitueerd binnen de bestaande grenzen van de bestemming Recreatie uit het geldend bestemmingsplan. De goothoogte van de woning bedraagt maximaal 3,50 meter, de bouwhoogte van de woning bedraagt maximaal 6,25 meter en de oppervlakte bedraagt inclusief aan- en uitbouwen maximaal 75 m².
In de noordwesthoek van het perceel wordt het bijgebouw gesitueerd. Het bijgebouw heeft een maximale oppervlakte van 30 m2 een goot- en bouwhoogte van respectievelijk maximaal 2,50 en 4,50 meter.
Parkeren vindt plaats op eigen perceel, hier is ruimte voor minimaal twee parkeerplekken. Het perceel heeft een ontsluiting in de zuidwesthoek van het perceel.
Het streven is om de nieuwe woning te realiseren met aandacht voor energie en klimaat. Door te bouwen met de standaard van de toekomst is de woning voorbereid op klimaatverandering en heeft het een hogere toekomstwaarde. Uitgangspunt in het plangebied is ‘nul-op-de-meter’ woning. De woning is meer dan goed geïsoleerd en er wordt geen gas gebruikt. Zonnepanelen en/of een elektrische warmtepomp dragen bij aan een beter wooncomfort.
2.3 Toetsing aan wijzigingsvoorwaarden
Hieronder vindt de toetsing plaats aan de wijzigingsvoorwaarden voor het omzetten van de bestemming 'Recreatie' naar de bestemming 'Wonen':
- Artikel 5.6 Wijzigingsbevoegdheid, het college kan de bestemming 'Recreatie' wijzigen in de bestemming 'Wonen', mits de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet worden beperkt.
Toetsing voorwaarden wijzigingsbevoegdheid
In dit hoofdstuk 4 van deze toelichting wordt uitgebreid onderzoek gedaan naar de milieu- en omgevingsaspecten. Er is geconcludeerd dat het voorliggend wijzigingsplan geen nadelige gevolgen heeft voor de omgeving.
3.1 Rijksbeleid
Bij ruimtelijke plannen moet worden weergegeven hoe rekening is gehouden met relevant beleid. In de volgende paragrafen wordt het relevante beleid op nationaal, provinciaal en lokaal schaalniveau en de relatie van dit beleid met de voorgenomen ontwikkeling behandeld.
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
3.1.1.1 Algemeen
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteitsaanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
3.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
- Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
- Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma’s zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
- Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
- Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
3.1.1.3 Besluit Algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: het Barro), beter bekend als de AmvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op de doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. De volgende nationale belangen kunnen binnen de gemeente Oldebroek relevant zijn:
Defensie
- Militaire laagvliegroutes jachtvliegtuigen en transportvliegtuigen
- Militaire terreinen
- Hoofdwegen en landelijke spoorwegen
- Natuurnetwerk Nederland
- Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
- IJsselmeergebied
Defensie:
- Militaire laagvliegroutes jachtvliegtuigen en transportvliegtuigen, In het Barro worden regels gesteld voor militaire laagvliegroutes jachtvliegtuigen en transportvliegtuigen. In nieuwe bestemmingsplannen mogen geen nieuwe bestemmingen opgenomen worden die het oprichten van bouwwerken met een hoogte van meer dan 40 meter te meten vanaf het maaiveld mogelijk maken. In het besluit zijn twee laagvliegroutes aangewezen, waarvan er één over de gemeente Oldebroek ligt.
- Militaire terreinen, In het Barro worden regels gesteld ten aanzien van militaire terreinen, veiligheidszones en munitieopslagen. Binnen de gemeente Oldebroek liggen het Artillerie Schietkamp en de Prinses Margrietkazerne. De functies van deze terreinen mogen op basis van het Barro niet worden belemmerd.
Hoofdwegen en landelijke spoorwegen:
Voor de aanleg of uitbreiding van een hoofdweg of landelijke spoorweg zijn reserveringsgebieden aangewezen. Voor bestemmingsplannen die betrekking hebben op een reserveringsgebied zijn in het Barro bepalingen opgenomen, waaraan moet worden voldaan.
Natuurnetwerk Nederland:
In het Barro worden onder andere regels gesteld omtrent de planologische bescherming van het Natuur-netwerk Nederland (NNN) bij provinciale verordening. Het plan mag geen negatieve effecten met zich meebrengen ten aanzien van het NNN.
IJsselmeergebied:
De Veluwerandmeren behoren tot het IJsselmeergebied. Een bestemmingsplan mag geen ontwikkelingen bevatten die bebouwing en/of landaanwinning binnen het IJsselmeergebied mogelijk maken.
3.1.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen ‘bestaand stedelijk gebied’ en ‘stedelijke ontwikkeling’.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
- bestaand stedelijk gebied: ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.
- stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´
3.1.1.5 Toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid
In het voorliggend wijzigingsplan wordt een gedeelte van kadastraal perceel 6266 (Mulligenweg 36) voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. De bestemming ‘Recreatie' wordt omgezet in de bestemming 'Wonen '. Dit maakt de realisatie van een reguliere vrijstaande woning mogelijk op het betreffende perceel.
- De ontwikkeling raakt geen nationale belangen, om die reden is de SVIR niet van belang.
- De regels die zijn opgenomen in het Barro zijn van toepassing op onderhavig plangebied (Artillerie Schietkamp ). Het Barro vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied (zie paragraaf 4.5 van deze toelichting).
- Het plan is ten slotte getoetst aan de Ladder. De ontwikkeling betreft de realisatie van één woning; op basis van jurisprudentie kan deze woningbouwlocatie aan worden gemerkt als kleinschalig, waardoor geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling waarvoor de Ladder dient te worden doorlopen. Het plan is hiermee niet strijdig met de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Concluderend wordt gesteld dat, gelet op de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, het plan niet in strijd is met het rijksbeleid.
3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland
3.2.1.1 Algemeen
Op 19 december 2018 is de Omgevingsvisie ‘Gaaf Gelderland’ vastgesteld. Op 1 maart 2019 is deze in werking getreden. De provincie wil Gelderland in de toekomst ‘gaaf’ houden, en vindt dat we daar nu wat voor moeten doen. De provincie staat voor stevige uitdagingen. Er zijn grote, verscheidene ontwikkelingen die ook Gelderland raken.
Hierbij staan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. De focus ligt op duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie als werkende bestanddelen voor een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland.
Om de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland uit te werken, streeft de provincie zeven samenhangende ambities na. Met behulp van deze zeven ambities geeft de provincie hier uitvoering aan:
- Energietransitie, van fossiel naar duurzaam;
- Klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer;
- Circulaire economie: het sluiten van kringlopen;
- Biodiversiteit: werken met de natuur;
- Bereikbaarheid: duurzaam verbonden;
- Vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio;
Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.
3.2.1.2 Continuering ruimtelijk beleid
Een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving gaat sinds 2014 op in de Omgevingsvisie. Dit gaat over planfiguren voor ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Vanuit de Omgevingsvisie 2014 vinden wij de volgende zaken van belang. Deze worden door de provincie Gelderland gecontinueerd. Het gaat om de thema’s:
- Ruimtelijk beleid;
- Waterbeleid;
- Milieubeleid;
- Natuur- en landschapsbeleid;
- Verkeers- en vervoerbeleid.
3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
3.2.2.1 Algemeen
Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke plannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan op deze regels afstemmen.
3.2.2.2 Van toepassing zijnde artikelen
Afdeling 2.1: Woningbouw (van toepassing bij bestemmingsplannen die woningbouw mogelijk maken)
In afdeling 2.1 zijn artikelen met (instructie)regels voor de regionale woonagenda opgenomen. Ook bevat de afdeling een drietal artikelen met instructieregels voor recreatiewoningen.
Afdeling 2.6: Natuur en landschap (van toepassing bij plannen die liggen in de GNN, Groene ontwikkelingszone, waardevol open gebied, het Nationaal landschap of Natura 2000-gebied). In afdeling 2.6 zijn artikelen met instructieregels ten aanzien van de bescherming van de landschappelijke en ecologische waarden opgenomen.
Nationaal Landschap
De kernkwaliteiten van het Nationaal landschap mogen niet worden aangetast. In afwijking hierop is aantasting alleen mogelijk wanneer er geen reële alternatieven zijn, er sprake is van een groot openbaar belang en er compenserende maatregelen ter waarborging van de kernkwaliteiten worden genomen.
3.2.3 Toetsing initiatief aan het provinciaal beleid
In het voorliggend wijzigingsplan wordt een gedeelte van kadastraal perceel 6266 (Mulligenweg 36) voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. De bestemming ‘Recreatie' wordt omgezet in de bestemming 'Wonen '. DIt maakt de realisatie van een reguliere vrijstaande woning mogelijk op het betreffende perceel.
Bestemmingsplan 'Buitengebied, Mulligen' (NL.IMRO.0269.BG148-VG01, vastgesteld 25 januari 2018)
Op 31 oktober 2013 hebben vier raadsfracties verzocht onderzoek te doen naar de mogelijkheden om
permanente bewoning op het voormalige recreatiepark Mulligen toe te staan. Op basis van een inventariserend
onderzoek is gebleken dat er onder voorwaarden mogelijkheden waren om permanente bewoning toe
te staan. Op 9 maart 2014 heeft de gemeenteraad van Oldebroek positief op het onderzoek
gereageerd en gevraagd om de criteria en voorwaarden verder uit te werken in een structuurvisie.
Deze structuurvisie 'Permanente bewoning recreatiewoningen' is in 2015 vastgesteld en op 28 september 2017 gewijzigd vastgesteld (geactualiseerd in 2018). Met het bestemmingsplan 'Buitengebied, Mulligen' zijn de recreatieve bestemmingen van 38 van de 44 recreatieobjecten en de beheerderswoning gewijzigd naar een woonbestemming. Hiermee is geregeld dat de recreatieobjecten permanent bewoond mogen worden. De overige objecten behouden een recreatie bestemming. Voor deze objecten is in het bestemmingsplan 'Buitengebied, Mulligen' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Het college kan de bestemming 'Recreatie' wijzigen in de bestemming 'Wonen', mits de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet worden beperkt. Het voorliggend wijzigingsplan maakt gebruik van deze wijzigingsbevoegdheid.
- Er kan worden gesteld dat met dit plan de wijzigingsbevoegdheid van het bestemmingsplan 'Buitengebied, Mulligen' wordt uitgewerkt. In het kader van dit bestemmingsplan is reeds aangetoond dat de ontwikkeling en de wijzigingsbevoegdheid passend zijn binnen het provinciaal beleid.
- Uit de Omgevingsvisie blijkt dat de provincie zich wil inzetten voor de aanpak van leegstand en transformatie
(o.a. Revitalisering recreatieparken/ Vitale Vakantieparken). De provincie nodigt partners en eigenaren van vastgoed uit te komen met initiatievenen oplossingen voor flexibel en tijdelijk ruimtegebruik, functieverandering, transformatie of sloop. De provincie stelt bij initiatieven voor functieverandering dat deze de aanwezige en te ontwikkelen economie en gebiedskwaliteiten moeten versterken. In het voorliggend wijzigingsplan is sprake van de transformatie van 'recreatie' naar 'wonen'. Deze transformatie levert een kwaliteitsverbetering op voor de omgeving.
- Uit de navolgende afbeelding van de kaart van de Omgevingsverordening wordt duidelijk dat
het plangebied niet binnen het Gelders natuurnetwerk (GNN), Groene ontwikkelingszone (GO), Natura 200 gebeid of waterwingebied ligt. Het ligt wel binnen het nationaal landschap.

- Het plangebied maakt dit deel uit van het voormalig park Mulligen. Dit park ligt in een bosachtig gebied, het plangebied ligt tenmidden van dit gebied. Het in het plangebied aanwezig groen blijft zoveel mogelijk behouden. Het perceel is daarmee landschappelijk ingepast, de ruimtelijke kwaliteit is hiermee gewaarborgd. De kernkwaliteiten van het landschap worden niet aangetast.
- De te realiseren woning in dit plangebied past binnen het woonprogramma van de gemeente Oldebroek en binnen de regionale woonagenda.
- In 2015 heeft Oldebroek het Gelders Energieakkoord ondertekend. De Routekaart Klimaatneutrale Regio Noord-Veluwe is vertrekpunt voor het lokale beleid. Het streven is om de nieuwe woning te realiseren met aandacht voor energie en klimaat. Door te bouwen met de standaard van de toekomst zijn de woningen voorbereid op klimaatverandering en heeft het een hogere toekomstwaarde. Uitgangspunt in het plangebied is ‘nul-op-de-meter’ woning. De woningen zijn meer dan goed geïsoleerd en er wordt geen gas gebruikt. Zonnepanelen en/of een elektrische warmtepomp dragen bij aan een beter wooncomfort.
Het provinciaal beleid staat de planontwikkeling niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de omgevingsvisie en de omgevingsverordening Gelderland.
3.3.1 Omgevingsvisie Oldebroek
De gemeente Oldebroek heeft op 13 december 2018 de Omgevingsvisie Oldebroek vastgesteld. De Omgevingsvisie Oldebroek heeft betrekking op het hele grondgebied van de gemeente Oldebroek. De visie geeft weer wat de ambitie van de gemeente Oldebroek is: optimaal inspelen op de kracht van de mensen, de pracht van het landschap, de unieke ligging en de ondernemingsgeest. De visie is opgesteld in samenspraak met belanghebbenden, bedrijven en inwoners. In de visie zijn gebiedsgerichte en thematische visies opgenomen.
De Omgevingsvisie is opgesteld in de geest van de Omgevingswet. Volgens deze wet is het voor iedere overheid verplicht om een Omgevingsvisie op te stellen. Oldebroek kiest er voor om deze visie zo breed mogelijk op te pakken en hierbij te kijken naar economische-, sociale-, ruimtelijke-, milieu- en openbare orde & veiligheid gerelateerde thema’s.
Visie
De gemeente Oldebroek zet in op de volgende koers:
- Rustige, groene woongemeente in een dynamische omgeving
- Ieder dorp een aantrekkelijk hart, daar werken we samen aan
- Oldebroek: een groen, sportief en compleet fiets-, wandelgebied
- Werkgelegenheid is onmisbaar in een aantrekkelijke woongemeente
- Goede bereikbaarheid is noodzakelijke basisvoorwaarde voor leefbaarheid en vitaliteit
- Oldebroek klimaatneutraal
In de omgevingsvisie wordt onderscheid gemaakt in een thematische uitwerking en een gebiedsgerichte uitwerking, waarbij de IDee-kaarten een belangrijk onderdeel zijn.
Thematisch:
- Thema 1: Leefbare dorpen met een actieve samenleving
- Thema 2: Aantrekkelijke omgevingskwaliteit en identiteit
- Thema 3: Een vitaal economisch klimaat
- Thema 4: Duurzaam, energieneutraal en klimaatbestendig
- Thema 5: Bereikbaar, nabij en toegankelijk
Gebiedsgericht:
- Grootschalig open landschap/Randmerengebied
- Gemengd kleinschalig overgangsgebied
- Natura-2000 gebied Veluwe
IDee-kaarten:
De Omgevingsvisie heeft een belangrijke rol in het op gang brengen van investeringen die leiden tot kwaliteitsversterking en het dichterbij brengen van ambities. De IDee-kaarten hebben hierin een belangrijke rol. De deelgebieden waarvoor de gemeenten IDee-kaarten hebben opgesteld, zijn afgebakend op basis van de gebiedsindeling op het regionale ‘NEO-niveau’. Leidend daarvoor zijn de ontstaansgeschiedenis, de geomorfologische samenstelling, het functionele gebruik en de beleving van het gebied. Voor de locatie geldt IDee-kaart 'Kleinschalige, gemengde overgangszone'.
IDee-kaart 'Kleinschalige, gemengde overgangszone'
Ontwikkelingsrichting:
- De diversiteit in landschap en gebruik evenals de dynamiek moet behouden, gefaciliteerd en waar mogelijk versterkt worden: diversiteit in beleving, in gebruik en naar ecologische waarden.
- We koesteren de kleinschaligheid, authenticiteit en de ecologische/landschappelijke overgangszone met grote variëteit. We zijn alert op het voorkomen van verdere versnippering.
- We werken samen met het waterschap aan het beter vasthouden van water in het gebied en het versterken van de kwelsloten met bijbehorende vegetatie.
- De bebouwingsclusters en het ommeland moeten een vloeiend geheel vormen, zonder harde randen.
- Er liggen mogelijkheden om de recreatieve kracht van het gebied verder te benutten, dit moedigen we aan, aansluitend op de veelzijdigheid van de landgoederenzone, de Veluwerand en het kampenlandschap.
- Aantrekkelijke plekken en voorzieningen moeten goed ontsloten en verbonden worden.
- Een kwaliteitsimpuls voor de bestaande (recreatieve)voorzieningen is wenselijk.
- Daarnaast is het gebied kansrijk voor initiatieven op het gebied van duurzame energievoorziening. We werken aan een verdere uitwerking hiervan naar zoekgebieden en pilots en daarnaast een afwegingskader waarbij ruimtelijke en maatschappelijke haalbaarheid belangrijke factoren zijn.
Aandachts-/uitgangspunten kwaliteit en leefbaarheid:
- Ontwikkelingen zijn mogelijk wanneer dit leidt tot sociaaleconomische en landschappelijke versterking van het gebied.
- Ontwikkelingen moeten zich goed voegen in het kamerlandschap/kampenlandschap.
- Behoud van de uitstraling en het karakter van de esgronden en de doorkijkjes erop.
- De historische lintstructuren, cultuurhistorische panden, houtwallen/-singels en lanen moeten behouden en versterkt worden.
- Het behouden van de besloten landschappelijke karakteristiek door de verspreide ligging van agrarische erven met beplanting.
- Nieuwe ontwikkelingen moeten op een goede manier ingepast worden in het kleinschalig landschap, denkend aan karakteristieke landschapselementen, zoals houtwallen en singels op de perceelsgrenzen
3.3.2 Structuurvisie permanente bewoning recreatiewoningen
De gemeenteraad heeft de haalbaarheid voor permanente bewoning onderzocht en op basis van dit onderzoek is op 6 maart 2014 besloten om het toetsingskader met afhandelingsprocedure verder uit te werken in een structuurvisie. Op 2 juli 2015 heeft de gemeenteraad de structuurvisie 'Permanente bewoning recreatiewoningen' vastgesteld. Deze structuurvisie is op 28 september 2017 aangepast om geheel in lijn te komen met het beleid van de provincie Gelderland. Het doel van deze structuurvisie is het vastleggen van voorwaarden waaraan getoetst kan worden of medewerking kan worden verleend aan het toestaan van permanente bewoning. Op grond van een aantal uitgangspunten is een toetsingskader opgesteld. Deze bestaat uit de onderstaande algemene basisvoorwaarden en overige randvoorwaarden.
Algemene voorwaarden voor het wijzigen van de bestemming Recreatie in een woonbestemming
- Het recreatieverblijf is gelegen op recreatiepark Mulligen of op een solitaire locatie in de gemeente Oldebroek.
- Het recreatieverblijf is planologisch positief bestemd.
- Ter compensatie van het verlies van het recreatieverblijf stort initiatiefnemer een vereveningsbedrag conform paragraaf 1.3.2. in de gemeentelijk recreatievoorziening.
Overige voorwaarden
Initiatieven dienen te voldoen aan de volgende overige voorwaarden:
- Er moet sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.
- Er moet sprake zijn van een zorgvuldige inpassing (landschappelijk en ecologisch).
Toelichting: Er moet sprake zijn van een zorgvuldige inpassing, waarbij de bestaande kwaliteiten
worden behouden c.q. versterkt. Dit kan bijvoorbeeld worden aangetoond doormiddel van een landschappelijke
inrichtingsplan en/of een erftransformatierapport als onderdeel van de ruimtelijke onderbouwing.
De daarin voorgeschreven maatregelen worden als voorwaardelijke verplichting in het
bestemmingsplan opgenomen.
- De te realiseren woning moet voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit die zijn gesteld ten aanzien van woningen (bestaande bouw).
- De bestemmingswijziging mag geen nadelige gevolgen hebben voor waarden en functies in de omgeving.
Toelichting: De bestemmingswijziging mag geen beperkingen van bestaande mogelijkheden op leveren
voor de reeds aanwezige functies. Tevens mogen waarden (ecologie, landschap, cultuurhistorie,
archeologie en hydrologie) in de omgeving niet onevenredig worden geschaad.
- Bestaande infrastructuur moet voldoen en verkeersaantrekkende werking mag niet onevenredig zijn.
- Parkeren dient op eigen erf plaats te vinden.
Toelichting: Aangetoond moet worden dat op het eigen erf voldoende ruimte aanwezig is voor het
parkeren van voertuigen. Voorkomen moet worden dat er langs de (openbare) weg wordt geparkeerd
en op deze wijze overlast ontstaat voor omwonenden en/of onveilige verkeerssituaties ontstaan.
- Bij bestemmingswijzigingen van recreatieverblijven op recreatiepark Mulligen is het bestemmingsplan Buitengebied, Mulligen van toepassing. Voor solitaire recreatieverblijven wordt aangesloten bij de plansystematiek van voornoemd bestemmingsplan.
Toelichting: Bestemmingsplan kunnen op verschillende manieren worden ingericht en worden vormgegeven. Dit door een andere plansystematiek, zoals deze tot uiting komt in bestemmingen, regels, de verbeelding en aanduidingen te kiezen. Om te voorkomen dat er teveel verschillen ontstaan tussen de bestemmingsplannen, wordt bij de verzoeken voor de solitaire recreatiewoningen en de nog overblijvende recreatiewoningen op het park Mulligen, de plansystematiek van het bestemmingsplan Buitengebied, Mulligen toegepast.
- Geen strijdigheid met gemeentelijk, provinciaal en rijksbeleid.
Toelichting: Door rijk, provincie Gelderland en gemeente Oldebroek wordt op verschillende onderdelen
specifiek beleid ontwikkeld. Het toevoegen van een woning door middel van functieverandering/
- wijziging dient aan dit beleid te voldoen.
3.3.3 Routekaart klimaatneutraal Oldebroek
De aarde warmt op door toename van broeikasgassen in de atmosfeer. Door deze opwarming verandert het klimaat, wat gevolgen heeft voor de fysieke leefomgeving. Om verdere opwarming van de aarde te voorkomen moet er
een transitie plaatsvinden naar een duurzame energiehuishouding. De gemeente Oldebroek wil daaraan bijdragen. In 2017 stelde de gemeenteraad daartoe de Routekaart Klimaat Neutraal Oldebroek vast. Hierin is de ambitie
geformuleerd dat de energievoorziening in Oldebroek klimaat neutraal is, uiterlijk in 2050. Dit betekent dat alle energie die binnen de gemeente Oldebroek wordt gebruikt ook in de gemeente duurzaam wordt opgewekt. Hierdoor zal de uitstoot van broeikasgassen afnemen.
Gemeente Oldebroek werkt samen met inwoners, bedrijven, verenigingen en andere partijen aan deze grote opgave. Om deze energietransitie te laten slagen is inzet van iedereen in Oldebroek nodig. Ten aanzien van grootschalige
duurzame energieopwekking in Oldebroek heeft de gemeenteraad in 2018 de Verkenning grootschalige duurzame energieopwekking vastgesteld. Met de verkenning zijn de energieopgave, energiepotentie, kansrijke gebieden en
‐ projecten en afwegingskaders in beeld gebracht. De afwegingskaders bestaan uit ruimtelijke en maatschappelijke kaders die de gemeente Oldebroek belangrijk vindt bij het ontwikkelen van grootschalige duurzame energieprojecten.
3.3.4 Welstandsnota 2014
Het behoud van de ruimtelijke kwaliteit wordt mede bepaald door het welstandsbeleid dat is vastgelegd in de Welstandsnota Gemeente Oldebroek. In de nota staan criteria die worden gebruikt bij de beoordeling of een bouwplan redelijkerwijs voldoet aan de eis van welstand. Het welstandsbeleid is gericht op het handhaven, herstellen en versterken van gewaardeerde of gewenste ruimtelijke karakteristieken en de samenhang binnen het gebied of object. In de Welstandsnota wordt de gemeente onderverdeeld in een aantal deelgebieden. Aan elk gebied is een 'welstandsniveau' toebedeeld. Dit welstandsniveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht het plan krijgt en in welke mate welstand wordt ingezet om er de ruimtelijke kwaliteit te bevorderen.
3.3.5 Parkeernota Oldebroek 2014
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid ten behoeve van de functie. In het bestemmingplan is een algemene bepaling opgenomen die voorziet in de juridische borging van het aanleggen van voldoende parkeergelegenheid. Deze bepaling is gekoppeld aan de Par-keernota Oldebroek 2014.
3.3.6 Toetsing van het initiatief aan het gemeentelijk beleid.
In het voorliggend wijzigingsplan wordt een gedeelte van kadastraal perceel 6266 (Mulligenweg 36) voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. De bestemming ‘Recreatie' wordt omgezet in de bestemming 'Wonen '. Dit maakt de realisatie van een reguliere vrijstaande woning mogelijk op het betreffende perceel.
Bestemmingsplan 'Buitengebied, Mulligen' (NL.IMRO.0269.BG148-VG01, vastgesteld 25 januari 2018)
Op 31 oktober 2013 hebben vier raadsfracties verzocht onderzoek te doen naar de mogelijkheden om
permanente bewoning op het voormalige recreatiepark Mulligen toe te staan. Op basis van een inventariserend
onderzoek is gebleken dat er onder voorwaarden mogelijkheden waren om permanente bewoning toe
te staan. Op 9 maart 2014 heeft de gemeenteraad van Oldebroek positief op het onderzoek
gereageerd en gevraagd om de criteria en voorwaarden verder uit te werken in een structuurvisie.
Deze structuurvisie 'Permanente bewoning recreatiewoningen' is in 2015 vastgesteld en op 28 september 2017 gewijzigd vastgesteld (geactualiseerd in 2018). Met het bestemmingsplan 'Buitengebied, Mulligen' zijn de recreatieve bestemmingen van 38 van de 44 recreatieobjecten en de beheerderswoning gewijzigd naar een woonbestemming. Hiermee is geregeld dat de recreatieobjecten permanent bewoond mogen worden. De overige objecten behouden een recreatie bestemming. Voor deze objecten is in het bestemmingsplan 'Buitengebied, Mulligen' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Het college kan de bestemming 'Recreatie' wijzigen in de bestemming 'Wonen', mits de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet worden beperkt. Het voorliggend wijzigingsplan maakt gebruik van deze wijzigingsbevoegdheid.
Het gemeentelijk beleid staat de planontwikkeling niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de omgevingsvisie Oldebroek, de structuurvisie permanente bewoning recreatiewoningen en overige relevante beleidsstuken.
Hoofdstuk 4 Onderzoek
In dit hoofdstuk wordt het onderzoek naar de milieu- en omgevingsaspecten beschreven.
4.1.1.1 Algemeen
Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als 'sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling'. Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwwerken, al dan niet met een status als monument. Bepaalde landschappelijke elementen als houtwallen, bosjes, bomen, waterlopen etc., kunnen een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen in verband met de ontstaans-, bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de streek. In het bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen om deze geschiedenis te behouden cq. de waarden te beschermen.
4.1.1.2 Situatie plangebied
In het voorliggend wijzigingsplan wordt een gedeelte van kadastraal perceel 6266 (Mulligenweg 36) voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. De bestemming ‘Recreatie' wordt omgezet in de bestemming 'Wonen '. Dit maakt de realisatie van een reguliere vrijstaande woning mogelijk op het betreffende perceel.
Ten behoeve van dit wijzigingsplan is de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Gelderland geraadpleegd. Vanuit de provinciale waardenkaart bevinden zich binnen het plangebied of in de nabijheid daarvan geen cultuurhistorisch waardevolle elementen. De es van Mulligen, wat vanuit het gemeentelijk beleid (LOP) aangewezen is als waardevolle cultuurhistorische gebied, ligt wel in de omgeving van het plangebied. Dit wijzigingsplan maakt echter geen bouwwerken of functies mogelijk die een invloed hebben op de es van Mulligen. Daarop aanvullend wordt bebouwing tevens omsloten door bebossingen. Onderhavig plan zal dus geen cultuurhistorische waarden schaden. Het aspect cultuurhistorie vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
4.1.2.1 Algemeen
Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische resten in de bodem kunnen aantasten moeten rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
Erfgoedwet
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2021 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
Aanwezige archeologische waarden
Uitgangspunt binnen het bestemmingsplan is het veiligstellen van de aanwezige (en aangetoonde) archeologische waarden. De gebieden waar het daarbij concreet om gaat staan aangegeven op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) die de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) samen met de provincie Gelderland heeft opgesteld.
4.1.2.2 Situatie plangebied
In het voorliggend wijzigingsplan wordt een gedeelte van kadastraal perceel 6266 (Mulligenweg 36) voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. De bestemming ‘Recreatie' wordt omgezet in de bestemming 'Wonen '. Dit maakt de realisatie van een reguliere vrijstaande woning mogelijk op het betreffende perceel.
Het plangebied heeft op basis van het geldend bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie'. De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de te verwachten archeologische waarden. Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarbij bodemroerende werkzaamheden ter realisering van deze gebouwen, noodzakelijk zijn, dient door de aanvrager een rapport te worden overlegd, waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van het college in voldoende mate zijn vastgesteld.
Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Oldebroek heeft het plangebied aan de Mulligenweg een lage verwachtingswaarde. Bij het bouwen van een bouwwerk groter dan 2500 m2, dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Het initiatief betreft de bouw van een vrijstaande woning van circa 75 m2 met een bijgebouw van circa 30 m2.
Op 15 juni 2020 is er contact geweest met de regio-archeoloog. Deze heeft bevestigd dat de planlocatie in een zone met lage archeologische verwachting ligt. In deze zone geldt een vrijstellingsgrens voor bouwwerken met oppervlakte tot 2500 m2. Andere ontwikkelingen geen bouwwerk zijnde, zijn vrij van archeologisch onderzoek.
Archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
4.1.3 Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.2.1 Algemeen
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s). Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar zijn.
Een bodemonderzoek is niet nodig als:
- Er geen bodemwerkzaamheden worden verricht (bijvoorbeeld het bouwen van een dakkapel of het plaatsen van een extra verdieping op een gebouw);
- Het gaat om een verandering of vergroting waarbij geen grond wordt verzet en het gebruik hetzelfde blijft;
- Er al voldoende actuele en bruikbare onderzoeksresultaten bij de gemeente beschikbaar zijn, waarop de bodemtoets kan worden gebaseerd.
4.2.2 Situatie plangebied
In het voorliggend wijzigingsplan wordt een gedeelte van kadastraal perceel 6266 (Mulligenweg 36) voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. De bestemming ‘Recreatie' wordt omgezet in de bestemming 'Wonen '. Dit maakt de realisatie van een reguliere vrijstaande woning mogelijk op het betreffende perceel.
In opdracht van de initiatiefnemer heeft een onderzoeksbureau een verkennend bodemonderzoek verricht naar eventuele aanwezigheid van verontreiniging van de grond en grondwater van een locatie aan Mulligenweg 36 te Oldebroek (zie bijlage 1 van deze toelichting). Voor de opzet van het onderzoek is uitgegaan van een onverdachte locatie conform de NEN-5740 norm. Op basis van de resultaten van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat:
- In de bovengrond van MM1 zijn geen verhoogde gehalten aangetoond.
- In de ondergrond van MM2 zijn geen verhoogde gehalten aangetoond.
- In het grondwater van de peilbuis B01-1-1 zijn geen verhoogde gehalten aangetoond
De resultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek geven geen milieuhygiënische
belemmeringen voor de bouwplannen op de locatie.
4.2.3 Conclusie
De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.3.1 Wettelijk kader
In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met het Europees en nationaal beleid en wetgeving ten aanzien van de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Gelders Natuur Netwerk (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
Natura 2000-gebieden
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
Gelders Natuurnetwerk (voorheen Ecologische Hoofdstructuur)
Het Gelders Natuurnetwerk (GNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De GNN is in de Omgevingsvisie Gelderland uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de GNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
4.3.2 Situatie plangebied
In het voorliggend wijzigingsplan wordt een gedeelte van kadastraal perceel 6266 (Mulligenweg 36) voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. De bestemming ‘Recreatie' wordt omgezet in de bestemming 'Wonen '. Dit maakt de realisatie van een reguliere vrijstaande woning mogelijk op het betreffende perceel.
In opdracht van de initiatiefnemer heeft een onderzoeksbureau een ecologische quickscan uitgevoerd (zie bijlage 2 van deze toelichting). Met het onderzoek van de quickscan wordt antwoord gegeven op de vraag of de voorgenomen ingreep een negatieve invloed kan hebben op in en rond het plangebied aanwezige door de Wet natuurbescherming beschermde soorten. Daarnaast wordt onderzocht of de ingreep een potentieel effect heeft op de kwaliteit van gebieden beschermd in het kader van de Wet natuurbescherming of de Ecologische Hoofdstructuur (gebieden in het Natuurnetwerk Nederland, het NNN).
Soortenbescherming
Er zijn geen beschermde soorten waargenomen volgens de Vogelrichtlijn (conform
art 3.1 Wnb), Habitatrichtlijn (conform art. 3.5 Wnb) en Nationaal beschermde dieren plantensoorten (art. 3.10 Wnb) op het perceel. Ook zijn er geen soorten
waargenomen volgens de Rode Lijst-soorten. Er zijn 2 nestbomen gelokaliseerd mogelijk bewoond door de ransuil en de eekhoorn. Indien blijkt dat deze nesten daadwerkelijk gebruikt worden, zijn deze het hele jaar beschermd. Nader onderzoek is noodzakelijk, ook indien de nestbomen gehandhaafd blijven, zijn voorzorgsmaatregelen noodzakelijk. Zorgplicht geldt voor alle levende organismen. Aanwezige soorten in het plangebied kunnen ‘schuilen’ tijdens de werkzaamheden op de naburige percelen.
Voor alle beschermde soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt wel een zogenaamde ‘algemene zorgplicht’ (art. 1.11 Wnb). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.
Aanvullend nader onderzoek
Op woensdag 19 augustus 2020 heeft het onderzoeksbureau op het perceel een aanvullend bomenonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 2 van deze toelichting). Er zijn geen aanwijzingen dat beschermde vogelsoorten en zoogdiersoorten de bomen op dit perceel gebruiken als vaste rust- en/of verblijfplaats. Hierdoor zijn er geen belemmerende omstandigheden voor het uitvoeren van de geplande bouwactiviteiten.
Natura 2000-gebieden
Op circa 7 meter is het Natura 2000-gebied ‘Veluwe’ gelegen. Voor de voorgenomen ontwikkeling op het perceel Mulligenweg 36 is een Aeriusbrekening uitgevoerd (zie bijlage 2 van deze toelichting). Het blijkt dat op basis van de Aeriusberekening de aangevraagde ontwikkeling in de gebruiksfase geen stikstofdepositie veroorzaakt hoger dan 0.00 mol/ha/jr. In de aanlegfase is met de laatste versie van Aerius (v2020) een depositie van 0.01 mol/ha/jr berekend op een aantal hexagonen. Dit is lager dan 0.05 mol/ha/jr. Dergelijke lage tijdelijke deposities welke korter dan twee jaar duren, geven geen significante effecten en zijn niet vergunningplichtig.Het aanvragen van een vergunning Wet natuurbescherming voor realisatie van de woning is niet nodig.
4.3.3 Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. De quickscan, het nader onderzoek van de bomen en de stikstofberekening vormen de indieningsvereisten voor het nog doen van een aanvraag omgevingsvergunning voor de
activiteit het bouwen van een bouwwerk ten behoeve van het woonhuis in het kader van het Bouwbesluit 2012 en de Wabo. Met deze aanvraag vindt borging van de te beschermen fauna plaats.
4.4.1 Algemeen
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) met de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire effectafstanden LPG tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico’s vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico’s van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Beleidsvisie externe veiligheid
In 2015 is de Beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Oldebroek vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.
4.4.2 Situatie plangebied
In het voorliggend wijzigingsplan wordt een gedeelte van kadastraal perceel 6266 (Mulligenweg 36) voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. De bestemming ‘Recreatie' wordt omgezet in de bestemming 'Wonen '. Dit maakt de realisatie van een reguliere vrijstaande woning mogelijk op het betreffende perceel. Er is geen sprake van het toevoegen van gevaarlijke functies.
Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Uitsnede risicokaart, plangebied is aangeduid met oranje ster (bron: risicokaart).
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
- zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Voor het plangebied is het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied, Mulligen' (NL.IMRO.0269.BG148-VG01) van toepassing. Dit plan is vastgesteld door de gemeenteraad van Oldebroek op 25 januari 2018. In dit bestemmingsplan is onderzoek gedaan naar externe veiligheid. De Veiligheidsregio Noord Oost Gelderland (VNOG) heeft dit onderzoek getoetst en concludeert het volgende:
Algemeen
Volgens de provinciale risicokaart zijn in de nabijheid van het plangebied meerdere risicobronnen aanwezig. Het gaat om 2 buisleidingen, een propaangastank, een zwembad met chloorbleekloog, de snelweg A28 en de spoorbaan Amersfoort-Zwolle. Het plangebied valt alleen binnen het invloedsgebied van het spoor. Het invloedsgebied van het spoor is bij een toxisch scenario 4000 meter terwijl de afstand tot het spoor ± 900 meter bedraagt. Aangezien de afstand meer bedraagt dan 200 meter kan volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Het plangebied ligt in een gebied met een lage bevolkingsconcentratie waarbij bewoners van het plangebied voldoende adequate mogelijkheden hebben om bij een calamiteit op het spoor in de juiste richting te vluchten.
Bereikbaarheid
Het gebied is over het algemeen voldoende bereikbaar. Bij een grote calamiteit waarbij het gehele gebied ontruimd moet worden kan een conflict ontstaan met de hulpdiensten die het gebied in moeten en bewoners die het gebied, al dan niet gedwongen, willen verlaten. Volgens de brandweer kan een tweede ontsluiting of een voldoende brede toegangsweg kan als oplossing dienen. Opgemerkt wordt dat het park ontsloten wordt via de Vreeweg, de Bongersweg en de Mulligenweg.
Ook is ten zuiden van de Mulligenweg een zandpad de woningen aan de zuidkant te bereiken. Op het park zelf lopen twee zandwegen. Deze zijn niet breed, maar vormen geen belemmering voor de brandweer en andere hulpdiensten om de plaats van een calamiteit te bereiken. Om de bereikbaarheid en vooral vindbaarheid van de woningen en recreatieobjecten op het park te vergroten, wordt bij de ingangen een overzichtsbord met huisnummers en brievenbussen opgesteld.
Bluswatervoorziening
De bluswatervoorziening is voldoende.
Zelfredzaamheid
Het plangebied ligt buiten het bereik van het Waarschuwing- en Alarmeringssysteem (WAS-palen). Personen kunnen wel bereikt worden via een alternatief waarschuwingssysteem (NL-alert). Burgers moeten echter zelf het initiatief nemen om hun mobiele telefoon hiervoor geschikt te maken (zie: http://www.crisis.nl/nl-alert). Hiermee wordt de zelfredzaamheid vergroot.
Conclusie
Ter plaatse van het plangebied wordt voldaan aan de eisen van de externe veiligheid en van een goede ruimtelijke ordening. Het aspect externe veiligheid legt geen beperkingen op voor realisatie van het plan.
4.4.3 Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.5.1 Algemeen
Ter beperking van geluidshinder zijn in de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones gedefinieerd rondom belangrijke geluidsbronnen (gezoneerde industrieterreinen, verkeerswegen en spoorwegen). Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied, waar voor bestemmingsplannen een akoestische toetsing dient te worden uitgevoerd. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan, indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de ten hoogste toelaatbare waarde op de geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de hoogst toelaatbare waarde te voldoen.
Naast de toetsing aan de wettelijke normen, dient aangetoond te worden dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening
4.5.2 Situatie plangebied
In het voorliggend wijzigingsplan wordt een gedeelte van kadastraal perceel 6266 (Mulligenweg 36) voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. De bestemming ‘Recreatie' wordt omgezet in de bestemming 'Wonen '. Dit maakt de realisatie van een reguliere vrijstaande woning mogelijk op het betreffende perceel. Er is geen sprake van het toevoegen van gevaarlijke functies.
Wegverkeerslawaai
In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft. Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/h-gebied of in een woonerf. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg. Het plangebied ligt binnen de geluidszones, als bedoeld in de Wet geluidhinder, van de Bongersweg, de Mulligenweg en de Vreeweg. Dit zijn rustige buitenwegen waar per etmaal circa 200 motorvoertuigen passeren. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB Wgh ligt op minder dan tien meter vanuit de wegas. Het plangebied van voorliggend wijzigingsplan ligt minstens 35 meter uit de rand van dichtsbij gelegen weg. Dit betekent dat er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder.
Spoorlawaai
De spoorlijn Amersfoort – Zwolle (lijn 253) heeft een zonebreedte van 300 meter ter weerszijden van de spoorlijn, gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf. Het plangebied ligt niet binnen de geluidszone van de spoorlijn.
Industrielawaai
Er zijn in de omgeving van het plangebied geen bedrijven die zorgen voor een geluidsbelasting op het plangebied van voorliggend wijzigingsplan.
Geluid van het schietterrein
In opdracht van de initiatiefnemer heeft een onderzoeksbureau een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3 van deze toelichting). Uit het onderzoek volgt dat voorliggend wijzigingsplan geen relevant effect heeft op het schietterrein en dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het perceel Mulligenweg 36.
4.5.3 Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.6.1 Algemeen
Op 15 november 2007 is de zogeheten 'Wet luchtkwaliteit' in werking getreden. Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging van de 'Wet milieubeheer' op het gebied van luchtkwaliteitseisen bedoeld. De 'Wet luchtkwaliteit' vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005'.
De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het 'Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)'. De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'Niet in betekenende mate (NIBM)' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor een
ruimtelijke ontwikkeling als:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.
In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate bijdragen' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die 'niet in betekende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Het betreft de volgende categorieën:
- woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
- woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
- kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd wordt staat in de regeling NIBM dat deze nog steeds in niet betekenende mate kan bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor NO2 en PM10.
Bij het beoordelen van de blootstelling ter plaatse van het plan in het kader van een goede ruimtelijke ordening, is het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) relevant. Daarnaast heeft de GGD een advies opgesteld voor de beoordeling van de luchtkwaliteit.
4.6.2 Situatie plangebied
In het voorliggend wijzigingsplan wordt een gedeelte van kadastraal perceel 6266 (Mulligenweg 36) voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. De bestemming ‘Recreatie' wordt omgezet in de bestemming 'Wonen '. Dit maakt de realisatie van een reguliere vrijstaande woning mogelijk op het betreffende perceel.
Voor woningen geldt een gemiddelde van zeven motorvoertuigbewegingen per dag. De verkeersaantrekkende werking van de nieuw te bouwen woning is zeer beperkt, het aantal motorvoertuigbewegingen zal in de nieuwe situatie enigszins toenemen. De NIBM-tool is een rekentool waarmee de bijdrage van kleinere ruimtelijke plannen aan de luchtkwaliteit vastgesteld kan worden. De bijdrage van het extra verkeer is bij het voorliggend plan in niet betekende mate. Deze ontwikkeling leidt niet tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.
Wat betreft de toets ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden bij woningen, op grond van de regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007, mensen blootgesteld aan luchtverontreiniging gedurende een significante periode ten opzichte van een etmaal. De Atlas Leefomgeving geeft een goede indicatie van de achtergrondconcentraties ter plekke.
Achtergrondconcentratie PM2,5 in 2017 (bron: AtlasLeefomgeving.nl)
Achtergrondconcentratie PM10 in 2017 (bron: AtlasLeefomgeving.nl)
Achtergrondconcentratie NO2 in 2017 (bron: AtlasLeefomgeving.nl)
Uit de kaarten blijkt dat de achtergrondconcentraties luchtvervuilende stoffen ter plaatse van het plangebied relatief laag te zijn. Ook liggen ze ver onder de grenswaarden. De cijfers zijn van 2017.
| Achtergrondconcentratie 2017 | Grenswaarde |
Fijnstof PM 2,5 | <8 ug/m3 | 25 ug/m3 |
Fijnstof PM 10 | 15-17 ug.m3 | 40 ug/m3 |
Stikstofdioxide | 12 -14 ug/m3 | 40 ug/m3 |
De cijfers zijn van 2017. Een algemene trend is evenwel dat de emissiefactoren van wegverkeer en de concentratie fijn stof al jaren afnemen. Het RIVM verwacht dat dit ook in de komende jaren het geval zal zijn. De blootstelling aan luchtverontreiniging in het plangebied is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
4.6.3 Conclusie
Ten behoeve van het onderhavige wijzigingsplan is het uitvoeren van berekeningen niet nodig omdat het plan niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging ter plaatse (conform besluit NIBM). De luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan.
4.7 Bedrijven en milieuzonering
4.7.1 Algemeen
Om bedrijfsvestigingen te kunnen toetsen op milieuhygiënische aspecten wordt het instrument milieu-zonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds hindergevoelige functies, zoals woningen.
Algemeen wordt hiervoor de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten gebruikt. Hierin zijn aan bedrijven milieucategorieën toegekend. Per bedrijf is aangegeven wat de gewenste afstand is tot een rustige woonwijk. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. De feitelijke emissies (geluid, geur, stof et cetera) van een bedrijf kunnen aanleiding zijn om een andere afstand aan te houden.
In de VNG-uitgave ‘Bedrijven en Milieuzonering’ wordt een tweetal gebiedstypen onderscheiden; ‘rustige woonwijk’ en ‘gemengd gebied’. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor bijvoorbeeld geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehoude-rijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.
De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercate-gorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de be-bouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht. De gemeente Oldebroek is conform de meststoffenwetgeving gelegen in een concentratiegebied.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
- ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
- ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
4.7.2 Situatie plangebied
In het voorliggend wijzigingsplan wordt een gedeelte van kadastraal perceel 6266 (Mulligenweg 36) voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. De bestemming ‘Recreatie' wordt omgezet in de bestemming 'Wonen '. Dit maakt de realisatie van een reguliere vrijstaande woning mogelijk op het betreffende perceel. Het plan voegt geen milieubelastende activiteiten toe.
In de nabijheid van het recreatiepark is het volwaardig agrarisch bedrijf gevestigd met o.a. een paardenhouderij. In nieuwe situaties mogen binnen een afstand van 50 meter vanaf dergelijke bedrijven, geen (geur-) gevoelige bestemmingen worden gerealiseerd. Het plangebied van voorliggend wijzigingsplan is op meer dan 50 meter afstand gelegen van het agrarisch bedrijf.
Voor het plangebied is het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied, Mulligen' (NL.IMRO.0269.BG148-VG01) van toepassing. Dit plan is vastgesteld door de gemeenteraad van Oldebroek op 25 januari 2018. In dit bestemmingsplan is onderzoek gedaan naar het aspect geur. Uit dat geuronderzoek blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor de omliggende bedrijven en dat er een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
In de nabijheid van het plangebied ligt tevens een schietterrein. Voor een dergelijk terrein wordt een richtafstand van 1.500 meter aanbevolen. Geluid en trillingen zijn hierbij de belangrijkste aspecten. In paragraaf 4.5 is onderbouwd dat dit wijzigingsplan geen belemmering vormt voor het schietterrein en dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
4.7.3 Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.8.1 Vigerend beleid
Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Rijksbeleid
Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema’s als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
Provinciaal beleid
De Omgevingsvisie Gelderland is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. Het waterplan is beschreven aan de hand van een aantal thema’s zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Hierbij is rekening gehouden met de Europese kaderrichtlijn water en het beleid.
Beleid Vallei en Veluwe
Op 30 september 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. De afgelopen jaren is veel bereikt, maar tegelijk staan er voor de komende jaren nieuwe uitdagingen. In het waterbeheerprogramma beschrijft het waterschap haar ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van de vele samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Het Waterbeheerprogramma (WBP) geeft de koers aan die het waterschap wil gaan varen en beoogt daarmee twee dingen. Ten eerste inzicht geven aan alle gebruikers en partners in het werkgebied in de doelen en maatregelen die het waterschap de komende zes jaar gaat bereiken. Ten tweede de koers intern bij het waterschap, als spoorboekje, expliciet maken en vastleggen.
Beleid gemeente Oldebroek
Het Afvalwaterketen Plan vormt het beleidskader riolering en water op gemeentelijk niveau. Het beleid met betrekking tot de zorgplicht stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater zijn eveneens vastgelegd in het Afvalwaterketen Plan van de gemeente Oldebroek.
De gemeente wil een robuust en verantwoord watersysteem realiseren met het oog op een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving. Klimaatsveranderingen (regenbuien met een extremer karakter, hitte en droogte) worden hierin meegenomen. Onderdeel hiervan is het gemeentelijk beleid ten aanzien van duurzaam watergebruik dat erop is gericht om zo weinig mogelijk schoon hemelwater via de riolering af te voeren. Het is wenselijk dat het hemelwater wordt afgekoppeld en vertraagd wordt geïnfiltreerd in de bodem. Zodoende kan duurzaam worden omgegaan met hemelwater en kan bovendien hitte en droogte worden tegengegaan.
De Riool aansluit- en afkoppelverordening schrijft voor dat hemelwaterafvoer bij nieuw – of verbouw van het object dient te worden afgekoppeld en geïnfiltreerd te worden in de grond. Om het hemelwaterafvoer af te koppelen en op eigen terrein te infiltreren of af te voeren naar het oppervlaktewater zullen voorzieningen getroffen moeten worden. Deze voorziening moet voldoen aan een capaciteit van 60mm over het gehele afvoerend verhard oppervlak. Vuilwater wordt, indien mogelijk, afgevoerd naar het gemeentelijke rioolstelstel. Contact met de gemeente kan uitwijzen wat de kosten en mogelijkheden hiervoor zijn.
4.8.2.1 Algemeen
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer
21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
4.8.2.2 Waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied
In het voorliggend wijzigingsplan wordt een gedeelte van kadastraal perceel 6266 (Mulligenweg 36) voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. De bestemming ‘Recreatie' wordt omgezet in de bestemming 'Wonen '. Dit maakt de realisatie van een reguliere vrijstaande woning mogelijk op het betreffende perceel. Vuilwater wordt in dit gebied geregeld door de vereniging van eigenaren, een stelstel dat in eigen beheer en
onderhoud is. De woning op het perceel Mulligenweg 36 wordt hierop aangesloten. Het hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem van het plangebied, het wordt niet geloosd op de riolering voor vuilwater.
Het waterschap Vallei en Veluwe is geïnformeerd over voorliggend initiatief door gebruik te maken van de digitale watertoets (zie bijlage 4 van deze toelichting). In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.
Algemene aandachtspunten
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoonhouden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Wij vragen de initiatiefnemer om duurzame bouwmaterialen te gebruiken. De gemeente kan u hierbij verder helpen.
4.8.3 Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.9 Besluit milieueffectrapportage (MER)
4.9.1 Algemeen
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
- Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
- Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
- Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van ‘kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
4.9.2 Situatie plangebied
In het voorliggend wijzigingsplan wordt een gedeelte van kadastraal perceel 6266 (Mulligenweg 36) voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. De bestemming ‘Recreatie' wordt omgezet in de bestemming 'Wonen '. Dit maakt de realisatie van een reguliere vrijstaande woning mogelijk op het betreffende perceel.
Dit bestemmingsplan voorziet in de planologische kaders voor een nieuw te bouwen woning en voldoet daarmee aan de definitie van een ‘besluit’ als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Daarom dient te worden getoetst of er sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:
- een oppervlakte van 100 hectare of meer,
- een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
- een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag of er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de verwachte milieuhinder en cumulatie met andere projecten), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Deze paragraaf wordt in dit geval beschouwd als de vormvrije m.e.r.-toets.
4.9.3 Conclusie
Dit wijzigingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit wijzigingsplan. Op basis van een uitgevoerde voortoets ofwel het uitvoeren van een stikstofberekening (zie paragraaf 4.3) is gebleken dat er geen significant negatieve effecten optreden op Natura 2000-gebieden. Dit betekent dat er geen passende beoordeling op grond van de Wnb voor het plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een plicht tot het opstellen van een milieueffectrapport
4.10 Verkeer en parkeren
In het voorliggend wijzigingsplan wordt een gedeelte van kadastraal perceel 6266 (Mulligenweg 36) voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. De bestemming ‘Recreatie' wordt omgezet in de bestemming 'Wonen '. Dit maakt de realisatie van een reguliere vrijstaande woning mogelijk op het betreffende perceel.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van parkeerkencijfers van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Deze voorgenoemde CROW-kencijfers zijn doorvertaald in de gemeentelijke parkeernota 2014.
Verkeer
Voor woningen geldt een gemiddelde van zeven motorvoertuigbewegingen per dag. De verkeersaantrekkende werking van de nieuw te bouwen woning is zeer beperkt, het aantal motorvoertuigbewegingen zal in de nieuwe situatie enigszins toenemen. Problemen op de Mulligenweg worden niet verwacht.
Parkeren
Voor de gemeente geldt de Parkeernota Oldebroek uit 2014. Het parkeren vindt plaats op eigen erf. In het plangebied is voldoende ruimte voor de benodigde parkeerruimte.
Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect verkeer en parkeren
4.11 Kabels en leidingen
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Aardgastransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen aardgastransportleidingen.
Hoogspanningsleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.
Rioolleidingen
De rioolleidingen leiden voor dit plan leidt dit niet tot enige belemmering.
Watertransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.
Straalverbindingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen straalverbindingen
Kabels en niet-planologisch relevante leidingen
Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt de wettelijk verplichte KLIC-melding uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.
Conclusie
In en nabij het projectgebied zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn derhalve geen belemmeringen te verwachten. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.
Hoofdstuk 5 Plansystematiek
5.1 Toelichting op de plansystematiek
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het wijzigingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
5.2.1 Algemeen
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
1. Inleidende regels;
2. Bestemmingsregels;
3. Algemene regels;
4. Overgangs- en slotregels.
5.2.2 Indeling regels per bestemming
De regels zijn als volgt ingedeeld:
Bestemmingsomschrijving
Hierin staat voor welke functie(s) de gronden mogen worden gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van de functies is.
Bouwregels
Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.
Nadere eisen
Hierbij is bepaald dat het college nadere eisen kan stellen aan de afmetingen en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden binnen andere bestemmingen, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed;
- de milieusituatie:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de milieu-aspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking;
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld:
ten aanzien van de situering en de vormgeving van bouwwerken, dient gestreefd te worden naar de instandhouding of het tot stand brengen van een in stedenbouwkundig opzicht, harmonieus straat- en bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid:
uit het oogpunt van sociale veiligheid is het beleid om
de oriëntatie van de (verblijfsgebieden van) gebouwen zoveel mogelijk op de openbare ruimte (straatzijde) te richten en het aanleggen van zichtbelemmerende groenvoorzieningen tegen te gaan;
- de verkeersveiligheid:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de instandhouding of het tot stand brengen van een verkeersveilige situatie;
- de woonsituatie:
ten aanzien van de woonsituatie dient rekening te worden gehouden met het in stand houden en/of het garanderen van een goede woonsituatie zoals de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte en het uitzicht.
Afwijken van de bouwregels
In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen die thans nog niet voorzien zijn, waaruit blijkt dat de bouwregels niet toereikend zijn. Daarom kan het college voor ondergeschikte aspecten binnen een bestemming bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels.
Van geval tot geval zal een afweging moeten worden gemaakt. Het afwijken van de basisregels is bedoeld voor uitzonderingssituaties waarbij bepaalde criteria zijn opgenomen. In eerste instantie zal echter gestreefd worden naar het laten voldoen van de plannen aan de basisregeling.
Bij toepassing van de bevoegdheid om af te wijken van het plan, gelden specifieke procedureregels die zijn opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Specifieke gebruiksregels
In principe moeten de gronden en de gebouwen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming. Waar nodig zijn voor de duidelijkheid en ten behoeve van het aangeven van de reikwijdte van de bestemming gebruiksvormen vermeld, die in ieder geval als strijdig met de bestemming moeten worden aangemerkt.
Afwijken van de gebruiksregels
Omdat van een aantal gebruiksvormen niet op voorhand gezegd kan worden of ze aanvaardbaar zijn of niet, is het college bevoegd om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de specifieke gebruiksregels. Deze omgevingsvergunning wordt verleend na een zorgvuldige afweging van functies en waarden binnen de bestem
ming.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Deze omgevingsvergunning kan worden verleend voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, die anders zijn dan bouwen. Hiermee kan de gemeente ook ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen tegenhouden, zoals het ophogen van gronden, het dempen van sloten, het scheuren van grasland en het aanleggen van rioleringen.
Bestemmingen
Wonen (artikel 6)
Het plangebied wordt voorzien van de bestemming 'Wonen'. Per bouwvlak is maximaal één woning toegestaan. Het bouwvlak heeft een grootte van 144 m², zodat de eigenaar van het perceel enige flexibiliteit heeft bij het situeren van de woning. De goothoogte bedraagt maximaal 3,50 meter, de bouwhoogte bedraagt maximaal 6,25 meter en de oppervlakte bedraagt inclusief aan- en uitbouwen maximaal 75 m².
Nevenfuncties bij het wonen
Binnen de woningen bestaat de mogelijkheid om maximaal 40%, met een maximum van 35 m² van de vloeroppervlakte bouwwerken te gebruiken voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of van een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit. Deze beroepsactiviteiten dienen zo klein van schaal te zijn, dat zij niet hoeven te voldoen aan de bepalende criteria voor de meldings- of vergunningsplicht op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet milieubeheer.
Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' (artikel 7)
Omdat alle gronden binnen het onderhavige plangebied een lage tot een hoge archeologische verwachtingswaarde hebben, hebben zij de (dubbel-)bestemming 'Waarde - Archeologie' gekregen, om te voorkomen dat men bij bodemverstorende activiteiten eventuele archeologische waarden gaat verstoren. Daarom is het bodemarchief beschermd door deze dubbelbestemming waarbij voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning noodzakelijk is.
Dubbelbestemming 'Waarde – Landschap' (artikel 8)
De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van
de landschappelijke en natuurlijke waarden. Deze waarden komen in ieder geval tot uiting als een bosrijk en groen raamwerk, voor de organische gevormde en kleinschalige
bebouwingsoppervlakten. Om deze waarden te beschermen mag op deze gronden niet worden gebouwd, met uitzondering van het bepaalde in het artikel 6, waarin bouwregels voor de bestemming ‘Wonen’ staan.
Vergunningvrij bouwen
Het vergunningvrij bouwen kan gevolgen hebben voor de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied. Bij het vergunningvrij bouwen zijn met name artikelen 1, 2 en 3 van Bijlage 2 Bor relevant. Hoofdregel is dat als er sprake is van een erf, men op grond van artikel 2 Bijlage 2 Bor vergunningvrij kan bouwen. Indien in het bestemmingsplan hiervoor een ‘blokkade’ is opgeworpen, dan mag op grond van dat artikel niet vergunningvrij worden gebouwd. Naast artikel 2 kan ook vergunningvrij gebouwd worden op grond van artikel 3 Bijlage 2 Bor. Het
bestemmingsplan moet dit bouwen dan wel toestaan. Met een bestemmingsplan, de wijze van bestemmen en opnemen van regels, kan aan het vergunningvrij bouwen sturing
worden gegeven. In zijn algemeenheid geldt dat wij vergunningvrij bouwen op grond van artikel 2 Bijlage 2 Bor zoveel mogelijk is uitgesloten.
5.2.3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
- Anti-dubbeltelregel: Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwings-percentage.
- Algemene bouwregels;
- Algemene gebruiksregels;
- Algemene afwijkingsregels;
- Algemene wijzigingsregels;
- Overige regels.
5.2.4 Overige regelingen
In dit wijzigingsplan worden de gronden in het plangebied voor verschillende doeleinden bestemd. Daarbij worden regels gegeven voor het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken en gebouwen, voor zover dat in het belang van een goede ruimtelijke ordening nodig is.
Het college kan binnen de grenzen die in het plan zijn aangegeven, bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels en/of van de specifieke gebruiksregels.
Een bestemmingsplan bevat niet alle regels die het bouwen op en het gebruik van de grond regelen. Zo zijn er bijvoorbeeld nog andere gemeentelijke verordeningen, de milieuwetten en de waterschapskeur, waarin eisen en beperkingen kunnen voorkomen, waarover het bestemmingsplan zich niet uitspreekt. Bij een procedure waarbij vergunningen (bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor het bouwen) worden verleend, kunnen die andere regels beperkingen opleggen op andere gronden dan planologische.
5.2.5 Overgangs- en slotregels
Het overgangsrecht geldt voor bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming komt met de gegeven bestemming.
In beginsel mogen de bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Meestal is dat een eenmalige handeling aan het bouwwerk. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.
5.3 Handhaving
Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt dat de gemeente haar handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waarvan alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
In de gemeentelijke beleidsnota 'Integrale handhaving gemeente Oldebroek 2009' neemt naleving van bestemmingsplannen een belangrijke plaats in. Handhaving is voor de gemeente meer dan alleen met bestuurlijke sancties optreden tegen overtredingen. Er wordt ook grote waarde gehecht aan preventie door middel van communicatie en voorlichting naar burgers en bedrijven, advisering, stimulering, toezicht en zichtbaar optreden.
Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente zo vroeg mogelijk op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beëindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar ter beschikking staande handhavingsinstrumenten. Van handhaving kan alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten.
Blijkens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Een overtreding hiervan is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook bij overtredingen die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid van het plan
6.1 Algemeen
Op basis van de voorgaande hoofdstukken kan worden geconcludeerd dat de beoogde functiewijziging, gelet op het planologisch beleid, de omgevingssituatie ter plaatse uitvoerbaar kan worden geacht. Geconcludeerd
kan worden dat voor de gewenste ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
6.2 Economische uitvoerbaarheid
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk
bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het kader van de grondexploitatie, mogelijke planschade en het vastleggen van de vereveningsbijdrage aan de reserve Stimulering Recreatie en Toerisme wordt met de
initiatiefnemer en anterieure overeenkomst en een planschadeovereenkomst afgesloten, zodat er geen financiële gevolgen voor de gemeente zijn. Doordat voor dit plan een
anterieure- en planschadeovereenkomst is opgesteld en afgesloten, is de economische uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan niet in het geding.
6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
De procedures voor de vaststelling van een wijzigingsplan zijn door de wetgever geregeld. Met betrekking tot de inspraak bevat de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geen procedureregels en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld.
Het betreft een ontwikkeling op slechts één perceel, die passend is binnen het provinciaal en gemeentelijk beleid. Het onderhavig plangebied is gering van omvang en de ruimtelijke consequenties zijn beperkt. Tevens raakt het plan geen (beleids)belangen van ketenpartners, zoals de provincie of het waterschap. Daarom is geen gelegenheid tot inspraak overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening geboden.
In het kader van vooroverleg wordt het plan gezonden naar het Waterschap Veluwe en de provincie Gelderland. Het plan is niet van betekenis voor de buurgemeenten. Toezending blijft daarom aan die bestuursorganen achterwege.
De initiatiefnemer heeft omwonenden geinformeerd over de voorgenomen ontwikkeling.Dit vond plaats op 20 juli 2020. Er zijn geen reacties binnen gekomen welke hebben geleid tot significante wijzigingen van voorliggend plan. Het verslag over het informeren van de omwonenden is opgenomen als bijlage 5 van deze toelichting.
Besloten is om het wijzigingsplan als ontwerp ter inzage te leggen, uiteraard wel met behoud van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen.
Hoofdstuk 7 Inspraak, overleg en zienswijzen
7.1 Algemeen
De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, alvorens
een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Met betrekking tot de inspraak bevat de Wro geen procedureregels en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld.
7.2.1 Het Rijk
In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit
bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
7.2.2 Provincie Gelderland
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het plan als vooroverleg voorgelegd aan de provincie Gelderland. Zij heeft op 17 september 2020 aangegeven geen opmerkingen en/of aanvullingen op het plan te hebben. Afgesproken is dat na de verdere uitwerking het ontwerp wijzigingsplan aan de provincie zal worden aangeboden.
7.2.3 Waterschap Vallei & Veluwe
In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. Op basis van deze toets is de ‘korte procedure’ van toepassing. Het watertoets resultaat is opgenomen als bijlage 4 bij deze toelichting. Hieruit kwam naar voren dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan is door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
7.3 Zienswijzen
Deze paragraaf zal worden aangevuld na de ter inzagelegging van het ontwerpwijzigingsplan.