direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied, Hogenbrinkweg 9
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0269.BG203-ON01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Buitengebied, Hogenbrinkweg 9 met identificatienummer NL.IMRO.0269.BG203-ON01 van de gemeente Oldebroek;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0269.BG203-ON01 met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit:

het verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke - geheel of overwegend geheel door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, waarvan de aard, de omvang en de uitstraling zodanig zijn, dat de activiteit in de woning en/of in de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie ter plaatse, kan worden uitgeoefend en die een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.7 aan-huis-verbonden beroep:

het in een woning en/of in de daarbij behorende bijgebouwen uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, kunstzinnig, maatschappelijk, medisch, ontwerptechnisch, paramedisch of zakelijk gebied dan wel een daarmee gelijk te stellen gebied, alsmede dienstverlenende bedrijven (waaronder niet wordt begrepen een escortbedrijf en/of een seksinrichting), waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.8 achtererfgebied:

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

1.9 afwijking:

een afwijking als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.10 agrarisch gebruik

gebruik dat gericht is op het bedrijfsmatig houden en/of op het hobbymatig houden van dieren (grondgebonden en niet-grondgebonden) en/of op het telen van gewassen, niet zijnde bloemkwekerijgewassen, boomkwekerijgewassen, graszodenteelt en/of containerteelt;

1.11 ander werk:

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.12 bassin:

een mest- of een waterbak voor de opslag van mest of water ten behoeve van agrarische activiteiten;

1.13 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.14 bed en breakfast:

een bedrijfsmatige voorziening die gericht is op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt als een toeristische recreatieve activiteit aan maximaal acht personen en die ondergeschikt is aan de hoofdbestemming;

1.15 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen de woonbestemming die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden-beroep of een aan-huisverbonden bedrijfsactiviteit, inclusief administratieruimte, opslagruimte en dergelijke;

1.16 bestaand:
  • a. voor bouwwerken die krachtens de Woningwet zijn toegestaan, andere werken geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden:
    • 1. aanwezig zijn, in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een bouwvergunning, een omgevingsvergunning voor het bouwen of een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of van werkzaamheden, ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  • b. voor het overige gebruik:
    • 1. bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.17 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.18 bestemmingsplan "Buitengebied 2007"

het bestemmingsplan ''Buitengebied 2007'' met identificatienummer NL.IMRO.0269.BG101-0004 van de gemeente Oldebroek, vastgesteld op 15 december 2009;

1.19 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.20 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de functie en door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat geen interne verbinding heeft met dat hoofdgebouw;

1.21 boomteelt:

een bedrijfsvoering die specifiek gericht is op de teelt van boomkwekerijgewassen;

1.22 boomkwekerijgewassen:

houtige gewassen zoals bomen, heesters en struiken, die geteeld worden door bijvoorbeeld een boomkwekerijbedrijf;

1.23 bosbouw:

het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten gericht op de instandhouding en op de ontwikkeling van bestaande respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) houtproductie, landschap, milieu, natuur en recreatie;

1.24 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, het veranderen of het vernieuwen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, het veranderen of het vernieuwen van een standplaats;

1.25 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat aan de bovenzijde en aan de onderzijde door een horizontale vloer of door een balklaag is begrensd, inclusief de onderliggende vloer en het deel van hetzelfde bouwniveau dat onder een dak ligt, waarvan de vrije doorgangshoogte meer bedraagt dan 1,50 meter;

1.26 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.27 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.28 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.29 bouwperceelopstelling:

het opstellen van zonnepanelen binnen een bouwperceel;

1.30 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, metaal, steen of enig ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond;

1.31 bouwwerken behorende bij een paardenbak:

een omheining of een hekwerk en lichtmasten;

1.32 college:

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldebroek;

1.33 containerteelt:

het niet in de vollegrond telen van gewassen, oftewel een niet-grondgebonden teelt;

1.34 cultuurgrond:

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die hobbymatig in gebruik zijn en niet worden gebruikt ten behoeve van een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;

1.35 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk, aan een landschapselement of aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk, van dat landschapselement of van dat gebied heeft gemaakt;

1.36 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.37 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten behoeve van verkoop, het verkopen en/of het (af)leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een bedrijfs- of van een beroepsactiviteit, met uitzondering van e-commerce;

1.38 dienstverlenende instelling:

een bedrijf of een instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen fotostudio's, kapperszaken, mani- en/of pedicures, schoonheidssalons, trimsalons en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.39 dienstverlening:

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van een seksinrichting of prostitutie;

1.40 e-commerce:

een vorm van bedrijfsvoering waarbij het bedrijf uitsluitend goederen aan particulieren verhandelt door middel van contact met die particulieren, dat uitsluitend verloopt via e-mail, fax, internet, post of telefoon, waardoor geen handelswaren op het bedrijf worden aangeprezen en geen klanten op het bedrijf worden ontvangen en waarbij het bedrijfspand geen uitstraling heeft van een winkelpand, geen toonbank heeft en de goederen niet uitstalt ten verkoop en daarmee een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de bedrijvenfunctie, zijnde een magazijn en/of de opslag van goederen;

1.41 erf:

een al dan niet bebouwd perceel of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en de bestemming deze inrichting niet verbiedt;

1.42 extensief dagrecreatief medegebruik:

het medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals fietsen, kanoën, paardrijden, wandelen, een picknickplaats, een vissteiger of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;

1.43 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.44 groepsaccommodatie:

een verblijf met meer dan tien slaapplaatsen, niet zijnde mobiel, voor en gebezigd als verblijf voor vakantie en andere recreatieve doeleinden;

1.45 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.46 huishouden:

een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;

1.47 kampeermiddel:

een kampeerauto, een stacaravan, een tent, een tentwagen, een toercaravan of enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of een gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geen omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist; een en ander voor zover deze onderkomens, voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.48 kas:

een gebouw, niet zijnde een tunnelkas of een naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerk, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of een ander licht doorlatend materiaal, dienend tot het kweken van bloemen, groenten, planten en/of vruchten;

1.49 kelder:

een bouwlaag onder een gebouw en die geheel of grotendeels beneden het aanliggende terrein is gelegen;

1.50 kernkwaliteit:

de aanwezige cultuurhistorische, ecologische en landschappelijke kwaliteiten die aanwezig zijn in een bepaald gebied, waarbij het beleid gericht is op de bescherming en de ontwikkeling van die aanwezige kwaliteiten;

1.51 kunstwerk:

een met het oog op artistieke kwaliteit door kunstenaars beroepsmatig vervaardigd product;

1.52 landschappelijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.53 mantelzorg:

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

1.54 nadere eis:

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.55 natuurlijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de biologische elementen, de bodemkundige elementen en de geologische elementen, voorkomend in dat gebied;

1.56 normaal agrarisch gebruik:

het regulier gebruik, dat gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goede grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en een goed grondgebonden agrarisch gebruik van de gronden;

1.57 normaal beheer en/of normaal onderhoud

het beheer en/of het onderhoud, dat gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en een goed gebruik van de gronden en van de gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;

1.58 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals afvalverzamelpunten, apparatuur voor telecommunicatie (niet zijnde zendinstallaties voor mobiele telefonie of onderdelen daarvan), bemalingsinstallaties, gasreduceerstations, gemaalgebouwtjes, schakelhuisjes, telefooncellen en transformatorhuisjes;

1.59 omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of in artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.60 onevenredige aantasting van de aanwezige waarden:

het resultaat van een planologische ingreep die een verhoudingsgewijs te groot nadelig effect heeft op de aanwezige waarden in dat gebied;

1.61 overkapping:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte met niet meer dan drie wanden vormt;

1.62 paardenbak:

een niet-overdekte piste voorzien van een bewerkte of een aangepaste bodem, waar naast africhting en training van het paard eveneens toetsing van de prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden;

1.63 parkeernormen:

de beleidsregels parkeren van de gemeente Oldebroek, zoals vastgelegd in de beleidsnota 'Parkeernota 2014', vastgesteld op 14 november 2014. Indien gedurende de planperiode de beleidsregels wijzigen, gelden de gewijzigde beleidsregels;

1.64 peil:

het aansluitend afgewerkte terrein waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven;

1.65 perceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.66 permanente bewoning:

het hebben van een hoofdwoonverblijf in een recreatieverblijf, in een stacaravan, in een toercaravan of in een ander kampeermiddel;

1.67 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een ander tegen een vergoeding;

1.68 recreatief (mede)gebruik:

recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.69 recreatieverblijf:

een permanent aanwezig gebouw, geen stacaravan zijnde, bestemd om uitsluitend door een huishouden of een daarmee gelijk te stellen groep van personen, die het hoofdwoonverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar bewoond te worden uitsluitend voor recreatieve doeleinden;

1.70 recreatieve bewoning:

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;

1.71 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden en waaronder in ieder geval wordt verstaan, een erotische-massagesalon, een escortservice, een parenclub, een prostitutiebedrijf, een seksautomatenhal, een seksbioscoop of een sekstheater, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.72 stacaravan:

een bouwwerk dat geheel kan worden verplaatst en dat bestemd is voor recreatief nachtverblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.73 trekkershut:

een gebouw met een eenvoudige constructie (inclusief sanitaire voorzieningen) en een beperkte omvang ten behoeve van een kortstondig recreatief nachtverblijf voor passanten;

1.74 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.75 veldopstelling:

het opstellen van zonnepanelen buiten een bouwperceel;

1.76 verblijfsrecreatie:

recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf, zoals een recreatieverblijf, een groepsaccommodatie of een kampeermiddel, door personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.77 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel van een gebouw die door de indeling van het gebouw, de ligging van het gebouw en/of de situatie ter plaatse, het sterkst op de weg gericht is;

1.78 voorgevelrooilijn:

langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing:

  • a. de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
  • b. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:
    • 1. bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg;
    • 2. bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg;
1.79 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:

Wet van 6 november 2008, houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving, zoals deze wet luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.80 winkel:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel;

1.81 wonen:

het houden van verblijf, het huren of het gehuisvest zijn in een woning;

1.82 woning / wooneenheid:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  • bij onduidelijkheden of interpretatieverschillen betreffende de wijze van meten, is de uitleg van de NEN 2580 (geeft termen, definities en bepalingsmethoden voor de oppervlakte van terreinen met een bouwbestemming en voor de vloeroppervlakten en inhouden van gebouwen of delen daarvan) bepalend;
  • op de verbeelding hart-op-hart ten opzichte van de grenzen;
  • voor het begrip peil wordt verwezen naar de begrippen;
  • ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels en overstekende daken worden buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,75 m bedraagt.
2.1 afmetingen ander bouwwerk:

de grootste afmeting van een bouwwerk neerwaarts of zijdelings geprojecteerd op een aanzichtvlak;

2.2 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) perceelgrens;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals antennes, schoorstenen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals antennes, schoorstenen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde:

de projectie van de grootste afmeting neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het agrarisch gebruik;
  • b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden, van de landschappelijke kernkwaliteiten, van de landschappelijke waarden en van de natuurlijke waarden van het kleinschalig besloten landschap, waaronder houtsingels en/of houtwallen;
  • c. tuinen ter plaatse van de aanduiding 'tuin';

met daaraan ondergeschikt:

  • d. agrarisch natuurbeheer en agrarische natuurontwikkeling;
  • e. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • f. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van kleine landschaps- en natuurelementen;
  • g. openbare nutsvoorzieningen;
  • h. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder retentievoorzieningen en waterberging;

met de daarbij behorende:

  • i. andere werken;
  • j. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.

Gronden binnen deze bestemming worden niet aangemerkt als zijnde erf als bedoeld in artikel 1 bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.

3.2 Bouwregels
  • 1. In of op deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd;
  • 2. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
    • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3,00 meter bedragen;
    • b. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen mag niet meer dan 1,25 meter bedragen;
    • c. er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden geplaatst en/of worden aangebracht;
    • d. er mogen geen gebouwen ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein worden gebouwd;
    • e. er mogen geen kassen worden gebouwd;
    • f. er mogen geen lichtmasten en omheiningen ten behoeve van een paardenbak worden geplaatst;
    • g. er mogen geen mest- en/of kuilplaten, (mest)silo's en/of sleufsilo's worden gebouwd.
3.3 Nadere eisen
  • 1. Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
    • a. de archeologische waarden;
    • b. de cultuurhistorische waarden;
    • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • d. de geomorfologische waarden;
    • e. een goede woonsituatie;
    • f. de landschappelijke waarden;
    • g. de milieusituatie;
    • h. de natuurlijke waarden;
    • i. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • j. de sociale veiligheid;
    • k. de verkeersveiligheid.
  • 2. Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen op grond van het bepaalde onder 1, is de volgende procedure van toepassing:
    • a. een voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
    • b. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
    • c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
    • d. gedurende de onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.
3.4 Afwijken van de bouwregels
  • 1. Het college kan afwijken van het bepaalde in lid 3.2 sub 2 onder a en toestaan dat er nestpalen worden geplaatst, met een bouwhoogte van niet meer dan 12,00 meter.
3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. de opslag en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  • b. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan de verkoop van (streek)eigen producten, met een gebruiksoppervlakte van de bouwwerken van niet meer dan 5;
  • c. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • d. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten;
  • e. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie, waaronder een standplaats van één of meer kampeermiddelen;
  • f. het gebruik van de gronden ten behoeve van bosbouw, houtteelt of overige opgaande meerjarige teeltvormen;
  • g. het gebruik van de gronden ten behoeve van sierteelt, waaronder teeltondersteunende kassen;
  • h. het gebruik van de gronden ten behoeve van teeltondersteunende voorzieningen;
  • i. het gebruik van de gronden voor een paardenbak;
  • j. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
  • k. het gebruik van de gronden voor het telen van gewassen (waaronder akkerbouw, boomteelt, sierteelt en/of tuinbouw), waarbij bestrijdings-middelen worden ingezet waarvan is aangetoond dat zij schadelijk zijn voor de volksgezondheid, binnen een afstand van 50,00 meter ten opzichte van aansluitende gevoelige functies die zowel binnen als buiten het plangebied kunnen liggen;
  • l. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  • m. het opslaan van hooibalen, mest en/of andere agrarische producten;
  • n. het opslaan van niet-agrarische producten en/of het stallen van auto's, van boten en van caravans;
  • o. het storten van afvalstoffen en van puin.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Verbod

Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen en/of het aanleggen van drainage;
  • b. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen van verharde paden en/of wegen of het verbreden van bestaande verharde paden en/of wegen;
  • d. het aanleggen van aarden wallen;
  • e. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het educatief medegebruik en/of het extensief dagrecreatief medegebruik;
  • f. het aanplanten van niet-inheemse bomen en/of niet-inheemse houtgewassen en/of andere niet-inheemse opgaande beplantingen;
  • g. het afgraven, het egaliseren, het ontgronden en/of het ophogen van gronden;
  • h. het kappen en/of het rooien en/of het vellen van bomen en/of andere houtgewassen, niet zijnde bomen en/of houtgewassen deel uitmakend van een grondgebonden agrarische teelt;
  • i. het wijzigen van het verkavelingspatroon door het dempen en/of het graven en/of het verdiepen en/of het vergroten en/of het anderszins herprofileren van (erf)sloten en/of andere watergangen en het aanbrengen van kunstwerken zoals dammen en stuwen.
3.6.2 Uitzonderingen op verbod

Het in 3.6.1 vermelde verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden, welke:

  • a. het normale beheer en/of het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik betreffen;
  • b. het rooien en/of het vellen van bomen, struiken en/of andere houtgewassen betreffen, die plaatsvinden in het kader van natuurbeheer op basis van een beheersplan, de Wet Natuurbescherming, het bosbeheer of het landschapsonderhoud;
  • c. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan met een daarvoor verleende vergunning;
  • d. noodzakelijk zijn voor de aanleg en instandhouding van landschapsmaatregelen zoals opgenomen in het erfinrichtingsplan in Bijlage 1.
3.6.3 Weigeringsgronden

De omgevingsvergunning zoals vermeld in artikel 3.6.1 wordt geweigerd, indien:

  • a. de werken en/of de werkzaamheden de archeologische waarden en/of de cultuurhistorische waarden en/of de geomorfologische waarden en/of de landschappelijke waarden en/of de natuurlijke waarden welke de bestemming van de grond beoogt, onevenredig aantast;
  • b. de werken en/of de werkzaamheden het (agrarisch) grondgebruik welke de bestemming van de grond beoogt, onevenredig aantast;
  • c. de werken en/of de werkzaamheden significante negatieve gevolgen hebben voor de waarde(n) en de kwalificerende soorten van de aangewezen Natura 2000-gebieden in het kader van de Wet Natuurbescherming;
  • d. de werken en/of de werkzaamheden in strijd zijn met dit bestemmingsplan en/of de krachtens zodanig plan gestelde eisen;
  • e. voor de werken en/of de werkzaamheden een vergunning ingevolge de Erfgoedwet, een gemeentelijke monumentenvergunning of een provinciale monumentenvergunning is vereist en deze niet is verleend.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Het college kan de bestemming 'Agrarisch -2' wijzigen in de bestemmingen 'Bos', 'Natuur - 1' of 'Natuur - 3' als bedoeld in respectievelijk artikel 19, artikel 26 en artikel 28 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2007", mits:

  • a. de wijziging past binnen het beleid met betrekking tot het Natuurnetwerk Nederland dan wel betrekking heeft op particulier bos- en/of natuurbeheer;
  • b. geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, waarbij de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    • 1. de archeologische waarden;
    • 2. de cultuurhistorische waarden;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 4. de landschappelijke waarden;
    • 5. de natuurlijke waarden.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen in woningen, al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit;
  • b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
  • c. in aanvulling van het bepaalde onder a is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - makelaarskantoor' een makelaarskantoor als aan-huis-verbonden beroep is toegestaan tot en met een oppervlakte van 165 m²;

met de daarbij behorende:

  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. in- en uitritten;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. andere werken;
  • h. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde;
  • i. erven en tuinen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aantal woningen niet meer bedragen dan het aangegeven aantal woningen;
  • c. de afstand van een hoofdgebouw ten opzichte van de as van de weg mag niet minder dan de bestaande afstand bedragen;
  • d. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrenzen mag niet minder dan 3,00 meter bedragen;
  • e. de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep mag niet meer bedragen dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte van de woning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een maximum van 100 m²;
  • f. in afwijking van het bepaalde onder e geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - makelaarskantoor' een makelaarskantoor als aan-huis-verbonden beroep is toegestaan tot en met een oppervlakte van 165 m²;
  • g. de maatvoering van de hoofdgebouwen dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
    Maximale goothoogte   Maximale bouwhoogte   Maximale inhoud  
    3,50 meter   8,00 meter   600 m3  
  • h. indien de goothoogte, de bouwhoogte en/of de inhoud meer bedraagt dan in bovenstaande tabel is vermeld, mogen deze niet meer bedragen dan de bestaande maatvoering;
  • i. een kelder mag in niet meer dan één bouwlaag worden gebouwd waarbij de kelder niet wordt betrokken bij het bepalen van de maximale inhoudsmaat van het hoofdgebouw;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen slechts verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing.
4.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen ten minste 1,00 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan te worden gebouwd, met dien verstande dat in de bestaande situatie aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen voor de voorgevel van het hoofdgebouw zijn gebouwd deze mogen worden gehandhaafd;
  • b. de maatvoering van de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
    Maximale goothoogte gebouwen   Maximale bouwhoogte gebouwen   Maximale bouwhoogte overkappingen   Maximale gezamenlijke oppervlakte per woning  
    3,50 meter   6,00 meter   3,00 meter   100 m2, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven middels de aanduiding 'maximum oppervlak (m2)'.  
  • c. indien de bestaande goothoogte en/of de bouwhoogte meer bedraagt dan in bovenstaande tabel is vermeld, mogen deze niet meer bedragen dan de bestaande maatvoering;
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3,00 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van een omheining ten behoeve van een paardenbak mag niet meer dan 1,50 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen achter de voorgevel van de woning en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 2,50 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de voorgevel van de woning en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 1,50 meter bedragen;
  • e. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6,00 meter bedragen;
  • f. er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst.
4.3 Nadere eisen

Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. de archeologische waarden;
  • b. de cultuurhistorische waarden;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • d. de geomorfologische waarden;
  • e. een goede woonsituatie;
  • f. de landschappelijke waarden;
  • g. de milieusituatie;
  • h. de natuurlijke waarden;
  • i. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • j. de sociale veiligheid;
  • k. de verkeersveiligheid.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Bed en breakfast

Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.1 onder a en toestaan dat een bed en breakfast voorziening in een woning of bijgebouw bij een woning mag worden aangebracht, mits tevens is afgeweken van 4.6 sub 5.

4.4.2 Verkleinen afstand tot de as van de weg

Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.1 onder c en toestaan dat afgeweken wordt van de bestaande afstand tot de as van de weg, mits:

  • a. de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
  • b. de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de woning niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    • 1. het bebouwingsbeeld;
    • 2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 3. de landschappelijke waarden;
    • 4. de milieusituatie;
    • 5. de natuurlijke waarden;
    • 6. de verkeersveiligheid.
4.4.3 Vergroten inhoud woning

Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.1 en toestaan dat de inhoud van een woning wordt vergroot tot niet meer dan 700 m³ mits:

  • a. de woning daarmee aansluit op een voor het landschap kenmerkend bebouwingstype;
  • b. de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
  • c. het aantal woningen niet zal toenemen;
  • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    • 1. het bebouwingsbeeld;
    • 2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 3. de milieusituatie;
    • 4. de verkeersveiligheid;
    • 5. de woonsituatie.
4.4.4 Vergroten inhoud woning mantelzorg

Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.1 en toestaan dat de inhoud van een woning ten behoeve van mantelzorg wordt vergroot tot niet meer dan 800 m³ mits:

  • a. er sprake is van medische en/of sociale noodzaak, zoals moet blijken uit een medisch/sociaal advies van een onafhankelijk medisch deskundigen(bureau);
  • b. het aantal woningen niet zal toenemen;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    • 1. het bebouwingsbeeld;
    • 2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 3. de milieusituatie;
    • 4. de verkeersveiligheid;
    • 5. de woonsituatie.
4.4.5 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen voor de voorgevel

Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.2 en toestaan dat aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen voor de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan worden gebouwd, mits:

  • a. de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    • 1. het bebouwingsbeeld;
    • 2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 3. de landschappelijke waarden;
    • 4. de milieusituatie;
    • 5. de natuurlijke waarden;
    • 6. de verkeersveiligheid.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. de opslag en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  • b. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  • c. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
  • d. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  • e. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • f. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie;
  • g. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
  • h. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor een aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden bedrijvigheid, mits:
    • 1. het beroep niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning;
    • 2. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte van de gebouwen en/of met een bedrijfsvloeroppervlakte van meer dan 100 m2, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - makelaarskantoor' een makelaarskantoor als aan-huis-verbonden beroep is toegestaan tot en met een oppervlakte van 165 m²; ;
  • i. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  • j. het omzetten en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van gronden ten behoeve van een permanent ander gebruik;
  • k. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten;
  • l. het storten van afvalstoffen en van puin.
  • m. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van een installatie voor warmte- of koudeopwekking, die is opgesteld buiten de uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk, waarbij op de perceelgrens met een perceel voor een andere woonfunctie sprake is van een geluidsniveau van meer dan 40 dB, bepaald volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai;
  • n. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van een installatie voor warmte- of koudeopwekking, die is opgesteld buiten de uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk, waarbij ter plaatse van een te openen raam of deur van een niet gemeenschappelijk verblijfsgebied van een aangrenzende op hetzelfde perceel gelegen woonfunctie sprake is van een geluidsniveau van meer dan 40 dB, bepaald volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai;
  • o. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van een installatie voor warmte- of koudeopwekking, die is opgesteld buiten de uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk, waarbij op de gevel voor een andere woonfunctie sprake is van een gecumuleerd geluidsniveau van installaties voor warmte- of koudeopwekking van meer dan 45 dB, bepaald volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai
  • p. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van een installatie voor warmte- of koudeopwekking, die is opgesteld buiten de uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk, waarbij ter plaatse van een te openen raam of deur van een niet gemeenschappelijk verblijfsgebied van een aangrenzende op hetzelfde perceel gelegen woonfunctie sprake is van een gecumuleerd geluidsniveau van installaties voor warmte- of koudeopwekking van meer dan 45 dB, bepaald volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai.
4.5.2 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
  • a. tot een met de bestemming 'Wonen' strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van de gronden en bouwwerken overeenkomstig lid 4.1 onder a en c zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen zoals opgenomen en benoemd in het erfontwikkelingsplan van 08-12-2023 die als bijlage 1 bij de regels is opgenomen, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig lid 4.1 onder a en c, worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen twee jaar na het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan geheel uitvoering is gegeven aan de aanleg en instandhouding van landschapsmaatregelen zoals opgenomen in het erfontwikkelingsplan in bijlage 1 teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
4.5.3 Voorwaardelijke verplichting sloop
  • a. tot een met de bestemming 'Wonen' strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van de gronden en bouwwerken overeenkomstig lid 4.1 onder a en c zonder de sloop van het gebouw aangeduid als 'te slopen' in bijlage 2 bij de regels;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig lid 4.1 onder a en c, worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen twee jaar na het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan de in bijlage 2 als 'te slopen' aangeduid gebouw geheel is gesloopt;
  • c. het slopen van bouwwerken als bedoeld onder a is slechts toegestaan na uitvoering van een quickscan natuurwaarden en het nemen van eventuele vervolgstappen als bedoeld in lid 4.5.4.

4.5.4 Voorwaardelijke verplichting quickscan natuurwaarden
  • a. tot een met de bestemming 'Wonen' strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van de gronden en bouwwerken overeenkomstig lid 4.1 onder a en c zonder het uitvoeren van een quickscan natuurwaarden en indien noodzakelijk het uitvoeren van nadere onderzoeken, het aanvragen van een ontheffing Wnb en het treffen van mitigerende maatregelen.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • 1. het bepaalde in lid 4.5.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd;
  • 2. het bepaalde in lid 4.1 onder b en de volgende functies in bestaande bijgebouwen toestaan, mits de noodzaak daartoe kan worden aangetoond:
    • a. (tijdelijke) opslag van goederen;
  • 3. het bepaalde in lid 4.5.1 onder f en toestaan dat een bed en breakfast voorziening gerealiseerd kan worden, waarbij:
    • a. de oppervlakte voor een bed en breakfast voorziening niet meer mag bedragen dan 40% van de gebruiksoppervlakte van de woning, waarbij de gebruiksvloeroppervlakte voor een bed en breakfast voorziening niet meer dan 110 m² mag bedragen;
    • b. de bed en breakfast voorziening mag uitsluitend worden geëxploiteerd door de bewoner(s) van het perceel;
    • c. onder de gebruiksvloeroppervlakte voor een bed en breakfast voorziening vallen bad-, douche- en toiletruimte(n) die niet gedeeld worden met de bewoner(s), slaapkamer(s) en een gemeenschappelijke ruimte waarvan de oppervlakte niet meer dan 30 m² mag bedragen, zonder een separate kookvoorziening;
    • d. op eigen terrein dient per kamer voldoende ruimte te worden gereserveerd voor minimaal één parkeerplaats;
    • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      • het bebouwingsbeeld;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      • de milieusituatie;
      • de verkeersveiligheid;
      • de woonsituatie.
4.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, indien is komen vast te staan dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - makelaarskantoor' geen makelaarskantoor meer is gevestigd, de bestemming te wijzigen waarbij de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - makelaarskantoor' wordt verwijderd en ter plaatse een extra woning toe te staan, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. maximaal één extra vrijstaande woning is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  • b. de maximaal toegestane oppervlakte aan aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen binnen het plan zoals opgenomen in lid 4.2.2 neemt niet toe;
  • c. voldaan moet worden aan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder danwel een verkregen hogere waarde;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing mogen door de wijziging niet onevenredig worden aangetast;
  • e. de wijziging moet vanuit milieuoogpunt toelaatbaar zijn;
4.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen bouwwerken te slopen.
  • b. de onder a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor het slopen:
    • 1. ingevolge een aanschrijving van burgemeester en wethouders.
  • c. de onder a bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits:
    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing;
    • 2. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand kan worden hersteld;
    • 3. de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;
    • 4. het delen van een pand of bijbehorende bouwwerken betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de te verwachten archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

Ten behoeve van het bepaalde in de regels bij de andere daar voorkomende bestemming(en) gelden de volgende regels:

  • 1. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk groter en dieper dan de op de in Bijlage 3 opgenomen Archeologische beleidskaart aangegeven oppervlakte en diepte, dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft, naar het oordeel van het bevoegd gezag, in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • 2. In afwijking van het gestelde onder 1 hoeft de aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen geen rapport als bedoeld onder 1 voor te leggen, indien één van de volgende situaties van toepassing is:
    • a. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het vervangen van bestaande bebouwing (waaronder een bestaande ondergrondse kelder), waarbij de oppervlakte van de te slopen bebouwing niet wordt meegerekend met de oppervlakte zoals bedoeld onder lid 1, de oppervlakte aan bebouwing niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut (met uitzondering van nieuwe kelders);
    • b. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het uitbreiden van bestaande bebouwing tot maximaal 2,5 meter uit de bestaande fundering, met behoud van bestaande funderingen;
    • c. de aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen betrekking heeft op het bouwen in de bodem tot een diepte van 0,5 m onder het bestaande maaiveld;
    • d. naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  • 3. Indien het onder 1 genoemde rapport of de beschikbare informatie als bedoeld in 2 onder d daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties zonodig archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden.
  • 4. Indien uit het onder 1 genoemde rapport of uit de beschikbare informatie als bedoeld in 2 onder d of uit het vervolgonderzoek bedoeld in 3 blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor bouwen:
    • a. De verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    • b. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    • d. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
  • 5. Het bepaalde onder 1 tot en met 4 geldt niet voor het bouwen van een bouwwerk op gronden met een op basis van de Archeologische beleidskaart aangegeven lage archeologische verwachtingswaarde.
5.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, teneinde:

  • a. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief onderzoek is aangetoond dat op de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • 1. Behoudens het bepaalde in lid 5.2 is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op en in de hierna aangewezen gronden de daarbij aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, en de werkzaamheden uit te voeren:
    • a. Aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    • b. Aanleggen en dempen van watergangen en poelen;
    • c. Aanbrengen van ondergrondse transport-, energie en telecommunicatieleidingen (nutsvoorzieningen) breder dan 80 cm en de daarmee verband houdende constructies, installatie en apparatuur;
    • d. Diepploegen, zijnde het extra diep - meer dan 0,5 m onder het maaiveld - omploegen, het (chemisch) scheuren van grasland, anders dan voor graslandverbetering;
    • e. Bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters.
  • 2. Het in lid 1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:
    • a. Werken en werkzaamheden in het kader van het normale (agrarische) beheer, onderhoud en exploitatie, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
    • b. Werken en werkzaamheden waarmee rechtens is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
    • c. Werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 1 bij c, voor zover daarvoor een omgevingsvergunning is vereist voor bouwen;
    • d. Voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
    • e. In het kader van archeologisch onderzoek en archeologische opgravingen, mits deze worden verricht door een ter zake deskundige als bedoeld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
    • f. Voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 0,5 m onder het omliggende bestaande maaiveld met een maximale oppervlakte van:
      • 120 m² in een gebied met een Waarde - Hoge archeologische verwachting;
      • 500 m² in een gebied met een Waarde - Middelhoge archeologische verwachting;
      • 2.500 m² in een gebied met een Waarde - Lage archeologische verwachting;
      • 50 m² in een gebied met een Waarde - Archeologische monumenten
    • g. Werken en werkzaamheden op gronden waar naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  • 3. De onder lid 1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  • 4. Indien het onder 3 genoemde rapport of de beschikbare informatie daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd te stellen kwalificaties zonodig archeologisch vervolgonderzoek plaats te vinden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

7.1 Afwijken

Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

    • a. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersintensiteit en/of de verkeersveiligheid daartoe aanleiding geven;
    • b. de bestemmingsregels toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en ten behoeve van ontvang-, sirene- en/of zendmasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40,00 meter.
7.2 Afwegingskader

Een in artikel 7.1 vermelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • e. de verkeersveiligheid;
  • f. de woonsituatie.

Artikel 8 Overige regels

8.1 Parkeren en laden en lossen
8.1.1 Parkeernormen
  • a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen en / of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik kan pas worden verleend als is verzekerd dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. De parkeerbehoefte wordt berekend op basis van de parkeernormen en berekeningsmethode, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende Bijlage 4 (Nota parkeernormen);
  • b. indien gedurende de planperiode een nieuwe versie van de onder a bedoelde Nota parkeernormen wordt vastgesteld, wordt deze nieuwe versie in acht genomen.

Het aanleggen en / of instandhouden van voornoemde parkeergelegenheid geldt als een voorwaardelijke verplichting in de zin van de Wet ruimtelijke ordening.

8.1.2 Laden en lossen

Indien de bestemming van een bouwwerk of een terrein aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen met bijbehorende voorzieningen, moet, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik, zijn verzekerd dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende ruimte voor het laden en lossen met bijbehorende voorzieningen.

Het aanleggen en / of instandhouden van voornoemde ruimte, met bijhorende voorzieningen, geldt als een voorwaardelijke verplichting in de zin van de Wet ruimtelijke ordening.

8.1.3 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.1.1 en artikel 8.1.2 indien:

  • a. het voldoen aan die bepalingen gezien het gebruik en/of het bouwplan van het betreffende plangebied, mede gezien de omgeving, niet noodzakelijk is en/of op overwegende bezwaren stuit, en / of;
  • b. op andere wijze of op een andere locatie wordt voorzien in de parkeerbehoefte.
8.1.4 Nadere eis

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aanvullend aan het bepaalde in artikel 8.1.1 en 8.1.2 ten behoeve van het verhogen van de parkeernormen en / of het aanleggen van voorzieningen voor het laden en lossen indien dat nodig is gelet op het gebruik en / of het bouwplan waarbij het (functioneren van) de omgeving mede betrokken wordt. Het besluit tot het stellen van de nadere eis moet worden voorzien van een motivering waaruit in ieder blijkt dat de eis noodzakelijk is om de ruimtelijke kwaliteit te borgen.

Een nadere eis kan tevens gesteld worden bij die (bouw)plannen waarvan de functie niet genoemd wordt in de tabel met parkeernormen zoals opgenomen in het geldende gemeentelijke parkeerbeleid.

8.2 Kleinschalige bouwperceel- of veldopstelling van zonnepanelen
8.2.1 Toegestaan gebruik

Tot een vorm van toegestaan gebruik wordt gerekend:

  • a. het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, ten behoeve van het gebruik van voor energieopwekking met zonnepanelen;
  • b. onder bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zoals bedoeld onder 8.2.1 onder a, wordt tevens zonnepanelen met bijbehorende constructies verstaan.
8.2.2 Bouwregels

Voor het bepaalde in 8.2.1 gelden de bouwregels zoals onderstaand aangegeven:

  • a. bouwperceelopstelling worden binnen het bouwperceel geplaatst, achter de voorgevel van het hoofdgebouw, met dien verstande dat:
    • 1. bouwperceelopstellingen uitsluitend mogelijk zijn wanneer in voldoende mate is aangetoond dat er op het beschikbare dakoppervlakte geen mogelijkheid voor het plaatsen van zonnepanelen bestaat;
  • b. veldopstellingen worden deels op het bouwperceel geplaatst, of sluiten direct aan op het bouwperceel, achter de voorgevel van het hoofdgebouw, met dien verstande dat:
    • 1. veldopstellingen uitsluitend mogelijk zijn wanneer in voldoende mate is aangetoond dat er binnen het bouwperceel geen mogelijkheid bestaat om een bouwperceelopstelling te plaatsen.
  • c. de maximale hoogte van de bouwperceel- of veldopstelling van zonnepanelen, met inbegrip van de constructie, mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • d. de maximale oppervlakte van de zonnepanelen op een bouwperceel- of veldopstelling mag niet meer bedragen dan 75 m2;
  • e. de landschappelijke inpassing dient voldoende verzekerd te zijn.
8.2.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisten stellen ten aanzien van de maximale hoogte van bouwperceel- of veldopstellingen van zonnepanelen, met inbegrip van de constructie, ten behoeve van:

  • a. een goede woonsituatie;
  • b. de landschappelijke waarden;
  • c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.
8.3 Waterberging

Alvorens de gronden in gebruik genomen worden voor de doeleinden als bedoeld in artikel 4.1 dient voldaan te worden aan de volgende voorwaarden:

  • a. er is aantoonbaar gemaakt dat de toename van de afvoer van afstromend regenwater gecompenseerd wordt conform de eisen en voorwaarden van het waterschap en van de gemeente en voorzien is van een waterberging met voldoende capaciteit;
  • b. de compensatie dient tenminste naar evenredigheid van de realisatie van verhardingen gerealiseerd te worden;
  • c. de compensatie bedraagt tenminste 60 mm per m2 verharding conform de Leidraad Inrichten en Ontwerpen Openbare Ruimte 2023;
  • d. indien gedurende de planperiode een nieuwe versie van de onder b. bedoelde Leidraad Inrichten en Ontwerpen Openbare Ruimte wordt vastgesteld, wordt deze nieuwe versie in acht genomen.
  • e. de gestelde compensatie en voorwaarden dienen in stand te worden gelaten bij het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gebouwen en van het perceel volgens de doeleinden als bedoeld in artikel 4.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of worden veranderd;
    • b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of worden veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  • 2. Het college kan eenmalig in afwijking van het vermelde in lid 9.1 sub 1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 9.1 sub 1 met maximaal 10%.
  • 3. Het bepaalde in lid 9.1 sub 1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat bestemmingsplan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 9.2 sub 1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat bestemmingsplan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in lid 9.2 sub 1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het bepaalde in lid 9.2 sub 1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat bestemmingsplan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Buitengebied, Hogenbrinkweg 9.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de gemeenteraad van Oldebroek op [datum].

Voorzitter T. H. Haseloop - Amsing

Griffier J. Tabak