Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Buitengebied, Schiksweg 30
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0269.BG196-ON01
Hoofdstuk 1 Inleiding
 
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is eigenaar van kadastraal perceel AE-532 aan de Schiksweg 30 in Oosterwolde. Op het perceel AE-532 staat een boerderij met enkele opstallen. Het perceel heeft op basis van het geldend bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch - 6'. Op het perceel vinden geen agrarische bedrijfsactiviteiten plaats, feitelijk wordt het perceel gebruikt voor woondoeleinden. De initiatiefnemer heeft de wens om de bestaande boerderij te splitsen in twee wooneenheden, hiervoor is een verzoek ingediend bij de gemeente Oldebroek.
 
Op 10 mei 2022 heeft de gemeente Oldebroek besloten om planologische medewerking te verlenen aan het verzoek voor het splitsen van de boerderij.
 
Het voorliggende bestemmingsplan vormt de juridisch-planologische regeling die het splitsen van de woning op het perceel Schiksweg 30 mogelijk maakt. 
 
 
         
1.2 Ligging van het plangebied
Het plangebied is gelegen in het buitengebied, aan de westzijde van het dorp Oosterwolde, tussen de Schiksweg en de Zuiderwijkweg. Het plangebied is bereikbaar vanuit het dorp Oosterwolde, via de Schiksweg. Het plangebied wordt rondom begrenst door agrarische weidegronden. De globale ligging van de locatie is op de volgende afbeeldingen weergegeven.
 
Ligging perceel Schiksweg 30
 
Begrenzing plangebied Schiksweg 30
   
1.3 De bij het plan behorende stukken
Het bestemmingsplan "Buitengebied, Schiksweg 30 ” bestaat uit de volgende stukken:
• verbeelding (tek. nr NL.IMRO.0269.BG196-ON01) en een renvooi;
• regels (met bijbehorende bijlagen)
 
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
 
1.4 Leeswijzer
Na deze inleiding volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande en gewenste situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Gelderland en van de gemeente Oldebroek beschreven. Vervolgens passeren in hoofdstuk 4 alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. In de hoofdstukken 5 en 6 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 7 gaat tot slot in op het vooroverleg, inspraak en zienswijzen.
Hoofdstuk 2 De huidige en gewenste situatie
  
2.1 Huidige situatie
Het plangebied ligt in een open agrarisch gebied aan een lange doodlopende weg, aan de westzijde van het dorp Oosterwolde. Het plangebied ligt deels in het kampen- en deels in het polderlandschap. Dit verklaard mede de open ligging in het landschap. De bebouwing in de huidige situatie bestaat uit een boerderij uit omstreeks 1930, met daarbij een bakhuisje. Daarnaast bevindt zich een garage/berging op het terrein. Rond 2010 is er een schuur gebouwd
voor opslag en hobbymatig gebruik. De woonboerderij heeft een oppervlakte van circa 335 m2, de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt circa 650 m2. Het bakhuisje heeft een oppervlakte van circa 15 m2. Op het perceel vinden geen agrarische bedrijfsactivitieten plaats, feitelijk wordt het perceel al gebruikt voor woondoeleinden.
Alhoewel dit agrarische bedrijf niet meer actief is, is er nog wel een milieuvergunning aanwezig. Ontsluiting van het perceel vindt plaats op de Schiksweg.
 
De groenstructuren in de ‘erfuitsnede’ van de huidige situatie zijn minimaal. Een aantal eiken die de oprit begeleiden en wat hagen op het erf. Daarnaast is een deel van een bomenlaan (eiken) te zien, welke doorloopt tot aan de Winterdijk. Daarnaast wordt de oprit aan de andere zijde geflankeerd door bomen en bossages. Het erf bestaat uit relatief veel verharding die onder te verdelen is in oprit, parkeerplaatsen, speelterrein en erf. Daarnaast bestaat het erf
uit gazon met wat bloemenperken. De structuur van het kampenlandschap is niet of nauwelijks zichtbaar op het erf. Het polderlandschap, ten noorden van het erf, is wel zichtbaar: er is geen tot weinig beplanting aanwezig met als gevolg een open gebied.
 
       
Bestaande situatie Schiksweg 30 (bron: Buro Ruiter)
 
   
Woonboerderij Schiksweg 30 (bron: Buro Ruiter)
  
2.2 Huidige planologische regime
Voor de locatie Schiksweg 30 is het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2007’ (NL.IMRO.0269.BG101-0004) van toepassing. Dit plan is vastgesteld door de gemeenteraad van Oldebroek op 15 december 2009. Het plangebied heeft op basis van het geldend bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch - 6', de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 2' en en de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radar'.
 
Binnen de bestemming 'Agrarisch - 6' is het toegestaan een niet-volwaardig agrarisch bedrijf te vestigen met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en een oppervlakte die overeenkomt met de bestaande oppervlakte. Deze bedrijven worden omringd door agrarische percelen met de bestemming 'Agrarisch - 2'. De gronden binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' zijn bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de te verwachten archeologische waarden. Voor de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radar' gelden de regels dat er een verstoringstoets moet worden uitgevoerd door de Nederlandse organisatie voor toegepast natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO), indien een bouwaanvraag op gronden ligt boven 40 meter NAP, en indien blijkt dat de verstoring groter of gelijk is aan 10% het bouwwerk niet toelaatbaar wordt geacht.
 
Ook geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007, Administratieve correcties 2011'. Dit plan is vastgesteld op 31 maart 2012. Het plan heeft betrekking op het herstel van enkele administratieve onjuistheden en een onvolkomenheid voor intensieve veehouderij. Dit bestemmingsplan heeft geen consequenties voor het initiatief.
 
Ook geldt het bestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan Oldebroek'. Dit plan is vastgesteld op 30 september 2021. Het gaat in dit geval om een parapluregeling met betrekking tot de volgende onderdelen:
  1. Tekstuele verduidelijking in de wijze van meten in het bestemmingsplan “Buitengebied 2007”;
  2. Toestaan plattelandswoningen bij agrarische bedrijven;
  3. Toestaan van een grotere inhoudsmaat twee-onder-één kap woningen in het buitengebied; 
  4.  Het opnemen van een nieuwe archeologische dubbelbestemming;
  5. Verbod op de realisatie en uitbreiding van geitenhouderijen;
  6. Vastleggen gemeentelijke parkeernormen;
  7. Toestaan kleinschalige bouwperceel- en veldopstellingen van zonnepanelen voor eigen gebruik;
  8. Het opnemen van een gewijzigde artikel leiding – hoogspanningsverbinding dubbelbestemming.  
Dit bestemmingsplan heeft consequenties voor het initiatief met betrekking tot de nieuwe archeologische dubbelbestemming en de gemeentelijke parkeernormen.
  
Conclusie
Initiatiefnemer is eigenaar van het perceel Schiksweg 30 in Oosterwolde. Op het perceel staat een woonboerderij met opstallen. De initiatiefnemer heeft de wens om de bestaande woonboerderij te splitsen in twee wooneenheden. Het initiatief is echter niet mogelijk op basis van het geldend bestemmingsplan. Het voorliggende bestemmingsplan vormt de juridisch-planologische regeling die het splitsen van de woonboerderij op het perceel Schiksweg 30 mogelijk maakt.
 
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Buitengebied 2007’ (bron: ruimtelijkeplannen.nl) 
   
2.3 Gewenste situatie
In de gewenste situatie wordt de woonboerderij op het perceel Schiksweg 30 in twee wooneenheden gesplitst. Het gaat om een inpandige splitsing waarbij geen wijziging plaatsvindt aan de bebouwing aan de buitenzijde. De twee wooneenheden maken gebruik van de bestaande bijgebouwen. Er wordt in het plangebied geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt. In het plangebied is voldoende ruimte voor het parkeren, de ontsluiting op de Schiksweg blijft ongewijzigd. De aanwezige milieuvergunning wordt ingetrokken voordat de procedure van het bestemmingsplan start.
 
Het verhard oppervlak zal in de nieuwe situatie iets afnemen. Het hemelwater dat in het plangebied valt wordt opgevangen en geïnfiltreerd op eigen terrein. Het pand blijft voor het vuilwater aangesloten op het eigen rioleringssysteem (IBA).
 
Landschappelijke inpassing
De boerderij op het erf wordt gesplitst, waardoor ook het erf een transformatie ondergaat. De bijgebouwen worden evenredig verdeeld over de twee nieuwe wooneenheden. Ondanks dat er twee wooneenheden ontstaan in de boerderij, mag dit niet zichtbaar zijn op het erf. Het erf behoudt de ‘één erfgedachte’, wat inhoudt dat er geen zichtbare scheidingen aanwezig mogen zijn op het erf. Daarnaast heeft het erf één ontsluiting wat overeenkomt met de één erfgedachte. Het voorerf met de kop van de boerderij, de garage/berging en een deel van de schuur vormt het eigendom van woning 1. Het achtererf, de achterzijde van de boerderij, het bakhuis en een deel van de schuur vormt het eigendom van woning 2. De in- en uitrit van het erf wordt mandelig, waardoor beide huishoudens er gebruik van kunnen
maken. De waardevolle bestaande groenstructuren dienen behouden te blijven. Daarnaast dienen de kenmerken van het kampenlandschap en het polderlandschap weer zichtbaar te worden op het erf. Het erf dient compact ingepast te worden, om zo de openheid van het landschap te behouden.
 
Door de woningsplitsing ontstaat er een erf met twee wooneenheden. Op basis van de landschapskenmerken van het kampen- en polderlandschap en het waardevolle bestaande groen is het erf landschappelijk ingepast. Om de één erfgedachte te benadrukken, blijft er één ontsluiting. Deze wordt benadrukt door de palen bij de entree van het erf. De
garage/berging wordt door middel van een geriefhoutbosje ingepast, zodat deze niet kaal in het landschap staat, maar nadrukkelijk bij het erf hoort. Verder bevinden zich op het voorerf een hoogstamfruitboomgaard en een siertuin, welke beide omzoomd zijn door een haag. Dit zijn kenmerkende landschappelijke bouwstenen van het kampenlandschap.
Op het achtererf is er vrij veel noodzakelijke verharding om bij de deuren van de woning en schuren te komen. Daarnaast vormt een solitaire boom het middelpunt van het erf. Het erf wordt door middel van het toevoegen van grasbermen één geheel. De westzijde van de schuur wordt door middel van een houtsingel met boomvormers ingepast, die ondergeschikt zijn aan de bestaande eikenlaan. De noordzijde van het erf wordt, op het geriefhoutbosje na, open
gelaten. Geriefhoutbosjes staan vaak op een overhoekje en werden aangeplant om zelf in de houtvoorraad te voorzien. Dit is onderdeel van het polderlandschap. Op deze wijze blijft het erf een compact groen onderdeel in een open agrarisch gebied (zie ook bijlage 1 van deze toelichting).
 
Visie inrichting Schiksweg 30 (bron: Buro Ruiter)
 
Inrichtingsplan Schiksweg 30 (bron: Buro Ruiter)
           
        
Hoofdstuk 3 Beleid
Bij ruimtelijke plannen moet worden weergegeven hoe rekening is gehouden met relevant beleid. In de volgende paragrafen wordt het relevante beleid op nationaal, provinciaal en lokaal schaalniveau en de relatie van dit beleid met de voorgenomen ontwikkeling behandeld.
3.1 Rijksbeleid
 
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
 
3.1.1.1 Algemeen
De Nationale Omgevingsvisie, NOVI, is op 11 september 2020 vastgesteld. In de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Met de NOVI wordt beoogd een perspectief te bieden om grote opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire
economie, bereikbaarheid en woningbouw aan te pakken. Hierbij is omgevingskwaliteit, een combinatie
van ruimtelijke kwaliteit en milieukwaliteit, het kernbegrip
3.1.1.2 Afwegingsprincipes en Uitvoeringsagenda NOVI
De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Centraal bij de afweging van diverse belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als de ondergrond, zogenaamd ‘omgevingsinclusief’ beleid. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
 
  1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  3. Afwentelen wordt voorkomen.
 
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgevingsinclusieve benadering vormt
krijgt en de afwegingsprincipes benut worden. De NOVI gaat vergezeld van een Uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan de eigen rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda is onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma’s op verschillende beleidsterreinen opgenomen. De Uitvoeringsagenda wordt, indien nodig, jaarlijks geactualiseerd.
3.1.1.3 Besluit Algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: het Barro), beter bekend als de AmvB Ruimte,
zijn de nationale belangen uit de SVIR opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op
de doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. De volgende nationale
belangen kunnen binnen de gemeente Oldebroek relevant zijn:
  1. Defensie
    • Militaire laagvliegroutes jachtvliegtuigen en transportvliegtuigen
    • Militaire terreinen
  2. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen
  3. Natuurnetwerk Nederland
  4. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  5. IJsselmeergebied
Defensie:
  • Militaire laagvliegroutes jachtvliegtuigen en transportvliegtuigen. In het Barro worden regels gesteld voor militaire laagvliegroutes jachtvliegtuigen en transportvliegtuigen. In nieuwe bestemmingsplannen mogen geen nieuwe bestemmingen opgenomen worden die het oprichten van bouwwerken met een hoogte van meer dan 40 meter te meten vanaf het maaiveld mogelijk maken. In het besluit zijn twee laagvliegroutes aangewezen, waarvan er één over de gemeente Oldebroek ligt.
  • Militaire terreinen. In het Barro worden regels gesteld ten aanzien van militaire terreinen, veiligheidszones en munitieopslagen. Binnen de gemeente Oldebroek liggen het Artillerie Schietkamp en de Prinses Margrietkazerne. De functies van deze terreinen mogen op basis van het Barro niet worden belemmerd.
 
Hoofdwegen en landelijke spoorwegen:
Voor de aanleg of uitbreiding van een hoofwdeg of landelijke spoorweg zijn reserveringsgebieden aangewezen. Voor bestemmingsplannen die betrekking hebben op een reserveringsgebied zijn in het Barro bepalingen opgenomen, waaraan moet worden voldaan.
 
Natuurnetwerk Nederland:
In het Barro worden onder andere regels gesteld omtrent de planologische bescherming van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) bij provinciale verordening. Het plan mag geen negatieve effecten met zich meebrengen ten aanzien van het NNN.
 
IJsselmeergebied:
De Veluwerandmeren behoren tot het IJsselmeergebied. Een bestemmingsplan mag geen ontwikkelingen
bevatten die bebouwing en/of landaanwinning binnen het IJsselmeergebied mogelijk maken.
 
3.1.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.
 
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
 
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen ‘bestaand stedelijk gebied’ en ‘stedelijke ontwikkeling’.
 
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor: 
 
  • bestaand stedelijk gebied: ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.
  • stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´
 
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit). 
3.1.1.5 Toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid
  • De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie.
  • Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die juridisch zijn verankerd in het Barro. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit bestemmingsplan.
  • Het betreft een kleinschalige ontwikkeling van één extra wooneenheid die in het kader van het Bro niet als zijnde een stedelijke ontwikkeling aangemerkt wordt, omdat het om minder dan 12 woningen gaat. De ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing.  
Concluderend wordt gesteld dat, gelet op de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, het plan niet in strijd is met het rijksbeleid.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland
3.2.1.1 Algemeen
Op 19 december 2018 is de Omgevingsvisie ‘Gaaf Gelderland’ vastgesteld. Op 1 maart 2019 is deze in werking getreden. De provincie wil Gelderland in de toekomst ‘gaaf’ houden, en vindt dat we daar nu wat voor moeten doen. De provincie staat voor stevige uitdagingen. Er zijn grote, verscheidene ontwikkelingen die ook Gelderland raken.
 
Hierbij staan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. De focus ligt op duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie als werkende bestanddelen voor een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland.
 
Om de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland uit te werken, streeft de provincie zeven samenhangende ambities na. Met behulp van deze zeven ambities geeft de provincie hier uitvoering aan:
 
  1. Energietransitie, van fossiel naar duurzaam;
  2. Klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer;
  3. Circulaire economie: het sluiten van kringlopen;
  4. Biodiversiteit: werken met de natuur;
  5.  Bereikbaarheid: duurzaam verbonden;
  6. Vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio;
  7. Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.
     
 
3.2.1.2 Continuering ruimtelijk beleid
Een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving gaat sinds 2014 op in de Omgevingsvisie. Dit gaat over planfiguren voor ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Vanuit de Omgevingsvisie 2014 vinden wij de volgende zaken van belang. Deze worden door de provincie Gelderland gecontinueerd. Het gaat om de thema’s:
 
  • Ruimtelijk beleid;
  • Waterbeleid;
  • Milieubeleid;
  • Natuur- en landschapsbeleid;
  • Verkeers- en vervoerbeleid.
 
3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
3.2.2.1 Algemeen
Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke plannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan op deze regels afstemmen.
3.2.2.2 Van toepassing zijnde artikelen
Afdeling 2.1 Woonlocaties en recreatiewoningen, Artikel 2.1 (regionale woonagenda)
  1. Per regio stellen de gemeentebesturen een regionale woonagenda op.
  2. Gedeputeerde Staten stellen de regionale woonagenda vast, als de agenda in overeenstemming is met de regionale opgave en het meest recente provinciale beleid.
  3. Als nog geen regionale woonagenda is vastgesteld of een noodzakelijke actualisatie van de vigerende regionale woonagenda nog niet heeft plaatsgevonden, beoordelen Gedeputeerde Staten, totdat die regionale woonagenda is vastgesteld of na actualisering opnieuw is vastgesteld een bestemmingsplan dat nieuwe woningen mogelijk maakt aan de volgende criteria:
    1. er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
    2. de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
    3. er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling.
 
Het gaat in artikel 2.1 om alle nieuwe woningen die in een bestemmingsplan worden opgenomen, dus ook woningen die ontstaan door woningsplitsing of woningen die in het kader van functieverandering van kantoren, scholen, zorggebouwen, nieuwe (zorg-) landgoederen, vrijkomende agrarische bebouwing e.d. worden gerealiseerd
 
Afdeling 2.6 Natuur en Landschap, Artikel 2.56 (ontwikkeling in Nationaal Landschap)
 
  1. Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap maar buiten de Groene ontwikkelingszone, het Gelders natuurnetwerk en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maakt ten opzichte van het op 17 oktober 2014 geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap, bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten Nationale Landschappen, niet aantasten.
  2. In afwijking van het eerste lid zijn activiteiten die deze kernkwaliteiten aantasten alleen mogelijk als:
    1. er geen reële alternatieven zijn;
    2. er sprake is van redenen van groot openbaar belang;
    3. compenserende maatregelen plaatsvinden ter waarborging van de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen zoals vastgelegd in bijlage Kernkwaliteiten Nationale Landschappen.
                               
   
3.2.3 Toetsing initiatief aan het provinciaal beleid
In het voorliggend bestemmingsplan wordt het perceel aan de Schiksweg 30 voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Het betreft de planologische wijziging van de bestemming 'Agrarisch-6' naar 'Wonen'. Hiermee wordt het feitelijk gebruik voor woondoeleinden geformaliseerd en wordt het mogelijk gemaakt om de woonboerderij te splitsen in twee wooneenheden. Alhoewel dit agrarische bedrijf niet meer actief is, is er nog wel een milieuvergunning aanwezig. Deze milieuvergunning wordt ingetrokken. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt, er vinden geen nieuwe activiteiten plaats. Het perceel Schiksweg 30 wordt voorzien van een landschappelijke inpassing
  • De gemeenten in Regio Noord-Veluwe werken al jaren samen aan verschillende ruimtelijke en maatschappelijke thema’s. Op het gebied van ruimtelijke ordening en volkshuisvesting zijn dat de gemeenten Elburg, Ermelo, Harderwijk, Nunspeet, Oldebroek, Putten, Hattem en Heerde. Dit heeft in de afgelopen jaren geleid tot verschillende momenten van afstemming en beleidsvorming op het gebied van wonen. Zo hebben de regiogemeenten samen met de provincie Gelderland en de Noord-Veluwse woningcorporaties de Woonagenda en het Woonprogramma  voor Noord-Veluwe vastgesteld. Kwantitatief gezien is nog voldoende ruimte om nieuwe woningen in de regio te realiseren.
  • Het plangebied ligt binnen het Nationaal Landschap De Veluwe, maar buiten het Gelders Natuurnetwerk, Natura 2000 gebied, Groene ontwikkelingszone, beschermingszone natte natuur of waardevol open gebied. Van belang is dat het plan de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap De Veluwe niet aantast. Gelet op onderhavig plan is zeker dat het plan de kernkwaliteiten niet zal aantasten. Op het perceel wordt geen bebouwing toegevoegd (het gaat om het splitsen van de woonboerderij) en vindt geen verdere verstening plaats dan al aanwezig is. Door middel van het geven van extra aandacht aan de landschappelijke kwaliteiten van het kampenlandschap en polderlandschap, alsmede de openheid die daarmee gepaard gaat, levert dat onderhavig plan juist een versterking op van het aanwezige landschap.
  • In het kader van de Wet natuurbescherming, onderdeel Natura 2000, dient vooraf zekerheid te zijn verkregen dat er geen sprake is van negatieve effecten op Natura 2000-gebieden. Hiervoor is een stikstofberekening uitgevoerd (zie bijlage 2 van deze toelichting). Uit de berekening blijkt dat de aangevraagde ontwikkeling in de gebruiksfase geen stikstofdepositie veroorzaakt hoger dan 0.00 mol/ha/jr. Er is geen sprake van een aanlegfase, er wordt hier niet gebouwd of gesloopt. Het aanvragen van een vergunning Wet natuurbescherming gebieden voor realisatie van het plan is niet nodig.
  • In meer algemene zin geldt dat voorliggend plan een bijdrage levert aan het realiseren van de provinciale ambities ten aanzien van de woon- en leefomgeving. Met de voorgenomen woningbouwontwikkeling wordt immers zowel kwantitatief (extra wooneenheid) als kwalitatief (landschapsverbetering) gezien voorzien in een behoefte. Deze ambitie sluiten aan bij hetgeen gesteld is in de Omgevingsvisie
Het provinciaal beleid staat de planontwikkeling niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de omgevingsvisie en de omgevingsverordening Gelderland.
    
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Oldebroek 2030
De gemeente Oldebroek heeft op 13 december 2018 de Omgevingsvisie Oldebroek vastgesteld. De Omgevingsvisie Oldebroek heeft betrekking op het hele grondgebied van de gemeente Oldebroek. De visie geeft weer wat de ambitie van de gemeente Oldebroek is: optimaal inspelen op de kracht van de mensen, de pracht van het landschap, de unieke ligging en de ondernemingsgeest. De visie is opgesteld in samenspraak met belanghebbenden, bedrijven en inwoners. In de visie zijn gebiedsgerichte en thematische visies opgenomen.
 
De Omgevingsvisie is opgesteld in de geest van de Omgevingswet. Volgens deze wet is het voor iedere overheid verplicht om een Omgevingsvisie op te stellen. Oldebroek kiest er voor om deze visie zo breed mogelijk op te pakken en hierbij te kijken naar economische-, sociale-, ruimtelijke-, milieu- en openbare orde & veiligheid gerelateerde thema’s.
  
Visie
De gemeente Oldebroek zet in op de volgende koers:
 
  1. Rustige, groene woongemeente in een dynamische omgeving
  2. Ieder dorp een aantrekkelijk hart, daar werken we samen aan
  3. Oldebroek: een groen, sportief en compleet fiets-, wandelgebied
  4. Werkgelegenheid is onmisbaar in een aantrekkelijke woongemeente
  5. Goede bereikbaarheid is noodzakelijke basisvoorwaarde voor leefbaarheid en vitaliteit
  6. Oldebroek klimaatneutraal
 
Wat betreft wonen worden in de Omgevingsvisie de volgende kernpunten gehanteerd:
 
  • voldoende woonmogelijkheden voor jong en oud in alle dorpen;
  • het behoud en waar dat mogelijk is ook het versterken van het imago van Oldebroek als een 'groene, levendige woongemeente'
  • ervoor zorgen dat ons landschappelijke en cultuurhistorische karakter zichtbaar en voelbaar is en blijft;
  • nieuwbouw en transformatie opgaven levensloopbestendig, duurzaam en klimaatneutraal bouwen.
 
In de Omgevingsvisie Oldebroek staat dat het plangebied valt binnen het deelgebied 'Grootschalig open landschap/Randmerengebied'. Dit gebied omvat globaal gezien een brede strook die evenwijdig aan de voormalige
Zuiderzee kustlijn ligt. Het is een grootschalig open landschap, waar weinig bebouwing aanwezig is. Er zijn grotere boerderijen gevestigd met grote oppervlakten aan land. De percelen zijn groot en het gebied kenmerkt zich door een modern, rationeel verkavelings- en ontginningspatroon. Op enkele plekken is echter nog het middeleeuwse verkavelingspatroon aanwezig. Het gebied is belangrijk voor weidevogels en ganzen. Uitgangspunten voor dit deelgebied zijn:
 
  1. Ook naar de toekomst toe zal de agrarische functie hier de hoofdfunctie zijn en bepalend in de belevingswaarde van het gebied. De agrarische sector kan hier toekomstbestendig, duurzaam functioneren. Verzoeken rondom verbreding van de agrarische functie of uitbreiding zullen in overweging worden genomen, mits deze niet leiden tot aantasting van de beeldkwaliteit/belevingswaarde en belangrijke omgevingswaarden. Belangrijke aandachtspunten hierbij zijn de effecten van de stikstofemissie.
  2. Beter benutten van de ligging aan het water. De gemeente wil hier ruimte geven voor initiatieven met een toeristisch-recreatieve invalshoek. Randvoorwaarden zijn dat de ontwikkelingen geen bedreiging vormen voor de agrarische hoofdfunctie en de natuurfunctie langs de voormalige Zuiderzee gerespecteerd wordt. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt daarom de voorkeur gegeven aan een ontsluiting vanaf de Zuiderzeestraatweg.  
IDee-kaarten
De Omgevingsvisie heeft een belangrijke rol in het op gang brengen van investeringen die leiden tot kwaliteitsversterking en het dichterbij brengen van ambities. De IDee-kaarten hebben hierin een belangrijke rol. De deelgebieden waarvoor de IDee-kaarten zijn opgesteld, zijn afgebakend op basis van de gebiedsindeling op het regionale ‘NEO-niveau’. Leidend daarvoor zijn de ontstaansgeschiedenis, de geomorfologische samenstelling, het functionele gebruik en de beleving van het gebied. Daarnaast is ook voor de 6 kernen een IDee-kaart opgesteld. De planlocatie valt binnen het deelgebied 'Open polderlandschap & Drontermeerzone'. Uitgangspunt binnen dit gebied is het o.a. het behoud van de openheid van het polderlandschap.
     
3.3.2 Routekaart klimaatneutraal Oldebroek
De aarde warmt op door toename van broeikasgassen in de atmosfeer. Door deze opwarming verandert het klimaat, wat gevolgen heeft voor de fysieke leefomgeving. Om verdere opwarming van de aarde te voorkomen moet er
een transitie plaatsvinden naar een duurzame energiehuishouding. De gemeente Oldebroek wil daaraan bijdragen. In 2017 stelde de gemeenteraad daartoe de Routekaart Klimaat Neutraal Oldebroek vast. Hierin is de ambitie
geformuleerd dat de energievoorziening in Oldebroek klimaat neutraal is, uiterlijk in 2050. Dit betekent dat alle energie die binnen de gemeente Oldebroek wordt gebruikt ook in de gemeente duurzaam wordt opgewekt. Hierdoor zal de uitstoot van broeikasgassen afnemen.
 
Gemeente Oldebroek werkt samen met inwoners, bedrijven, verenigingen en andere partijen aan deze grote opgave. Om deze energietransitie te laten slagen is inzet van iedereen in Oldebroek nodig. Ten aanzien van grootschalige
duurzame energieopwekking in Oldebroek heeft de gemeenteraad in 2018 de Verkenning grootschalige duurzame energieopwekking vastgesteld. Met de verkenning zijn de energieopgave, energiepotentie, kansrijke gebieden en
‐ projecten en afwegingskaders in beeld gebracht. De afwegingskaders bestaan uit ruimtelijke en maatschappelijke kaders die de gemeente Oldebroek belangrijk vindt bij het ontwikkelen van grootschalige duurzame energieprojecten.
3.3.3 Welstandsnota 2014
Het behoud van de ruimtelijke kwaliteit wordt mede bepaald door het welstandsbeleid dat is vastgelegd in de Welstandsnota Gemeente Oldebroek. In de nota staan criteria die worden gebruikt bij de beoordeling of een bouwplan redelijkerwijs voldoet aan de eis van welstand. Het welstandsbeleid is gericht op het handhaven, herstellen en versterken van gewaardeerde of gewenste ruimtelijke karakteristieken en de samenhang binnen het gebied of object. In de Welstandsnota wordt de gemeente onderverdeeld in een aantal deelgebieden. Aan elk gebied is een 'welstandsniveau' toebedeeld. Dit welstandsniveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht het plan krijgt en in welke mate welstand wordt ingezet om er de ruimtelijke kwaliteit te bevorderen.
3.3.4 Parkeernota Oldebroek 2014
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid ten behoeve van de functie. In het bestemmingplan is een algemene bepaling opgenomen die voorziet in de juridische borging van het aanleggen van voldoende parkeergelegenheid. Deze bepaling is gekoppeld aan de Parkeernota Oldebroek 2014.
3.3.5 Volkshuisvesting
Woonprogramma gemeente Oldebroek
Ter voorbereiding op de woningbehoefte van de (toekomstige) inwoners heeft de gemeente Oldebroek een
woonprogramma opgesteld. Dit is een vervolg op de Woonvisie van 2016-2020. In het Woonprogramma staat waar gebouwd zal worden, welk typen woningen toegevoegd worden en voor wie er gebouwd wordt. Het Woonprogramma vormt de basis voor gesprekken met woningcorporaties, zorgpartijen en ontwikkelaars om tot concrete (nieuwbouw) plannen te komen. Het Woonprogramma is door de gemeenteraad op 30 september 2021 vastgesteld. Het aantal huishoudens in de gemeente Oldebroek neemt tot 2030 toe. De verwachting is dat de woningvoorraad groeit met 743 woningen, waarna de groei afzwakt. De groei van het aantal huishoudens komt voornamelijk door gezinsverdunning bij de doelgroep van 65 jaar en ouder. Doordat het aantal ouderen stijgt, zal de druk op de zorg toenemen. Met name vanwege de stijging van het aantal 80-plussers. In totaal zullen er tot 2030 circa 125 woonzorg plaatsen moeten worden gerealiseerd om aan de huidige en toekomstige vraag te voldoen. De woningvoorraad in de gemeente Oldebroek bestaat voor het grootste deel uit grondgebonden eengezinswoningen. Veel van deze woningen zijn aanpasbaar. Daardoor zullen veel ouderen langer in hun woning kunnen blijven wonen. Het is daarnaast wenselijk om meer levensloopgeschikte woningen te bouwen om te voorzien in de toekomstige behoefte van deze doelgroep. Het advies is om circa 250 levensloopgeschikte woningen voor deze doelgroep te bouwen in de komende 10 jaar.
 
Kwalitatief woonprogramma
Op gemeentelijk niveau wordt jaarlijks het Kwalitatief Woningbouw Programma (KWP) opgesteld waarbij het gemeentelijke woningbouwprogramma naast het provinciale beleid en de vertaling daarvan in regionale afspraken wordt gelegd. Het KWP bevat een omschrijving van de huidige marktomstandigheden, de doelstellingen op het gebied van woningbouw en het woningbouwprogramma.
  
3.3.6 Beleidsnotitie (kleinschalige) woningbouwinitiatieven
In 2021 heeft de gemeenteraad van Oldebroek de beleidsnotitie kleinschalige woningbouwinitiatieven vastgesteld. Met deze notitie wil de gemeente meer ruimte creëren voor verschillende doelgroepen om vanuit diverse vraagstukken ‘bij elkaar te wonen’ in het kader van onder andere zorg en welzijn en wordt geprobeerd invulling te geven aan de woningbouwbehoefte die aansluit bij het woonprogramma Oldebroek 2021. Daarnaast wordt het middels deze notitie mogelijk om verzoeken voor inbreiding op een eenduidige manier te beoordelen, door voorwaarden te verbinden aan de realisatie van één of meerdere woningen binnen de bebouwde kom.
 
Door beleid op te stellen voor woningsplitsing, inbreiding (binnen de bebouwde kom), inwoning en premantelzorgwoningen, worden meerdere doelgroepen bediend. Door nieuwe kaders te stellen wordt binnen de mogelijkheden van wet- en regelgeving ruimte geboden voor diverse initiatieven. Inwoners die willen inspelen op een (toekomstige) zorgvraag, hebben bijvoorbeeld de keuze uit inwoning, woningsplitsing of een pre-mantelzorgwoning.
 
Inwoning
Bij inwoning is het uitgangspunt dat men bewust kiest voor het samen leven onder één dak, waarbij sprake is van één huishouden. Wanneer een initiatiefnemer een inwoonsituatie realiseert, wordt daarom minimaal één essentiële voorziening gedeeld, zoals een badkamer, keuken of woonkamer. Hier hoeft niet per se sprake te zijn van een (toekomstige) zorgvraag en het is min of meer een permanente woonsituatie. In deze situatie kan nooit de verwarring ontstaan of het over één of twee zelfstandige woningen gaat. Dit is van belang in het kader van onder andere het bestemmingsplan, de Wet onroerende zaken en de Basisregistratie Adressen en Gebouwen.
 
Pre-mantelzorgwoning
Indien sprake is van een zorgvraag of een mogelijke toekomstige zorgvraag, kan men kiezen voor een premantelzorgwoning. Hierbij is het uitgangspunt dat de aanvrager óf de AOW-leeftijd heeft bereikt, óf dat
binnen 10 jaar een mantelzorgsituatie ontstaat. In alle gevallen moet sprake zijn van een duurzame sociale relatie tussen de mantelzorggever en -ontvanger. Afhankelijk van de situatie wordt de premantelzorgwoning in de bestaande bebouwing gerealiseerd of wordt gebruik gemaakt van een (semi)permanente bouwwijze. Een pre-mantelzorgsituatie heeft altijd een tijdelijk karakter.
 
Woningsplitsing
Woningsplitsing is een derde optie waar uit gekozen kan worden. Waarbij twee zelfstandige woningen worden gecreëerd. Iedere eenheid heeft eigen voorzieningen en kan opzichzelfstaand functioneren. Woningsplitsing kan als middel worden ingezet om in te spelen op een (toekomstige) zorgvraag, maar het kan ook helpen om de krapte op de woningmarkt te verkleinen. Door (grote) woningen te splitsen, ontstaan kleinere wooneenheden die (financieel) aantrekkelijk zijn voor bijvoorbeeld jongeren en/of starters.
 
Inbreiding binnen de bebouwde kom
Door ook op (vrijkomende) percelen binnen de bebouwde kom ontwikkelingen mogelijk te maken, worden kleinere woningbouwinitiatieven gestimuleerd. Daarmee wordt onder andere aangesloten bij de wens vanuit de omgevingsvisie om de bestaande bebouwing en de ruimte zorgvuldig te benutten. Daarnaast wordt ook aangesloten bij het concept Woonprogramma om woningen te realiseren nabij voorzieningen. Hierdoor wordt het bijvoorbeeld voor senioren eenvoudiger om langer zelfstandig te blijven wonen, wordt de doorstroom bevorderd en krijgen jongeren of kleinere gezinnen de mogelijkheid om goedkopere, kleinere woningen te bouwen/kopen.
  
3.3.7 Toetsing van het initiatief aan het gemeentelijk beleid.
In het voorliggend bestemmingsplan wordt het perceel aan de Schiksweg 30 voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Het betreft de planologische wijziging van de bestemming 'Agrarisch-6' naar 'Wonen'. Hiermee wordt het feitelijk gebruik voor woondoeleinden geformaliseerd en wordt het mogelijk gemaakt om de woonboerderij te splitsen in twee wooneenheden. Alhoewel dit agrarische bedrijf niet meer actief is, is er nog wel een milieuvergunning aanwezig. Deze milieuvergunning wordt ingetrokken. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt, er vinden geen nieuwe activiteiten plaats. Het perceel Schiksweg 30 wordt voorzien van een landschappelijke inpassing
 
  • In de Omgevingsvisie Oldebroek staat dat het plangebied valt binnen het deelgebied 'Grootschalig open landschap/Randmerengebied' en hier de agrarische functie de hoofdfunctie is. Het gebied kenmerkt zich door een grootschalig open landschap, waar weinig bebouwing aanwezig is. Het streven is het behouden van de landbouw als belangrijkste functie. Andere functies zijn ook mogelijk, waarbij het doel is een goede balans te behouden tussen de verschillende functies. Onderhavige ontwikkeling ziet op de functie 'wonen', welke functie tevens is toegestaan in dit gebied mits er een goede balans kan worden gerealiseerd. Op dit moment wordt al gewoond binnen het plangebied. Het initiatief ziet daarnaast op het behoud van het open polderlandschap en het kampenlandschap in de omgeving van het plangebied en draagt bij aan de versterking van de landschappelijke kwaliteiten.
  • Eén van de aandachtspunten volgens het Woonprogramma gemeente Oldebroek 2021 is de krapte aan de onderkant van de woningmarkt. Het aantal goedkope woningen zal moeten groeien om de vraag bij te houden. Doorstroming op de woningmarkt kan voor verlichting zorgen aan de onderkant. Om de doorstroming te faciliteren kan worden ingezet op realisatie van levensloopbestendige woningen. Voor Oosterwolde geldt dat de eigen, lokale behoefte belangrijk is. De bouw van woningen voor de eigen, lokale behoefte is mogelijk, mits er sprake is van een goede landschappelijke of ruimtelijke inpassing. Onderhavige ontwikkeling ziet op een lokale behoefte in Oosterwolde en draagt, door middel van de toevoeging van één extra woning, bij aan het verhelpen van de woningnood. Daarnaast ziet het verzoek op een toevoeging van landschappelijke kwaliteiten om het behoud van het open polderlandschap en het kampenlandschap in de omgeving van het plangebied te waarborgen. Hiermee is er sprake van een goede landschappelijke en ruimtelijke inpassing.
  • De beleidsnotitie kleinschalige woningbouwinitiatieven is opgesteld om meer ruimte te bieden aan verzoeken voor woningbouw. Om dit te waarborgen is er een toetsingskader opgesteld welke onderscheid maakt in algemene voorwaarden en specifieke voorwaarden. Voorliggend plan voldoet aan zowel de algemene als de specifieke voorwaarden. Het plangebied ligt in het buitengebied van Oosterwolde binnen de gemeente Oldebroek en zorgt voor de toevoeging van één woning in een reeds bestaande boerderij, hetgeen een toevoeging betekent aan de woningvoorraad en dus een positieve invloed heeft op de huidige woningnood. De boerderij wordt op dit moment al bewoond, waarmee de toevoeging van één extra woning in dezelfde boerderij niet zorgt voor verhindering van andere functies in de omgeving. Het gaat om een inpandige splitsing waarbij geen wijziging plaatsvindt aan de bebouwing aan de buitenzijde. Op deze manier worden woonmilieus tevens niet onevenredig aangetast en blijft er sprake van een goede ruimtelijke ordening. Het verzoek is ingediend door de eigenaar/bewoner van de boerderij en is nog niet eerder gesplitst geweest. De 'één erf-gedachte' op het perceel wordt behouden, hetgeen inhoudt dat er geen zichtbare scheidingen aanwezig zijn op het erf. Ook is er sprake van één gezamenlijke in- en uitrit naar de openbare weg en is voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein volgens de Parkeernota.
  • Vanuit stedenbouw voldoet onderhavig plan aan de regels van een goede ruimtelijke ordening. Er is sprake van 'één erf-gedachte' met een passende ruimtelijke verdeling samen met landschappelijke toevoegingen. Dit geeft een samenhang aan het geheel. Het erf straalt zo het karakter uit van een boerenbedrijf. De boerderij is hier voldoende karakteristiek te noemen met een duidelijke relatie met het beheer van het omliggende agrarisch landschap. Een welstandsbeoordeling is niet nodig, het betreft hier een welstandsvrij gebied.
  • Het plan is passend binnen de duurzaamheidsambities van de gemeente Oldeborke. Er wordt effectief gebruik gemaakt van de aanwezige bebouwing, hiermee wordt op een duurzame en betaalbare manier een exta wooneenheid gerealiseerd. Er is sprake van een zorgvuldig ruimtegebruik. Daarnaast ontstaat er door de splitsing financiele ruimte om de bestaande woonboerderij te moderniseren op gebied van duurzaam wonen.
  • Voor de gemeente geldt de Parkeernota Oldebroek uit 2014, de norm is 2,5 parkeerplaats per woning. Het parkeren vindt plaats op eigen erf. In het plangebied is voldoende ruimte voor de benodigde parkeerruimte.
  • Het behoud van de ruimtelijke kwaliteit wordt mede bepaald door het welstandsbeleid dat is vastgelegd in de Welstandsnota Gemeente Oldebroek. In de nota staan criteria die worden gebruikt bij de beoordeling of een bouwplan redelijkerwijs voldoet aan de eis van welstand. Aan elk gebied is een 'welstandsniveau' toebedeeld. Dit welstandsniveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht het plan krijgt en in welke mate welstand wordt ingezet om er de ruimtelijke kwaliteit te bevorderen. Het plangebied is welstandsvrij, er is geen welstandsbeoordeling nodig.
   
Het gemeentelijk beleid staat de planontwikkeling niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de omgevingsvisie Oldebroek en overige relevante beleidsstukken.
     
Hoofdstuk 4 Onderzoek
In dit hoofdstuk wordt het onderzoek naar de milieu- en omgevingsaspecten beschreven.
4.1 Cultuurhistorie en archeologie
4.1.1 Cultuurhistorie
4.1.1.1 Algemeen
Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als 'sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling'. Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwwerken, al dan niet met een status als monument. Bepaalde landschappelijke elementen als houtwallen, bosjes, bomen, waterlopen etc., kunnen een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen in verband met de ontstaans-, bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de streek. In het bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen om deze geschiedenis te behouden c.q. de waarden te beschermen.
 
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
4.1.1.2 Situatie plangebied
In het voorliggend bestemmingsplan wordt het perceel aan de Schiksweg 30 voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Het betreft de planologische wijziging van de bestemming 'Agrarisch-6' naar 'Wonen'. Hiermee wordt het feitelijk gebruik voor woondoeleinden geformaliseerd en wordt het mogelijk gemaakt om de woonboerderij te splitsen in twee wooneenheden. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt.
 
Ten behoeve van dit bestemmingsplan is de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Oldebroek geraadpleegd. De bebouwing op het perceel Schiksweg 30 is niet aangeduid als monument of als karakteristieke bebouwing.  De houtwalstructuur rondom het perceel Schiksweg 30 is wel aangeduid op de cultuurhistorische waardenkaart. Voor het plangebied is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Het inpassingsplan voegt landschappelijke kwaliteiten toe aan het perceel om het behoud van het open polderlandschap en het kampenlandschap in de omgeving van het plangebied te waarborgen. Hiermee is er sprake van een goede landschappelijke en ruimtelijke inpassing. Onderhavig plan zal dus geen cultuurhistorische waarden schaden. Het aspect cultuurhistorie vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
      
4.1.2 Archeologie
4.1.2.1 Algemeen
Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische resten in de bodem kunnen aantasten moeten rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
 
Erfgoedwet
Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
 
Aanwezige archeologische waarden
Uitgangspunt binnen het bestemmingsplan is het veiligstellen van de aanwezige (en aangetoonde) archeologische waarden. De gebieden waar het daarbij concreet om gaat staan aangegeven op de archeologische waardenkaart, die als bijlage is opgenomen bij het archeologiebeleid van de gemeente Oldebroek. Deze beleidskaart is tevens verwerkt in de archeologische dubbelbestemming, die is opgenomen in het ‘paraplubestemmingsplan Oldebroek’.
 
4.1.2.2 Situatie plangebied
In het voorliggend bestemmingsplan wordt het perceel aan de Schiksweg 30 voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Het betreft de planologische wijziging van de bestemming 'Agrarisch-6' naar 'Wonen'. Hiermee wordt het feitelijk gebruik voor woondoeleinden geformaliseerd en wordt het mogelijk gemaakt om de woonboerderij te splitsen in twee wooneenheden. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt.
Aangezien er geen bodemroeringen plaatsvinden, levert het aspect archeologie geen belemmeringen op voor voorliggend plan. Archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
  
4.1.3 Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.2 Bodemkwaliteit
4.2.1 Algemeen
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s). Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar zijn.
 
Een bodemonderzoek is niet nodig als:
  • Er geen bodemwerkzaamheden worden verricht (bijvoorbeeld het bouwen van een dakkapel of het plaatsen van een extra verdieping op een gebouw);
  • Het gaat om een verandering of vergroting waarbij geen grond wordt verzet en het gebruik hetzelfde blijft;
  • Er al voldoende actuele en bruikbare onderzoeksresultaten bij de gemeente beschikbaar zijn, waarop de bodemtoets kan worden gebaseerd.
4.2.2 Situatie plangebied
In het voorliggend bestemmingsplan wordt het perceel aan de Schiksweg 30 voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Het betreft de planologische wijziging van de bestemming 'Agrarisch-6' naar 'Wonen'. Hiermee wordt het feitelijk gebruik voor woondoeleinden geformaliseerd en wordt het mogelijk gemaakt om de woonboerderij te splitsen in twee wooneenheden. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt.
 
Voor deze locatie is in september 2022 een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3 van deze toelichting). Het verkennend bodemonderzoek heeft tot doel inzicht te verkrijgen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en vast te stellen of er sprake is van bodemverontreiniging. Volgens de onderzoeksnorm NEN 5740 dient, m.b.t. de aanwezigheid van eventuele bodemverontreiniging, vooraf een onderzoekshypothese te worden opgesteld. De hypothese kan worden opgesteld op basis van bekende (historische) gegevens, uit de betrokken informatie kan blijken dat de onderzoekslocatie, vooraf, als “verdacht” of “onverdacht” wordt aangemerkt.
 
Op basis van de resultaten van het vooronderzoek wordt verwacht dat op de locatie sprake zal zijn van aanwezigheid van bodemverontreiniging (verdachte locaties: langjarig gebruik, opslag brandstoffen en druplijn). Het verkennend bodemonderzoek wordt uitgevoerd conform de NEN 57404 en NEN 57075. Op 23 augustus 2022 is het veldwerk uitgevoerd. Geconcludeerd wordt dat de hypothese 'verdachte locatie' stand houdt. Enkele parameters zijn licht verhoogd aangetoond. Een aanvullend onderzoek met een gewijzigde hypothese wordt niet noodzakelijk geacht.
 
Om vast te stellen of de bodem van de locatie op voorhand verdacht is op aanwezigheid van asbest, zijn de volgende acties uitgevoerd:
  • globale inspectie van de locatie (maaiveld en gebouwen);
  • bestuderen luchtfoto's;
  • verzamelen informatie over ophogingen, dempingen en/of stort afval of puin.
 
Op basis van bovenstaande wordt de locatie als verdacht ten aanzien van asbest beschouwd door de aanwezigheid van een druplijn. Op 30 augustus 2022 is er een 'verkennend asbest in grondonderzoek' uitgevoerd. De hypothese ‘verdachte locatie’ voor het asbest in grondonderzoek houdt stand. In het mengmonster (MM-A) van de druplijn is asbest aangetoond. Het gehalte overschrijdt niet de grenswaarde voor nader asbest in grondonderzoek (50 mg/kg d.s.), maar wel de grenswaarde onaanvaardbare risico’s. Op basis van ervaringen bij bodemsaneringen van druplijnen wordt als traject voor de verontreiniging 0,0 tot 0,3 meter minus maaiveld aangehouden. De omvang bedraagt hiermee circa 2 tot 3 m3. De verontreiniging kan ontstaan zijn na 1993. Daarmee is er sprake van een nieuw geval van verontreiniging. Omdat het in bezit hebben van een asbestdak niet als handeling kan worden gezien (correspondentie Bodem+) is er geen sprake van zorgplicht. Dergelijke gevallen kunnen onder de Wet Bodemscherming afgehandeld worden als zijnde oude gevallen. Tot de sanering is het nemen van een tijdelijke maatregelen (bv. afzetten met hekwerk) noodzakelijk. De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de
voorgenomen wijziging van het bestemmingsplan.
  
 
   
4.2.3 Conclusie
De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.3 Ecologie
4.3.1 Wettelijk kader
In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met het Europees en nationaal beleid en wetgeving ten aanzien van de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
 
Natura 2000-gebieden
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
 
Gelders Natuurnetwerk (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) 
Het NNN is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. De provincie Gelderland heeft hiervoor het Gelders Natuurnetwerk (GNN) opgesteld.
Het GNN is in de Omgevingsvisie Gelderland uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het GNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
 
4.3.2 Situatie plangebied
In het voorliggend bestemmingsplan wordt het perceel aan de Schiksweg 30 voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Het betreft de planologische wijziging van de bestemming 'Agrarisch-6' naar 'Wonen'. Hiermee wordt het feitelijk gebruik voor woondoeleinden geformaliseerd en wordt het mogelijk gemaakt om de woonboerderij te splitsen in twee wooneenheden. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt.
 
Soortenbescherming
Er worden geen werkzaamheden verricht die negatieve effecten op planten- en diersoorten hebben.
 
Gebiedsbescherming
Het plangebied  ligt niet binnen het Gelders natuurnetwerk (GNN), Groene ontwikkelingszone (GO) of Natura 2000 gebied. Het bestemmingsplan zorgt niet voor negatieve effecten op Natura 2000-gebieden.
 
Stikstof
In het kader van de Wet natuurbescherming, onderdeel Natura 2000, dient vooraf zekerheid te zijn verkregen dat er geen sprake is van negatieve effecten op Natura 2000-gebieden. Hiervoor is een stikstofberekening uitgevoerd (zie bijlage 2 van deze toelichting). Uit de berekening blijkt dat de aangevraagde ontwikkeling in de gebruiksfase geen stikstofdepositie veroorzaakt hoger dan 0.00 mol/ha/jr. Er is geen sprake van een aanlegfase, er wordt hier niet gebouwd of gesloopt. Het aanvragen van een vergunning Wet natuurbescherming gebieden voor realisatie van het plan is niet nodig.
         
4.3.3 Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.4 Externe veiligheid
4.4.1 Algemeen
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
 
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
 
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
 
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
 
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) met de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
 
Circulaire effectafstanden LPG tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
 
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico’s vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
 
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico’s van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
 
Beleidsvisie externe veiligheid
In 2015 is de Beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Oldebroek vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.
 
4.4.2 Situatie plangebied
In het voorliggend bestemmingsplan wordt het perceel aan de Schiksweg 30 voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Het betreft de planologische wijziging van de bestemming 'Agrarisch-6' naar 'Wonen'. Hiermee wordt het feitelijk gebruik voor woondoeleinden geformaliseerd en wordt het mogelijk gemaakt om de woonboerderij te splitsen in twee wooneenheden. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt. Er is geen sprake van het toevoegen van gevaarlijke functies.
 
Op grond van artikel 1 lid l van het Bevi is er sprake van een nieuw kwetsbaar object (woning), daarom wordt er een inventarisatie naar risicobronnen in de omgeving uitgevoerd. Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
 
Uitsnede risicokaart, plangebied is aangeduid met oranje ster (bron: risicokaart).
 
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
 
  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is; 
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen; 
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving inzake externe veiligheid.
  
4.4.3 Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.5 Geluid
4.5.1 Algemeen
Ter beperking van geluidshinder zijn in de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones gedefinieerd rondom belangrijke geluidsbronnen (gezoneerde industrieterreinen, verkeerswegen en spoorwegen). Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied, waar voor bestemmingsplannen een akoestische toetsing dient te worden uitgevoerd. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan, indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de ten hoogste toelaatbare waarde op de geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de hoogst toelaatbare waarde te voldoen.
 
Naast de toetsing aan de wettelijke normen, dient aangetoond te worden dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
 
4.5.2 Situatie plangebied
In het voorliggend bestemmingsplan wordt het perceel aan de Schiksweg 30 voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Het betreft de planologische wijziging van de bestemming 'Agrarisch-6' naar 'Wonen'. Hiermee wordt het feitelijk gebruik voor woondoeleinden geformaliseerd en wordt het mogelijk gemaakt om de woonboerderij te splitsen in twee wooneenheden. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt. Er wordt planologisch gezien wel een geluidsgevoelig object (wooneenheid)toegevoegd aan het perceel.
 
Wegverkeerslawaai
In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft. Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/h-gebied of in een woonerf. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg. Het plangebied is gelegen aan de Schiksweg, dit is een tweebaansweg in het buitengebied. Op grond van artikel 74 Wgh heeft deze weg een geluidzone van 250 meter aan weerszijden van de weg. De bestaande woonboerderij is gesitueerd binnen deze geluidzone.
 
De Schiksweg is een 60 km/h weg met dicht asfalt beton als wegverharding. De Schiksweg is met name een weg voor bestemmingsverkeer, doorgaand verkeer zal geen gebruik maken van weg als verbindingsweg of sluiproute. De etmaalintensiteit ligt zeer waarschijnlijk ruim beneden de 500 motorvoertuigen. Gezien het profiel van de weg, de materialisering, de verkeersintensiteit en de afstand van de weg tot aan de woonboerderij (circa 130 meter) is de verwachting dat het geluidsniveau op de gevel van de nieuwe wooneenheid ruim onder de maximaal toegestane waardes blijft. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
 
Industrielawaai
Er zijn in de omgeving van het plangebied geen bedrijven die zorgen voor een geluidsbelasting op het plangebied van voorliggend bestemmingsplan. Het loonbedrijf op het perceel Schiksweg 34 heeft een richtafstand van 50 meter voor het aspect geluid. Het bouwvlak van dit bedrijf ligt op meer dan 200 meter afstand van de woning op het perceel Schiksweg 30. 
 
Spoorweg
Het plangebied is niet gelegen in de zone van een spoorweg.
     
 
 
    
4.5.3 Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
4.6 Luchtkwaliteit
4.6.1 Algemeen
Op 15 november 2007 is de zogeheten 'Wet luchtkwaliteit' in werking getreden. Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging van de 'Wet milieubeheer' op het gebied van luchtkwaliteitseisen bedoeld. De 'Wet luchtkwaliteit' vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005'.
 
De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het 'Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)'. De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'Niet in betekenende mate (NIBM)' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
 
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor een ruimtelijke ontwikkeling als:
 
  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.
 
In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate bijdragen' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10.
 
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die 'niet in betekende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Het betreft de volgende categorieën:
 
  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
  • voor projecten die combinaties hiervan vormen geldt een speciale formule, zie bijlage 3A3 van de Regeling NIBM;
 
Projecten die gebruik maken van dezelfde ontsluitingsstructuur dienen bij elkaar te worden opgeteld.
  
 
4.6.2 Situatie plangebied
In het voorliggend bestemmingsplan wordt het perceel aan de Schiksweg 30 voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Het betreft de planologische wijziging van de bestemming 'Agrarisch-6' naar 'Wonen'. Hiermee wordt het feitelijk gebruik voor woondoeleinden geformaliseerd en wordt het mogelijk gemaakt om de woonboerderij te splitsen in twee wooneenheden. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt.
 
De verkeersaantrekkende werking in het plangebied zal iets toenemen. Volgens de CROW publicatie ‘Kencijfers en verkeersgeneratie’ heeft een twee-onder-één-kap woning een verkeersgeneratie van 7,8 motorvoertuigbewegingen per etmaal per woning. Een vrijstaande woning heeft een verkeersgeneratie van 8,2 motorvoertuigbewegingen per etmaal per woning. Door het splitsen van de woonboerderij in twee wooneenheden zal de verkeersgeneratie met 7,4 motorvoertuigbewegingen per etmaal toenemen. De NIBM-tool is een rekentool waarmee de bijdrage van kleinere ruimtelijke plannen aan de luchtkwaliteit vastgesteld kan worden. De bijdrage van het extra verkeer is bij het voorliggend plan in niet betekende mate en is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
     
Wat betreft de toets ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden bij woningen, op grond van de regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007, mensen blootgesteld aan luchtverontreiniging gedurende een significante periode ten opzichte van een etmaal. De Atlas Leefomgeving geeft een goede indicatie van de achtergrondconcentraties ter plekke.
 
Achtergrondconcentratie PM2,5 in 2020 (bron: AtlasLeefomgeving.nl)
 
Achtergrondconcentratie PM10 in 2020 (bron: AtlasLeefomgeving.nl)
 
Achtergrondconcentratie NO2 in 2020 (bron: AtlasLeefomgeving.nl)
 
Uit de kaarten blijkt dat de achtergrondconcentraties luchtvervuilende stoffen ter plaatse van het plangebied relatief laag te zijn. Ook liggen ze ver onder de grenswaarden. De cijfers zijn van 2020.
 
 Achtergrondconcentratie 2020Grenswaarde
Fijnstof PM 2,5 7-8 ug/m3 25 ug/m3
Fijnstof PM 10<15 ug/m340 ug/m3
Stikstofdioxide<10 ug/m3 40 ug/m3
 
Een algemene trend is evenwel dat de emissiefactoren van wegverkeer en de concentratie fijn stof al jaren afnemen. Het RIVM verwacht dat dit ook in de komende jaren het geval zal zijn. De blootstelling aan luchtverontreiniging in het plangebied is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
  
                      
                               
4.6.3 Conclusie
Ten behoeve van het onderhavige bestemmingsplan is het uitvoeren van berekeningen niet nodig omdat het plan niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging ter plaatse (conform besluit NIBM). De luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan.
4.7 Bedrijven en milieuzonering
4.7.1 Algemeen
Om bedrijfsvestigingen te kunnen toetsen op milieuhygiënische aspecten wordt het instrument milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds hindergevoelige functies, zoals woningen.
 
Algemeen wordt hiervoor de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten gebruikt. Hierin zijn aan bedrijven milieucategorieën toegekend. Per bedrijf is aangegeven wat de gewenste afstand is tot een rustige woonwijk. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. De feitelijke emissies (geluid, geur, stof et cetera) van een bedrijf kunnen aanleiding zijn om een andere afstand aan te houden.
 
In de VNG-uitgave ‘Bedrijven en Milieuzonering’ wordt een tweetal gebiedstypen onderscheiden; ‘rustige woonwijk’ en ‘gemengd gebied’. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.
 
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor bijvoorbeeld geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
 
       
4.7.2 Situatie plangebied
In het voorliggend bestemmingsplan wordt het perceel aan de Schiksweg 30 voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Het betreft de planologische wijziging van de bestemming 'Agrarisch-6' naar 'Wonen'. Hiermee wordt het feitelijk gebruik voor woondoeleinden geformaliseerd en wordt het mogelijk gemaakt om de woonboerderij te splitsen in twee wooneenheden. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt. Het plan voegt geen milieubelastende activiteiten toe. Alhoewel dit agrarische bedrijf niet meer actief is, is er nog wel een milieuvergunning aanwezig. Deze milieuvergunning wordt ingetrokken.
     
Ten zuiden van het plangebied zijn een tweetal bedrijven gesitueerd.
 
Schiksweg 34
Op het perceel Schiksweg 34 is een loonbedrijf gevestigd. De VNG geeft hiervoor (loonbedrijf bo >500 m2) een richtafstand van 50 meter voor het aspect geluid. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. De gevel van de woonboerderij op het perceel Schiksweg 30 ligt op een afstand van meer dan 200 meter van het bouwvlak van het loonbedrijf. Het blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor het loonbedrijf en dat er een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd op het perceel Schiksweg 30. 
 
Schiksweg 32
Op het perceel Schiksweg 32 is agrarisch bedrijf (rundveehouderij) gevestigd. De VNG geeft hiervoor (fokken en houden van rundvee) een richtafstand van 100 meter voor het aspect geur. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. De gevel van de woonboerderij op het perceel Schiksweg 30 ligt op een afstand van 60 meter van het bouwvlak van het agrarisch bedrijf.
   
In de VNG-uitgave ‘Bedrijven en Milieuzonering’ wordt een tweetal gebiedstypen onderscheiden; ‘rustige woonwijk’ en ‘gemengd gebied’. De omgeving van het plangebied kan worden getypeerd als gemengd gebied, vanwege de aanwezigheid van agrarische bedrijven, andere bedrijvigheid en woningen. Wanneer de richtstand van 100 meter met 1 stap verkleind wordt, geldt een richtafstand van 50 meter. Aan deze afstand wordt ruim voldaan. Het blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor het agrarisch bedrijf en dat er een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden
gegarandeerd op het perceel Schiksweg 30.  
 
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient tussen de stallen en een geurgevoelig object de afstand van 50 meter ( geurgevoelige object buiten de bebouwde kom) aangehouden te worden.
 
Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.  
4.7.3 Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.8 Geur
4.8.1 Wet geurhinder en veehouderij & activiteitenbesluit
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.
 
De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
 
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de be-bouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht.
 
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
 
  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
 
Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.
4.8.2 Situatie plangebied
In het voorliggend bestemmingsplan wordt het perceel aan de Schiksweg 30 voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Het betreft de planologische wijziging van de bestemming 'Agrarisch-6' naar 'Wonen'. Hiermee wordt het feitelijk gebruik voor woondoeleinden geformaliseerd en wordt het mogelijk gemaakt om de woonboerderij te splitsen in twee wooneenheden. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt. Het plan voegt geen milieubelastende activiteiten toe. Alhoewel dit agrarische bedrijf niet meer actief is, is er nog wel een milieuvergunning aanwezig. Deze milieuvergunning wordt ingetrokken.
 
Schiksweg 32
Op het perceel Schiksweg 32 is agrarisch bedrijf (rundveehouderij) gevestigd. De VNG geeft hiervoor (fokken en houden van rundvee) een richtafstand van 100 meter voor het aspect geur. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. De gevel van de woonboerderij op het perceel Schiksweg 30 ligt op een afstand van 60 meter van het bouwvlak van het agrarisch bedrijf.
   
In de VNG-uitgave ‘Bedrijven en Milieuzonering’ wordt een tweetal gebiedstypen onderscheiden; ‘rustige woonwijk’ en ‘gemengd gebied’. De omgeving van het plangebied kan worden getypeerd als gemengd gebied, vanwege de aanwezigheid van agrarische bedrijven, andere bedrijvigheid en woningen. Wanneer de richtstand van 100 meter met 1 stap verkleind wordt, geldt een richtafstand van 50 meter. Aan deze afstand wordt ruim voldaan. Het blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor het agrarisch bedrijf en dat er een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden
gegarandeerd op het perceel Schiksweg 30.  
 
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient tussen de stallen en een geurgevoelig object de afstand van 50 meter ( geurgevoelige object buiten de bebouwde kom) aangehouden te worden.
 
Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.  
4.8.3 Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.9 Water
4.9.1 Vigerend beleid
Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
 
Rijksbeleid
Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema’s als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
 
Nationaal Water Programma 2022-2027
Water speelt een belangrijke rol bij de 4 prioriteiten voor de fysieke leefomgeving zoals het Rijk die stelt in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De prioriteiten bestaan uit samenhangende opgaven waarin water steeds een belangrijke rol speelt. Het beleid van de NOVI met betrekking tot deze 4 prioriteiten is in het nationaal waterplan verder uitgewerkt.
 
Water en de bodem vormen het leidende principe bij de ruimtelijke inrichting van Nederland. Al bij het ontwerpen wordt bedacht hoe de inrichting meerdere doelen kan dienen en de natuurlijke processen in het gebied kan versterken. Daarbij wordt het water zo veel mogelijk vastgehouden of tijdelijk geborgen en alleen als het niet anders kan afgevoerd. Daarnaast worden oplossingen gekozen om zo zuinig mogelijk om te gaan met het beschikbare water.
 
Het NWP kent drie hoofdambities;
 
1. Een veilige en klimaatbestendige delta;
 
Naast het beschermen van Nederland tegen overstromingen wordt er veel aandacht besteed aan het aanpassen aan het veranderende klimaat; klimaatadaptatie. Nederland moet in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust zijn ingericht.
 
2. Een concurrerende, duurzame en circulaire delta;
 
Waarbij een toekomstbestendige zoetwatervoorziening centraal staat. Er wordt zuinig omgegaan met het beschikbare zoete water. Zoetwater wordt zo veel mogelijk vastgehouden voor toekomstig gebruik en bij schaarste wordt het water slimmer verdeelt.
 
3. Een schone en gezonde delta met hoogwaardige natuur;
 
Er wordt voorkomen dat verontreinigende stoffen in grondwater of oppervlaktewater terecht komen. Natuur en biodiversiteit in en rond het water wordt versterkt.
 
Provinciaal beleid
De Omgevingsvisie Gelderland is mede kaderstellend voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. Het waterplan is beschreven aan de hand van een aantal thema’s zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Hierbij is rekening gehouden met de Europese kaderrichtlijn water en het beleid.
 
Beleid Vallei en Veluwe
Op 30 september 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. De afgelopen jaren is veel bereikt, maar tegelijk staan er voor de komende jaren nieuwe uitdagingen. In het waterbeheerprogramma beschrijft het waterschap haar ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van de vele samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Het Waterbeheerprogramma (WBP) geeft de koers aan die het waterschap wil gaan varen en beoogt daarmee twee dingen. Ten eerste inzicht geven aan alle gebruikers en partners in het werkgebied in de doelen en maatregelen die het waterschap de komende zes jaar gaat bereiken. Ten tweede de koers intern bij het waterschap, als spoorboekje, expliciet maken en vastleggen.
 
Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027 Waterschap Vallei en Veluwe
Het Blauw Omgevingsprogramma kent 4 gebiedsprogramma's, waaronder het gebiedsprogramma Noord-Veluwe. Hierin wordt samen gewerkt aan een samenhangende en natuurlijke randmeerkustzone, met veilige dijken, een dynamisch buitenwater en een robuust watersysteem van de Veluwerand. De grondwateraanvulling wordt gestimuleerd door te zoeken naar manieren om de zoetwatervoorraad op de Veluwe te vergroten. Zoals via een ander bos- en natuurbeheer. De kwaliteit van de leefomgeving wordt versterkt door de ontwikkeling van (klimaat)robuuste en natuurlijke beeksystemen, zoals de Hierdense Beek van bron tot monding.
 
De kernen, waaronder Harderwijk, hebben een eigen ruimtelijke groei-ambitie. Door hier de waterprincipes van maximaal schoonhouden en water als ordenend principe toe te passen, worden deze kernen robuuster gemaakt. Door combinaties te zoeken met de andere opgaven, recreatieve kansen van de randmeerkust te benutten en te streven naar robuuste ecologische verbindingen, wordt er gewerkt aan een gezonde en duurzame leefomgeving
 
Beleid gemeente Oldebroek
Het Afvalwaterketen Plan vormt het beleidskader riolering en water op gemeentelijk niveau. Het beleid met betrekking tot de zorgplicht stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater zijn eveneens vastgelegd in het Afvalwaterketen Plan van de gemeente Oldebroek.
 
De gemeente wil een robuust en verantwoord watersysteem realiseren met het oog op een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving. Klimaatsveranderingen (regenbuien met een extremer karakter, hitte en droogte) worden hierin meegenomen. Onderdeel hiervan is het gemeentelijk beleid ten aanzien van duurzaam watergebruik dat erop is gericht om zo weinig mogelijk schoon hemelwater via de riolering af te voeren. Het is wenselijk dat het hemelwater wordt afgekoppeld en vertraagd wordt geïnfiltreerd in de bodem. Zodoende kan duurzaam worden omgegaan met hemelwater en kan bovendien hitte en droogte worden tegengegaan.
 
De Riool aansluit- en afkoppelverordening schrijft voor dat hemelwaterafvoer bij nieuw – of verbouw van het object dient te worden afgekoppeld en geïnfiltreerd te worden in de grond. Om het hemelwaterafvoer af te koppelen en op eigen terrein te infiltreren of af te voeren naar het oppervlaktewater zullen voorzieningen getroffen moeten worden. Deze voorziening moet voldoen aan een capaciteit van 60mm over het gehele afvoerend verhard oppervlak. Vuilwater wordt, indien mogelijk, afgevoerd naar het gemeentelijke rioolstelstel. Contact met de gemeente kan uitwijzen wat de kosten en mogelijkheden hiervoor zijn.
4.9.2 Waterparagraaf
4.9.2.1 Algemeen
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer
21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets). 
 
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
4.9.2.2 Waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied
In het voorliggend bestemmingsplan wordt het perceel aan de Schiksweg 30 voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Het betreft de planologische wijziging van de bestemming 'Agrarisch-6' naar 'Wonen'. Hiermee wordt het feitelijk gebruik voor woondoeleinden geformaliseerd en wordt het mogelijk gemaakt om de woonboerderij te splitsen in twee wooneenheden. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt. 
 
Het verhard oppervlak zal in de nieuwe situatie iets afnemen. Het hemelwater dat in het plangebied valt wordt opgevangen en geïnfiltreerd op eigen terrein. Het pand blijft voor het vuilwater aangesloten op het eigen rioleringssysteem (IBA).
 
Het waterschap Vallei en Veluwe is geïnformeerd over voorliggend initiatief door gebruik te maken van de digitale watertoets (zie bijlage 4 van deze toelichting). Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentiele waterbelangen worden geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief wateradvies geeft.
 
4.9.3 Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.10 Besluit milieueffectrapportage (MER)
4.10.1 Algemeen
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
 
  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
 
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van ‘kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
 
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
4.10.2 Situatie plangebied
In het voorliggend bestemmingsplan worden het perceel aan de Schiksweg 30 voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Het betreft de planologische wijziging van de bestemming 'Agrarisch-6' naar 'Wonen'. Hiermee wordt het feitelijk gebruik voor woondoeleinden geformaliseerd en wordt het mogelijk gemaakt om de woonboerderij te splitsen in twee wooneenheden. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt. 
 
In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Daarom dient te worden getoetst of er sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:
  1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
 
Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
 
Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag of er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
 
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de verwachte milieuhinder en cumulatie met andere projecten), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Deze paragraaf wordt in dit geval beschouwd als de vormvrije m.e.r.-toets.
  
  
4.10.3 Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.11 Verkeer en parkeren
In het voorliggend bestemmingsplan worden het perceel aan de Schiksweg 30 voorzien van een nieuwe bestemmingsregeling. Het betreft de planologische wijziging van de bestemming 'Agrarisch-6' naar 'Wonen'. Hiermee wordt het feitelijk gebruik voor woondoeleinden geformaliseerd en wordt het mogelijk gemaakt om de woonboerderij te splitsen in twee wooneenheden. Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt. 
  
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van parkeerkencijfers van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Deze voorgenoemde CROW-kencijfers zijn doorvertaald in de gemeentelijke parkeernota 2014.
 
Verkeer
De verkeersaantrekkende werking in het plangebied zal dan iets toenemen. Volgens de CROW publicatie ‘Kencijfers en verkeersgeneratie’ heeft een twee-onder-één-kap woning een verkeersgeneratie van 7,8 motorvoertuigbewegingen per etmaal per woning. Een vrijstaande woning heeft een verkeersgeneratie van 8,2 motorvoertuigbewegingen per etmaal per woning. Door het splitsen van de woonboerderij in twee wooneenheden zal de verkeersgeneratie met 7,4 motorvoertuigbewegingen per etmaal toenemen. Problemen op de Schiksweg worden niet verwacht.
 
Parkeren
Voor de gemeente geldt de Parkeernota Oldebroek uit 2014, de norm is 2,5 parkeerplaats per woning. In de bestaande situatie is er wel plaats voor 10 auto's op het erf. In het plangebied is, ook in de nieuwe situatie, voldoende ruimte voor de benodigde parkeerruimte. 
 
Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect verkeer en parkeren
 
4.12 Kabels en leidingen
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
 
Aardgastransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen aardgastransportleidingen.
 
Hoogspanningsleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.
 
Rioolleidingen
De rioolleidingen leiden voor dit plan niet tot enige belemmering.
 
Watertransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.
 
Straalverbindingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen straalverbindingen
 
Kabels en niet-planologisch relevante leidingen
Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt de wettelijk verplichte KLIC-melding uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.
 
Conclusie
In en nabij het projectgebied zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn derhalve geen belemmeringen te verwachten. 
 
Hoofdstuk 5 Plansystematiek
5.1 Toelichting op de plansystematiek
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
 
5.2 Opzet van de regels
  
5.2.1 Algemeen
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen. 
 
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
 
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken. 
 
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
1. Inleidende regels;
2. Bestemmingsregels;
3. Algemene regels;
4. Overgangs- en slotregels.
 
5.2.2 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
 
• Begrippen (Artikel 1)
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
 
• Wijze van meten (Artikel 2)
Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze bouwhoogtes, afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
 
5.2.3 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. 
De regels zijn als volgt ingedeeld: 
 
Bestemmingsomschrijving
Hierin staat voor welke functie(s) de gronden mogen worden gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van de functies is.
 
Bouwregels
Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.
 
Nadere eisen
Hierbij is bepaald dat het college nadere eisen kan stellen aan de afmetingen en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
 
  1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden binnen andere bestemmingen, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed; 
  1.  de milieusituatie:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de milieuaspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking;
 
  1.  een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld:
ten aanzien van de situering en de vormgeving van bouwwerken, dient gestreefd te worden naar de instandhouding of het tot stand brengen van een in stedenbouwkundig opzicht, harmonieus straat- en bebouwingsbeeld;
 
  1. de sociale veiligheid:
uit het oogpunt van sociale veiligheid is het beleid om
de oriëntatie van de (verblijfsgebieden van) gebouwen zoveel mogelijk op de openbare ruimte (straatzijde) te richten en het aanleggen van zichtbelemmerende groenvoorzieningen tegen te gaan;
 
  1. de verkeersveiligheid:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de instandhouding of het tot stand brengen van een verkeersveilige situatie;
 
  1. de woonsituatie:
ten aanzien van de woonsituatie dient rekening te worden gehouden met het in stand houden en/of het garanderen van een goede woonsituatie zoals de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte en het uitzicht.
 
    
Afwijken van de bouwregels
In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen die thans nog niet voorzien zijn, waaruit blijkt dat de bouwregels niet toereikend zijn. Daarom kan het college voor ondergeschikte aspecten binnen een bestemming bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels.
 
Van geval tot geval zal een afweging moeten worden gemaakt. Het afwijken van de basisregels is bedoeld voor uitzonderingssituaties waarbij bepaalde criteria zijn opgenomen. In eerste instantie zal echter gestreefd worden naar het laten voldoen van de plannen aan de basisregeling.
Bij toepassing van de bevoegdheid om af te wijken van het plan, gelden specifieke procedureregels die zijn opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
 
Specifieke gebruiksregels
In principe moeten de gronden en de gebouwen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming. Waar nodig zijn voor de duidelijkheid en ten behoeve van het aangeven van de reikwijdte van de bestemming gebruiksvormen vermeld, die in ieder geval als strijdig met de bestemming moeten worden aangemerkt.
 
 Afwijken van de gebruiksregels
Omdat van een aantal gebruiksvormen niet op voorhand gezegd kan worden of ze aanvaardbaar zijn of niet, is het college bevoegd om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de specifieke gebruiksregels. Deze omgevingsvergunning wordt verleend na een zorgvuldige afweging van functies en waarden binnen de bestem
ming.
 
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Deze omgevingsvergunning kan worden verleend voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, die anders zijn dan bouwen. Hiermee kan de gemeente ook ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen tegenhouden, zoals het ophogen van gronden, het dempen van sloten, het scheuren van grasland en het aanleggen van rioleringen.
 
Bestemmingen
Agrarisch
In het bestemmingsplan Buitengebied 2007 zijn de agrarische bestemmingen onderverdeeld in dertien bestemmingen, waarbij globaal een onderscheid is gemaakt in grotendeels onbebouwd agrarisch gebied, landbouwkundige elementen zoals ontsluitingswegen, kleinschalige landschappelijke elementen zoals houtwallen, ondergeschikte waterlopen en de bouwpercelen met de bebouwing. Door gebruik te maken van deze regels wordt rechtsgelijkheid gegarandeerd. Het perceel aan de Schiksweg 30 krijgt deels de bestemming 'Agrarisch'. Binnen deze bestemmingen is het niet mogelijk om gebouwen op te richten. Bijbehorende bouwwerken, zoals een erfafscheiding, zijn wel toegestaan.
    
Wonen
Voor het woongedeelte is de bestemming 'Wonen' opgenomen. Deze bestemming sluit aan bij de in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' opgenomen bestemmingen voor 'Wonen'. Binnen deze bestemming zijn twee-onder-één-kapwoningen met een goothoogte van niet meer dan 3,50 meter, een bouwhoogte van niet meer dan 8,00 meter en een inhoud van niet meer dan 400 m3 per woning toegestaan.
 
De situering van de woningen wordt vastgelegd door middel van een bouwvlak. Bijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegestaan binnen de bestemming wonen (1 meter achter de voorgevel) en buiten het bouwvlak. Ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ mogen uitsluitend bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd. De gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen per woning bedraagt maximaal 100 m2, danwel niet meer dan de bestaande gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen.
 
Nevenfuncties van woningen
Een ieder heeft de mogelijkheid om maximaal 40%, met een maximum van 100 m2, van de vloeroppervlakte van de woning inclusief de bijgebouwen, waaronder aan- en uitbouwen, te gebruiken voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit. Deze beroepsactiviteiten dienen zo klein van schaal te zijn, dat zij niet voldoen aan de bepalende criteria voor de meldings- of vergunningsplicht Wet milieubeheer.
 
Een afwijking van de gebruiksregels is opgenomen voor het onder voorwaarden aanbrengen van een bed en breakfast voorziening in de woning.
 
Bij de bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden onder meer bouwwerken geregeld ten behoeve van een paardenbak waarvoor specifieke regels zijn opgenomen.
 
Waarde - Archeologie
Op basis van het bestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan Oldebroek' is voor deze locatie de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. De bescherming richt zich onder andere op grondwerkzaamheden. Deze zijn aan een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden gekoppeld.
          
5.2.4 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
  • Anti-dubbeltelregel: Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwings-percentage.
  • Algemene bouwregels;
  •  Algemene gebruiksregels;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Algemene wijzigingsregels;
  • Overige regels.
 
5.2.5 Overige regelingen
In dit bestemmingsplan worden de gronden in het plangebied voor verschillende doeleinden bestemd. Daarbij worden regels gegeven voor het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken en gebouwen, voor zover dat in het belang van een goede ruimtelijke ordening nodig is. 
 
Het college kan binnen de grenzen die in het plan zijn aangegeven, bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels en/of van de specifieke gebruiksregels. 
 
Een bestemmingsplan bevat niet alle regels die het bouwen op en het gebruik van de grond regelen. Zo zijn er bijvoorbeeld nog andere gemeentelijke verordeningen, de milieuwetten en de waterschapskeur, waarin eisen en beperkingen kunnen voorkomen, waarover het bestemmingsplan zich niet uitspreekt. Bij een procedure waarbij vergunningen (bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor het bouwen) worden verleend, kunnen die andere regels beperkingen opleggen op andere gronden dan planologische. 
   
5.2.6 Overgangs- en slotregels
Het overgangsrecht geldt voor bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming komt met de gegeven bestemming.
 
In beginsel mogen de bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Meestal is dat een eenmalige handeling aan het bouwwerk. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen. 
5.3 Handhaving
Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt dat de gemeente haar handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waarvan alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
 
In de gemeentelijke beleidsnota 'Integrale handhaving gemeente Oldebroek 2009' neemt naleving van bestemmingsplannen een belangrijke plaats in. Handhaving is voor de gemeente meer dan alleen met bestuurlijke sancties optreden tegen overtredingen. Er wordt ook grote waarde gehecht aan preventie door middel van communicatie en voorlichting naar burgers en bedrijven, advisering, stimulering, toezicht en zichtbaar optreden.
 
Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente zo vroeg mogelijk op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beëindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar ter beschikking staande handhavingsinstrumenten. Van handhaving kan alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten.
 
Blijkens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Een overtreding hiervan is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook bij overtredingen die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.
 
 
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid van het plan
6.1 Algemeen
Op basis van de voorgaande hoofdstukken kan worden geconcludeerd dat de beoogde functiewijziging, gelet op het planologisch beleid, de omgevingssituatie ter plaatse uitvoerbaar kan worden geacht. Geconcludeerd
kan worden dat voor de gewenste ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
6.2 Economische uitvoerbaarheid
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
 
Volgens de Wet ruimtelijke ordening stelt de raad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen project is voorgenomen, zoals verwoord in artikel 6.2.1 van het Besluit
ruimtelijke ordening. Van een dergelijk project is in dit geval geen sprake. Met de initiatiefnemer is wel een planschadeovereenkomst gesloten. De mogelijkheid bestaat dat derden schade lijden door het nieuwe bestemmingsplan en de gevraagde ontwikkeling.
 
     
6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Met betrekking tot de inspraak bevat de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geen procedureregels en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld.
 
Het betreft een ontwikkeling op slechts één perceel, die passend is binnen het provinciaal en gemeentelijk beleid. Het onderhavig plangebied is gering van omvang en de ruimtelijke consequenties zijn beperkt. Tevens raakt het plan geen (beleids)belangen van ketenpartners, zoals de provincie of het waterschap. Daarom is geen gelegenheid tot inspraak overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening geboden.
 
In het kader van vooroverleg wordt het plan gezonden naar het Waterschap Veluwe en de provincie Gelderland. Het plan is niet van betekenis voor de buurgemeenten. Toezending blijft daarom aan die bestuursorganen achterwege.
 
De initiatiefnemer heeft in november 2022  omwonenden geïnformeerd over de voorgenomen planontwikkeling. Er zijn tijdens deze avond geen reacties binnen gekomen welke hebben geleid tot significante wijzigingen van voorliggend plan. Het verslag over het informeren van omwonenden is opgenomen als bijlage 5 van deze toelichting.
 
      
Hoofdstuk 7 Inspraak, overleg en zienswijzen
7.1 Algemeen
De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, alvorens
een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Met betrekking tot de inspraak bevat de Wro geen procedureregels en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld.
7.2 Vooroverleg
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
7.2.1 Het Rijk
In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit
bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
7.2.2 Provincie Gelderland
In kader van vooroverleg heeft de gemeente het plan toegezonden aan de provincie Gelderland. De provincie heeft op 21 november 2022 gereageerd geen opmerkingen te hebben op de voorgenomen ontwikkeling. Als er niets wijzigt hoeft het plan niet als ontwerp aan de provincie te worden aangeboden
7.2.3 Waterschap Vallei & Veluwe
In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. Op basis van deze toets is de ‘korte procedure’ van toepassing. Het watertoets resultaat is opgenomen als bijlage 4 bij deze toelichting. Hieruit kwam naar voren dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan is door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
7.3 Zienswijzen
Op de procedure van het bestemmingsplan is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht van toepassing. In navolging hiervan moet het ontwerpbestemmingsplan voor zes weken ter inzage worden gelegd. Een ieder kan in deze periode zienswijzen indienen.
 
Deze paragraaf zal worden aangevuld na de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan.