Plan: | Buitengebied, Bovenheigraaf 151 R2 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0269.BG207-ON01 |
Het perceel Bovenheigraaf 151 R2 te Wezep is deels bestemd tot Recreatie-7. In het verleden is hier een recreatiewoning gerealiseerd. Op basis van het geldende bestemmingsplan mag er niet permanent gewoond worden. De eigenaren van het perceel willen hier wel graag permanent wonen en willen daarom graag gebruik maken van de mogelijkheden, die geboden worden in de Structuurvisie Permanente bewoning recreatiewoningen 2018. Daarin staat aangegeven, dat het mogelijk is de bestemming Recreatie-7 om te zetten naar een Woonbestemming. Na omzetting van de bestemming mag er permanent gewoond worden.
De gemeente Oldebroek heeft aangegeven bereid te zijn medewerking te verlenen aan het verzoek tot wijziging van de bestemming Recreatie-7 voor het perceel Bovenheigraaf 151 R2. Na het omzetten van de bestemming mag er een woning gebouwd worden tot een maximale oppervlakte van 75 m2. Deze mogelijkheid is nu door omstandigheden plotseling van groot belang voor de eigenaren. In maart 2022 is de recreatiewoning namelijk door brand verwoest. De restanten zijn afgevoerd, waardoor de gronden nu vrij van bebouwing zijn. De eigenaren willen nu graag overgaan tot nieuwbouw en dan het liefst op basis van de mogelijkheden, die ontstaan na omzetting van de recreatiebestemming naar een woonbestemming.
Om de gewenste bouw van een nieuwe woning mogelijk te maken is een herziening van het vigerende bestemmingsplan nodig.
Het plangebied is gelegen aan de Bovenheigraaf 151 R2 te Wezep in het bosgebied direct ten noorden van de A28. Op de volgende afbeelding is de globale ligging van het plangebied in beeld gebracht.
Ligging plangebied (binnen rode cirkel) in groter verband (Bron Google Earth)
Wanneer we meer inzoomen dan kan de locatie wat duidelijker in beeld gebracht worden:
Het perceel Bovenheigraaf 151-R2 meer ingezoomd (Bron Google Earth). De voormalige recreatiewoning is nog goed zichtbaar
Op de luchtfoto is te zien, dat het perceel is gelegen in de nabijheid van de A28. Verder is goed te zien, dat het gebied rond de voormalige recreatiewoning weinig begroeid is.
Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007'. Dit bestemmingsplan is op 15 december 2009 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Oldebroek. Een uitsnede van de plankaart is hieronder opgenomen:
Uitsnede plankaart vigerend bestemmingsplan "Buitengebied 2007" (Bron: Ruimtelijkeplannen)
Op grond van dit bestemmingsplan heeft het perceel deels de bestemming 'Recreatie-7' en deels de bestemming 'Bos':
Op basis van de bestemming 'Recreatie-7' mag ter plaatse een recreatiewoning aanwezig zijn met een maximale oppervlakte van 60 m2. Daarnaast mag er nog 6 m2 aan bijgebouwen aanwezig zijn.
Op de gronden met de bestemming 'Bos' is geen bebouwing toegestaan.
Het gehele perceel heeft daarnaast de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Op basis van deze dubbelbestemming dient er bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 100 m2, een rapport opgesteld te worden, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld.
Tenslotte is op 30 september 2021 nog het paraplubestemmingsplan Oldebroek vastgesteld. Dit bestemmingsplan herziet alle onderliggende bestemmingsplannen op bepaalde onderdelen. De geldende bestemmingsplannen (waaronder het bestemmingsplan Buitengebied 2007) blijven hierbij onverminderd van kracht. De volgende onderdelen van het paraplubestemmingsplan hebben mede betrekking op het plangebied aan de Bovenheigraaf:
Ad 1: Het opnemen van een nieuwe archeologische dubbelbestemming
Het bestemmingsplan “Buitengebied 2007” bevat twee archeologische dubbelbestemmingen. De gemeente Oldebroek heeft in 2017 echter een nieuw archeologisch beleidskader vastgesteld. Dit beleidskader geldt als toetsingskader voor ruimtelijke plannen op het gebied van archeologie. Daarom zijn in het paraplubestemmingsplan de regels van dit beleidskader geïmplementeerd, zodat de regeling omtrent archeologie in het beleidskader en het bestemmingsplan eenduidig zijn. In dit paraplubestemmingsplan zijn daarom de twee bestaande archeologische dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie 1’ en ‘Waarde – Archeologie 2’ in het bestemminsplan “Buitengebied 2007” vervallen. Deze twee dubbelbestemmingen zijn vervangen door de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’, die overeenkomt met de regeling zoals opgenomen in het archeologisch beleidskader.
Ad 2. Vastleggen gemeentelijke parkeernormen:
Door middel van het paraplubestemmingsplan zijn de gemeentelijke parkeernormen voor de gemeente Oldebroek vastgelegd. De gemeentelijke parkeernormering is opgenomen in de “parkeernota 2014” van de gemeenten Elburg, Nunspeet en Oldebroek. Door wijzigingen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient de juridische borging van dit parkeerbeleid te gebeuren via het bestemmingsplan.
Ad 3. Toestaan kleinschalige bouwperceel- en veldopstellingen van zonnepanelen voor eigen gebruik:
De laatste jaren worden er, in het kader van duurzaamheid, steeds meer zonnepanelen geplaatst. Vaak worden de zonnepanelen op daken geplaatst. In sommige gevallen is realisatie van zonnepanelen op daken niet mogelijk. In deze gevallen kan het voorkomen dat initiatiefnemer de zonnepanelen in bouwperceelopstellingen of veldopstellingen wil plaatsen. In bepaalde gevallen kan dit vergunningsvrij op basis van het Besluit omgevingsrecht. Tevens is dit op basis van het geldende bestemmingsplan in vele gevallen binnen het bouwperceel mogelijk. In andere gevallen is een omgevingsvergunning op basis van de kruimelgevallenlijst van het Besluit omgevingsrecht nodig.
De gemeente Oldebroek wil de plaatsing van zonnepanelen in bouwperceel- en veldopstellingen vereenvoudigen. Dit voornemen sluit aan op de ambitie van de gemeente om uiterlijk in 2050 klimaatneutraal te zijn. Wel wil de gemeente hier randvoorwaarden aan verbinden, om zo een kader te bieden waar en op welke wijze de plaatsing van de bouwperceel- en veldopstellingen mogelijk is. Hiervoor is in januari 2020 het beleidskader “Kleinschalige bouwperceel- en veldopstelling zonnepanelen voor eigen gebruik” vastgesteld. Het parapluplan bevat de juridische vertaling van dit beleidskader. Het paraplubestemmingsplan voorziet in de kaders die de plaatsing van bouwperceel- of veldopstellingen van zonnepanelen onder voorwaarden mogelijk maken en te reguleren.
Omdat het vigerende bestemmingsplan geen mogelijkheden biedt om het perceel te benutten voor permanente bewoning is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. In dit bestemmingsplan wordt aangetoond, dat een woonbestemming ter plaatse in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Het bestemmingsplan 'Buitengebied, Bovenheigraaf 151 R2' bestaat uit de volgende stukken:
Het bestemmingsplan wordt vergezeld door een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen 'gelezen' worden.
Op de verbeelding staan de bestemmingen van de gronden in het plangebied. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld die de uitgangspunten van het plan zeker stellen.
De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de huidige situatie en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de omgevingsaspecten volgt. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
In dit hoofdstuk wordt het plangebied en de omgeving beschreven. Dit hoofdstuk gaat in op de huidige en toekomstige situatie.
Het perceel is gelegen aan de Bovenheigraaf te Wezep. De navolgende foto's (genomen in april 2023) geven een impressie van het plangebied. Daaruit blijkt, dat het terrein na het verloren gaan van de recreatiewoning en de sloop van een bijgebouw nu onbebouwd is. Verder is goed te zien, dat het plangebied omgeven wordt door bos, maar dat er in het plangebied zelf geen opgaande beplanting aanwezig is.
Voor het perceel is een inrichtingsplan opgesteld, dat hieronder is opgenomen:
Globaal inrichtingsplan
Te zien is dat het plangebied omringd is door bospercelen. Het betreft dus een open plek in het bos. De toegang tot het perceel vindt plaats aan de noordzijde van het perceel vanaf het bestaande bospad. De nieuwe woning -met een oppervlakte van 75 m2- is geprojecteerd op nagenoeg dezelfde locatie als de voormalige recreatiewoning. Deze nieuwe woning is rood aangegeven. Aan de zuid- en oostzijde van de woning is een terras gepland (grijs aangegeven). Dit terras is voorzien van een terrasafscheiding (rood aangegeven), met een hoogte van 2,5 meter, dat tevens fungeert als geluidsscherm. Op basis van het uitgevoerde akoestische onderzoek is dit scherm nodig om op de begane grond aan deze zijden ramen en deuren te kunnen openen.
De garage/ berging (donkerbruin aangegeven) -met een oppervlakte van 50 m2- is wat verder naar achteren geprojecteerd. Deze is toegankelijk vanaf een pad, dat langs de oostzijde van het perceel is gesitueerd (lichtbruin aangegeven). Dit pad zal voorzien worden van een halverharding, waardoor stabiliteit gecombineerd kan worden met een goede doorlatendheid voor hemelwater. Nabij de toegang tot het perceel is een plek gereserveerd ten behoeve van parkeerplaatsen. Ook deze locatie zal voorzien worden van halfverharding. Op het terrein zijn verder nog enkele bomen geprojecteerd. Hierdoor sluit de inrichting van de openbare ruimte goed aan bij het omringende bosgebied.
Zoals bekend dient er rekening gehouden te worden met een aantal randvoorwaarden bij het omzetten van een recreatiewoning naar een burgerwoning. Concreet betrekent dit, dat er aangesloten dient te worden bij de bouwregels uit het geldende bestemmingsplan Buitengebied, Mulligen. Daarin is aangegeven, dat de oppervlakte van de nieuwe woning maximaal 75 m2 mag bedragen. Verder mag de goothoogte niet meer bedragen dan 3 meter, terwijl de nokhoogte beperkt dient te blijven tot 6,25 meter. De initiatiefnemer heeft een schetsontwerp laten maken van een woning, die voldoet aan deze randvoorwaarden. Het schetsontwerp is hieronder opgenomen. Op de tekening van de begane grond is te zien, dat gedacht wordt aan een geluidwerende voorziening in de vorm van een glazen terraswand. Dit om het verkeersgeluid afkomstig van de A28 te beperken. Hierop wordt in paragraaf 4.10 nader ingegaan.
Hierbij wordt uitdrukkelijk vermeld, dat het ontwerpproces van de woning nog gaande is. Met andere woorden: deze tekening is indicatief.
De nieuwe woning zal voorzien worden van een kelder om daar de nodige bergruimte te kunnen realiseren.
Bij ruimtelijke plannen moet worden weergegeven hoe rekening is gehouden met relevant beleid. In de volgende paragrafen wordt het relevante beleid op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau en de relatie met de voorgenomen ontwikkeling behandeld.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland.
Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft een lange traditie van zich aanpassen. Deze opgaven worden benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons.
De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.
De NOVI heeft de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:
Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Toetsing
Het onderhavige initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De ontwikkeling is passend binnen de NOVI.
De juridische borging van de nationale belangen vindt plaats in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Een aantal regelingen is ‘getrapt’ vastgelegd. Voorgaande houdt in dat de provincies, gemeenten en hoogheemraadschappen verplicht zijn dit beleid nader uit te werken. In het Barro wordt een aantal projecten die van nationaal belang zijn genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Aan elk soort project wordt een set regels gekoppeld waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Volgens de toelichting van de Rijksoverheid draagt het Barro bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en “vermindering van de bestuurlijke drukte”
De bedoeling is dat belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen door het Barro op voorhand onmogelijk worden gemaakt. Dat zal moeten leiden tot een versnelde uitvoering van die projecten. Het Barro brengt ook met zich mee dat gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakt aan een belang van één van de 13 projecten in het Barro, nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen. Eén van de belangrijkste elementen is het Natuurnetwerk Nederland (NNN). In de omgeving van het plangebied maken meerdere gebieden deel uit van het NNN. Het plangebied zelf ligt niet binnen de begrenzing van het NNN en op minimaal 100 meter afstand van het dichtstbijzijnde deelgebied van het NNN (aan de overzijde van de A28).
Toetsing
Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door de gewenste ontwikkeling zal geen nationaal belang worden geschaad. Dit betekent, dat het relevante beleidskader wordt gevormd door provinciaal en vooral gemeentelijk beleid.
De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik. Het bevoegd gezag moet voldoen aan een motiveringsvereiste als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking opgesteld.
Toetsing
Van belang is de vraag of het plan voorziet in een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Daarover kunnen we kort zijn: Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt op 12 woningen. Aangezien bij dit plan per saldo geen extra woning wordt gerealiseerd is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en is er geen verantwoording noodzakelijk in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking.
De omgevingsvisie van de provincie Gelderland is vastgesteld op 19 december 2018. Gaaf verwijst naar mooi, maar ook naar de toekomst. Belangrijke thema's hierin zijn duurzaamheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. In de omgevingsvisie geeft de provincie aan te streven naar een hoge kwaliteit van de leefomgeving, om zo Gelderland aantrekkelijk te blijven houden voor zowel mensen als bedrijven. Goed wonen is onderdeel van een aantrekkelijk Gelderland en er wordt onderkend dat Gelderland uiteenlopende woonkwaliteiten heeft, zowel landelijk als stedelijk.
Om het Gelderse landschap open te houden, het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. Daarnaast streeft de provincie naar een vitaal platteland. Om de vitaliteit van het platteland te bevorderen is het gewenst om zowel de woon- als de niet-woon functies voldoende ontwikkelingsmogelijkheden te bieden. Dit betekent, dat elke bijdrage om het platteland nog vitaler te maken wordt ondersteund.
Toetsing
De mogelijkheden, die dit bestemmingsplan biedt sluiten goed aan bij de ambitie van de provincie om een vitaal platteland te bevorderen.
De Provinciale Omgevingsverordening is geconsolideerd vastgesteld in februari 2022. In de omgevingsverordening geeft de provincie aan waar ruimtelijke plannen aan moeten voldoen om te waarborgen dat de provinciale belangen in ruimtelijke plannen doorwerken.
Toetsing
In de omgevingsverordening zijn weliswaar artikelen opgenomen, die betrekking hebben op solitaire recreatiewoningen, maar er worden geen instructies gegeven voor het al dan niet omzetten van een recreatiewoning naar een permanente woonbestemming.
De gemeenteraad heeft de haalbaarheid voor permanente bewoning onderzocht en op basis van dit onderzoek is op 6 maart 2014 besloten om het toetsingskader met afhandelingsprocedure verder uit te werken in een structuurvisie. Op 2 juli 2015 heeft de gemeenteraad de structuurvisie 'Permanente bewoning recreatiewoningen' vastgesteld. Deze structuurvisie is op 28 september 2017 aangepast om geheel in lijn te komen met het beleid van de provincie Gelderland. Het doel van deze structuurvisie is het vastleggen van voorwaarden waaraan getoetst kan worden of medewerking kan worden verleend aan het toestaan van permanente bewoning. Op grond van een aantal uitgangspunten is een toetsingskader opgesteld. Deze bestaat uit de onderstaande algemene basisvoorwaarden en overige randvoorwaarden.
De gemeenteraad van Oldebroek heeft op 7 juni 2018 de geactualiseerde structuurvisie permanente bewoning recreatiewoningen vastgesteld. Het doel van deze geactualiseerde structuurvisie is het vastleggen van voorwaarden waaraan getoetst kan worden of medewerking kan worden verleend aan het omzetten van de bestemming Recreatie naar de bestemming Wonen. De gemeente Oldebroek heeft in deze structuurvisie een toetsingskader opgesteld. Deze bestaat uit: algemene voorwaarden en overige randvoorwaarden.
Algemene voorwaarden
Toetsingskader algemene voorwaarden voor het wijzigen van de bestemming Recreatie naar een Woonbestemming, zoals beschreven in paragraaf 2.1 van de Structuurvisie permanente bewoning recreatiewoningen:
Toetsing algemene voorwaarden:
Ad 1: Het recreatieverblijf is op een solitaire locatie gelegen in de gemeente Oldebroek.
Ad 2. De recreatiewoning is planologisch positief bestemd op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2007'.
Ad 3. Met de initiatiefnemer zal in overleg getreden worden door de gemeente voor een storting van een bedrag conform de structuurvisie permanente bewoning recreatiewoningen in de gemeentelijke reserve stimulering Recreatie en Toerisme.
Overige voorwaarden
In paragraaf 2.2 van de Structuurvisie permanente bewoning recreatiewoningen worden de overige voorwaarden benoemd, waar initiatieven aan dienen te voldoen:
Toetsing overige voorwaarden
Omdat de recreatiewoning in maart 2022 is afgebrand kan er begonnen worden met een schone lei. Bij de bouw van de nieuwe woning zal uiteraard voldaan worden aan de eisen van het Bouwbesluit en andere wettelijke regelingen.
Daarnaast zal in hoofdstuk 4 nader ingegaan worden op de verschillende haalbaarheidsaspecten.
In 2006 heeft de gemeente een Landschapsontwikkelingsplan opgesteld. Het plangebied is gelegen in een gebied, dat getypeerd is als Boslandschap. In het LOP wordt hierover het volgende gesteld:
Het Boslandschap ligt in het oosten van de gemeente. Het heeft een zeer gesloten karakter met af en toe open plekken. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen de oude malenbossen met voornamelijk loofbomen en de ontgonnen heide met voornamelijk dennenbossen.
Het gemeentelijk beleid is gericht op behoud van natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden. De recreatieve functie kan in dit gebied verder worden ontwikkeld.
Toetsing
Het plangebied heeft betrekking op één van de genoemde open plekken in het bos. De voorgenomen transformatie naar een reguliere woonbestemming, waarbij maximaal 1 bescheiden woning wordt toegestaan is passend op basis van het genoemde beleid.
Op 13 december 2018 heeft de gemeenteraad de omgevingsvisie Oldebroek vastgesteld. In deze visie wordt de periode tot 2030 onder de loep genomen. Het is een dynamisch document: in de periode tot 2030 zal regelmatig gekeken worden of de visie moet worden aangepast. De wereld staat niet stil en Oldebroek wil meebewegen, inspelen op kansen en haar kwaliteiten ontwikkelen. Zo blijft Oldebroek bouwen aan een vitale en krachtige gemeente, waar het goed wonen, werken en recreëren is.
De omgevingsvisie is grensoverschrijdend: de gemeenten Nunspeet, Elburg en Oldebroek (NEO) hebben de gezamenlijke opgaven gedefinieerd die grensoverschrijdend zijn. Dit heeft geleid tot de Gebiedsagenda NEO. De gezamenlijke Gebiedsagenda NEO vormt de basis voor de Omgevingsvisies van de afzonderlijke gemeenten. Voor het gebied van de 3 gemeenten wordt onderscheid gemaakt tussen 3 deelgebieden, die op onderstaande afbeelding zijn aangegeven:
Visie op hoofdlijnen: de 3 deelgebieden
Deze deelgebieden bestaan uit:
Deze deelgebieden vormen landschappelijke kaders, waarbinnen diverse nieuwe ontwikkelingen mogelijk zijn. Elke gemeente kan daarbij haar eigen accenten aanbrengen, passend bij de identiteit van de gemeente en het gewenste toekomstige imago.
Het plangebied is gelegen in het kleinschalig gemengd overgangsgebied tussen het grootschalig open landschap langs de Randmeren en de Veluwe. De gemeente Oldebroek heeft voor haar grondgebied een visiekaart opgesteld, waarin specifieke keuzes gemaakt worden. Een uitsnede van deze visiekaart is hieronder opgenomen.
Uitsnede omgevingsvisie Oldebroek 2018 (plangebied ligt binnen rode cirkel)
Ter plaatse van het plangebied wordt gestreefd naar het versterken van de kenmerken van de Veluwe met de nadruk op het verder ontwikkelen van de recreatieve mogelijkheden.
Vanuit deze visie op hoofdlijnen zijn IDee-kaarten voor samenhangende gebieden opgesteld. Deze deelgebieden zijn afgebakend op basis van de gebiedsindeling op het regionale ‘NEO-niveau’. Leidend daarvoor zijn de ontstaansgeschiedenis, de geomorfologische samenstelling, het functionele gebruik en de beleving van het gebied.
Vanuit de visie op hoofdlijnen voor Oldebroek en de thematische uitwerkingen, benoemen de IDee-kaarten voor de deelgebieden:
Het plangebied is gesitueerd aan de rand van het deelgebied Natuurgebied de Veluwe. De Idee-kaart voor dit gebied ziet er als volgt uit:
Toetsing
Wanneer we de gewenste ontwikkelingen in het plangebied toetsen aan het beleid, zoals verwoord en verbeeld in de Omgevingsvisie Oldebroek 2018 dan kunnen we concluderen, dat de genoemde uitgangspunten in acht genomen worden:
Om zich goed voor te bereiden op de woningbehoefte van (toekomstige) inwoners heeft de gemeente een Woonprogramma opgesteld. Dit is een vervolg op de Woonvisie van 2016-2020. In het Woonprogramma staat waar gebouwd gaat worden, wat voor soort woningen er moeten komen én voor wie. Het Woonprogramma is de basis voor gesprekken met woningcorporaties, zorgpartijen en ontwikkelaars om tot concrete (nieuwbouw) plannen te komen.
In het Woonprogramma Oldebroek wordt ten aanzien van het wonen in het buitengebied alleen opgemerkt, dat nieuwbouw in het buitengebied niet bij voorbaat uitgesloten wordt.
Aangenomen wordt, dat het beleid ten aanzien van functieveranderingen in het buitengebied ongewijzigd is gebleven ten opzichte van de Woonvisie 2016-2020:
In het buitengebied van de gemeente Oldebroek doen zich verschillende ontwikkelingen voor die meegewogen moeten worden in het woonbeleid. In grote lijnen kan gesteld worden dat de woonfunctie van het buitengebied zal toenemen door onder andere functieverandering van vrijkomende agrarische bebouwing, splitsing van karakteristieke en monumentale boerderijen en omzetting van recreatiewoningen naar gewone woningen. Dit biedt kansen, ook voor huisvesting van bijzondere doelgroepen. Vanzelfsprekend kan dit wel consequenties hebben voor het woningbouwprogramma.
Op gemeentelijk niveau wordt jaarlijks het Kwalitatief Woningbouw Programma (KWP) opgesteld waarbij het gemeentelijke woningbouwprogramma naast het provinciale beleid en de vertaling daarvan in regionale afspraken wordt gelegd. Het KWP bevat een omschrijving van de huidige marktomstandigheden, de doelstellingen op het gebied van woningbouw en het woningbouwprogramma.
Functieverandering van gebouwen in het buitengebied moeten bijdragen aan een impuls voor de leefbaarheid, vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Door functieverandering kan tegemoet worden gekomen aan de aanwezige behoefte aan wonen (en werken) in het buitengebied zonder daarvoor bouwlocaties toe te voegen.
Toetsing
Functieverandering naar permanente bewoning in het buitengebied is reeds voorzien in de Woonvisie 2016-2020. Deze ontwikkelingen vormen een beperkte impact op het woonprogramma van Oldebroek. In het plangebied zal de oorspronkelijke plek van een recreatiewoning ingenomen worden door een reguliere woning.
De aarde warmt op door toename van broeikasgassen in de atmosfeer. Door deze opwarming verandert het klimaat, wat gevolgen heeft voor de fysieke leefomgeving. Om verdere opwarming van de aarde te voorkomen moet er een transitie plaatsvinden naar een duurzame energiehuishouding. De gemeente Oldebroek wil daaraan bijdragen. In 2017 stelde de gemeenteraad daartoe de Routekaart Klimaat Neutraal Oldebroek vast. Hierin is de ambitie geformuleerd dat de energievoorziening in Oldebroek klimaat neutraal is, uiterlijk in 2050. Dit betekent dat alle energie die binnen de gemeente Oldebroek wordt gebruikt ook in de gemeente duurzaam wordt opgewekt. Hierdoor zal de uitstoot van broeikasgassen afnemen.
Gemeente Oldebroek werkt samen met inwoners, bedrijven, verenigingen en andere partijen aan deze grote opgave. Om deze energietransitie te laten slagen is inzet van iedereen in Oldebroek nodig. Ten aanzien van grootschalige duurzame energieopwekking in Oldebroek heeft de gemeenteraad in 2018 de Verkenning grootschalige duurzame energieopwekking vastgesteld. Met de verkenning zijn de energie-opgave, energiepotentie, kansrijke gebieden en -projecten en afwegingskaders in beeld gebracht. De afwegingskaders bestaan uit ruimtelijke en maatschappelijke kaders die de gemeente Oldebroek belangrijk vindt bij het ontwikkelen van grootschalige duurzame energieprojecten.
Toetsing
In de 'Routekaart klimaatneutraal Oldebroek' past voorliggend plan in de route "Al het vastgoed duurzaam". De ambitie die hierin wordt uitgesproken richt zich op jaarlijkse vermindering van het energieverbruik bij huursector, particulieren en utiliteitsgebouwen. Uitgangspunt voor de gemeente is daarbij: nieuwbouw volledig klimaatneutraal en stimulering voor energiebesparing bij bestaande bouw.
Voorliggend plan betreft een functieverandering van een perceel, van Recreatie-7 naar een reguliere woonbestemming. Omdat de recreatiewoning in maart 2022 door brand is verwoest is er in dit geval sprake van nieuwbouw en is het uitgangspunt: volledig klimaatneutraal.
Het welstandsbeleid van de gemeente Oldebroek is omschreven in de Welstandsnota Gemeente Oldebroek (2014). In de nota staan welstandscriteria die worden gebruikt bij de beoordeling of een bouwplan redelijkerwijs voldoet aan de eisen van welstand. Elk gebied binnen de gemeente is een 'welstandsniveau' toebedeeld. Dit welstandsniveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht de gemeente aan een gebied zal geven en in welke mate de gemeente welstand zal inzetten om er de ruimtelijke kwaliteit te bevorderen. Ook kan een welstandsniveau gelden voor een bepaalde groep van bouwwerken of een ruimtelijke structuur.
Toetsing
Het plangebied is gelegen in een gebied, dat 'welstandsvrij' verklaard is. Als zodanig hoeft er geen toetsing plaats te vinden.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en belangenafweging (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).
Bodemonderzoek
In januari 2023 is door BAECX een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor het plangebied. De resultaten van het onderzoek zijn verwoord in een rapport, dat als Bijlage 1 is opgenomen.
Op basis van het verrichte onderzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden:
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de gewenste nieuwbouw van een woning.
Gemeentelijk beleid
Het Afvalwaterketenplan vormt het beleidskader riolering en water op gemeentelijk niveau. Het beleid met betrekking tot de zorgplicht stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater zijn eveneens vastgelegd in het Afvalwaterketenplan van de gemeente Oldebroek. De gemeente wil een robuust en verantwoord watersysteem realiseren met het oog op een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving. Klimaatveranderingen (regenbuien met een extremer karakter, hitte en droogte) worden hierin meegenomen. Onderdeel hiervan is het gemeentelijk beleid ten aanzien van duurzaam watergebruik dat erop is gericht om zo weinig mogelijk schoon hemelwater via de riolering af te voeren. Het is wenselijk dat het hemelwater wordt afgekoppeld en vertraagd wordt geïnfiltreerd in de bodem. Zodoende kan duurzaam worden omgegaan met hemelwater en kan bovendien hitte en droogte worden tegengegaan. De Riool aansluit- en afkoppelverordening schrijft voor dat hemelwaterafvoer bij nieuw – of verbouw van het object dient te worden afgekoppeld en geïnfiltreerd te worden in de grond. Om de hemelwaterafvoer af te koppelen en op eigen terrein te infiltreren of af te voeren naar het oppervlaktewater zullen voorzieningen getroffen moeten worden. Deze voorziening moet voldoen aan een capaciteit van 60 mm over het gehele afvoerend verhard oppervlak. Vuilwater wordt, indien mogelijk, afgevoerd naar het gemeentelijke rioolstelstel.
Watertoets
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van het Rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
Op 13 november 2022 is de digitale watertoets ingevuld. De resultaten van deze watertoets zijn opgenomen in Bijlage 2. Op basis van deze digitale watertoets kan geconcludeerd worden, dat er geen belangen van het Waterschap in het geding zijn. Nader overleg met het Waterschap is dan ook niet nodig.
Wel dient er rekening gehouden te worden met de volgende algemene aandachtspunten:
Algemene aandachtspunten
Vasthouden - bergen - afvoeren Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Toetsing
Het hemelwater zal in het plangebied zelf worden opgevangen. Op het terrein is daarvoor voldoende ruimte aanwezig. De grondslag is zodanig (overwegend zandige bodem) dat een goede infiltratie gewaarborgd kan worden.
Grondwaterneutraal bouwen Om grondwaterover last te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Toetsing
Het grondwater is zodanig diep gelegen onder het maaiveld, dat het geen enkele moeite zal kosten om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen.
Schoon houden - scheiden - schoon maken Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen / randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Wij vragen de initiatiefnemer de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van ons waterschap toe te passen.
Toetsing
Er zal gebruik worden gemaakt van bouwmaterialen, die niet uitlogen op of een andere manier verontreinigingen kunnen veroorzaken.
Conclusie
Uit de watertoets blijkt, dat er binnen het plangebied op een verantwoorde manier omgegaan wordt met het hemelwater en het afvalwater.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet 2016. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Op basis van het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied 2007" heeft het gehele perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Op basis van de hoge verwachtingswaarde dient er bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 100 m2, een rapport opgesteld te worden, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld.
De gemeente Oldebroek heeft echter op 20 april 2017 een nieuw beleidskader archeologie vastgesteld. De verwachtingswaarde is opnieuw beoordeeld en verbeeld op de archeologische beleidskaart. Een uitsnede van deze beleidskaart is hieronder opgenomen.
Uitsnede archeologische beleidskaart met renvooi (plangebied binnen de rode cirkel)
Op basis van de archeologische beleidskaart 2017 geldt voor het plangebied een "Lage verwachting", waarbij geldt, dat voor ruimtelijke ontwikkelingen met een verstoringsoppervlakte groter dan 2.500 m2 en dieper dan 50 centimeter beneden maaiveld een archeologisch onderzoek verplicht is.
Omdat de verstoringsoppervlakte van de voorgenomen ontwikkeling aanzienlijk kleiner is dan 2.500 m2 hoeft er geen archeologisch onderzoek verricht te worden. De regioarcheoloog heeft dit inmiddels bevestigd.
Cultuurhistorie
In of nabij het plangebied zijn geen gemeentelijke dan wel rijksmonumenten aanwezig. Ook maakt het plangebied geen deel uit van een beschermd dorpsgezicht. Vanuit cultuurhistorie zijn er geen belangen, die zeker gesteld hoeven te worden.
Conclusie
Vanuit archeologie en cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen, die de voorgenomen ontwikkeling in de weg staan.
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wet natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante negatieve gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
In januari 2023 is een quickscan ecologie uitgevoerd door bureau Baecx. De resultaten van deze quickscan zijn opgenomen in een rapport, dat als Bijlage 3 is toegevoegd aan deze toelichting.
Op basis van deze quickscan kunnen de volgende conclusies getrokken worden:
Gebiedsbescherming
Soortenbescherming
Flora
Fauna
Algemeen
Eindconclusie
De voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied hebben geen significante negatieve gevolgen voor een te beschermen gebied en/of soort.
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit samen met de AMvB "Niet in betekenende mate bijdragen" (NIBM), de ministeriële regeling NIBM, de ministeriële regeling Projectsaldering en de ministeriële regeling Beoordeling luchtkwaliteit in werking getreden.
Projecten die "niet in betekenende mate bijdragen" aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens de nieuwe wet niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht.
Het "Besluit niet in betekenende mate" (NIBM) omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor fijn stof en NO2.
Op basis van dit bestemmingsplan kan 1 extra woning gebouwd worden. In de ministeriële regeling NIBM is een lijst van categorieën opgenomen die per definitie niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Conform bijlage 3 van de regeling NIBM geldt dat bij woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen, uitgaande van één ontsluitingsweg, sprake is van een niet in betekende mate bijdrage aan de luchtverontreiniging vanwege het plan.
Geconcludeerd wordt dat het totale plan de realisatie van minder dan 1.500 woningen omvat, daardoor zal het plan ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een toetsing aan de grenswaarden is op basis van de Wet milieubeheer niet noodzakelijk, aangezien het plan NIBM is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt inzichtelijk gemaakt of er sprake is van een dreigende grenswaarde-overschrijding.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10) in het plangebied tussen 2015 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2015, 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
Op basis van de monitoringstool NSL 2021 is berekend welke concentraties fijn stof (PM10 en PM2.5) en stikstofdioxide (NO2) langs de A28 verwacht mogen worden in 2030.
Concentratie PM10 langs de A28 (plangebied ligt binnen rode cirkel)
Concentratie PM2,5 langs de A28
Verwachte concentratie NO2 langs de A28
De concentraties langs deze weg zijn representatief voor de concentraties binnen en in de directe omgeving van het plangebied. Uit de berekeningen blijkt, dat de concentraties PM10, PM2.5, en NO2 voor de jaren 2015, 2020 en 2030 onder de grenswaarden in de drie jaren (2015, 2020 en 2030) liggen. Deze grenswaarden zijn op Europees niveau vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging.
Conclusie
Op basis van deze berekeningen zou geconcludeerd kunnen worden, dat de blootstelling aan luchtverontreiniging beperkt is en niet leidt tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's. Tevens geven de uitkomsten uit de monitoringstool aan dat de concentraties van de luchtvervuilende stoffen vanaf 2020 in het plangebied verder afnemen. De blootstelling aan luchtverontreiniging zal hierdoor in de toekomst nog afnemen.
Deze conclusie staat echter op gespannen voet met de GGD-richtlijn luchtkwaliteit en gezondheid van 9 maart 2023. Voor wat betreft de zogenaamde 'Blootstelling op locatie' stelt deze richtlijn, dat voor woningen een minimale afstand van 150 meter tot snelwegen dient te worden aangehouden. Met de voorgenomen bouw van de nieuwe woning op 65 meter wordt die afstand duidelijk niet gerespecteerd.
Opvallend genoeg noemt het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) van 1 december 2008 een woning NIET als gevoelige bestemming.
Gesteld kan dan ook worden dat een eenduidige conclusie niet getrokken kan worden.
In het kader van de Natuurbeschermingswet moet uitgesloten worden dat significante negatieve effecten kunnen optreden in Natura 2000-gebieden. Stikstofdepositie kan verslechterende gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden waarvoor een Natura 2000-gebied is aangewezen. Deze gevolgen kunnen significant zijn wanneer een plan, project of andere handeling leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die overbelast zijn.
De effectbeoordeling stikstofdepositie heeft tot doel de NOx (stikstof) en NH3 (ammoniak) emissies naar de lucht door het voornemen inzichtelijk te maken, de toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden te berekenen. De effectbeoordeling stikstofdepositie wordt afgesloten met conclusies waarbij duidelijk wordt of in het kader van de Wet Natuurbescherming significante effecten uitgesloten kunnen worden, dan wel een nader onderzoek nodig is (passende beoordeling).
Om te kunnen bepalen of er in de aanlegfase en/of de toekomstige gebruiksfase sprake zal zijn van een "bijdrage" aan stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitats is door Langelaar Milieuadvies in december 2023 een stikstofberekening uitgevoerd met behulp van AERIUS Calculator versie 2023.0.1. De resultaten van deze berekening zijn opgenomen in Bijlage 4. Op basis van deze berekeningen kunnen de volgende conclusies getrokken worden:
Conclusie
Het aspect stikstofdepositie leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.
Uit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening moet bij nieuwe ontwikkelingen worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen voor gevoelige functies als wonen. Daarnaast dient te worden bezien of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (de 'omgekeerde werking').
Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid aansluiting te zoeken bij de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom kan deze publicatie worden gebruikt voor het op verantwoorde wijze inpassen van bedrijvigheid in de fysieke omgeving.
In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: ‘rustige woonwijk’, ‘rustig buitengebied’ en ‘gemengd gebied’. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd.
De VNG-handreiking geeft op systematische wijze informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op gemeentelijk niveau op elkaar af te stemmen. In de publicatie zijn richtafstanden gegeven. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De afstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).
In de VNG-publicatie zijn voor het bepalen van de richtafstanden de volgende uitgangpunten gehanteerd:
De richtafstanden lopen op naar mate sprake is van een bedrijf in een hogere milieucategorie. Zoals bij de uitgangspunten voor de richtafstanden is gesteld, kan bij het type gemengd gebied de richtafstand zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat met één afstandsstap worden verlaagd (dus van bijvoorbeeld 50 naar 30 meter voor milieucategorie 3.1). Verdere reducties zijn blijkens de toelichting in de VNG-publicatie niet te verantwoorden, omdat in algemene zin niet aannemelijk kan worden gemaakt dat het woon- en leefklimaat niet wordt aangetast en het functioneren van bedrijven niet in gevaar wordt gebracht. De richtafstand wordt gemeten vanaf de grens van het bedrijfsperceel tot de gevel van het gevoelige object.
Navolgende tabel geeft aan wat de richtafstanden zijn voor de verschillende milieucategorieën, zowel voor ‘rustige woonwijken’ of ‘rustige buitengebieden’ als voor ‘gemengde gebieden’.
Richtafstanden en omgevingstype (bron: VNG, 2009)
Toetsing
In de nabijheid van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig, waarvan de hindercirkel invloed heeft op dit plangebied. Wel zijn er langs de A28 een tweetal benzineverkooppunten aanwezig, waar ook LPG getankt kan worden. Op de plankaart van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied 2007 zijn de veiligheidszones (met een straal van 110 meter) rond deze LPG-verkooppunten aangegeven:
Situering plangebied ten opzichte van de veiligheidszones rond de LPG-stations.
Opgemerkt kan nog worden, dat de minimale afstand van het plangebied tot het LPG verkooppunt ruim 200 meter bedraagt.
Conclusie:
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied.
Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet is het beoordelingskader voor geurhinder van agrarische bedrijven bij milieuvergunningen en bestemmingsplannen.
De dichtstbijzijnde agrarische bedrijven bevinden zich aan de Brandsweg. Op 430 meter afstand is op het perceel Brandsweg 15 een paardenhouderij gevestigd. Op 480 meter afstand is op het perceel Brandsweg 11 een pluimveebedrijf gevestigd. Beide bedrijven liggen op een zodanige afstand, dat de nieuwe woning in het plangebied geen hinder zal ondervinden.
Conclusie
Het aspect geur leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) zijn regels gesteld. Het Bevi heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken.
Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Op vergelijkbare wijze zijn de aanvaardbare risico's, verbonden aan transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en het transport door buisleidingen, vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbij behorende regelingen.
Het doel wordt in Bevi, Bevt en Bevb vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico:
In Bevi, Bevt en Bevb zijn de risiconormen (plaatsgebonden risicoafstanden) wettelijk vastgelegd. Binnen deze afstanden mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht. Beperkt kwetsbare objecten mogen alleen onder zwaarwegende motieven binnen deze risicoafstanden. Er is in Bevi, Bevt en Bevb geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Onderzoek
Gasleidingen
In de omgeving van het plangebied liggen een drietal hogedruk aardgastransportleidingen van de Nederlandse Gasunie NV. Het betreft de volgende leidingen:
De beide laatste leidingen zijn verbonden met het gasverdeelstation aan de Brandsweg.
In het kader van het bestemmingsplan Buitengebied 2007 is er door de KEMA een plaatsgebonden risicoberekening (PR) en een groepsrisicoberekening (GR) uitgevoerd. Deze berekening is opgenomen als Bijlage 5.
Op basis van het onderzoek van KEMA kan geconcludeerd worden, dat er geen sprake is van overschrijdingen van de normen ten opzichte van de bestaande gevoelige objecten. Omdat de geprojecteerde woning niet dichter op de gasleidingen is geprojecteerd bestaat er geen aanleiding voor een nieuwe berekening van het groepsrisico.
Daarbij kan opgemerkt worden, dat het aantal personen door de nieuwbouw van 1 extra woning met maximaal 2,4 zal toenemen. Hierdoor blijft de personendichtheid laag (minder dan 10), waardoor er geen sprake is van een groepsrisico.
Stationaire bronnen
LPG-stations
Plaatsgebonden risico:
Voor de twee bestaande LPG-tankstations in de directe omgeving van het plangebied is in de betreffende milieuvergunningen de jaarlijkse doorzet voor LPG gemaximaliseerd.
Om te voorkomen dat er situaties ontstaan die in strijd zijn met het Bevi, zijn de bijbehorende risicocontouren op de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied 2007 aangegeven. Voor de twee LPG-stations langs de A28 geldt een risicocontour van 110 meter. Binnen deze contouren zijn enkele bestaande kwetsbare objecten (woningen) gelegen en mogen er geen nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden.
Groepsrisico:
Hoewel de situatie ten aanzien van de aanwezige LPG-tankstations niet verandert, dient naast de beoordeling van het Plaatsgebonden risico (PR) eveneens een beoordeling plaats te vinden betreffende het Groepsrisico (GR). Voor alle aanwezige LPG tankstations geldt als aandachtsgebied met betrekking tot de verantwoording van het groepsrisico, een afstand van 150 meter. Het plangebied ligt op een afstand van meer dan 200 meter, zodat er geen beoordeling van het groepsrisico hopeft plaats te vinden.
Munitieopslag
Binnen de militaire terreinen ten zuidoosten van de A28 vindt opslag van munitie plaats. Eén opslagplaats bevindt zich op de Prinses Margriet Kazerne (PMK) in Wezep. De andere opslagplaats ligt op het grondgebied van de gemeente Elburg.
De munitieopslagplaats op de PMK valt planologisch in in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied 2007 binnen de bestemming 'Maatschappelijk - 3'. Rondom deze munitiemagazijnen gelden veiligheidszones. Op grond van het rijksbeleid, opgenomen in het Tweede Structuurschema Militaire Terreinen en een daaraan gekoppelde ministeriële circulaire (Nota Van Houwelingen) gelden binnen deze zones beperkingen aan functies.
In het rijksbeleid is een onderscheid gemaakt in drie veiligheidszones die rond de kritische functie (munitieopslag) liggen. Zone A en zone B vallen geheel binnen het militaire terrein en zijn dus voor het omliggende plangebied niet van belang. Alleen zone C heeft voor een klein gedeelte invloed op het gebied buiten het kazerneterrein. Deze invloed is echter beperkt en heeft geen betrekking op het plangebied aan de Bovenheigraaf. Op onderstaande afbeelding is dit goed te zien:
Afstand tussen plangebied en invloedscirkel rond munitieopslag bedraagt ruim 700 meter
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Over de weg:
In de directe nabijheid van het plangebied ligt de A28. Over deze weg worden dusdanige hoeveelheden gevaarlijke stoffen vervoerd, dat er in het kader van de externe veiligheid aandacht aan moet worden besteed in het voorliggende bestemmingsplan.
Uit de 'Risicoatlas wegtransport gevaarlijke stoffen van Rijkswaterstaat' blijkt dat ten aanzien van het plaatsgebonden risico deze weg geen aandachtspunt vormen. Dat wil zeggen dat het plaatsgebonden risico langs deze wegen niet hoger is dan 10-6/jaar. Er zijn voor deze weg dan ook geen veiligheidszones vastgesteld. Wel geldt er een Plasbrandaandachtsgebied (PAG).
Ook wat betreft het groepsrisico is er geen sprake van een aandachtspunt. Nergens langs de A28 is het groepsrisico groter dan de oriënterende waarde. Zowel in het verleden als in de toekomst zal er in het plangebied 'gewoond' worden. In die zin verandert er eigenlijk niets. Wanneer in de toekomst binnen 200 meter van deze wegen gebouwd gaat worden dient per geval rekening te worden gehouden met de verantwoording van het groepsrisico.
Het wonen vond in het verleden niet permanent plaats en in de toekomst wel. Daarom heeft de Veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland geadviseerd om het groepsrisico te verantwoorden. Ten aanzien van deze verantwoording kan het volgende opgemerkt worden:
In de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) uit 2017 is aangegeven in welke situaties een nadere onderbouwing van het groepsrisico nodig is. In de handleiding wordt aangegeven, dat bij het bouwen in de nabijheid van een autoweg rekening gehouden dient te worden met het vervoer van brandbare en/of toxische tot vloeistof verdichte gassen en brandbare en/of toxische vloeistoffen. Het betreft de volgende stofcategorieen, waarbij een voorbeeld gegeven wordt van een stof, die behoort tot de betreffende categorie:
In de Wet basisnet en de bijbehorende regelgeving wordt voorgeschreven wanneer een berekening van het plaatsgebonden risico dan wel het groepsrisico uitgevoerd moet worden. In algemene zin is een berekening van het groepsrisico alleen in specifieke gevallen noodzakelijk. Wanneer de toename van het groepsrisico door het besluit kleiner is dan 10% kan een berekening achterwege blijven. Dit is onder andere het geval bij een conserverend bestemmingsplan, waarin geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Het omzetten van de bestemming 'Recreatie - 7' naar de bestemming 'Wonen' kan beschouwd worden als een conserverend bestemmingsplan omdat het aantal woningen niet toeneemt en de locatie van de beoogde burgerwoning overeen komt met de locatie van de voormalige recreatiewoning.
In dergelijke gevallen zal er wel aandacht besteed moeten worden aan de mogelijke gevolgen van een plasbermbrand. In de Handleiding staat precies aangegeven wat de invloedssfeer is van een plasbermbrand. In onderstaande tabel is dit aangegeven:
Op basis van deze tabel kan geconcludeerd worden, dat de invloedssfeer van een plasbermbrand zich uitstrekt tot een afstand van maximaal 23 meter. De beoogde bouw van een burgerwoning vindt plaats op een afstand van minimaal 65 meter vanaf de A28. Er is dus geen sprake van een gevaarlijke situatie bij een mogelijke plasbermbrand.
Terzijde kan nog het volgende opgemerkt worden: Wanneer er een plasbrand plaatsvindt langs de A28 in de nabijheid van het plangebied, kan dit leiden tot blootstelling van mensen aan de gevaren. Afhankelijk van de omvang van de brand en de windrichting kan de veiligheid van omwonenden in gevaar komen. De maatgevende scenario´s voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen en toxische vloeistoffen/gassen ligt is een wolkbrandexplosie en een toxische wolk. Onderstaand is vanuit deze scenario’s ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Bestrijdbaarheid
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Zelfredzaamheid
Bij een calamitiet is het van groot belang dat de aanwezigen in het plangebied tijdig worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Bij een wolkbrandexplosie scenario is het advies om te vluchten van de risicobron af. Vanuit het plangebied zijn er meerdere vluchtroutes aanwezig, zodat de bewoners zich in geval van nood goed zelf kunnen redden.
Over het spoor:
Ten zuidoosten van het plangebied ligt op een afstand van ruim 1 kilometer het spoortracé Utrecht - Zwolle waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Bij huidig en ongewijzigd beleid ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het bedoelde spoorwegtracé tot 2020, is er binnen het plangebied geen knelpunt met betrekking tot het PR en GR.
Conclusie
Op basis van de hierboven genoemde overwegingen kan worden geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid niet nader onderzocht hoeft te worden en geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Op dit moment is er veel ruimte op het perceel aanwezig waar voertuigen gestald kunnen worden. Die situatie zal in de toekomst niet veranderen. Kortheidshalve wordt verwezen naar paragraaf 2.2 waarin de nieuwe situatie beschreven wordt.
Het aantal verkeersbewegingen zal ook niet toenemen. Daardoor zal de Bovenheigraaf niet extra belast worden door de voorgenomen ontwikkelingen op het perceel.
Conclusie
De aspecten verkeer en parkeren vormen geen beletsel voor de ontwikkeling op het perceel.
In het kader van dit nieuwe bestemmingsplan moet onderzocht worden of de bouw van de woning in akoestische zin haalbaar is ten opzichte van de omliggende geluidsbronnen (wegen, spoorwegen, gezoneerde industrieterreinen en overige inrichtingen).
Gezien de nabijheid van de A28 dient er in elk geval akoestisch onderzoek verricht te worden naar de geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai.
Op enige afstand van het plangebied is de spoorlijn Amersfoort-Zwolle gelegen. Wanneer het plangebied zich bevindt binnen de zogenaamde zonebreedte aan weerszijden van deze spoorlijn, dan dient er akoestisch onderzoek verricht te worden naar de geluidsbelasting ten gevolge van railverkeerslawaai. De zonebreedte bedraagt langs deze spoorlijn 600 meter. De afstand van het plangebied tot deze spoorlijn bedraagt bijna 1 kilometer, waardoor het plangebied ruim gelegen is buiten de zonebreedte. Om deze reden behoeft er geen onderzoek verricht te worden naar de mogelijke invloed van deze spoorlijn op de gevels van de geplande nieuwe woning.
Gezoneerde industrieterreinen zijn in de omgeving niet aanwezig. Daarom hoeft daar geen akoestisch onderzoek naar verricht te worden.
Van de overige inrichtingen is het Artillerie Schietkamp (ASK) 't Harde van belang, aanwezig aan "de overkant" van de A28. Onderzocht dient te worden of de nieuwe woning gerealiseerd kan worden, rekening houdend met de geluidsruimte, die het ASK (nodig) heeft.
Door De Milieuadviseur is in Mei 2023 onderzoek verricht naar de invloed van wegverkeerslawaai, veroorzaakt door de A28. Dit onderzoek is in november 2023 nog redactioneel geactualiseerd. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in een rapport, dat als Bijlage 6 is toegevoegd.
Op basis van dit onderzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden:
Ten zuiden van de A28 is het Artillerie Schietkamp (ASK) 't Harde gelegen. Dit is een belangrijk oefenterrein van Defensie, waar geoefend wordt met wapensystemen, die veel geluid produceren.
In het recente verleden is er zeer uitvoerig onderzoek gedaan naar de mogelijke invloed van de activiteiten op het ASK op de gewenste omzetting van een recreatiewoning naar een burgerwoning op het recreatieterrein Mulligen. Op basis van gedetailleerde berekeningen heeft bureau DGMR aangetoond, dat de invloed van het ASK zodanig is, dat de omzetting van de recreatiewoning naar een burgerwoning niet strijdig is met een goede ruimtelijke ordening.
De berekeningen zijn toendertijd gebaseerd op de beleidsnota 'Beleid inzake militair schietgeluid' uit 2013. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in de uitspraak van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2950, over dit bestemmingsplan geoordeeld dat het in dit geval niet onredelijk is aansluiting te zoeken bij de beleidsnota 2013. Volgens de Afdeling beschikte de gemeente alleen over gegevens om de oude rekenwijze van de beleidsnota 2013 toe te passen en was niet in geschil dat de reden hiervoor was dat de minister geen gehoor heeft gegeven aan het verzoek van de gemeente om de voor de nieuwe rekenwijze benodigde gegevens te verstrekken. Voorts was volgens de Afdeling in die uitspraak niet gebleken dat toepassing van de oude rekenwijze geen representatief beeld geeft van het woon- en leefklimaat bij de voorziene woningen. De gemeenteraad stelde zich op het standpunt dat dit oordeel van de Afdeling nog steeds relevant is, omdat de gemeente en DGMR nog steeds alleen over gegevens beschikken om de 'oude' rekenwijze toe te passen en er geen recente, voor de nieuwe rekenwijze benodigde gegevens bekend zijn.
Inmiddels is echter de 'Beleidsregel schietlawaai defensieterreinen' uit 2016 van kracht. Dat heeft er toe geleid, dat de Afdeling van de Raad van State zich in haar uitspraak van 27 juli 2022 met kenmerk 202006367/1/R4 betreffende de gewenste omzetting van twee recreatiewoningen in burgerwoningen aan de Ottenweg te Oldebroek kritisch heeft opgesteld. Aan de belangen van het ASK wordt een groot gewicht toegekend. Het feit, dat de nieuwe burgerwoningen beperkingen zouden kunnen opleggen aan de mogelijke uitbreiding van de activiteiten op het ASK is voor de Afdeling aanleiding geweest om deze transformatiemogelijkheid naar twee burgerwoningen te vernietigen. In haar uitspraak heeft de Afdeling nog gewezen op het feit, dat de voorziene woningen op deze locatie dichterbij het ASK komen te liggen dan andere woningen in de omgeving, waardoor zij als nieuwe beoordelingspunten gaan gelden bij een toekomstige vergunningaanvraag voor de uitbreiding of wijziging van het ASK. Door het ministerie van Defensie, het Rijksvastgoedbedrijf en ILenT wordt er intussen gewerkt aan een nieuwe omgevingsvergunning voor het gehele ASK terrein.
Opgemerkt kan worden, dat er in het gebied tussen het ASK en de beoogde locatie van een nieuwe woning op het perceel Bovenheigraaf 151 R2 nog diverse bestaande woningen aanwezig zijn, die stuk voor stuk nu al voldoen aan de maximaal toelaatbare geluidsbelasting ten gevolge van activiteiten op het ASK. Deze bestaande woningen zijn dus de eerder genoemde beoordelingspunten bij een aanvraag van een nieuwe omgevingsvergunning voor het gehele ASK en niet de beoogde woning op het perceel Bovenheigraaf 151 R2.
Daarom kan zonder nader onderzoek geconcludeerd worden, dat de gewenste omzetting van een recreatiewoning naar een burgerwoning op het perceel Bovenheigraaf 151 R2 niet strijdig is met een goede ruimtelijke ordening.
Vanuit het aspect geluid zijn er geen beperkingen voor de voorgenomen ontwikkeling.
In de nabijheid van het plangebied zijn geen kabels en/of leidingen aanwezig, die van invloed zijn op de bouwmogelijkheden in het plangebied.
Conclusie
Vanuit het aspect kabels en leidingen zijn er geen beperkingen voor de voorgenomen ontwikkeling.
De initiatiefnemer is van plan met zijn gezin zoveel mogelijk 'off the grid' te gaan leven. Dat betrekent, dat er vergaande maatregelen getroffen zullen worden om de benodigde energie zelf op te wekken en het afvalwater zelf te zuiveren.
De procedure van een milieueffectrapportage (m.e.r.-procedure) is bedoeld om het milieubelangvolwaardig en vroegtijdig in de plan- en besluitvorming in te brengen. Een m.e.r.-procedure is altijd gekoppeld aan een plan of besluit, bijvoorbeeld een structuurvisie, bestemmingsplan of vergunning.
De wettelijke eisen ten aanzien van de m.e.r.-procedure zijn vastgelegd in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit milieu-effectrapportage (hierna Besluit). In de Wm en in het Besluit wordt een onderscheid gemaakt in activiteiten die m.e.r.-plichtig zijn (de zogenaamde onderdeel C-activiteiten) en activiteiten die m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn (de zogenaamde onderdeel D-activiteiten).
Voor onderhavig initiatief is activiteit D11.2 uit onderdeel D van de Bijlage van het Besluit m.e.r. van toepassing: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
Hieronder wordt beschreven of de onder 1 tot en met 3 genoemde drempelwaarden al dan niet worden overschreden.
Ad 1: De oppervlakte van het initiatief bedraagt aanzienlijk minder dan 100 hectare. Aldus geldt dat de drempelwaarde niet wordt overschreven.
Ad 2: Het initiatief heeft geen betrekking op het bouwen van 2000 of meer woningen. Deze drempelwaarde is daarom niet relevant en wordt dus niet overschreden.
Ad 3: Het initiatief voorziet niet in de realisatie van 200.000 m2 of meer aan bedrijfsvloeroppervlakte.
Nu de drempelwaarde(n) niet worden overschreden geldt dat sprake is van een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Met de inwerkingtreding van het gewijzigde Besluit m.e.r. per 7 juli 2017 is er procedureel geen verschil meer tussen een vormvrije-m.e.r.-beoordeling en een (gewone) m.e.r.-beoordeling. In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aandacht te worden besteed aan drie criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit zijn achtereenvolgens de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect:
Kenmerken van het project
Het bestemmingsplan voorziet in het omzetten van een recreatiebestemming naar een woonbestemming. Per saldo wordt het aantal woningen niet vergroot.
Plaats van het project
De locatie is gelegen in het buitengebied. In de directe nabijheid van het perceel zijn geen beschermde natuurgebieden aanwezig.
Kenmerken van het potentiële effect
Op basis van de uitgevoerde onderzoeken kan gesteld worden, dat de nieuwe ontwikkelingen geen nadelige invloed hebben op bestaande natuur- en/of landschapswaarden. Ook worden geen cultuur-historische en/of archeologische waarden aangetast. Door de nieuwe ontwikkelingen worden bestaande bedrijven in de omgeving niet in hun mogelijkheden beperkt. Bodem en grondwater zijn geschikt voor de beoogde functie.
Conclusie
De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken om een m.e.r-procedure te doorlopen.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Voor alle plannen die vanaf 1 juli 2013 in procedure gaan, is de RO Standaarden 2012 verplicht. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012. Daarbij is zoveel mogelijk aangesloten bij de bestemmingsplansystematiek van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2007' en 'Buitengebied Mulligen'.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemming. De regels zijn onderverdeeld in onder andere:
In paragraaf 5.2 worden de bestemmingen nader toegelicht.
Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Overgangs- en slotbepalingen
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Alle gronden op het perceel, die nu nog de bestemming 'Recreatie-7' hebben, zijn bestemd voor 'Wonen'. Een klein deel van het plangebied is voorzien van een bouwvlak. Deze heeft een afmeting van 12 bij 12 meter. Binnen dit bouwvlak mag één vrijstaande woning gebouwd worden. Daarbij dient een maximale oppervlakte in acht genomen te worden van 75 m2. De nieuwe woning mag een goothoogte hebben van maximaal 3 meter en een bouwhoogte van maximaal 6,25 meter.
Op het perceel mogen ook bijgebouwen en overkappingen gerealiseerd worden tot een maximale gezamenlijke oppervlakte van 50 m2. Daarbij dient voor bijgebouwen een maximale goothoogte van 2,5 meter in acht genomen te worden, terwijl de bouwhoogte beperkt dient te blijven tot maximaal 4,5 meter. Voor overkappingen geldt een maximale bouwhoogte van 2,5 meter.
Op de plankaart is door middel van een aanduiding aangegeven op welke locatie een geluidwerende voorziening gebouwd dient te worden teneinde de geluidbelasting op de begane grond van de woning te beperken tot de maximale ontheffingswaarde van 53 dB.
Het gehele plangebied is voorzien van een tweetal dubbelbestemmingen:
Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt dat de gemeente haar handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waarvan alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. In de gemeentelijke ‘Handhavingsnota Fysieke Leefomgeving 2021-2026’ neemt naleving van bestemmingsplannen een belangrijke plaats in. Handhaving is voor de gemeente meer dan alleen met bestuurlijke sancties optreden tegen overtredingen. Er wordt ook grote waarde gehecht aan preventie door middel van communicatie en voorlichting naar burgers en bedrijven, advisering, stimulering, toezicht en zichtbaar optreden.
Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente zo vroeg mogelijk op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beëindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar ter beschikking staande handhavingsinstrumenten. Van handhaving kan alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten. Blijkens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Een overtreding hiervan is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook bij overtredingen die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.
Op basis van de voorgaande hoofdstukken kan worden geconcludeerd dat het initiatief, gelet op het planologische beleid en de omgevingssituatie ter plaatse uitvoerbaar kan worden geacht. Geconcludeerd wordt dat voor de gewenste ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds aangetoond door de financiële haalbaarheid en anderzijds via de grondexploitatieregeling vanuit de wetgeving. Dit houdt in dat de gemeenteraad een exploitatieplan dient vast te stellen tenzij middels gemeentelijke gronduitgifte dan wel, of in combinatie met, een anterieure overeenkomst de kosten in de grondexploitatie anderszins verzekerd zijn en, indien noodzakelijk, er afspraken zijn gemaakt over een tijdvak, fasering en locatie eisen. Gelet op artikel 6.12, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening hoeft ten behoeve van dit bestemmingsplan geen exploitatieplan te worden vastgesteld. In het voorliggende plan is wel sprake van aangewezen bouwplannen op grond van artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, maar omdat het verhaal van plankosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd via een anterieure overeenkomst hoeft er geen exploitatie-plan conform artikel 6.12 van de Wro worden vastgesteld.
In het kader van de grondexploitatie, mogelijke planschade en het vastleggen van de vereveningsbijdrage aan de reserve Stimulering Recreatie en Toerisme, conform de voorwaarden uit de structuurvisie Permanente bewoning recreatiewoningen 2018, wordt met de initiatiefnemer van dit plan een anterieure overeenkomst en een planschadeovereenkomst afgesloten, zodat er geen financiële gevolgen voor de gemeente zijn. Doordat voor dit plan een anterieure- en planschadeovereenkomst is opgesteld en afgesloten, is de economische uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan niet in het geding. De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is hiermee voldoende aangetoond.
De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Met betrekking tot de inspraak bevat de Wro geen procedureregels en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
De gemeentelijke inspraakverordening bepaalt dat het bestuursorgaan zelf kan besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Met betrekking tot het voorliggende plan wordt geen formele inspraakprocedure gevolgd.
Het overleg tussen de bestuurlijke instanties dient in een redelijke verhouding te staan tot de aard en omvang van het bestemmingsplan. Het overleg dient dan ook beperkt te blijven tot die overheidsinstanties waarmee overleg werkelijk noodzakelijk is om te voorkomen dat de taak of verantwoordelijkheid van het andere overheidsorgaan ontoelaatbaar wordt beperkt, of dat het door dat orgaan te behartigen belang aantoonbaar wordt benadeeld. In Hoofdstuk 7 van dit plan zijn de resultaten van het vooroverleg samengevat en van een antwoord voorzien.
De initiatiefnemer heeft in juni 2023 de direct omwonenden geïnformeerd over zijn plannen. De omwonenden stelden het op prijs geïnformeerd te worden. Op 1 uitzondering na is positief gereageerd op de beoogde nieuwbouw. De initiatiefnemer werd door velen succes gewenst met de realisatie van zijn woning. Een geanonimiseerd verslag van de gesprekken met de omwonenden is opgenomen in Bijlage 7.
Het ontwerpbestemmingsplan zal voor een periode van zes weken voor een ieder ter inzage worden gelegd. Een ieder kan in deze periode een zienswijzen indienen bij de gemeenteraad van Oldebroek.
In kader van vooroverleg heeft de gemeente op 13 september 2023 het plan toegezonden en besproken met de provincie Gelderland. Zij heeft aangegeven geen opmerkingen of aanvullingen op het plan te hebben. Afgesproken is dat het ontwerpbestemmingsplan aan de provincie zal worden aangeboden.
In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. Op basis van deze toets is de ‘korte procedure’ van toepassing. Het resultaat van de watertoets van 13 november 2022 is opgenomen als Bijlage 2 van deze toelichting. Het waterschap geeft een positief wateradvies. In het kader van het gemeentelijk vooroverleg is het plan op 14 juli 2023 toegezonden naar het Waterschap Vallei & Veluwe. Zij heeft op 15 augustus 2023 aangegeven geen opmerkingen of aanvullingen op het plan te hebben.
In het kader van het gemeentelijk vooroverleg is het plan op 14 juli 2023 toegezonden naar de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (hierna: VNOG) te Apeldoorn. Zij hebben op 25 augustus 2023 een advies uitgebracht onder zaaknummer 23-66124/23-091334/JWG/JT welke is verwerkt in paragraaf 4.8 van dit plan. Naast de VNOG heeft ook de Geneeskundige HulpverleningsOrganisatie uit de Regio (hierna: GHOR) advies uitgebracht over dit plan, en waar mogelijk risico reducerende maatregelen geadviseerd. De GHOR is als onderdeel van de VNOG belast met de coördinatie, aansturing en regie van de geneeskundige hulpverlening en met de advisering van andere overheden en organisaties op dat gebied (conform de Wet veiligheidsregio’s (hierna: Wvr), artikel 1). De GHOR inventariseert de risico’s van rampen en crises en adviseert gevraagd en ongevraagd het bevoegd gezag hierover (Wvr, art. 10 en 14). Het advies van de GHOR is onverkort in dit advies overgenomen. Het plan past binnen de normen van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (hierna: Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (hierna: Bevt). Waarbij is getoetst aan de volgende wetten:
In het kader van het gemeentelijk vooroverleg is het plan ook op 14 juli 2023 toegezonden naar de Omgevingsdienst Noord Veluwe (hierna: ODNV) te Harderwijk. Zij hebben op 1 september 2023 een advies uitgebracht onder het zaaknummer ODNV2023AVIF-00643 welke is verwerkt in Hoofdstuk 4 van dit plan.