Plan: | Buitengebied, Groote Woldweg 79 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0269.BG201-ON01 |
Initiatiefnemer heeft de gemeente verzocht om planologisch medewerking te verlenen voor het realiseren van een nieuwe reguliere woning ter vervanging van de oude, in zeer slechte staat verkerende woning, op het perceel aan de Groote Woldweg 79 in Kerkdorp. Tevens bestaat de wens het aanwezige hobbymatige garage bedrijf planologisch in te passen.
Het perceel heeft in het geldende bestemmingsplan 'Tweede veegplan Oldebroek' de bestemming 'Agrarisch-4' welke bestemd is voor een niet-volwaardig agrarisch bedrijf.
De initiatiefnemer is gestopt met de agrarische activiteiten en wil daarom de bestemming Agrarisch wijzigen naar een woonbestemming en de hobbymatige garage planologisch regelen.
Het plan voorziet in de sloop van de bestaande vervallen woning en een groot aantal bijgebouwen. De nieuwe woning komt circa 7,25 meter van de weg af te staan.
Om bovenstaand mogelijk te maken dient een bestemmingsplan te worden opgesteld. Hierbij geldt dat wordt aangetoond dat het initiatief niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
De agrarische activiteiten zijn beëindigd. De voormalige agrarische bedrijfswoning is in een dusdanige slechte staat dat behoud hiervan geen optie is. Initiatiefnemer wil daarom de bestemming van agrarisch naar wonen wijzigen, zodat een regulieren woning mogelijk is. Daarnaast wordt het hobbymatige garagebedrijf d.m.v. maatwerk, planologisch mogelijk gemaakt. Daarom is dit bestemmingsplan opgesteld.
Het perceel Groote Woldweg 79 is gelegen in buurtschap Kerkdorp, aan de oostzijde van het Drontermeer aan de verbindingsweg Oosterwolde - Noordeinde.
Afbeelding 1.1: Ligging plangebied
In navolgende luchtfoto (afbeelding 1.2) wordt het plangebied en de omgeving weergegeven.
Afbeelding 1.2: Luchtfoto plangebied
Kadastrale gegevens
Kadastrale gemeente : Oldebroek
Sectie : AB
Nummer : 236 (gedeeltelijk)
Afbeelding 1.3: Uitsnede kadastrale kaart (globaal plangebied - rode lijn)
Na deze inleiding (hoofdstuk 1) wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande en gewenste situatie in het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Oldebroek beschreven. Vervolgens passeren in hoofdstuk 4 alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de regels en in hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 7 bevat tot slot de procedure.
Op het perceel staat een oude vervallen rietgedekte woning (voorheen met café) en enkele opstallen. De boerderij is opgetrokken uit enkelsteens muren. De houten schuur aan de straatzijde verkeert ook in vervallen staat. De gevelplanken zijn verweerd, het pannendak is ingezakt en heeft geen dakbeschot. De tuin behorend bij deze boerderij is grotendeels verhard of ligt braak. Op het perceel staat ook een vergunde mantelzorgwoning.
Afbeelding 2.1: Aanzicht vanaf de Groote Woldweg
Hierna volgen een aantal foto's van het plangebied.
Afbeelding 2.2: foto's bebouwing
Binnen het provinciaal beleid wordt het plangebied aangeduid als Weidevogelgebied, Nationaal Landschap en als Waardevol open gebied. Door de ligging in het Waardevol open gebied wordt er extra aandacht gevraagd voor de landschappelijke inpassing. I
Zoals uit de navolgende afbeelding blijkt bevindt zich op het perceel al voor 1900 bebouwing. De huidige woning dateert van rond 1885.
Afbeelding 2.3: uitsnede topografische kaart (bron: www.topotijdreis.nl)
Kerkdorp heette eerst Oostwold en telde ooit ongeveer 600 inwoners. Na de vele stormen en overstromingen zijn veel bewoners verhuisd naar Noordeinde en naar het huidige Oosterwolde.
Het perceel ligt in de buurtschap Kerkdorp, op de verbindingsweg tussen Oosterwolde en Noordeinde, in de polder Oosterwolde. In het Landschapsontwikkelingsplan van de gemeente Oldebroek wordt het omliggende landschap waarin het perceel ligt aangeduid als polderlandschap.
In de oude kleine nederzetting 'Kerkdorp' stond aangrenzend aan het plangebied, tot 1845 de St. Nicolaaskerk uit de 14e eeuw (vandaar de naam Kerkdorp). Na blikseminslag werd de kerk gesloopt en werd een nieuwe kerk gebouwd aan de Zandweg (de huidige Groote Woldweg in Oosterwolde).
Afbeelding 2.4: afbeelding St. Nicolaaskerk
Er staat nu geen kerk meer, maar toch heet het dorp nog Kerkdorp.
Door de geomorfologische vorming van het land in de laatste ijstijd (Saaliën), het klimaat en de activiteit van de mens is de landschappelijke hoofdstructuur van Oldebroek ontstaan. Er zijn 4 verschillende zones ontstaan, evenwijdig aan de kustlijn, bestaande uit: de Veluwe, het Middengebied, de Polder en de Randmeerkust. De Polder is opgedeeld in de Polder Oldebroek, Oosterwolde en de polder Oosterwolde.
De polder Oosterwolde is gelegen aan de Randmeerkust, wat vroeger bestond uit strandwallen, veenvorming en zeeklei. Regelmatig werd het gebied overstroomd, totdat men in de 12e eeuw begon met het ontginnen van het veengebied. Er werd een kade aangelegd vanaf Oosterwolde naar het punt waar nu Noordeinde ligt. Deze kade fungeerde als ontginningsbasis en had Oosterwolde (= het huidige Kerkdorp) als kern. Een aantal andere oude kaden verdeelden het poldergebied in respectievelijk Noordermerk, Bolsmerk, Lummelermerk en Eektermerk.
Oosterwolde ligt op een brede dekzandrug, waarop al heel vroeg bewoning plaats vond. Aan de zuidzijde is een steile helling, welke overgaat in de veengronden van de polder Oldebroek. Aan de noordkant is een geleidelijke helling, waar de afwisselende zandgronden overgaan in de klei op veengronden van de Polder Oosterwolde.
In de 14e eeuw nam de invloed van de zee toe, waardoor er een laag klei over het veen werd afgezet. Door de wateroverlast moesten de bewoners zich terugtrekken op terpen. Dit gebeurde voornamelijk langs de Groote Woldweg en de Winterdijk. In 1357 werd begonnen met de aanleg van de Zomerdijk, maar deze werd eerst laag gehouden en deels open om van de slibbemesting te blijven profiteren. Tot aan de afsluiting van de Zuiderzee in 1932 liep de polder soms meerdere malen per jaar tot aan de Winterdijk onder water.
De polder Oosterwolde draagt duidelijk de kenmerken van een systematische ontginning met een verkaveling van parallel aan elkaar gelegen stroken of slagen, soms ook blokvormen. De kavels liggen haaks op de ontginningsas Groote Woldweg. Kenmerkend is dat de polder landschappelijk gezien weinig is veranderd na 1850. In de polder Oosterwolde liggen een weidevogelreservaat van Staatsbosbeheer en een eendenkooi.
Het polderlandschap kenmerkt zich door de weidse openheid met weinig bebouwing. Het gebied bestaat voornamelijk uit grasland, dat in gebruik is als agrarisch hooi- en weideland. Rondom de bebouwing (al of niet op een terp) is functioneel groen aangebracht. Het groen versterkt het contrast met het open landschap en verzacht de invloed van de bebouwing.
Ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de bestaande uitrit, rechtstreeks op de Groote Woldweg.
In de directe omgeving bevinden zich enkele woningen, enkele agrarische bedrijven, klus- en timmerbedrijf en 'onderwijs-zorgboerderij Natuurkr8'.
Voor het perceel geldt het bestemmingsplan ' Tweede veegplan Oldebroek 2007', dat is vastgesteld op 20 april 2023. Voor het perceel gelden de bestemmingen 'Agrarisch - 4' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.
Afbeelding 2.5: uitsnede geldend bestemmingsplan
De gronden voor Agrarisch - 4 zijn bestemd voor de uitoefening van een niet-volwaardig agrarisch bedrijf met grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, al dan niet in combinatie met nevenactiviteiten in bestaande gebouwen te weten een caravanstalling, een zorgboerderij en activiteiten die zich richten op landschaps- en natuurbeheer, op landschaps- en natuureducatie en/of op recreatie. Daarnaast zijn de gronden ook bestemd voor het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep of mantelzorg.
In artikel 5.7 van het geldende bestemmingsplan is de volgende wijzigingsbevoegdheid opgenomen:
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch - 4' wijzigen in de bestemming 'Wonen - 1', mits: a. de woonfunctie ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning, waarbij het aantal woningen niet mag toenemen; b. geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, waarbij de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt; c. het voormalige boerderijpand als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm wordt gehandhaafd; d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan: - de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; - milieusituatie; - de woonsituatie. |
Op basis van dit artikel kan de bestemming 'Agrarisch -4' gewijzigd worden in de bestemming 'Wonen - 1'. Dit plan voldoet aan de punten a, b en d. Aan punt c kan niet worden voldaan omdat de huidige woning in zeer slechte staat verkeert en geen landschappelijk waardevolle verschijningsvorm is. Daarnaast wordt met dit plan het hobbymatige garagebedrijf planologisch mogelijk gemaakt.
Er wordt een nieuwbouwwoning gerealiseerd met daarbij een tijdelijke mantelzorgunit (reeds vergund). Dit ter vervanging van de bestaande bouwvallige woning met bijbehorende schuren op de voorzijde van het perceel aan de Groote Woldweg 79. Op het achtererf is onlangs een nieuwe schuur gerealiseerd, welke behouden moet blijven, o.a. ten behoeve van de hobbymatige garage. De nieuwe situatie moet een ruimtelijke verbetering en kwalitatief hoogwaardige leefomgeving met zich meebrengen.
Hieronder een overzicht van de gebouwen die gesloopt gaan worden (donker paars) en de gierkelders (licht paars).
Afbeelding 2.6: te slopen bebouwing
Te slopen:
Aanduiding | Onderdeel | m2 |
A | garage | 68 |
B | woning | 132 |
C | tussenlid | 16 |
D | schuur | 96 |
E | schuur | 50 |
F | schuur (na realisatie woning) | 58 |
TOTAAL | 421 | |
1 | mestplaat | 15 |
2 | mestplaat/gierkelder | 128 |
TOTAAL | 143 | |
In totaal wordt aan verharding 564 m2 verwijderd.
Afbeelding 2.7 geeft de gewenste situatie weer.
Afbeelding 2.7: Nieuwe indeling van het perceel
Het nieuwe woonhuis wordt op ruim 7 meter van de Groote Woldweg gesitueerd, hetgeen het gemiddelde is van de afstand tot de weg van de naastgelegen woonhuizen. Daarbij is ervoor gekozen om de bouwmassa naar het noorden te verplaatsen, waardoor er rechts en links naast de woning een doorkijk ontstaat naar het groene achterland. Daarnaast ontstaat er hierdoor meer ruimte voor groen in de voortuin ter versterking van de openheid van het landschap.
Beeldkwaliteit en Architectuur
In de beeldkwaliteit en architectuur wordt aansluiting gezocht op de bestaande, landelijke bebouwing langs de Groote Woldweg.
Afbeelding 2.8: Indicatief ontwerp van de woning (bron: Architectenbureau Vinke Design)
Kleur en materiaalgebruik
Er worden voornamelijk natuurlijke materialen en kleuren gebruikt.
Duurzaamheid
Het huis wordt duurzaam gebouwd. Dit wordt bereikt middels aardwarmte, gebalanceerde ventilatie en zonne-energie op de grote schuur. Daarnaast wordt extra aandacht besteed aan luchtdicht bouwen.
De woning voldoet aan de laatste bepalingen van het bouwbesluit, zo wordt aardgasloos gebouwd, zonnepanelen aangebracht en wordt hemelwater van bebouwing en bestrating opgevangen in infiltratiekoffers en/of wadi's op eigen terrein.
In mei 2023 is door Op 't Eekt Groenontwerp, voor het perceel een landschappelijk inpassingsplan gemaakt (zie Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan).
Toelichting op het inrichtingsplan
De identiteit van de plek vraagt om een landschappelijke inpassing, waarbij de hedendaagse bebouwing een cultuurhistorisch verantwoord groen kader krijgt. In de oude situatie vormen de lage boerderij en kleine schuren een klein, besloten erf. Na de bouw van de schuur/garage is de maat en schaal van het erf veranderd. De nieuwe woning sluit hier beter op aan.
De kwaliteit en/of situering van de huidige beplanting is zodanig dat alleen een bestaande boom in de hoek van het perceel naast nr. 77 wordt gehandhaafd. Door bij de inrichting enkele principes van het boerenerf toe te passen, wordt de bebouwing meer in het landschap opgenomen en is de inrichting cultuurhistorisch verantwoord. Doordat de nieuwe voorgevel meer naar achteren wordt geplaatst, zal ook het straatbeeld t.p.v. nr. 79 meer open zijn.
De boomgaard als cultuurhistorisch element komt terug in de hoogstam fruitbomen aan de voorzijde van de woning en aan de overkant van de weg. Het geheel wordt omlijst door een kniphaag van veldesdoorn, welke zorgt voor verbinding met het landschap en functionele geledingen in de ruimte rondom de woning.
Afbeelding 2.9: Landschappelijke inrichtingsschets
Bij ruimtelijke plannen moet worden weergegeven hoe rekening is gehouden met relevant beleid. In de volgende paragrafen wordt het relevante beleid op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau en de relatie van dit beleid met het initiatief behandeld.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren.In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherper keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
In dit geval is sprake van een lokale ontwikkeling waarmee geen Rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het Rijksbeleid zoals verwoord in de NOVI.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere planologische kernbeslissingen (pkb's) met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Het Barro bevat geen regels die van toepassing zijn voor het onderhavige plan. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit wijzigingsplan.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6., tweede lid, zijn eisen opgenomen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen als dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zoals een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor de omgeving. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Inmiddels heeft jurisprudentie reeds bepaald bij welke minimale omvang sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Conform jurisprudentie is bij 11 woningen geen sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) en bij 12 woningen wel sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Bij voorliggend plan wordt een bedrijfswoning vervangen door een reguliere woning. Dit zijn minder dan 11 woningen, waardoor er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en de behoefte van de ontwikkeling niet hoeft te worden aangetoond. Daarmee kan geconcludeerd worden dat de Ladder voor duurzame verstedelijking geen belemmering vormt voor het voorliggende plan.
Op 19 december 2018 is de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. Op 1 maart 2019 is deze in werking getreden. De provincie wil Gelderland in de toekomst 'gaaf' houden, en vindt dat we daar nu wat voor moeten doen. De provincie staat voor stevige uitdagingen. Er zijn grote, verscheidene ontwikkelingen die ook Gelderland raken.
Hierbij staan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. De focus ligt op duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie als werkende bestanddelen voor een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland.
Om de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland uit te werken, streeft de provincie zeven samenhangende ambities na. Met behulp van deze zeven ambities geeft de provincie hier uitvoering aan:
Vijf wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving gaat sinds 2014 op in de Omgevingsvisie. Dit gaat over planfiguren voor ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Vanuit de Omgevingsvisie 2014 vinden wij de volgende zaken van belang. Deze worden door de provincie Gelderland gecontinueerd. Het gaat om de thema's:
Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie Gelderland regels aan ruimtelijke plannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan op deze regels afstemmen.
Kijkend naar het initiatief is met name afdeling 2.1 van de verordening relevant. In deze afdeling zijn artikelen met (instructie)regels voor de regionale woonagenda opgenomen. In 2019 is voor de Noord-Veluwe de regionale woonagenda 2019-2022 vastgesteld. Van belang is dat een bestemmingsplan dat nieuwe woningen mogelijk maakt, op basis van de volgende criteria wordt beoordeeld:
Het initiatief is niet in strijd met het provinciale beleid. De in zeer slechte staat verkerende woning wordt vervangen door een energiezuinige duurzame woning. Doordat het nieuwe bouwvlak is verkleind wordt een positieve bijdrage geleverd aan het weidevogelgebied en het waardevol open landschap.
Op 13 december 2018 is de Omgevingsvisie Oldebroek vastgesteld. Deze visie heeft betrekking op het hele grondgebied van de gemeente Oldebroek. De visie geeft weer wat de ambitie van de gemeente Oldebroek is: optimaal inspelen op de kracht van de mensen, de pracht van het landschap, de unieke ligging en de ondernemingsgeest. De visie is opgesteld in samenspraak met belanghebbenden, bedrijven en inwoners. In de visie zijn gebiedsgerichte en thematische visies opgenomen.
De Omgevingsvisie is opgesteld in de geest van de Omgevingswet. Volgens deze wet is het voor iedere overheid verplicht om een Omgevingsvisie op te stellen. Oldebroek kiest ervoor om deze visie zo breed mogelijk op te pakken en hierbij te kijken naar economische-, sociale-, ruimtelijke-, milieu- en openbare orde & veiligheid gerelateerde thema's.
De gemeente Oldebroek zet in op de volgende koers:
In de Omgevingsvisie Oldebroek wordt onderscheid gemaakt in een thematische en een gebiedsgerichte uitwerking, waarbij de IDee-kaarten een belangrijk onderdeel zijn.
Thematisch:
Gebiedsgericht:
IDee-kaarten
De Idee-kaarten uit de Omgevingsvisie Oldebroek hebben een belangrijke rol in het op gang brengen van investeringen die leiden tot kwaliteitsversterking en het dichterbij brengen van ambities. De deelgebieden waarvoor IDee-kaarten zijn opgesteld, zijn afgebakend op basis van de gebiedsindeling op het regionale 'NEO-niveau'. Leidend daarvoor zijn de ontstaansgeschiedenis, de geomorfologische samenstelling, het functionele gebruik en de beleving van het gebied. Voor het plangebied geldt IDee-kaart 'Open polderlandschap & Drontermeerzone'.
De ontwikkelingsrichting die hoort bij 'Open polderlandschap & Drontermeerzone' is als volgt:
De aandachts-/uitgangspunten die horen bij 'Open polderlandschap & Drontermeerzone':
Het initiatief bestaat uit vervangende nieuwbouw van een bedrijfswoning naar een reguliere woning. De huidige woning bevindt zich vrij strak langs de Groote Woldweg (zie afbeelding 2.1). De nieuwe woning wordt circa 7 meter vanaf de Groote Woldweg gerealiseerd. Het geheel wordt landschappelijk ingepast waardoor er sprake is van meerwaarde voor zowel het plangebied als de omgeving.
De structuurvisie Functieverandering Oldebroek 2017 is vastgesteld op 14 december 2017. Deze structuurvisie schetst de mogelijkheden voor functieverandering, waarbij de belangen van nog actieve agrariërs niet uit het oog wordt verloren. Functieverandering mag ook geen nadelige invloed hebben op de aanwezige agrarische bedrijven, woningen en andere functies.
De structuurvisie bestaat uit 4 delen:
Voor de voorgenomen ontwikkeling is het deel over functieverandering (functieverandering vrijkomende agrarische bebouwing) van toepassing. Deze beleidsnotitie is in 2017 vastgesteld. Het functieveranderingsbeleid van de provincie en die van de regio Noord Veluwe vormen het kader hiervoor. Het doel van het VAB-beleid kan als volgt worden omschreven:
Het Woonprogramma bestaat uit drie delen. Het eerste deel gaat over de demografische ontwikkeling van de gemeente Oldebroek. Het tweede deel gaat over de ontwikkeling van de woningmarkt en het derde deel omvat een analyse van mogelijke woningbouwlocaties.
Het aantal huishoudens in de gemeente Oldebroek neemt tot 2030 toe. De verwachting is dat de woningvoorraad groeit met 743 woningen, waarna de groei afzwakt.
De groei van het aantal huishoudens komt voornamelijk door gezinsverdunning bij de doelgroep van 65 jaar en ouder. Doordat het aantal ouderen stijgt, zal de druk op de zorg toenemen. Met name vanwege de stijging van het aantal 80-plussers. In totaal zullen er tot 2030 circa 125 woonzorg plaatsen moeten worden gerealiseerd om aan de huidige en toekomstige vraag te voldoen.
De woningvoorraad in de gemeente Oldebroek bestaat voor het grootste deel uit grondgebonden eengezinswoningen. Veel van deze woningen zijn aanpasbaar. Daardoor zullen veel ouderen langer in hun woning kunnen blijven wonen. Het is aan te bevelen om meer levensloopgeschikte woningen te bouwen om te voorzien in de toekomstige behoefte van deze doelgroep. Het advies is om circa 250 levensloopgeschikte woningen voor deze doelgroep in de komende 10 jaar te bouwen.
Een zeer belangrijke doelgroep voor het in stand houden van het voorzieningenniveau in de gemeente is de groep van 30-50 jaar. Een groot deel van de geplande woningen zal voor deze doelgroep bestemd moeten zijn. Mensen uit deze groep zijn tevens de mantelzorgers van de toekomst waardoor de zorg ontlast kan worden.
De groeiambities van Regio Zwolle zullen ook hun effect hebben op de woningmarkt van de gemeente Oldebroek. Hier ligt ook een kans om jonge stellen en gezinnen te verleiden om in Oldebroek te komen wonen.
Jongeren kunnen binnen de gemeente steeds moeilijker aan een geschikte woning komen. De betaalbaarheid speelt daarbij een belangrijke rol. Om aan de onderkant van de markt voldoende goedkope woningen vrij te maken is doorstroming noodzakelijk.
Een mogelijkheid is om tijdelijke woningen te bouwen. Deze kunnen snel beschikbaar zijn voor starters en spoedzoekers. Het is dan wel van belang dat er dan ook voldoende woningen beschikbaar komen om naar door te stromen. Anders blijft men permanent zitten in een tijdelijke woning
Ook voor bijzondere doelgroepen (begeleid wonen, intramurale zorg, spoedzoekers, arbeidsmigranten) zal er in het Woonprogramma voldoende aandacht moeten zijn. Huisvesting voor deze doelgroepen stelt bepaalde eisen aan bijvoorbeeld de grootte van een locatie. Er zal dan ook vroegtijdig ruimte voor gereserveerd moeten worden.
De opgehaalde informatie en de gevoerde gesprekken met belanghebbenden, hebben geleid tot het inzicht dat er naast het Woonprogramma ook behoefte is aan een Visie op Wonen, Welzijn en Zorg (WWZ).
De verwachting is dat er circa 950 woningen gerealiseerd zullen worden in de periode 2020-2030. Daarvan zullen er 350 worden gebouwd in de periode 2020-2025 en circa 600 woningen in de periode 2025-2030.
Visie
Iedereen, met en zonder beperkingen:
Zodat inwoners zich nu maar ook straks thuis kunnen blijven voelen in onze gemeente.
Uitgangspunten
Ambities 2022 tot 2030
Vergrijzing
Inclusieve samenleving
Informele en formele zorg en ondersteuning
De gemeente Oldebroek zet in op het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers.
Met onze partners voor Wonen, Welzijn en Zorg willen we er als gemeente Oldebroek voor zorgen dat er voldoende betaalbare woningen beschikbaar blijven.
Voldoende woonplekken
Als gemeente Oldebroek willen we samenwerken met andere gemeenten in de regio en de provincie Gelderland om voor alle doelgroepen voldoende woonplekken beschikbaar te houden.
Samenwerking in de keten en rol gemeente
De gemeente Oldebroek stimuleert periodieke ontmoeting tussen partners voor Welzijn en Zorg.
Als gemeente gaan we in gesprek over specifieke ontwikkelwensen en mogelijkheden van zorgpartners binnen onze gemeente.
Deze ambities zijn vertaald naar concrete stappen in het Uitvoeringsplan 2022-2025.
Het behoud van de ruimtelijke kwaliteit wordt mede bepaald door het welstandsbeleid dat is vastgelegd in de Welstandsnota Gemeente Oldebroek. In de nota staan criteria die worden gebruikt bij de beoordeling of een bouwplan redelijkerwijs voldoet aan de eis van welstand. Het welstandsbeleid is gericht op het handhaven, herstellen en versterken van gewaardeerde of gewenste ruimtelijke karakteristieken en de samenhang binnen het gebied of object. In de Welstandsnota wordt de gemeente onderverdeeld in een aantal deelgebieden. Aan elk gebied is een 'welstandsniveau' toebedeeld. Dit welstandsniveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht het plan krijgt en in welke mate welstand wordt ingezet om er de ruimtelijke kwaliteit te bevorderen.
Voor het plangebied geldt volgens de welstandsnota welstandsniveau 4.
In deze gebieden wordt een preventieve welstandsbeoordeling overbodig geacht. Hiervoor kunnen uiteenlopende redenen zijn, zoals een politieke keuze voor minder regels, op zichzelf staande gebieden die geen of nauwelijks invloed hebben op de omgeving, een experiment naar “wild wonen” of een bepaalde functie van een gebied die geen welstandsregulering verdraagt. Het kan gaan om bestaande gebieden of nieuw te ontwikkelen gebieden die bijvoorbeeld in het kader van een stedenbouwkundig experiment welstandsvrij worden verklaard. Bouwplannen worden in deze gebieden overigens wel aan alle andere voorschriften getoetst, zoals het Bouwbesluit en het bestemmingsplan waarin zaken als rooilijnen en goot- en nokhoogte kunnen worden vastgelegd.”
In de Groenvisie Gemeente Oldebroek 2014 heeft de gemeente Oldebroek de groenstructuren vastgelegd die duurzaam en waardevol openbaar groen waarborgen. De visie geeft richting aan het in de toekomst te ontwikkelen openbaar groen. Tevens kan de visie als beleidskader worden ingezet voor integrale plantoetsingen, kwaliteitsverbeteringen en beheerafwegingen.
Het poldergebied, waarbinnen dit perceel is gelegen, omvat de open, kale en lage vlaktes met veenontginningen. De verkaveling is overwegend in de vorm van slagen. Er komen echter ook blokvormen voor. De begroeiing is beperkt en bestaat met name uit bomen die langs perceel randen van akkers zijn aangeplant (veelal iepen, populieren en wilgen) of als erfbeplanting functioneren. De openheid vormt, samen met de verkavelingstructuur, de grootste kwaliteit van dit deelgebied. In deze openheid ligt Oosterwolde op een dekzandrug ruim twee meter boven de polderweilanden. In het uiterste noorden van het poldergebied op een lage zandgrond bevindt zich Noordeinde.
Voor de inrichting van het perceel is een landschappelijke inrichtingstekening gemaakt, zie paragraaf 2.3.3.
De aarde warmt op door toename van broeikasgassen in de atmosfeer. Door deze opwarming verandert het klimaat, wat gevolgen heeft voor de fysieke leefomgeving. Om verdere opwarming van de aarde te voorkomen moet er een transitie plaatsvinden naar een duurzame energiehuishouding. De gemeente Oldebroek wil daaraan bijdragen. In 2017 stelde de gemeenteraad daartoe de Routekaart Klimaat Neutraal Oldebroek vast. Hierin is de ambitie geformuleerd dat de energievoorziening in Oldebroek klimaat neutraal is, uiterlijk in 2050. Dit betekent dat alle energie die binnen de gemeente Oldebroek wordt gebruikt ook in de gemeente duurzaam wordt opgewekt. Hierdoor zal de uitstoot van broeikasgassen afnemen.
Gemeente Oldebroek werkt samen met inwoners, bedrijven, verenigingen en andere partijen aan deze grote opgave. Om deze energietransitie te laten slagen is inzet van iedereen in Oldebroek nodig. Ten aanzien van grootschalige duurzame energieopwekking in Oldebroek heeft de gemeenteraad in 2021 de Beleidsnotitie Grootschalige Energieopwekking gemeente Oldebroek vastgesteld. Deze beleidsnotitie geeft duidelijkheid over de maatschappelijke en ruimtelijke voorwaarden voor de realisatie van projecten.
De inpassing van grootschalige energieprojecten brengt veel maatschappelijk debat met zich mee. De gemeente heeft hierin een bijzondere positie. Op minstens vijf vlakken zijn er belangen die gemeente bij elkaar brengt. Dat gaat om:
Het initiatief draagt bij aan een klimaatneutraal Oldebroek door een woning te realiseren die niet op het gasnet worden aangesloten. Daarnaast stelt het Bouwbesluit eisen aan de energiezuinigheid van nieuwe woningen (BENG, Bijna Energieneutrale Woningen). Met het duurzaam (gasloos en voldoen aan BENG) opleveren van de te realiseren woning voldoet het initiatief aan het klimaatbeleid van de gemeente Oldebroek.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid ten behoeve van de functie. In het bestemmingplan is een algemene bepaling opgenomen die voorziet in de juridische borging van het aanleggen van voldoende parkeergelegenheid. Deze bepaling is gekoppeld aan de Parkeernota Oldebroek 2014.
Het initiatief is getoetst aan de parkeernota, zie paragraaf 4.11. Gebleken is dat er aan de benodigde parkeerbehoefte wordt voldaan.
Het Afvalwaterketenplan vormt het beleidskader riolering en water op gemeentelijk niveau. Het beleid met betrekking tot de zorgplicht stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater zijn eveneens vastgelegd in het Afvalwaterketenplan van de gemeente Oldebroek.
De gemeente wil een robuust en verantwoord watersysteem realiseren met het oog op een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving. Klimaatveranderingen (regenbuien met een extremer karakter, hitte en droogte) worden hierin meegenomen. Onderdeel hiervan is het gemeentelijk beleid ten aanzien van duurzaam water-gebruik dat erop is gericht om zo weinig mogelijk schoon hemelwater via de riolering af te voeren. Het is wenselijk dat het hemelwater wordt afgekoppeld en vertraagd wordt geïnfiltreerd in de bodem. Zodoende kan duurzaam worden omgegaan met hemelwater en kan bovendien hitte en droogte worden tegengegaan.
De Riool aansluit- en afkoppelverordening schrijft voor dat hemelwaterafvoer bij nieuw – of verbouw van het object dient te worden afgekoppeld en geïnfiltreerd te worden in de grond. Om de hemelwaterafvoer af te koppelen en op eigen terrein te infiltreren of af te voeren naar het oppervlaktewater zullen voorzieningen getroffen moeten worden. Deze voorziening moet voldoen aan een capaciteit van 60 mm over het gehele afvoerend verhard oppervlak. Vuilwater wordt, indien mogelijk, afgevoerd naar het gemeentelijke rioolstelstel.
Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.9. Uit de uitgevoerde watertoets blijkt dat het initiatief in overeenstemming is met het gemeentelijk afvalwaterbeleid.
De gemeente Oldebroek heeft in samenwerking met de andere gemeenten in de regio Noord-Veluwe in 2012 een eigen geluidbeleid vastgesteld. De grondslag van het geluidbeleid is gelegen in de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh). Het doel van de Wgh is het voorkomen of beperken van geluidhinder. Hiertoe worden geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) beschermd tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering en normering. De normering gaat uit van de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting op een geluidgevoelige bestemming. Van deze ten hoogste toelaatbare geluidbelasting kan worden afgeweken als door het bevoegd gezag een hogere waarde wordt vastgesteld. Het bevoegd gezag is in de meeste situaties het college van burgemeester en wethouders (artikel 110a Wgh).
Bij elke hogere waarde moet worden gemotiveerd waarom deze toelaatbaar wordt geacht en onder welke voorwaarden. De grondslag hiervoor is de 'motiveringsplicht' (artikel 110a Wgh). De gemeente moet als bevoegd gezag elke aanvraag om hogere waarden gelijk behandelen en beoordelen. Daartoe is het geluidbeleid opgesteld.
Een hogere waarde kan slechts worden vastgesteld als de maatregelen om de geluidbelasting terug te brengen niet doeltreffend zijn of als hiertegen grote bezwaren van stedenbouwkundige, vervoerkundige, landschappelijke of financiële aard zijn (artikel 110a Wgh). Daarnaast kan een hogere waarde alleen worden toegestaan als de gecumuleerde geluidbelasting niet leidt tot een onaanvaardbare situatie.
In een akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting moeten, in het geval van een overschrijding van de toegestane norm, maatregelen zijn onderzocht waarmee de gevelbelasting kan worden teruggebracht tot de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting. Bij het onderzoeken van de maatregelen worden allereerst bronmaatregelen onderzocht, vervolgens overdrachtmaatregelen. Maatregelen bij de ontvanger zijn maatregelen om het geluidniveau in de woningen te reduceren. Deze maatregelen komen pas in beeld als het terugbrengen van de gevelbelasting tot de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting onvoldoende doeltreffend is.
Voor dit planinitiatief is de hogere grenswaarde procedure niet noodzakelijk, zie 4.6.2.
Het initiatief is passend binnen het gemeentelijke beleid.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) moet in de toelichting op het plan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's cultuurhistorie, archeologie, bodem, ecologie, externe veiligheid, geluid, luchtkwaliteit, milieuzonering, geur, water, milieueffectbeoordeling en verkeer en parkeren.
4.2.1.1 Algemeen
In de visie erfgoed en ruimte 'Kiezen voor karakter' (juni 2011) zet het Rijk uiteen hoe cultureel erfgoed wordt geborgd in de ruimtelijke ordening voor de periode 2011-2015. De moderne monumentenzorg is ontwikkelings- en gebiedsgericht. Bovendien vindt het Kabinet samenwerking met publieke en private partijen van belang.
In de visie wordt het karakter van Nederland gevat in vier kenmerkende eigenschappen: waterland, stedenland, kavelland en vrij land. De gebiedsgerichte omgang met erfgoed vergt dat deze karakteristieken worden verbonden met opgaven uit andere sectoren en dat de economische, sociaal-culturele en ecologische kracht van het erfgoed beter wordt uitgebaat.
Veranderingen in de monumentenzorg en de ruimtelijke ordening geven burgers en bedrijven meer ruimte en geven decentrale overheden meer vrijheden en verantwoordelijkheden. Iedere overheidslaag staat voor de taak zijn belangen zo veel mogelijk vooraf kenbaar te maken en waar nodig met regels te borgen. Het rijk is daarnaast verantwoordelijk voor een goed functionerend stelsel. Provincies krijgen een centrale rol in de gebiedsgerichte belangenafweging en gemeenten verbinden gevolgen aan een gebiedsgerichte analyse van erfgoedwaarden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Het Rijk heeft gekozen voor vijf prioriteiten van het gebiedsgerichte erfgoedbeleid in de komende jaren:
Cultuurhistorische Waardenkaart Gelderland
De provincie Gelderland heeft een cultuurhistorische waardenkaart waarin de belangrijke archeologische en cultuurhistorische objecten en structuren van de provincie zijn weergegeven. De provincie beoogt hiermee de identiteit van de Gelderse regio's te behouden door cultuurhistorische elementen herkenbaar te maken en in stand te houden. Daarnaast zet ze in op een constante ontwikkeling van de aanwezige cultuurhistorische waarden door uitvoering te geven aan programma's en projecten.
4.2.1.2 Situatie plangebied
Afbeelding 4.1: Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart
Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de gemeente Oldebroek, in het plangebied aan de Groote Woldweg geen monumenten en/of cultuurhistorische structuren.
De ontwikkeling van de woning in het plangebied heeft geen negatieve invloed op de cultuurhistorische waarden.
Om de kwaliteit van de Groote Woldweg te versterken is er voor dit plan een inrichtingsplan opgesteld (zie paragraaf 2.3.3 en .Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan).
Het polderlandschap kenmerkt zich door de weidse openheid met weinig bebouwing. Het gebied bestaat voornamelijk uit grasland, dat in gebruik is als agrarisch hooi- en weideland. Rondom de bebouwing (al of niet op een terp) is functioneel groen aangebracht. Het groen versterkt het contrast met het open landschap en verzacht de invloed van de bebouwing.
4.2.1.3 Toetsing plangebied aan de cultuurhistorie
De identiteit van de plek vraagt om een landschappelijke inpassing, waarbij de hedendaagse bebouwing een cultuurhistorisch verantwoord groen kader krijgt. In de oude situatie vormen de lage boerderij en kleine schuren een klein, besloten erf. Na de bouw van de schuur/garage is de maat en schaal van het erf veranderd. De nieuwe bedrijfswoning sluit hier beter op aan. Het erf is door verruiming van het bouwblok groter geworden en ligt deels op peil -100.
De kwaliteit en/of situering van de huidige beplanting is zodanig dat alleen een bestaande boom in de hoek van het perceel naast nr. 77 wordt gehandhaafd. Door bij de inrichting enkele principes van het boerenerf toe te passen, wordt de bebouwing meer in het landschap opgenomen en is de inrichting cultuurhistorisch verantwoord. Doordat de nieuwe voorgevel meer naar achteren wordt geplaatst, zal ook het straatbeeld t.p.v. nr. 79 meer open zijn.
De boomgaard als cultuurhistorisch element komt terug in de hoogstam fruitbomen aan de voorzijde van de woning en aan de overkant van de weg. Het geheel wordt omlijst door een kniphaag van veldesdoorn, welke zorgt voor verbinding met het landschap en functionele geledingen in de ruimte rondom de woning.
De verbinding met het landschap door een open zichtlijn over de sloot langs de schuur/garage wordt versterkt door de solitaire boom aan het begin en de rij knotwilgen aan de andere kant van de zichtlijn. Aan de andere kant van de schuur/garage is er een open zichtlijn naar het landschap, welke wordt versterkt door de verbinding van de solitaire boom met de elzen en elzensingel langs de dierenweide. De houtsingel met inheemse boomvormer en heesters achter de garage, houdt niet alleen de wind tegen, maar draagt tevens bij aan de groene omlijsting van het perceel.
Conclusie:
Het initiatief leidt ertoe dat de cultuurhistorische waarde van het plangebied en haar omgeving wordt versterkt.
4.2.2.1 Algemeen
Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische resten in de bodem kunnen aantasten moeten rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
Erfgoedwet
Initiatiefnemer heeft op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij uitvoering van het initiatief waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van het initiatief, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Aanwezige archeologische waarden
Uitgangspunt binnen het plan is het veiligstellen van de eventueel aanwezige archeologische waarden. De gebieden waar het daarbij concreet om gaat staan aangegeven op de archeologische waardenkaart, die als bijlage is opgenomen bij het archeologiebeleid van de gemeente Oldebroek. Deze beleidskaart is tevens verwerkt in de archeologische dubbelbestemming, die is opgenomen in het 'paraplubestemmingsplan Oldebroek'.
4.2.2.2 Situatie plangebied
Voor het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Hiervoor geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm.
Het plan is daarom voorgelegd aan de regio-archeoloog. Hij acht een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk, onder de strikte voorwaarde dat hij ruimschoots voor de start van de graafwerkzaamheden bericht wil ontvangen zodat hij aanwezig kan zijn.
4.2.3 Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Ook voor het vrijgegeven plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet, dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Bij de vaststelling van een plan moet worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, wordt doorgaans een bodemonderzoek verricht conform de richtlijnen NEN 5740 en NEN 5707.
Door Eco Reest BV is in december 2021 een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied aan de Groote Woldweg 79 te Oosterwolde.
De aanleiding tot het verkennend bodemonderzoek is de geplande bouw van een bedrijfswoning en een tijdelijke mantelzorgwoning ter plaatse van het onderzoeksterrein.
Het doel van het onderzoek is een indruk te verkrijgen over de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater van het onderzoeksterrein.
Dit gebeurt teneinde te bepalen of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen bestaan voor het huidige en toekomstige gebruik van het betreffende deel van de locatie (wonen).
Vooronderzoek
De onderzoekslocatie is kadastraal bekend als gemeente Oldebroek, sectie AB, nr. 236 en heeft een totale oppervlakte van 24.375 m2. De te onderzoeken locatie betreft het oostelijke gedeelte van het perceel circa 2.500 m2. Het onderzoeksterrein is thans in gebruik als garage, een woning (met voormalig café) en een tweetal schuren.
Veldwerkzaamheden
Uit de veldwerkzaamheden blijkt dat de bodem van de onderzochte locatie opgebouwd is uit zand, klei en veen. Het grondwaterniveau is tijdens het onderzoek vastgesteld op 1,1 m-mv. Tijdens het veldwerk zijn geen voor het onderzoek van belang zijnde waarnemingen naar voren gekomen.Bij de beoordeling van het terrein en het opgeboorde materiaal is ook speciaal gelet op asbest(houdende) materialen. Deze zijn zintuiglijk niet op de bodem en in het opgeboorde materiaal ter plaatse van het onderzoeksterrein waargenomen.
Uit de chemische analyses is het volgende naar voren gekomen:
Grond:
In de bovengrond van de onderzoekslocatie zijn plaatselijk licht verhoogde gehalten aan lood, zink en
PAK gemeten.
Grondwater:
In het grondwater is in eerste instantie een interventiewaarde overschrijding aan barium gemeten, alsmede een streefwaarde overschrijding aan zink. Bij de herbemonstering en – analyse is het gehalte aan barium nog slechts licht verhoogd.
Dit aspect is geen belemmering voor de realisatie van de vrijstaande woning. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek toegevoegd aan dit plan.
Bij het vaststellen van een plan moet rekening worden gehouden met het Europees en nationaal beleid en wetgeving ten aanzien van natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natura 2000-gebieden als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb), het Gelders Natuurnetwerk (hierna: het GNN) en de Gelderse Groene Ontwikkelzone (hierna: de GGO). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Wnb.
Natura 2000-gebieden
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wnb beschermd.
Gelders Natuurnetwerk (voorheen Ecologische Hoofdstructuur)
Het GNN is de kern van het Gelderse natuurbeleid. Het GNN is in de Omgevingsvisie Gelderland uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de GNN geldt het 'nee, tenzij' – principe: in principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het betreffende gebied aantasten.
Soortenbescherming
Onder de Wnb zijn verschillende beschermingsregimes te onderscheiden: soorten op basis van de Vogelrichtlijn, soorten op basis van de Habitatrichtlijn en overige beschermde soorten genoemd in bijlage A behorende bij artikel 3.10 van de Wnb.
In september 2021 is door Bureau Natuurlijk een quickscan natuuronderzoek uitgevoerd om inzicht te verschaffen of de geplande uit te voeren werkzaamheden conflicteren met de Wet Natuurbescherming (zie Bijlage 4).
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden
De planlocatie is gelegen op circa 7,5 kilometer van N2000-gebied de Veluwe en circa 1,95 kilometer van N2000-gebied de Randmeren. Gezien de (effect-)afstand tot het Natura2000 gebied, in relatie tot de geplande ontwikkelingen, vinden er geen significante invloeden op de beschermde natuurwaarden of aangewezen (beheer)doelstellingen plaats. Externe werking zal naar verwachting niet optreden.
Gelders Natuurnetwerk (GNN)
Aangezien het plangebied is gelegen buiten het GNN of de groene ontwikkelingszone hiervan en het NNN in Gelderland geen externe werking kent, is nadere toetsing niet aan de orde.
Stikstof
In september 2023 is door Ecofect een stikstofonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 5). Naar aanleiding van het uitgevoerde onderzoek, en de daarbij behorende berekeningen, kan worden geconcludeerd dat voor de aanlegfase dan wel de nieuwe gebruiksfase de grenswaarde van de stikstofdepositie op natuurgebieden van 0,00 mol/ha/j niet wordt overschreden. Dit houdt in dat er geen belemmeringen zijn voor het aspect stikstof. Er is geen vergunning ten aanzien van de Wet natuurbescherming nodig.
Soortbescherming
Flora
Het terrein is nauwkeurig onderzocht op inheemse en uitheemse beschermde vegetatie. Er zijn geen (groeiplaatsen van) beschermde soorten aangetroffen. Ook de geraadpleegde databanken geven geen aanwijzingen naar beschermde soorten. Het terrein bestaat uit verharding, gras, en de voorzijde struiken, heesters en grind.
Vogels
Op basis van deze QuickScan kan niet vastgesteld worden of de schuur onderdeel uitmaakt van een nest- of rustplaats voor de steenuil. Hoewel er geen aanwijzingen, meststrepen of sporen zijn aangetroffen mogen we de steenuil niet uitsluiten. De schuur is toegankelijk voor de steenuil en de NDFF geeft ook waarnemingen van de steenuil in de directe omgeving. Er zal nader onderzoek uitgevoerd moeten worden naar de steenuil
Ten aanzien van andere vogels zijn geen nadere onderzoeken noodzakelijk. Jaarrond beschermde nesten zijn niet waargenomen.
Vleermuizen
Schade op onmisbare vliegroutes en foerageergebieden, verblijfplaatsen van vleermuizen is niet te verwachten. Het foerageergebied blijft intact. Een nader onderzoek naar gebouw- en boombewonende vleermuizen is niet noodzakelijk.
Overige zoogdieren
Tijdens het veldbezoek zijn geen vaste verblijfplaatsen van overige zoogdieren die zijn opgenomen op Habitatrichtlijn en de Verdragen van Bern en Bonn aangetroffen.
Bescherming houtopstanden
Op de planlocatie worden geen bomen gekapt zoals bedoeld in het onderdeel houtopstanden van de Wet Natuurbescherming. Overtreding op dit onderdeel Wet natuurbescherming is niet aan de orde.
Nader onderzoek steenuil
In mei 2022 is door Bureau Natuurlijk een nader onderzoek uitgevoerd naar de steenuil om te bepalen of de geplande werkzaamheden de Wet natuurbescherming niet overtreedt (zie Bijlage 6).
Uit het onderzoek blijkt:
De Wet natuurbescherming wordt niet overtreden.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: het Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (hierna: het PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (hierna: het GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Het Bevi
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi met de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire effectafstanden LPG tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen. Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Beleidsvisie externe veiligheid
In 2015 is de Beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Oldebroek vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.
Voor dit plan is de risicokaart geraadpleegd.
Afbeelding 4.2: Uitsnede risicokaart
In het plangebied wordt een woning, zijnde kwetsbare objecten, gerealiseerd.
Aan hand van de Risicokaart (www.risicokaart.nl) is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op deze kaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
Het initiatief is in overeenstemming met wet- en regelgeving inzake externe veiligheid.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een plan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
Wegverkeerslawaai
Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:
In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:
Spoorweglawaai
Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.
Industrielawaai
Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.
Voor deze locatie is geen sprake van spoorweg- en/of industrielawaai.
Wegverkeer
In de directe omgeving is enkel de 30 km/uur-weg Groote Woldweg gelegen. Op basis daarvan geldt op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder geen zone.
Daarbij is de verkeersintensiteit op de Groote Woldweg zodanig laag dat de geluidbelasting ruimschoots onder de 48 dB zal zijn. Een akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk
Het aspect geluid is geen belemmering voor de realisatie van de woning.
In het kader van ruimtelijke planvorming moet aandacht besteed worden aan de luchtkwaliteit. Hierbij moet enerzijds beoordeeld worden of het initiatief een (negatief) effect heeft op de luchtkwaliteit en anderzijds of de luchtkwaliteit ter plaatse geschikt is voor realisatie van het initiatief.
Naast dat aangetoond moet worden dat voldaan wordt aan wet- en regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit, moet in het kader van een goede ruimtelijk ordening eveneens aangetoond worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bij deze beoordeling gaat het om de mate van blootstelling van toekomstige gebruikers van en/of bewoners in het plangebied.
In de Wet milieubeheer zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen bij wegen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10, PM2,5). De achtergrondconcentraties van deze twee stoffen liggen het dichtst bij de grenswaarden. Overschrijdingen van de grenswaarden van de andere genoemde stoffen komen in Nederland nagenoeg niet voor.
Op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer kan een ruimtelijke ontwikkeling doorgang vinden als aannemelijk is gemaakt dat:
In het Besluit 'Niet in betekenende mate bijdragen' (hierna: het Besluit NIBM) en de op dit besluit gebaseerde ministeriële regeling NIBM (hierna: de Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate bijdragen' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde. In de Regeling NIBM is voorts een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Het betreft de volgende categorieën:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet wordt genoemd in de regeling NIBM, betekent dit niet dat deze nog steeds in niet betekenende mate kan bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor NO2 en PM10.
Bij het beoordelen van de blootstelling ter plaatse van het plangebied is, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) relevant.
In paragraaf 4.7.1 zijn voorbeelden van de lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van de in dit plan besloten ontwikkeling in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggende ontwikkeling 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
Het vorenstaande wordt tevens bevestigd door de NIBM-tool. De toename van het aantal verkeersbewegingen is berekend op 8 verkeersbewegingen per weekdag. Op basis hiervan is een berekening gemaakt met de NIBM-tool, waarvan het resultaat in afbeelding 4.3 is weergegeven. Opgemerkt wordt dat het aandeel vrachtverkeer op 0% is gezet, aangezien het voornemen uitsluitend de functie ‘wonen’ betreft.
Afbeelding 4.3: NIBM tool
Berekening NIBM-tool luchtkwaliteit
Uit de berekening blijkt dat voorliggend plan 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Vervolgonderzoek naar effecten op de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Tot slot wordt geconcludeerd dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Regels en grenswaarden voor luchtkwaliteit
Fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) zijn de belangrijkste stoffen in de luchtkwaliteitsregelgeving. De regels en grenswaarden voor luchtkwaliteit staan in de Wet milieubeheer (Wm), titel 5.2: luchtkwaliteitseisen(opent in nieuw venster)(verwijst naar een andere website).
Voor ruimtelijke projecten geldt uiteraard het principe van een goede ruimtelijke ordening. Voor luchtkwaliteit kan dit betekenen: de meest kwetsbare groep op de minst vervuilde plek.
Op basis van de atlas voor de leefomgeving blijkt dat volgende waarden aanwezig zijn:
Fijnstof (PM10) grenswaarde 40 µg/m3 waarde 14-15 µg/m3
Fijnstof (PM2,5) grenswaarde 20 µg/m3 waarde 7-8 µg/m3
Stikstofdioxide (NO2) grenswaarde 40 µg/m3 waarde 8-10 µg/m3
Geen van de hierboven aanwezige waarden overschrijden de grenswaarde. Er is dus sprake van een goed woon- en leefklimaat.
De luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied is aanvaardbaar en het initiatief draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor het initiatief.
Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wro, dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.
VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering"
Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).
De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.
Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).
Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk en buitengebied | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.
Algemeen
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Er wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe milieugevoelige functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving.
In de VNG-brochure staat dat de richtafstanden met één afstandstap kunnen worden verlaagd, zonder dat het ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied. Gemengd gebied is een gebied met matige tot sterke functiemenging. In de directe omgeving is sprake van woningen en agrarische bedrijven waardoor sprake is van een 'gemengd'gebied en de richtafstanden met één afstandstap kunnen worden verlaagd.
Onderzoek
Omliggende agrarische bedrijven
Geur
Er moet worden aangetoond dat het beoogde plan enerzijds geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat er anderzijds sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het beoogde plan aan de Groote Woldweg 79.
In de geurwet- en -regelgeving zijn zowel geurnormen als vaste afstanden benoemd. De geurnormen zijn van toepassing bij veehouderijen waar dieren worden gehouden waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld. Voor diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld gelden minimaal aan te houden afstanden. Voor alle dieren (met of zonder geuremissiefactor) geldt een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object.
De bestaande agrarische woning worden omgezet naar een reguliere burgerwoningen waarvoor een minimumafstand van 50 meter geldt.
In de directe omgeving van het plangebied ligt een veehouderij met vleeskalveren aan de Groote Woldweg 94. De richtafstand voor dit bedrijf is op basis van de VNG uitgave 50 meter. Op basis van het Activiteitenbesluit geldt een vereiste afstand van 50 meter tot een woning bij een veehouderij. De afstand tussen het perceel aan de Groote Woldweg 79 en het bouwvlak aan de Groote Woldweg 94 bedraagt 50 meter. Derhalve leidt de voorgenomen ontwikkeling niet tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van de veehouderij aan de Groote Woldweg 94, aangezien er tussen het agrarische bedrijf en de nieuwe woning al een woning aanwezig is.
Hobbymatig garage bedrijf
Het hobbymatige garage bedrijf kan maximaal vier auto's in onderhoud hebben. De milieucategorie is maximaal milieucategorie 2. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter. Aangezien er sprake is van een 'gemengd' gebied bedraagt de richtafstand 10 meter. De woning Groote Woldweg 81 bevindt zich op een afstand van circa 15 meter en de woning Groote Woldweg 77 bevindt zich op een afstand van circa 30 meter. Ook de nieuw te bouwen woning komt op een afstand van ruim 10 meter vanaf het garagebedrijf.
Daarnaast geldt dat een agrarisch bedrijf categorie 3.1 is. Ook ten opzichte hiervan is sprake van verbetering.
Er is hier sprake van een goed woon- en leefklimaat en het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG; hierna: de KRW) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. In de aanpak van de KRW staan de wateren in internationale stroomgebieden (watersystemen) centraal. Een stroomgebied omvat al het water in een bepaalde regio. Naast rivieren behoren hiertoe ook vertakkingen, meertjes en grondwater. De Nederlandse wateren behoren tot de stroomgebieden van de Eems, Rijn, Maas en Schelde.
Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015; hierna: het NWP). Het NWP geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de SVIR, het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
De Omgevingsvisie Gelderland is mede het kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied aan de hand van een aantal thema's, zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Hierbij is rekening gehouden met de KRW en het Rijksbeleid.
Op 30 september 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 (hierna: het WBP) vastgesteld. De afgelopen jaren is veel bereikt, maar tegelijk staan er voor de komende jaren nieuwe uitdagingen. In het WBP beschrijft het waterschap haar ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van de vele samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Het WBP geeft de koers aan die het waterschap wil gaan varen en beoogt daarmee twee dingen. Ten eerste inzicht geven aan alle gebruikers en partners in het werkgebied in de doelen en maatregelen die het waterschap de komende zes jaar gaat bereiken. Ten tweede de koers intern bij het waterschap, als spoorboekje, expliciet maken en vastleggen.
Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.4.8.
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen moet een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (de watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Vallei en Veluwe is geïnformeerd over voorliggend initiatief door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. Hierna vindt een beknopte toelichting op de waterhuishouding plaats.
In januari 2022 is de watertoets uitgevoerd (zie Bijlage 3 Watertoets) waaruit blijkt dat de normale procedure gevolgd moet worden aangezien er waterbelangen worden geraakt. Het waterschap zal hierover contact opnemen.
Door de sloop van de woning en naast gelegen gebouw neemt het aantal m2 behoorlijk af. Het hemelwater van de nieuwe woning wordt geïnfiltreerd in de bodem.
De afvoer van vuilwater wordt aangesloten op het bestaande rioolstelsel.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Bij elke activiteit die een extra stikstofdepositie met zich meebrengt, dient te worden getoetst of er sprake is van significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden. In dit geval gaat het om de ontwikkeling van 1 vervangende woning, welke geen extra verkeersbewegingen met zich meebrengt. Wanneer er verwacht wordt dat er sprake is van significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, dient een passende beoordeling te worden opgesteld. Tevens zal er dan een berekening naar de stikstofdepositie benodigd zijn.
De dichtstbijzijnde Natura2000 gebieden zijn 'De Veluwe' op circa 7,5 km afstand en op 2 km van de Veluwerandmeren.
In september 2023 is daarom nagegaan of er sprake is van stikstofdepositie op Natura-2000 gebieden (zie Bijlage 5 Stikstof onderzoek) Hieruit komt naar voren dat in de aanlegfase en de gebruiksfase, géén sprake zal zijn van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden (<0,00 mol/ha/jr).
In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
Daarom dient te worden getoetst of er sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:
Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit plan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag of er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de verwachte milieuhinder en cumulatie met andere projecten), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in Hoofdstuk 4 opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Deze paragraaf wordt in dit geval beschouwd als de vormvrije m.e.r.-toets.
Dit plan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van dit planvoornemen.
Bij het opstellen van plannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van parkeerkencijfers van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Deze voorgenoemde CROW-kencijfers zijn door vertaald in de gemeentelijke parkeernota 2014:
De gemeentelijke parkeernota geeft een parkeernorm per woningtype. Het initiatief ziet op één vrijstaande woning. Uitgaande van de geldende parkeernormen, te weten 2,5 parkeerplaatsen voor een vrijstaande woning zijn 3 parkeerplaatsen noodzakelijk.
Bij de vrijstaande woning is ruimte genoeg op drie parkeerplaatsen op eigen erf te realiseren.
Ontsluiting van het verkeer vindt plaats op de Groote Woldweg. Dit is nu ook het geval. Het aantal verkeersbewegingen neemt met het initiatief niet toe. Dit is voor de omliggende wegen dan ook geen enkele belemmering.
Het aspect 'parkeren en verkeer' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.
Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.
Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.
De bestemming 'Agrarisch' is voor de agrarische gronden, waarop geen bebouwing is toegestaan.
De bestemming 'Wonen' wordt opgenomen voor het woonperceel (met eventuele uitbreidingsmogelijkheden van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken).
Bij de bestemming 'Wonen' is de functie wonen toegestaan. Het begrip wonen is gedefinieerd als 'het zelfstandig gehuisvest zijn van één afzonderlijk huishouden'. Dit betekent dat kamerverhuur niet zonder meer is toegestaan.
Hoofdgebouwen worden in het bouwvlak gebouwd. Uitbouwen, aanbouwen en bijgebouwen mogen ook buiten het bouwvlak worden opgericht (tot bepaalde maatvoeringen).
De locatie van de hobbymatige garage is d.m.v. een aanduiding op de verbeelding weergegeven. De maximum oppervlakte hiervan bedraagt 430 m2. Binnen de woonlocatie mogen maximaal 4 klantauto's aanwezig zijn. Zowel de grootte van de garage als ook het aantal maximaal toegestane klantauto's is in de regels van dit bestemmingsplan geborgd.
Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
De algemene bouwregels gaan in op parkeren, laden en lossen.
Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.
Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.
Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.
Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. Zowel de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken als de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik gelden vanaf inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
In dit bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Op basis van de voorgaande hoofdstukken kan worden geconcludeerd dat het plan, gelet op het planologisch beleid en de omgevingssituatie ter plaatse uitvoerbaar kan worden geacht. Geconcludeerd kan worden dat voor de gewenste ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het plan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk plan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een plan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd.
In voorliggende situatie wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente waardoor de kosten anderzins zijn verzekerd en er geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld. In de anterieure overeenkomst wordt tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Initiatiefnemer heeft in februari 2022 het initiatief, per brief voorgelegd aan bewoners in de directe omgeving en een aantal personen persoonlijk geïnformeerd.
Van de participatie is een kort verslag gemaakt, welk als Bijlage 7 Participatieverslag is toegevoegd aan deze ruimtelijke onderbouwing. De reacties waren positief.
In dit hoofdstuk is de procedure van het bestemmingsplan beschreven. In de eerste plaats is een toelichting gegeven van de verschillende stappen die in het algemeen in een bestemmingsplanprocedure onderscheiden kunnen worden. Vervolgens zijn de resultaten van de doorlopen stappen in de procedure van bestemmingsplan 'Buitengebied, Groote Woldweg 79'.
Een bestemmingsplan kent de volgende procedurestappen:
Het ontwerp bestemmingsplan wordt behandeld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders. Een ontwerp bestemmingsplan ligt vervolgens gedurende zes weken ter inzage met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad.
De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. De ingediende zienswijzen kunnen leiden tot een gewijzigde vaststelling ten opzichte van het ontwerp.
Nadat de raad het bestemmingsplan heeft vastgesteld, wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Daarna bestaat nog de mogelijkheid tot het indienen van een beroepsschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het ontwerp van het bestemmingsplan 'Buitengebied, Groote Woldweg 79' ligt vanaf datum gedurende zes weken ter inzage liggen. Tijdens deze periode kan eenieder een zienswijze indienen. Eventuele zienswijzen en de wijze van afhandeling van deze zienswijzen zijn terug te vinden in de Zienswijzennota.
PM