direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hattemerbroek, Entree bedrijvenpark H2O
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0269.HB112-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Door de voorgenomen verplaatsing van de aansluiting op de A28 ontstaat een nieuwe entree voor Wezep, Hattemerbroek en het Bedrijvenpark H2O. Deze locatie is prominent zichtbaar en beeldbepalend voor de entree van Wezep en het Bedrijvenpark H2O. De gemeente Oldebroek wil op deze plek een passende invulling realiseren en de entree van het bedrijventerrein H2O verbeteren.

In 2020 is de visie Entree Bedrijvenpark H2O opgesteld. In de visie zijn uitgangspunten voor de entree van Bedrijvenpark H2O geformuleerd. Om de entree goed te markeren wordt de maximale hoogte van de gebouwen verhoogd. Er is hiermee meer mogelijk bij de entree van het bedrijvenpark dan op de reguliere bedrijfskavels van het bedrijventerrein. Ook wordt ingezet op meer verscheidenheid aan functies, waaronder horeca. Ten slotte is de ambitie geformuleerd om een kwalitatief hoogwaardige en groene uitstraling te realiseren. Dit betreft het ontwerp van de gebouwen maar ook de kavels en de openbare ruimte.

De visie is in 2021 als concept voorgelegd aan ondernemers, waarna deze op onderdelen is aangepast. In 2022 is de visie vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders. In juni 2022 heeft de gemeenteraad ingestemd met de visie (bijlage 1).

De voorgenomen ontwikkeling is niet mogelijk op basis van de geldende bestemmingsplannen 'Buitengebied, Aansluiting A28' en 'Bedrijvenpark H2O'. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch te kunnen regelen, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen tussen bedrijventerrein Wezep Noord en het bestaande bedrijvenpark H2O in Hattemerbroek. Het plangebied ligt daarmee binnen het ambtsgebied van de gemeente Oldebroek. Op navolgende figuren 1.1 en 1.2 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.HB112-ON01_0001.jpeg"

Figuur 1.1 Luchtfoto met de globale ligging van het plangebied (bron: pdok.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.HB112-ON01_0002.jpeg"

Figuur 1.2 Luchtfoto met het plangebied door rode omlijning (bron: pdok.nl)

1.3 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande en gewenste situatie in het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Oldebroek beschreven. Vervolgens passeren in hoofdstuk 4 alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. In de hoofdstukken 5 en 6 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 7 gaat tot slot in op het vooroverleg en de inspraak.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie en ontwikkeling

2.1 Bestaande situatie

Het bedrijvenpark H2O is volop in ontwikkeling. Aan de zuidwestzijde van het bedrijvenpark wordt de nieuwe aansluiting op de A28 gerealiseerd. Het plangebied is het terrein dat ligt tussen die nieuwe aansluiting en het bedrijvenpark.

In de bestaande situatie is het plangebied onbebouwd. De agrarische opstallen aan de Voskuilerdijk 38 zijn reeds gesloopt. De gronden worden op dit moment bewerkt voor de realisatie van de nieuwe ontsluiting van de A28.

In figuur 2.1 is een aanzicht van het plangebied opgenomen vanaf de Voskuilerdijk richting het zuidwesten. In figuur 2.2 is een aanzicht van het plangebied opgenomen vanaf de Voskuilerdijk richting het noordoosten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.HB112-ON01_0003.png"

Figuur 2.1 Weergave zuidwestzijde van het plangebied gezien vanaf de Voskuilerdijk (bron: Gemeente Oldebroek, april 2023)

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.HB112-ON01_0004.png"

Figuur 2.2 Weergave noordoostzijde van het plangebied gezien vanaf de Voskuilerdijk (bron: Gemeente Oldebroek, april 2023)

2.2 Geldend planologisch regime

2.2.1 Algemeen

Op dit moment gelden ter plaatse van het plangebied twee bestemmingsplannen. Aan de noordoostzijde van de Voskuilerdijk geldt het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark H2O'. Ter plaatse van de Voskuilerdijk en de zuidwestzijde daarvan geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied, Aansluiting A28'. Beide bestemmingsplannen zijn vastgesteld door de gemeenteraad van OIdebroek op 27 september 2018.

In figuur 2.3 is een uitsnede van de vigerende bestemmingsplannen weergegeven, waarbij het plangebied in rood is omlijnd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.HB112-ON01_0005.jpeg"

Figuur 2.3 Uitsnede geldende bestemmingsplannen met aanduiding plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Naast bovenstaande genoemde bestemmingsplannen geldt voor het plangebied het paraplubestemmingsplan Oldebroek (2021). De gemeente Oldebroek heeft in 2017 een nieuw archeologisch beleidskader vastgesteld. Dit beleidskader geldt als toetsingskader voor ruimtelijke plannen op het gebied van archeologie. Het paraplubestemmingsplan bevat de regels van dit beleidskader, zodat de regeling omtrent archeologie in het beleidskader en het bestemmingsplan eenduidig zijn. Het plangebied bevat de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie' uit het paraplubestemmingsplan die overeenkomt met de regeling zoals opgenomen in het archeologisch beleidskader. Volgens de archeologische verwachtingskaart is er in het plangebied sprake van een lage tot middelhoge verwachting. Hier wordt in paragraaf 4.2.2 verder op ingegaan.

2.2.2 Beschrijving bestemmingen

Bedrijvenpark H2O

In het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark H2O' kent het plangebied de enkelbestemming 'Groen' en de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'.

Groen

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. beplanting en bermen;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. in- en uitritten;
  • d. paden;

met daaraan ondergeschikt:

  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het verzamelen van afval;
  • f. kunstwerken;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. water;
  • j. wadi’s/retentievijvers, waterberging en waterinfiltratie ten dienste van de waterhuishouding;

met de daarbij behorende:

  • k. andere werken, waaronder begrepen een geluidswal;
  • l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Leiding - Gas

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • een gastransportleiding en de daarbijbehorende belemmeringenstrook.

Buitengebied, Aansluiting A28

In het bestemmingsplan 'Buitengebied, Aansluiting A28' kent het plangebied de enkelbestemmingen 'Bedrijventerrein' en 'Verkeer'. Verder geldt de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'.

Binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' is een bouwvlak opgenomen met twee functieaanduiding, namelijk functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1' en 'bedrijf tot en met categorie 3.2'. Voor het bouwvlak is een algemene maatvoering opgenomen, namelijk een maximum bebouwingspercentage van 60%. Ook kennen beide functieaanduiding een aparte maatvoering. Ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1' geldt een maximum bouw- en goothoogte van respectievelijk 9 en 6 meter. Ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' geldt een maximum bouw- en goothoogte van respectievelijk 12 en 8 meter.

Bedrijventerrein

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een duurzaam en representatief bedrijventerrein;
  • b. bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1, 2 en 3.1, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1';
  • c. bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1, 2, 3.1 en 3.2, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2';
  • d. detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit va12n de toegelaten bedrijven in ter plaatse vervaardigde (be- of verwerkte) producten, niet zijnde detailhandel in lederwaren, schoeisel en textiel, huishoudelijke artikelen en voedings- en genotmiddelen;
  • e. kantoorruimten indien deze ondergeschikt zijn aan de toegelaten bedrijven;
  • f. afhaalpunten en e-commerce;
  • g. parkeervoorzieningen en carpoolplaatsen;

met daaraan ondergeschikt:

  • h. ondersteunende horeca;

met de daarbijbehorende:

  • i. groenvoorzieningen;
  • j. nutsvoorzieningen;
  • k. opslag van goederen ten dienste van het op het bouwperceel gevestigde bedrijf;
  • l. parkeervoorzieningen;
  • m. water;
  • n. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder retentievoorzieningen en waterberging;
  • o. (ontsluitings)wegen en straten;
  • p. fiets- en voetpaden;
  • q. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • r. erven en terreinen.

Verkeer

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen;
  • b. opritten en afritten;
  • c. geluid- en/of lichtwerende voorzieningen;
  • d. parkeervoorzieningen en carpoolplaatsen;
  • e. voorzieningen voor het openbaar vervoer;
  • f. bermen;

met daaraan ondergeschikt:

  • g. fiets- en voetpaden;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. landschappelijke en/of ecologische voorzieningen;
  • j. cultuurgrond;
  • k. agrarisch medegebruik;
  • l. waterlopen en waterpartijen;
  • m. waterhuishoudkundige en waterkerende voorzieningen;
  • n. nutsvoorzieningen;
  • o. gebouwen ten behoeve van het openbaar vervoer, zoals een bushokje;

met de daarbijbehorende:

  • p. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken (viaducten), verkeersregelinstallaties, bewegwijzering, signaleringssystemen en verlichting.

Leiding - Gas

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • een gastransportleiding en de daarbijbehorende belemmeringenstrook.
2.2.3 Strijdigheid

Met het voorliggend bestemmingsplan worden de bouwregels van de gelden de bestemmingsplannen verruimd om een landmark van maximaal 25 meter hoog te realiseren. Tevens wordt zelfstandige horeca binnen de bedrijfsbestemming mogelijk gemaakt en een carpoolplaats binnen het plangebied.

2.3 Gewenste situatie

Met het realiseren van de nieuwe aansluiting op de A28 en de sloop van het huidige viaduct in de Voskuilerdijk ontstaat ruimte voor de gewenste ontwikkeling van de entreelocatie van het bedrijvenpark H2O.

De gewenste situatie is om twee bedrijfskavels met markante bebouwing te realiseren. De noordelijke bedrijfskavel is geschikt voor bedrijven tot en met categorie 3.2 en de andere bedrijfskavel voor bedrijven tot en met categorie 3.1 (zie figuur 2.4 voor de noordelijke en zuidelijk kavel). Binnen de bedrijfsgebouwen wordt het uitoefenen van horeca mogelijk. Daarnaast wordt de bestaande carpoolplaats verplaatst en een groene parkeerzone aan de oostkant van het plangebied gerealiseerd. Hierbij wordt het toepassen van zonnepanelen boven de parkeerzone mogelijk gemaakt. In figuur 2.4 is de inrichtingsschets afgebeeld.

Door de nieuwe aansluiting op de snelweg verdwijnt de huidige carpoolplek. Er moet daarom elders een carpoolplek met 100-120 parkeerplaatsen komen. Deze wordt in het plangebied opgenomen. Er wordt een parkeerzone met ruimte voor een wadi gerealiseerd aan de oostzijde van het plangebied. De wadi aan de oostzijde vormt een groen/blauwe buffer tussen het perceel en de al aanwezige bedrijfsbebouwing. Als gevolg van het toegenomen verhard oppervlak (gebouwen en infra) dient de wadi te voorzien in een ruime waterberging. Hier wordt in paragraaf 4.9 verder op ingegaan.

De ambitie voor deze entreelocatie van het bedrijvenpark H2O is een groene inrichting en parkeerzone te realiseren waarbinnen markante bebouwing een plek krijgt. Deze kenmerkende bebouwing en groene inrichting draagt vervolgens bij aan de entree van Wezep, Hattemerbroek en het bedrijvenpark H2O. Er ontstaat een duidelijkere en karakteristieke entree vanaf de Duurzaamheidsstraat. Het is wenselijk om het Bedrijvenpark H2O zodanig in te richting dat er een bijdrage wordt geleverd aan recreatie en biodiversiteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.HB112-ON01_0006.png"

Figuur 2.4 Inrichtingsschets plangebied (bron: Rho Adviseurs)

2.3.1 Ruimtelijke kwaliteit

De ambitie is uitgesproken om van het Bedrijvenpark H2O een aantrekkelijk en goed functionerend bedrijvenpark te maken. Om dit qua uitstraling en beeldkwaliteit te borgen is in 2018 een beeldregieplan opgesteld (zie bijlage 2) waarin verschillende deelgebieden worden onderscheiden.

Zoals te zien is op figuur 2.4 zijn binnen het plangebied twee uitgeefbare percelen geprojecteerd. Het is wenselijk om de entree van het bedrijvenpark H2O duidelijk vanaf de aansluiting op de A28 als entree vorm te geven. De bebouwing zal zo veel mogelijk in de beide hoeken aan de zuidwestzijde van het terrein worden geplaatst. Daarmee blijft het zicht vanaf de Voskuilerdijk zo min mogelijk aangetast.

Het gebouw op de noordelijke kavel mag een hoogte hebben van maximaal 25 meter. Op deze manier kan de bebouwing van de noordelijke kavel boven het talud uit komen. Daarnaast is het wenselijk voor de ruimtelijke kwaliteit dat de markante bebouwing vanaf de snelweg zichtbaar zal zijn. De nieuw te realiseren bebouwing vormt de nieuwe kwalitatieve entree van het bedrijvenpark H2O.

Het gebouw op de zuidelijke kavel is ook onderdeel van de entree van het bedrijvenpark. Vanaf deze entree worden de twee bouwpercelen vanaf de oostzijde ontsloten. Het gebouw op de zuidelijke kavel mag een hoogte hebben van maximaal 9 meter. De bebouwing is gericht op de randen van het gebied. Daarnaast is een carpoolplaats aanwezig, deze blijft duidelijk zichtbaar. Het gehele perceel wordt met groen omzoomd. De voorkeur gaat uit naar een opzet waarin de verschillende gebouwen familie van elkaar zijn in vormgeving. Zoals besproken in de uitgangspunten van de visie entree bedrijvenpark H20.

2.3.2 Kavelpaspoorten

Voor het deelgebied dat in het beeldregieplan is aangeduid als zone 6, de zuidelijke entree van het bedrijventerrein H2O, zijn twee kavelpaspoorten opgesteld (bijlage 3). Om de bestemmingsplanwijziging mogelijk te maken, en de beoogde beeldkwaliteit van de toekomstige invulling van de locatie vast te leggen, is zone 6 uit het beeldregieplan verder uitgewerkt in de vorm van kavelpaspoorten. Daarbij blijven de oorspronkelijke beeldkwaliteitseisen in het beeldregieplan H2O, toegespitst op zone 6, gehandhaafd. De kavelpaspoorten geven meer richting aan de invulling van de daadwerkelijk uit te geven percelen. In het vervolg van deze paragraaf worden de uitgangspunten uit de kavelpaspoorten kort toegelicht.

Kavel Noord

Het noordelijke gebouw dient als markering en als visitekaartje van het bedrijvenpark H2O. Wat betreft massaopbouw wordt hier op aangesloten. Voor de noordelijke kavel geldt een maximale bouwhoogte van 25 meter. De hoogte en breedte van het gebouw zijn nader te bepalen, waarbij de gevel die op de A28 is gericht meer prominent is dan de gevel die is gericht op de nieuwe aansluiting. Indien sprake is van een hoogteverschil wordt het hoogste deel van het gebouw in de noordwesthoek gerealiseerd. Wat betreft de positionering van het noordelijke gebouw is er geen sprake van achterkanten.

Er worden natuurlijke materialen gebruikt, waarbij één kleurenpalet wordt gebruikt in afstemming met kavel zuid. Daarnaast wordt rekening gehouden met natuurinclusief bouwen. Gevels krijgen een groen karakter: minimaal 20% totale geveloppervlak is een groene gevel. Figuur 2.5 geeft een mogelijk voorbeeld van de bebouwing op de noordelijke kavel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.HB112-ON01_0007.png"

Figuur 2.5 Referentiebeelden kavel noord (Bron: kavelpaspoort Rho Adviseurs)

Kavel Zuid

De gevels van het gebouw op kavel zuid richting de nieuwe aansluiting en richting de Duurzaamheidsstraat zijn het meest prominent in representativiteit en maatvoering. Het gebouw is lager dan op de noordelijke kavel. Er geldt een maximale bouwhoogte van 10 meter. Indien er sprake is van een hoogteverschil in de massaopbouw van het gebouw, wordt hoogste deel van het gebouw in de zuidwesthoek gerealiseerd.

De gevelopbouw heeft een transparant karakter. Er worden natuurlijke materialen gebruikt, waarbij één kleurenpalet wordt gebruikt in afstemming met kavel noord. Daarnaast wordt rekening gehouden met natuurinclusief bouwen. Gevels krijgen een groen karakter: minimaal 20% totale geveloppervlak is een groene gevel. Figuur 2.6 geeft een mogelijk voorbeeld van de bebouwing op de zuidelijke kavel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.HB112-ON01_0008.png"

Figuur 2.6 Referentiebeelden kavel Zuid (Bron: kavelpaspoort Rho Adviseurs)

Tijdens het proces van het ontwerp bestemmingsplan zijn rond de nieuwe aansluiting, de carpoolplaats en kavel Zuid een aantal aanvullende wensen en eisen geformuleerd. Er is besloten om de carpoolplaats direct te verbinden met de Duurzaamheidsstraat. Op deze manier wordt de bereikbaarheid voor lijnbussen en fietsen verbeterd. Daarnaast is het wenselijk om de kavels zo veel mogelijk aan de zuidwestzijde van het plangebied te positioneren. Er is daarom besloten om de carpoolplaats en de duidelijke bedrijfskavel een kwartslag te draaien (zie figuur 2.7). De wijziging is een doorontwikkeling van het ontwerp zoals dat in de visie is neergelegd. Zowel functioneel als ruimtelijk is er sprake van een optimalisatie. Voor de gevels van kavel Zuid geldt dat het hoekaccent in uitdrukking komt in de architectuur en in de bouwmassa. Daarnaast dient het gebouw aan de zijde van de carpoolplaats een open uitstraling te hebben. Binnen het bestemmingsplan is het mogelijk om op de carpoolplaats overkappingen met zonnepanelen te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.HB112-ON01_0009.png"

Figuur 2.7 Aangepaste Inrichtingsschets Kavel Zuid (bron: Rho Adviseurs)

2.3.3 Beeldkwaliteitsplan

Beeldkwaliteitsplannen worden doorgaans opgesteld voor nieuwbouwlocaties, daar waar de omgeving nog niet wordt bepaald door bestaande bebouwing en criteria voor de realisatie van nieuwe gebouwen nog niet bestaat. Elk beeldkwaliteitsplan beschrijft de stedenbouwkundige en architectonische kenmerken van de gewenste ontwikkeling. De criteria van een beeldkwaliteitsplan zorgen dan voor het gewenste basisniveau van de toekomstige context. De kavelpaspoorten uit bijlage 3 zullen worden omgezet in een beeldkwaliteitsplan voor de voorgenomen ontwikkeling. Deze zal in de volgende versie van het bestemmingplan worden toegevoegd.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Algemeen

Bij ruimtelijke plannen moet worden weergegeven hoe rekening is gehouden met relevant beleid. In de volgende paragrafen wordt het relevante beleid op nationaal, provinciaal en lokaal schaalniveau en de relatie van dit beleid met de voorgenomen ontwikkeling behandeld.

3.1.2 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland.

Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft een lange traditie van zich aanpassen. Deze opgaven worden benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.

De NOVI heeft de maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit het nationale beleid te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit het nationale beleid.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:

  • 1. Rijksvaarwegen;
  • 2. Project mainportontwikkeling Rotterdam;
  • 3. Kustfundament;
  • 4. Grote rivieren;
  • 5. Waddenzee en waddengebied;
  • 6. Defensie;
  • 7. Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen;
  • 8. Elektriciteitsvoorziening;
  • 9. Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • 10. Natuurnetwerk Nederland;
  • 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden;
  • 14. Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.
3.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

Het nationale beleid vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro. Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik.

De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:

'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'

Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:

  • 1. beoordeling of beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen;
  • 2. indien er een vraag is aangetoond, beoordeling of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten.

Stedelijke ontwikkeling

Om aan deze verplichting uit de Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In voorliggend geval is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De gronden waar het bedrijventerrein wordt uitgebreid zijn reeds bestemd ten behoeve van de uitbreiding van het bedrijvenpark H2O. Bij de voorbereiding van het inmiddels vastgestelde bestemmingsplan heeft reeds een afweging plaatsgevonden. Met de beoogde ontwikkeling worden niet tot nauwelijks extra vierkante meters bedrijventerrein mogelijk gemaakt. Daarnaast wordt de functie horeca binnen de huidige bedrijfsbestemming mogelijk gemaakt. Op grond van jurisprudentie (zie ABRvS 10 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:52) wordt de uitbreiding van een bedrijventerrein aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling wanneer sprake is van een uitbreiding van een zekere, niet beperkt te noemen omvang. Nu het initiatief geen uitbreiding van het reeds bestemde bedrijventerrein mogelijk maakt, is hier geen sprake van.

3.1.5 Conclusie

Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De ontwikkeling is passend binnen de NOVI.

Verder valt het initiatief niet onder een van de projecten uit het Barro. Door het initiatief zal eveneens geen nationaal belang worden geschaad.

Op basis van jurisprudentie ten aanzien van de definitiebepaling van het begrip stedelijke ontwikkeling uit het Bro blijkt dat het doorlopen van de laddertoets voor voorliggend initiatief niet noodzakelijk is.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

De omgevingsvisie van de provincie Gelderland is vastgesteld op 19 december 2018. Gaaf verwijst naar mooi, maar ook naar de toekomst. Belangrijke thema's hierin zijn duurzaamheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. In de omgevingsvisie geeft de provincie aan te streven naar een hoge kwaliteit van de leefomgeving, om zo Gelderland aantrekkelijk te blijven houden voor zowel mensen als bedrijven. Goed wonen is onderdeel van een aantrekkelijk Gelderland en er wordt onderkend dat Gelderland uiteenlopende woonkwaliteiten heeft, zowel landelijk als stedelijk.

Om het Gelderse landschap open te houden, het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. Daarnaast staat duurzaam wonen hoog in het vaandel.

Om de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland uit te werken, streeft de provincie zeven samenhangende ambities na. Met behulp van deze zeven ambities geeft de provincie hier uitvoering aan:

  • 1. Energietransitie, van fossiel naar duurzaam;
  • 2. Klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer;
  • 3. Circulaire economie: het sluiten van kringlopen;
  • 4. Biodiversiteit: werken met de natuur;
  • 5. Bereikbaarheid: duurzaam verbonden;
  • 6. Vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio;
  • 7. Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.

3.2.1.1 Continuering ruimtelijk beleid

Een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving gaat sinds 2014 op in de Omgevingsvisie. Dit gaat over planfiguren voor ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Vanuit de Omgevingsvisie 2014 vinden wij de volgende zaken van belang. Deze worden door de provincie Gelderland gecontinueerd. Het gaat om de thema's:

  • Ruimtelijk beleid;
  • Waterbeleid;
  • Milieubeleid;
  • Natuur- en landschapsbeleid;
  • Verkeers- en vervoerbeleid.
3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
3.2.2.1 Algemeen

Met een omgevingsverordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke plannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. De regels in de omgevingsverordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan op deze regels afstemmen.

3.2.2.2 Van toepassing zijnde artikelen

De Provinciale Omgevingsverordening is vastgesteld op 24 september 2014. Voor de toetsing van het initiatief is de geconsolideerde versie van januari 2023 geraadpleegd.

Afdeling 2.3: Bedrijvigheid

In afdeling 2.3 zijn artikelen met (instructie)regels ten aanzien van bedrijvigheid opgenomen. Het gaat hierbij om kantoren, bedrijventerreinen, solitaire bedrijvigheid en detailhandel.

Met de beoogde ontwikkeling wordt de uitbreiding van het bedrijvenpark H2O en de gewenste vormgeving van de entree mogelijk gemaakt. De (instructie)regels uit afdeling 2.2 zijn derhalve van toepassing op dit initiatief.

Afdeling 2.7: Natuur en landschap

In afdeling 2.7 zijn artikelen met instructieregels ten aanzien van de bescherming van de landschappelijke en ecologische waarden opgenomen.

Het plangebied is deels gelegen in een gebied dat is aanduid als 'Nationaal landschap, maar buiten het Gelders natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone'. Figuur 3.1 toont een uitsnede van de kaart 'Landschap - kaart 1' met in een rode omlijning het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.HB112-ON01_0010.png"

Figuur 3.1 Uitsnede kaart 'Landschap - kaart 1' met aanduiding plangebied (bron: provinciale omgevingsverordening, via ruimtelijkeplannen.nl)

De kernkwaliteiten van het Nationaal landschap mogen niet worden aangetast. In afwijking hierop is aantasting alleen mogelijk wanneer er geen reële alternatieven zijn, er sprake is van een groot openbaar belang en er compenserende maatregelen ter waarborging van de kernkwaliteiten worden genomen.

3.2.3 Hoe vergroenen we bedrijventerreinen?

De provincie Gelderland vindt het belangrijk dat, wanneer er fysieke aanpassingen worden gedaan op bedrijventerreinen, er ook maatregelen ten behoeve van duurzaamheid en de gezondheid van medewerkers meegenomen worden. Het vergroenen van bedrijventerreinen biedt hier volgens de provincie verschillende kansen. De provincie Gelderland heeft daarom het document 'Hoe vergroenen we bedrijventerreinen?' opgesteld. Op deze manier wil de provincie meer ruimte creëren voor biodiversiteit en klimaat adaptatie op bedrijventerreinen. Hieronder worden de uitgangspunten van dit beleidsstuk relevant voor de voorgenomen ontwikkeling toegelicht.

Er zijn verschillende doelen die bereikt worden met het vergroenen van bedrijventerreinen:

  • 1. wateropvang (infiltreren en lokaal bufferen van hemelwater);
  • 2. waterafvoer (het afvoeren van overtollig water naar reguliere waterwegen);
  • 3. biodiversiteit (variatie aan flora en fauna);
  • 4. beleefgroen (een bereikbare groene ruimte dat uitnodigt tot bewegen en verblijven);
  • 5. verkoeling (tegengaan van hitte stress).

Om bovenstaande doelen te bereiken introduceert de provincie Gelderland mogelijke maatregelen als inspiratie. Mogelijke maatregelen voor het vergroenen van bedrijventerreinen zijn:

  • 1. open water;
  • 2. groen/ blauw dak;
  • 3. gevelbeplanting;
  • 4. inheemse bomen;
  • 5. faunavoorziening;
  • 6. (half-) open verharding;
  • 7. kruidenrijke berm;
  • 8. tijdelijke natuur;
  • 9. vaste planten;
  • 10. natuurlijke bedrijfskavel;
  • 11. droogtebestendige beplanting;
  • 12. groene boomspiegel rondom de stam van bomen.

Voor de verdere inrichting van de gronden zullen bovenstaande maatregelen en de opties voor het vergroenen van het bedrijvenpark H2O worden meegenomen en overwogen.

3.2.4 Toetsing en conclusie

Omgevingsivisie

Vanuit de omgevingsvisie is de ambitie 'Vestigingsklimaat: Een krachtige, duurzame topregio!' relevant.

De Gelderse economie heeft grote behoefte aan voldoende en kundige mensen. De concurrentie op de arbeidsmarkt is groot. We willen onze strategische ligging en de aantrekkingskracht van onze Gelderse regio’s vergroten, zodat mensen hier willen (blijven) wonen en zich willen binden aan Gelderland. Sterke stedelijke netwerken en toegankelijke ontmoetingsplekken zijn van vitaal belang. Plekken waar mensen elkaar makkelijk kunnen vinden om kennis, ideeën en plannen uit te wisselen en elkaar vooruit te helpen. Plekken die goed ontsloten zijn, zoals dynamische bedrijventerreinen, zijn daarvoor van belang. Het concentreren en combineren van activiteiten heeft daarbij onze voorkeur, boven versnippering door de hele provincie. Activiteiten die elkaar versterken, brengen wij met elkaar in contact en willen wij zoveel mogelijk bij elkaar in de buurt of in dezelfde voorziening plaatsen. Zo blijft Gelderland, naast dynamisch, ook open, groen en gezond.

De beoogde ontwikkeling maakt de uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein H2O mogelijk. Omdat het bedrijventerrein is gelegen naast de (toekomstige) op- en afrit van de A28 is sprake van een goede ontsluiting. Daarnaast worden de bedrijfsactiviteiten gecombineerd, wat de provincie ambieert.

 

Omgevingsverordening

Omdat met de beoogde ontwikkeling de uitbreiding van een bedrijventerrein mogelijk wordt gemaakt, is afdeling 2.2 van de omgevingsverordening van toepassing. Zo schrijft artikel 2.10 voor dat een bestemmingsplan enkel de uitbreiding van een bedrijventerrein mogelijk kan maken voor zover deze ontwikkeling past binnen het regionale beleid met betrekking tot werklocaties.

Het bedrijvenpark H2O is aangemerkt als een regionaal bedrijventerrein voor logistiek en transport binnen de provinciale verordening. Dit is ook vastgelegd in het Regionaal programma bedrijventerreinen Noord Veluwe (2016).

De ontwikkeling is wat betreft dit onderdeel dus in overeenstemming met de omgevingsverordening.

Verder is afdeling 2.7 van de omgevingsverordening van toepassing. Het plangebied is namelijk gelegen in het Nationale Landschap 'Veluwe' en het deelgebied 'Hattem'. De kenmerken van dit deelgebied zijn:

  • Sterk contrast tussen gesloten en open landschap, groot hoogteverschil, bos-stad-IJssel op zeer korte afstand;
  • Hattem pittoresk;
  • Oriëntatie op Zwolle.

Deze kernkwaliteiten worden met de voorgenomen ontwikkeling niet aangetast.

3.2.5 Conclusie

De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met provinciaal beleid.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionaal Programma Werklocaties (RPW)

Op 12 november 2019 heeft Gedeputeerde Staten van Gelderland het RPW Noord-Veluwe 2019 vastgesteld. Hiermee is het RPW Noord-Veluwe 2019 het toetsingskader voor toekomstige ontwikkelingen voor bedrijventerreinen.

In het Regionaal Programma Werklocaties Noord-Veluwe (RPW Noord-Veluwe) beschrijven de gemeenten Putten, Ermelo, Harderwijk, Nunspeet, Elburg, Oldebroek, Hattem en Heerde hoe ze de komende jaren de ontwikkeling van bedrijventerreinen in de regio en in hun gemeenten zien.

Regionale aanpak

Ondersteunen van de economische ontwikkeling is een regionale zaak, ook voor bedrijventerreinen. Belangrijk is het regionale samenspel, ook in relatie tot de arbeidsmarkt en duurzaamheid. Samen zorgen wij ervoor dat de juiste bedrijven zich op de juiste plek in deze regio kunnen vestigen en ontwikkelen.

De komende jaren wordt vooral ingezet op de kwaliteit van de bestaande terreinen:

  • Het voorkomen van leegstand
  • Het goed blijven onderhouden van de openbare ruimte
  • Aandacht voor duurzaamheid, zowel voor energie- als grondstoffengebruik.
3.3.2 Regionaal programma bedrijventerreinen Noord Veluwe (2016)

De provincie Gelderland wil dat gemeenten samenwerken bij het plannen en programmeren van bedrijventerreinen. Dit is in het belang van de economische ontwikkelingsmogelijkheden, het bevordert de ruimtelijke kwaliteit en het zorgvuldig omgaan met de schaarse ruimte. Provinciale bemiddeling is noodzakelijk om op regionale schaal tot afstemming van vraag en aanbod te komen, zowel kwantitatief als kwalitatief. Er moet voldoende aanbod zijn van passende bedrijfslocaties en het beschikbare aanbod moet aansluiten op de vraag van ondernemers.

Over de planning en programmering van nieuwe bedrijventerreinen maakt iedere regio afspraken met de Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland. De gemaakte afspraken zijn opgenomen in het Regionaal programma bedrijventerreinen Noord Veluwe (2011, met jaarlijkse update).

In het programma is regionaal afgestemd dat terrein Hattemerbroek (Hattem, Heerde en Oldebroek) met 50 hectare deel uitmaakt van het regionale programma waarmee invulling moet worden gegeven aan de behoefte. Voor Bedrijvenpark H2O is in het programma bepaald dat ruimte wordt geboden aan milieuhinderlijke bedrijven uit de regio zelf.

Het RBP wordt jaarlijks gemonitord en geactualiseerd wat betreft vraag (gerealiseerde uitgiften worden afgetrokken van de vraag) als aanbod (verkochte kavels worden afgetrokken van het beschikbare aanbod). Het verslag hiervan wordt gerapporteerd aan de gemeenten en aangeboden aan de provincie.

3.3.3 Het Vernieuwd Perspectief (2013)

Vertrekpunt voor de nieuwe bestemmingsplannen voor het bedrijvenpark H2O was destijds het Vernieuwd Perspectief (VP) dat in 2013 is vastgesteld door de gemeenten Hattem, Heerde en Hattem. Doel van het VP is om naast de gemengde lokale markt in te zetten op de logistieke markt. De uitgangspunten van het VP waren:

  • herprofilering bedrijventerrein: van intergemeentelijk (lokaal) naar bovenregionaal bedrijventerrein;
  • ontwikkeling naar een logistieke toplocatie, via een verplaatsing van de huidige aansluiting Wezep op de A28 naar een nieuwe af- en oprit nabij de Voskuilerdijk;
  • daarnaast mogelijkheden voor lokale bedrijvigheid en voor zwaardere bedrijvigheid. Dit betekent het toestaan van hogere categorieën op plandeel Hattem (milieucategorie 4 en waar mogelijk 5);
  • mogelijkheden voor uitgifte grotere kavels (maximale omvang 7.500 m2 laten vervallen);
  • de kavelvormen zo mogelijk aan te passen, al dan niet door het omleggen van de infrastructuur;
  • de bouwhoogtes in het bestemmingsplan te verruimen;
  • om dynamisch in te kunnen spelen op de markt is er behoefte aan zoveel mogelijk flexibiliteit voor de plangebieden.

Het Vernieuwd Perspectief is voor het grondgebied van de gemeente Oldebroek in de uitvoeringsfase beland. Op het Oldebroekse deel van het bedrijvenpark kunnen zich daarom nu naast de ondernemers vanuit de gezamenlijke H2O gemeenten ook regionale bedrijven vestigen. Ook is er ruimte voor bedrijven in de hogere milieucategorieën. Voor de stedenbouwkundige ambities voor het bedrijventerrein van H2O geldt het beeldregieplan.

3.3.4 Convenant Vestigingscriteria Bedrijventerreinen Noord-Veluwe (2014)

Acht gemeenten in de Regio Noord-Veluwe hebben op 11 juli 2014 een gezamenlijk convenant getekend waarbij ze afspraken maken over de vestiging van nieuwe bedrijven in de regio. Naast de gemeenten Ermelo, Elburg, Harderwijk, Hattem, Heerde, Nunspeet, Hattem en Putten heeft ook VNO-NCW ingestemd met de aangepaste criteria.

De belangrijkste wijziging in het convenant zijn de verruimde vestigingsmogelijkheden op het Bedrijvenpark H2O. De wijziging houdt onder meer in dat bedrijven uit zwaardere milieucategorieën, die op dit moment gevestigd zijn in de gemeenten Hattem, Heerde of Hattem, zich nu kunnen verplaatsen naar het intergemeentelijke bedrijvenpark. Ook bovenregionale bedrijven zijn welkom en de maximale kavelgrootte is verruimd.

Door de gemaakte afspraken, hebben ook de regiogemeenten ingestemd met het Vernieuwd Perspectief dat eerder al door gemeente Hattem, Hattem en Heerde was vastgesteld.

3.3.5 Conclusie regionaal beleid

De ontwikkeling van het Bedrijvenpark H2O is regionaal afgestemd. Daarnaast heeft er afstemming plaatsgevonden met de provincies Gelderland en Overijssel en de gemeente Kampen en Zwolle. Er bestaat overeenstemming met het geldende regionale beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Oldebroek 2030
3.4.1.1 Algemeen

De gemeente Oldebroek heeft op 13 december 2018 de Omgevingsvisie Oldebroek vastgesteld. De Omgevingsvisie Oldebroek heeft betrekking op het hele grondgebied van de gemeente Oldebroek. De visie geeft weer wat de ambitie van de gemeente Oldebroek is: optimaal inspelen op de kracht van de mensen, de pracht van het landschap, de unieke ligging en de ondernemingsgeest. De visie is opgesteld in samenspraak met belanghebbenden, bedrijven en inwoners. In de visie zijn gebiedsgerichte en thematische visies opgenomen.

De Omgevingsvisie is opgesteld in de geest van de Omgevingswet. Volgens deze wet is het voor iedere overheid verplicht om een Omgevingsvisie op te stellen. Oldebroek kiest er voor om deze visie zo breed mogelijk op te pakken en hierbij te kijken naar economische-, sociale-, ruimtelijke-, milieu- en openbare orde & veiligheid gerelateerde thema's.

3.4.1.2 Visie

De gemeente Oldebroek zet in op de volgende koers:

  • 1. Rustige, groene woongemeente in een dynamische omgeving;
  • 2. Ieder dorp een aantrekkelijk hart, daar werken we samen aan;
  • 3. Oldebroek: een groen, sportief en compleet fiets-, wandelgebied;
  • 4. Werkgelegenheid is onmisbaar in een aantrekkelijke woongemeente;
  • 5. Goede bereikbaarheid is noodzakelijke basisvoorwaarde voor leefbaarheid en vitaliteit;
  • 6. Oldebroek klimaatneutraal.

In de omgevingsvisie wordt onderscheid gemaakt in een thematische uitwerking en een gebiedsgerichte uitwerking, waarbij de IDee-kaarten een belangrijk onderdeel zijn.

Thematisch:

  • 1. Thema 1: Leefbare dorpen met een actieve samenleving;
  • 2. Thema 2: Aantrekkelijke omgevingskwaliteit en identiteit;
  • 3. Thema 3: Een vitaal economisch klimaat;
  • 4. Thema 4: Duurzaam, energieneutraal en klimaatbestendig;
  • 5. Thema 5: Bereikbaar, nabij en toegankelijk.

Gebiedsgericht:

  • 1. Grootschalig open landschap/Randmerengebied;
  • 2. Gemengd kleinschalig overgangsgebied;
  • 3. Natura-2000 gebied Veluwe.

IDee-kaarten:

De Omgevingsvisie heeft een belangrijke rol in het op gang brengen van investeringen die leiden tot kwaliteitsversterking en het dichterbij brengen van ambities. De IDee-kaarten hebben hierin een belangrijke rol. De deelgebieden waarvoor de gemeenten IDee-kaarten hebben opgesteld, zijn afgebakend op basis van de gebiedsindeling op het regionale 'NEO-niveau'. Leidend daarvoor zijn de ontstaansgeschiedenis, de geomorfologische samenstelling, het functionele gebruik en de beleving van het gebied. Voor de locatie geldt IDee-kaart Hattemerbroek.

Idee-kaart Hattemerbroek

Hattemerbroek ligt in de overgangszone tussen de polders en het natuurgebied van de Veluwe. Vanaf de Zuiderzeestraatweg lijkt Hattemerbroek een geheel te vormen met Wezep. Dit is ruimtelijk niet zo. In het gebied erachter is sprake van een ruimtelijke groene scheiding. Functioneel is er echter wel sprake van een sterke relatie: Hattemerbroek heeft enkele basisvoorzieningen en is voor de overige voorzieningen aangewezen op Wezep. De kern ligt ingeklemd tussen infrastructuur, beschermd Natura2000-gebied de Veluwe en het nieuwe bedrijventerrein H2O.

Ontwikkelingsrichting

Voor Hattemerbroek zijn verschillende ontwikkelingsrichtingen:

  • Hattemerbroek en Wezep mogen niet aan elkaar groeien. Dit in verband met de eigen identiteit van de kernen, de groene ruimte dient behouden te blijven en gevrijwaard van bebouwing.
  • Voor de leefbaarheid van het dorp is een dorpshuis een belangrijke voorziening. Om deze te behouden wordt multifunctioneel gebruik gestimuleerd. Voorop staat het behoud van een ontmoetingsplek voor de bewoners en locatie waar bijvoorbeeld ook verenigingen hun thuis hebben. Ook een openbare speelplek is van belang voor de leefbaarheid.
  • Het gebied ten noorden van Hattemerbroek is een mogelijke woon(werk)locatie voor de lange termijn, als de momenteel in ontwikkeling/voorbereiding zijnde locaties gerealiseerd zijn.
  • Duurzame energievoorziening met 4 windturbines langs de N50 en zonnepanelen boven op de plas.

Aandachts-/uitgangspunten kwaliteit & leefbaarheid

Naast ontwikkelingsrichtingen heeft de gemeente aandachts- en uitgangspunten opgesteld met betrekking tot de kwaliteit en leefbaarheid in de kern Hattemerbroek:

  • Zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte en het groen in de kern;
  • Groene buffer met Wezep behouden;
  • Respecteren lintbebouwing Zuiderzeestraatweg;
  • Goede inpassing en ontwikkeling bedrijventerreinen H2O met o.a. nieuwe afrit A28;
  • Gezien alle ruimtelijke ontwikkelingen en bestaande infrastructuur rond Hattemerbroek verdient het waarborgen van de leefbaarheid extra aandacht. In het bijzonder verkeersafwikkeling, verkeersveiligheid en geluidshinder.

3.4.1.3 Toetsing

Thematisch

Voor het beoogde initiatief is het thema 'Vitaal economisch klimaat' relevant. Het behoud en versterken van de huidige bedrijvigheid is daarbij van belang. Kleinschalige bedrijvigheid is in principe voldoende mogelijk. Bij doorgroei moet sprake zijn van verhuizing naar grotere (regionale) goed bereikbare bedrijventerreinen, zoals H2O. In de regio is grote behoefte aan een regionaal bedrijvenpark voor (grootschalige) logistieke en transportbedrijven en zwaardere milieubedrijven. Belangrijke randvoorwaarden hierbij zijn een goede ontsluiting op de A28 en de woon- en leefomgeving in Hattemerbroek en omgeving. De beoogde ontwikkeling komt hieraan tegemoet door de uitbreiding van het bedrijvenpark H2O mogelijk te maken.

Gebiedsgericht

Het plangebied is gelegen binnen het kleinschalig gemengd overgangsgebied. De uitgangspunten voor dit plangebied zijn onder andere verdichting op plaatsen waar geen bebouwing aanwezig is. Het beoogde initiatief komt hieraan tegemoet doordat de uitbreiding van het bedrijventerrein wordt gerealiseerd ter plaatse van een onbebouwd stuk grond, waardoor sprake is van verdichting. Verder staat bij nieuwe initiatieven de inpassing in het landschap centraal. Met het beoogde initiatief is sprake van een goede inpassing die is afgestemd op de omgeving. Het beeldregieplan, die als bijlage 2 is bijgevoegd en in paragraaf 3.4.3.2 kort wordt toegelicht, geldt hierbij als leidraad.

IDee-kaart Hattemerbroek

Voor het bedrijvenpark H2O, waarbinnen het plangebied is gelegen, zijn geen specifieke ontwikkelingsrichtingen opgenomen. De beoogde ontwikkeling is in lijn met ontwikkelingsrichtingen die gelden voor de kern Hattemerbroek.

Met betrekking tot de aandacht- en uitgangspunten uit de IDee-kaart Hattemerbroek is wel een specifiek onderdeel opgenomen met betrekking tot het plangebied, namelijk de inpassing en ontwikkeling van bedrijventerrein H2O. Het beeldregieplan, die als bijlage 2 is bijgevoegd en in paragraaf 3.4.3.2 kort wordt toegelicht, geldt hierbij als leidraad.

3.4.1.4 Conclusie

De beoogde ontwikkeling is in lijn met de omgevingsvisie.

3.4.2 Entree Visie Bedrijvenpark H2O

Door de voorgenomen verplaatsing van de aansluiting op de A28 ontstaat een nieuwe entree voor Wezep en Bedrijvenpark H2O. Tussen de nieuwe infrastructuur en het huidige bedrijvenpark H2O ligt een terrein dat is bestemd als regulier bedrijventerrein, maar waar in de nieuwe situatie maatwerk wenselijk is.

De gemeente Oldebroek en Bedrijvenpark H2O willen dat deze plek een passende invulling krijgt. Er is daarom voor het entreegebied van het bedrijvenpark H2O een visiedocument opgesteld (bijlage 1). In 2020 is gestart met het opstellen van de visie op initiatief van H2O b.v. en de gemeente. In september 2021 is de concept visie naar ondernemers gestuurd voor reactie. op 14 april 2022 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de visie voor het bedrijvenpark. Op 2 juni 2022 heeft de gemeenteraad ingestemd met de visie. Vervolgens is op 23 maart 2023 een informatieavond georganiseerd over de planlocatie. Hier wordt in paragraaf 7.2 verder op ingegaan.

De visie dient als vertrekpunt voor de verdere planologische procedure die gevolgd moet worden om de locatie als entreegebied te kunnen ontwikkelen. De opgave is om met de invulling van het plangebied een goede entree vorm te geven voor het bedrijvenpark H2O en Wezep.

Uitgangspunt is om minimaal twee bedrijfskavels als aantrekkelijke zichtlocaties te realiseren in combinatie met de te verplaatsen carpoolplaats. De gemeente zou op deze locatie graag horeca zien, gezien de ambities op het gebied van recreatie en toerisme en het aanbod voor inwoners. De locatie moet een representatieve uitstraling

krijgen zodat het een mooi visitekaartje wordt voor het bedrijvenpark H2O. In de visie komen verschillende ontwerpuitgangspunten naar voren die in de kavelpaspoorten en het beeldkwaliteitsplan verder zijn uitgewerkt.

In overleg met Bedrijvenpark H2O en diverse vakdisciplines binnen de gemeente Oldebroek is een voorkeursvariant ontwikkeld. Deze voorziet in twee kavels met daartussen de carpoolplaats. Daarnaast worden onderstaande voorwaarden aangegeven in de visie:

  • Het overall beeld moet een zo groen mogelijk beeld zijn, een waar parkzone met wadi aan de oostzijde de uitstraling bepaald van de rest van het perceel. Belangrijk daarin is de verbinding met het huidige Bedrijvenpark H2O (waar HAMU staat).
  • De entree van het plangebied is duidelijk zichtbaar en vormgegeven als een entree, deze is bijvoorbeeld ruim van opzet.
  • Aan de westzijde op het terrein is ruimte voor ontwikkeling van bedrijfsgebouwen, bij voorkeur in combinatie met horeca.
  • Beide kavels en de carpool zijn bereikbaar door middel van een rechte weg, een heldere ontsluiting.
  • De bedrijfsgebouwen hebben een alzijdige uitstraling. De uitstraling naar A28 en de aansluiting is van belang, net als de zijdes die de entrees vormen op het terrein zelf.
  • De carpool ligt centraal op het terrein en is goed zichtbaar vanaf de aansluiting en de entree van het terrein.

3.4.2.1 Toetsing

Door middel van dit bestemmingsplan in combinatie met de kavelpaspoorten en het beeldkwaliteitsplan wordt invulling gegeven aan de visie voor het bedrijvenpark H2O

3.4.2.2 Conclusie

Het voorgenomen plan is in lijn met deze visie.

3.4.3 Welstandsnota 2014
3.4.3.1 Algemeen

Het behoud van de ruimtelijke kwaliteit wordt mede bepaald door het welstandsbeleid dat is vastgelegd in de Welstandsnota Gemeente Oldebroek. In de nota staan criteria die worden gebruikt bij de beoordeling of een bouwplan redelijkerwijs voldoet aan de eis van welstand. Het welstandsbeleid is gericht op het handhaven, herstellen en versterken van gewaardeerde of gewenste ruimtelijke karakteristieken en de samenhang binnen het gebied of object. In de Welstandsnota wordt de gemeente onderverdeeld in een aantal deelgebieden. Aan elk gebied is een 'welstandsniveau' toebedeeld. Dit welstandsniveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht het plan krijgt en in welke mate welstand wordt ingezet om er de ruimtelijke kwaliteit te bevorderen.

3.4.3.2 Toetsing

Specifiek voor het plangebied is een beeldregieplan en kavelpaspoorten opgesteld. De status van de kavelpaspoorten zullen worden omgezet in een beeldkwaliteitsplan welke gelijktijdig met het bestemmingsplan wordt vastgesteld door de gemeenteraad. In het beeldkwaliteitsplan worden de welstandseisen van het gebied benoemd. Het beeldkwaliteitsplan zal vervolgens onderdeel worden van de Welstandsnota.

3.4.3.3 Conclusie

Het beoogde initiatief zal door middel van het vaststellen van een beeldkwaliteitsplan in lijn zijn met de welstandseisen van de gemeente Oldebroek.

3.4.4 Groenvisie Gemeente Oldebroek 2014
3.4.4.1 Algemeen

In de Groenvisie Gemeente Oldebroek 2014 heeft de gemeente Oldebroek de groenstructuren vastgelegd die duurzaam en waardevol openbaar groen waarborgen. De visie geeft richting aan het in de toekomst te ontwikkelen openbaar groen. Tevens kan het als beleidskader worden ingezet voor integrale plantoetsingen, kwaliteitsverbeteringen en beheerafwegingen.

3.4.4.2 Toetsing

In de groenvisie wordt voor Hattemerbroek de ambitie uitgesproken de bestaande verkavelingsstructuur te accentueren bij toekomstige uitbreidingen. Dit wordt geborgd met het beeldregieplan, die als bijlage 2 is bijgevoegd en in paragraaf 3.4.3.2 kort wordt toegelicht.

3.4.4.3 Conclusie

Het beoogde initiatief is in lijn met de groenvisie van de gemeente Oldebroek.

3.4.5 Klimaatneutraal
3.4.5.1 Algemeen

De aarde warmt op door toename van broeikasgassen in de atmosfeer. Door deze opwarming verandert het klimaat, wat gevolgen heeft voor de fysieke leefomgeving. Om verdere opwarming van de aarde te voorkomen moet er een transitie plaatsvinden naar een duurzame energiehuishouding. De gemeente Oldebroek wil daaraan bijdragen. In 2017 stelde de gemeenteraad daartoe de Routekaart Klimaat Neutraal Oldebroek vast. Hierin is de ambitie geformuleerd dat de energievoorziening in Oldebroek klimaat neutraal is, uiterlijk in 2050. Dit betekent dat alle energie die binnen de gemeente Oldebroek wordt gebruikt ook in de gemeente duurzaam wordt opgewekt. Hierdoor zal de uitstoot van broeikasgassen afnemen.

Gemeente Oldebroek werkt samen met inwoners, bedrijven, verenigingen en andere partijen aan deze grote opgave. Om deze energietransitie te laten slagen is inzet van iedereen in Oldebroek nodig. Ten aanzien van grootschalige duurzame energieopwekking in Oldebroek heeft de gemeenteraad in 2018 de Verkenning grootschalige duurzame energieopwekking vastgesteld. Met de verkenning zijn de energie-opgave, energiepotentie, kansrijke gebieden en -projecten en afwegingskaders in beeld gebracht. De afwegingskaders bestaan uit ruimtelijke en maatschappelijke kaders die de gemeente Oldebroek belangrijk vindt bij het ontwikkelen van grootschalige duurzame energieprojecten.

3.4.5.2 Toetsing en conclusie

Met het beoogde initiatief wordt de uitbreiding van het bedrijvenpark H2O en een nieuwe vormgeving van de entree van het bedrijvenpark mogelijk gemaakt. De toepassing van duurzame energiebronnen wordt daarbij gestimuleerd.

3.4.6 Energieneutraal
3.4.6.1 Algemeen

De ambitie binnen de gemeente Oldebroek is om in 2050 – en bij voorkeur eerder- klimaatneutraal te zijn. Dat wil zeggen dat er in de gemeente dan evenveel energie duurzaam wordt opgewekt als wordt verbruikt. In 2015 heeft Oldebroek het Gelders Energieakkoord ondertekend. De Routekaart Klimaatneutrale Regio Noord-Veluwe is vertrekpunt voor het lokale beleid. Deze routekaart volgt zeven scenario's. Eén van de scenario is “Al het vastgoed duurzaam”. Vanaf 2020 zal het energieneutraal bouwen in het Bouwbesluit worden opgenomen als voorschrift. Daarop inspelend wordt de eis gesteld dat nieuwbouwwoningen in het kader van het VAB-beleid energieneutraal worden opgeleverd.

3.4.6.2 Toetsing en conclusie

Met het beoogde initiatief wordt de uitbreiding van het bedrijvenpark H2O en een nieuwe vormgeving van de entree van het bedrijvenpark mogelijk gemaakt. De toepassing van duurzame energiebronnen wordt daarbij gestimuleerd.

3.4.7 Parkeernota Oldebroek 2014
3.4.7.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid ten behoeve van de functie. In het bestemmingplan is een algemene bepaling opgenomen die voorziet in de juridische borging van het aanleggen van voldoende parkeergelegenheid. Deze bepaling is gekoppeld aan de Parkeernota Oldebroek 2014.

3.4.7.2 Toetsing

Voor wat betreft de toetsing aan de parkeernota en de berekening van de verwachte verkeersgeneratie wordt verwezen naar paragraaf 4.1, waar beide aspecten aan bod komen.

3.4.8 Afvalwaterketenplan
3.4.8.1 Algemeen

Het Afvalwaterketen Plan vormt het beleidskader riolering en water op gemeentelijk niveau. Het beleid met betrekking tot de zorgplicht stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater zijn eveneens vastgelegd in het Afvalwaterketen Plan van de gemeente Oldebroek.

De gemeente wil een robuust en verantwoord watersysteem realiseren met het oog op een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving. Klimaatsveranderingen (regenbuien met een extremer karakter, hitte en droogte) worden hierin meegenomen. Onderdeel hiervan is het gemeentelijk beleid ten aanzien van duurzaam watergebruik dat erop is gericht om zo weinig mogelijk schoon hemelwater via de riolering af te voeren. Het is wenselijk dat het hemelwater wordt afgekoppeld en vertraagd wordt geïnfiltreerd in de bodem. Zodoende kan duurzaam worden omgegaan met hemelwater en kan bovendien hitte en droogte worden tegengegaan.

De Riool aansluit- en afkoppelverordening schrijft voor dat hemelwaterafvoer bij nieuw – of verbouw van het object dient te worden afgekoppeld en geïnfiltreerd te worden in de grond. Om de hemelwaterafvoer af te koppelen en op eigen terrein te infiltreren of af te voeren naar het oppervlaktewater zullen voorzieningen getroffen moeten worden. Deze voorziening moet voldoen aan een capaciteit van 60mm over het gehele afvoerend verhard oppervlak. Vuilwater wordt, indien mogelijk, afgevoerd naar het gemeentelijke rioolstelstel. Contact met de gemeente kan uitwijzen wat de kosten en mogelijkheden hiervoor zijn.

3.4.8.2 Toetsing

Voor wat betreft de toetsing aan het Afvalwaterketenplan en de daarmee samenhangende wateraspecten wordt verwezen naar paragraaf 4.9, waar onder andere de watertoets aan de orde komt.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's cultuurhistorie, archeologie, bodem, ecologie, externe veiligheid, geluid, luchtkwaliteit, milieuzonering, geur, water, het Besluit milieueffectrapportage en verkeer en parkeren.

4.1 Verkeer en parkeren

4.1.1 Verkeer

De aansluiting van de A28 bij Wezep wordt verplaatst. Dit heeft ook de aanleiding gevormd voor onderhavige ontwikkeling. De nieuwe aansluiting Wezep/H2O wordt ter hoogte van de Voskuilerdijk (richting Zwolle) gerealiseerd.

De nieuwe aansluiting biedt zowel het Bedrijvenpark H2O als Wezep en Hattemerbroek de kans om een nieuwe entree vorm te geven. Tevens wordt met onderhavige ontwikkeling een nieuwe parkeerzone gerealiseerd. Hierdoor ontstaan in de richting van het plangebied verkeersbewegingen. Voor de realisatie van de nieuwe ontsluiting, de parkeerzone en de bedrijfsactiviteiten zijn in het geldende bestemmingsplan diverse (verkeers)onderzoeken uitgevoerd. Onderhavige bestemmingsplan sluit aan op deze onderdelen en met de inrichting van de verkeersstructuur wordt hier namelijk al rekening mee gehouden. Wel is in aanvulling op deze stukken de verkeersgeneratie voor de functiehoreca niet meegenomen.

Specifiek is in het voorliggend geval rekening gehouden met onderstaande verkeersgeneratie naar aanleiding van het bedrijventerrein met een horecafunctie en carpoolplaats. De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van een bedrijventerrein van in totaal 0,869 hectare. Voor het berekenen van de verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling is gebruik gemaakt van tabellen A7 en A8 uit CROW publicatie 381. De beoogde ontwikkeling is gecategoriseerd als een 'hoogwaardig bedrijvenpark'. Voor dit type bedrijventerrein wordt een verkeersgeneratie van 208 voertuigbewegingen per weekdagetmaal aangehouden per netto hectare bedrijventerrein. In totaal zal de beoogde ontwikkeling leiden tot een verkeerstoename van 181 mvt/etmaal (151 mvt/etmaal licht verkeer, 30 zwaar verkeer) gedurende een gemiddelde weekdag.

Voor de horecafunctie 'restaurant' is geen kencijfer voor de verkeersgeneratie bekend. Hiervoor wordt een aanname gedaan op basis van de geldende parkeernorm voor deze functie zoals ook gehanteerd binnen bestemmingsplan: per 100 m2 bvo dienen gemiddeld 15 parkeerplekken te worden voorzien. Gezien de ligging is de verwachting dat deze op etmaal basis 1,5 keer bezet worden. Ditmaal twee bewegingen levert een cijfer op van 45,0 bewegingen per 100 m2 bvo. Voor het berekenen van de verkeersgeneratie is uitgegaan van het kengetal 45 mvt/etmaal per 100 m2 bvo. Dit komt neer op een toename van totaal 225 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Voor de functie 'carpoolplaats' is geen kencijfer voor de verkeersgeneratie bekend. Hiervoor wordt een aanname gedaan op basis van het aantal parkeerplaatsen die maximaal gerealiseerd kunnen worden gehanteerd. Ter plaatse komt tussen de 100-120 parkeerplaatsen. Gezien de ligging is de verwachting dat deze op etmaal basis 2 keer bezet worden. Ditmaal 2 bewegingen levert een cijfer op van 480,0 bewegingen per etmaal.

Functie   Oppervlakte   Kencijfer   Weekdag (mvt/etmaal)  
Hoogwaardig bedrijvenpark   0,869 netto ha   208 per netto ha   181  
Horeca (restaurant)   500 m2   45 per 100 m2   225  
Carpoolplaats   120 parkeerplaatsen   4 per parkeerplaats   480  
Totaal       886  

In het voorliggend plan neemt qua verkeersbewegingen de functiehoreca toe.

4.1.2 Parkeren

Voor het bestemmingsplan geldt als uitgangspunt dat parkeren van bedrijven op eigen terrein plaatsvindt. Daarmee wordt parkeeroverlast in de openbare ruimte voorkomen. Binnen het plangebied is hiervoor ruim voldoende ruimte.

Binnen het plangebied wordt een parkeerzone mogelijk gemaakt ter vervanging van de huidige carpoolplaats. De parkeervoorzieningen in deze nieuwe parkeerzone zijn openbaar en worden niet meegenomen in de parkeerbehoefte voor de omliggende bedrijven en de beoogde horeca.

De op de entreelocatie te realiseren bedrijven moeten op eigen terrein in de parkeerbehoefte voorzien.

4.1.3 Conclusie

Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.2 Cultuurhistorie

4.2.1 Cultuurhistorie
4.2.1.1 Algemeen

Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als 'sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling'. Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwwerken, al dan niet met een status als monument. Bepaalde landschappelijke elementen als houtwallen, bosjes, bomen, waterlopen etc., kunnen een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen in verband met de ontstaans-, bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de streek. In het bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen om deze geschiedenis te behouden en de waarden te beschermen.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

4.2.1.2 Situatie plangebied

Door de gemeenteraad van Oldebroek is op 4 februari 2021 de Cultuurhistorische Waardenkaart met de daarbij behorende toelichting vastgesteld. In de cultuurhistorische waardenkaart worden voor de verschillende gebieden, dorpen en buurtschappen in de gemeente Oldebroek de belangrijkste cultuurhistorische waardevolle elementen benoemd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.HB112-ON01_0011.png"

Figuur 4.1 Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart (Bron: gemeente Oldebroek)

In de bovenstaande afbeelding is te zien dat het plangebied zich bij de Voskuilerdijk bevindt. In de toelichting van de cultuurhistorische waardenkaart wordt het volgende benoemd over het aanwezige cultuurhistorische element op de cultuurhistorische waardenkaart.

"Op oude kaarten staat tot omstreeks 1900 bij wat nu de dorpskern van Hattemerbroek is doorgaans de naam “Voskuil”. De huidige Voskuilerdijk herinnert daar nog aan. De naam Voskuil is tegenwoordig gekoppeld aan de (agrarische) bebouwing langs deze dijk die van wisselende ouderdom is, in zijn huidige verschijningsvorm daterend vanaf de tweede helft van de 19de eeuw. Een enkele boerderij ligt er verhoogd in het landschap op een terp aan de weg."

Deze dijk is een van de ontginningsbasis geweest van het gehele gebied.

4.2.1.3 Toetsing plangebied aan de cultuurhistorie

In het plangebied is de ontginningsgeschiedenis van het landschap nog te herkennen in de strokenverkaveling en het "ontginningsdijkje” de Voskuilerdijk. Deze ontginningsdijk wordt binnen het plangebied geëgaliseerd en op hetzelfde maaiveldniveau gebracht als de directe omgeving ervan. Zo kan het gebruik van de gronden geoptimaliseerd worden. In het voorgaande bestemmingsplan is besloten om het gebied her in te richten. De naam blijft behouden aan de weg aan de overzijde. Gelet hierop is planologische bescherming van cultuurhistorische waarden niet aan de orde.

4.2.2 Archeologie
4.2.2.1 Algemeen

Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische resten in de bodem kunnen aantasten moeten rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.

 

Erfgoedwet

Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Aanwezige archeologische waarden

Uitgangspunt binnen het bestemmingsplan is het veiligstellen van de aanwezige (en aangetoonde) archeologische waarden. De gebieden waar het daarbij concreet om gaat staan aangegeven op de archeologische waardenkaart, die als bijlage is opgenomen bij het archeologiebeleid van de gemeente Oldebroek. Deze beleidskaart is tevens verwerkt in de archeologische dubbelbestemming, die is opgenomen in het 'paraplubestemmingsplan Oldebroek'.

4.2.2.2 Situatie plangebied

Bijna het gehele plangebied is eerder archeologisch onderzocht. In 2004 heeft in het gebied westelijk van de Voskuilerdijk inventariserend onderzoek plaatsgevonden door RAAP. Volgens dit inventariserend onderzoek ligt het plangebied in een laag gebied met veenvlakten. De bovengrond in het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit veen. In tegenstelling tot het kaartbeeld van de bodemkaart (Stiboka, 1982) zijn in het plangebied echter geen podzolbodems aangetroffen onder de venige bovenlaag. In een zone grenzend aan de Rondweg, in het hoger gelegen deel van het plangebied, ontbreekt de venige bovenlaag en zijn wel podzolgronden aangetroffen. De in het veld vastgestelde paleo-geografische opbouw stemt derhalve slechts gedeeltelijk overeen met de bevindingen van het inventariserend onderzoek. Tijdens het veldonderzoek door RAAP zijn geen archeologische resten aangetroffen in het plangebied. Naar verwachting zal er als gevolg van de geplande werkzaamheden dan ook geen verstoring van archeologische waarden optreden.

Aan de noordoostzijde van de Voskuilerdijk is in 2007 (Archol rapport 142 & ADC rapport 2627 Bronstijd opgespoord Archeologisch onderzoek van prehistorische vindplaatsen op Bedrijvenpark H2O - plandeel Oldebroek (Provincie Gelderland)) een grote opgraving uitgevoerd. Binnen dit onderzoek is ook direct aan de Voskuilerdijk een archeologische begeleiding uitgevoerd. Beide onderzoeken uit 2004 door RAAP en in 2007 door Archol, ADC en Vestigia hebben aangetoond dat aanvullend onderzoek niet benodigd is.

Voor het huidige plangebied wordt derhalve geen aanvullend archeologisch onderzoek geadviseerd door de archeologische onderzoeksbureaus. In het nieuwe plan zijn dan ook geen dubbelbestemmingen archeologie gewenst.

4.2.3 Conclusie

Tijdens het veldonderzoek in 2004 (RAAP) en 2007 (Archol, ADC en Vestigia) zijn geen archeologische resten aangetroffen in het plangebied. Naar verwachting zal er als gevolg van de geplande werkzaamheden dan ook geen verstoring van archeologische waarden optreden. Het aspect 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.3 Bodemkwaliteit

4.3.1 Algemeen

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

4.3.2 Situatie plangebied

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in een functiewijziging de functie bedrijven blijft behouden. Enkel de bouwhoogte veranderd en de mogelijkheid tot horeca wordt toegevoegd. Omdat de bestemming niet wijzigt, is bodemonderzoek in het kader van het bestemmingsplan niet noodzakelijk. Gezien het bestaande gebruik is niet te verwachten dat hier onoverkomelijke knelpunten uit naar voren komen.

4.3.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

4.4 Ecologie

4.4.1 Wettelijk kader

In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met het Europees en nationaal beleid en wetgeving ten aanzien van de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming en het Gelders Natuur Netwerk (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Gelders Natuurnetwerk (voorheen Ecologische Hoofdstructuur)

Het Gelders Natuurnetwerk (GNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De GNN is in de Omgevingsvisie Gelderland uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de GNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

4.4.2 Situatie plangebied

Natura 2000-gebied

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Veluwe, ligt op een afstand van circa 1,1 kilometer. Het dichtstbijzijnde GNN gebied ligt ook op een afstand van circa 1,1 kilometer. De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van de H2O entree Hattemerbroek waarbij ten opzichte van de huidige planologische de mogelijkheid tot horeca en de bouwhoogte wordt aangepast. Gezien de afstand en ligging in stedelijk gebied zijn effecten als vernietiging/areaalverlies, versnippering verandering van de waterhuishouding of verstoring door geluid of licht op voorhand uit te sluiten.

Ondanks dat de voorgenomen locatie voor woningbouw buiten de grenzen van de Natura 2000- gebieden ligt, kan de ontwikkeling van het plangebied leiden tot vermesting/verzuring in de Natura 2000-gebieden in de omgeving als gevolg van stikstofdepositie. In het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) moet beoordeeld worden of het plan leidt tot een verslechtering van de kwaliteit van de beschermde habitats en de habitats van soorten binnen de Natura 2000-gebieden. Het is daarom noodzakelijk om een AERIUS berekening uit voeren om te bepalen of stikstofdepositie een knelpunt vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

Wettelijk kader

Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 met betrekking tot het Programma Aanpak Stikstof wordt bij vrijwel ieder plan stilgestaan bij de mogelijke stikstofemissie en het effect daarvan op Natura 2000-gebieden. Per 1 juli 2021 trad de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) en het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering (Bsn) in werking. De Wsn en de Bsn regelden een vrijstelling voor de vergunningsplicht van artikel 2.7 lid 2 Wnb voor de aanlegfase van bouwwerkzaamheden. Op 2 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3159) is in de zaak van Porthos een uitspraak gedaan door de Afdeling Bestuursrechtspraak over deze partiële bouwvrijstelling. Uit deze uitspraak blijkt dat art. 2.9a van de Wnb en art. 2.5 Bnb in strijd is met art. 6 van de Habitatrichtlijn uit de Wet natuurbescherming. Er wordt daarom teruggegaan naar de situatie vóór 1 juli 2021 waarbij ook de aanlegfase van bouwprojecten moet worden doorgerekend voor stikstofdepositie om significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden te kunnen uitsluiten.

Stikstofberekening

Deze zal bij de volgende versie van het bestemmingsplan worden toegevoegd in bijlage 4.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied ligt niet binnen het concreet begrensde NNN. Omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking heeft, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van enige aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

Soortenbescherming

In het kader van het voorgaande bestemmingsplan heeft ecologisch onderzoek plaatsgevonden. Uit het onderzoek bleek dat met het planvoornemen de vleermuisvliegroute in en nabij het plangebied werd aangetast. Om die reden is een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming verkregen van de provincie Gelderland op 26 juli 2018. Deze is opgenomen in de bijlage 5. Er werden geen zienswijzen tegen het ontwerp van de ontheffing ingediend. Na bekendmaking van het besluit is de ontheffing onherroepelijk geworden.

De eerdere aanwezige bomen zijn nu gerooid en bebouwing gesloopt. De gronden zijn ingezaaid en worden intensief beheerd. Zoals te zien is in figuur 2.1 en 2.2 vinden er op dit moment werkzaamheden plaats in het plangebied ten behoeve van de nieuwe ontsluiting waardoor er geen natuurwaarden meer te vinden zijn. Gelet hierop is niet opnieuw een ecologische quickscan noodzakelijk.

 

Van belang is wel dat de voorschriften uit de ontheffing Wnb voor vleermuizen worden geborgd in dit bestemmingsplan. Hiervoor zijn regels opgenomen. Daarnaast mogen eerder uitgevoerde mitigerende maatregelen niet zomaar teniet gedaan worden voor de nieuwe ontwikkelingen. In het kader van de ontheffing en de voorgenomen werkzaamheden, is een ecologisch werkprotocol opgesteld. In de rest van deze paragraaf wordt het ecologisch werkprotocol toegelicht.

Ecologisch werkprotocol vliegroute vleermuizen

Uit eerder uitgevoerde onderzoeken naar de effecten op beschermde natuurwaarden, is gebleken dat negatieve effecten van de werkzaamheden te verwachten zijn op gewone dwergvleermuis en watervleermuis. De op 26 juli 2018 verkregen ontheffing Wet natuurbescherming met zaaknummer 2017-016049, en het wijzigingsbesluit van 9 maart 2020, liggen hieraan ten grondslag (geldig tot 1 september 2023).

Om opzettelijke verstoring op vleermuizen door verwijdering van de essentiële vliegroute te voorkomen, moet men werken volgens een vooraf opgesteld ecologisch werkprotocol. Het wettelijke kader waarbinnen dit project uitgevoerd moet worden is de Wet natuurbescherming. In bijlage 6 zijn de benodigde voorwaarden en maatregelen voor de ontheffing opgesomd.

Notitie monitoring vliegroute vleermuizen

Op maandag 23 augustus 2021 heeft een overleg plaatsgevonden met alle belanghebbende partijen over de aangepaste werkwijze ten aanzien van de vleermuisvliegroute langs de Voskuilerdijk, die is vastgelegd in het ecologisch werkprotocol (Eelerwoude, 2022). De partijen zijn daarbij overeengekomen dat een aantal zaken in de aanpak moeten worden gewijzigd.

Afgesproken is dat de oorspronkelijke vliegroute langs de Voskuilerdijk in 2022 moet worden gemonitord om de functionaliteit na de bomenkap te bepalen, vanwege de geplande sloop van het viaduct. Uit de monitoring kwamen de volgende conclusies:

  • Als gevolg van de sloop van de Voskuilerdijk, kunnen gewone dwergvleermuizen de oversteek van 50 meter zonder geleiding nog steeds maken, waarvoor geen aanvullende maatregelen benodigd zijn (BIJ12, 2017).
  • Het versterken van de alternatieve vliegroute voor gewone dwergvleermuis is niet nodig.
  • Gezien de in ongeschiktheid geraakte waterplas ten zuidwesten van de Voskuilerdijk voor watervleermuis, wordt het versterken van de tijdelijke, alternatieve vliegroute tevens niet noodzakelijk geacht.

De volledige notitie van de monitoring is te vinden in bijlage 7.

4.4.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan. Wel is het van belang dat er een stikstofdepositieberekening wordt uitgevoerd.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) met de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Het Bevi verplicht het bevoegd gezag afstand te houden tussen kwetsbare objecten en risicovolle inrichtingen of transport. Een bedrijfsgebouw en een horeca-onderneming zijn op grond van artikel 1 van het Bevi aan te merken als beperkt kwetsbare objecten. De carpoolplaats is geen kwetsbaar object. Door de realisatie van beperkt kwetsbare objecten is een verantwoording voor de voorgenomen ontwikkeling noodzakelijk. Hier wordt in deze paragraaf invulling aan gegeven.

Circulaire effectafstanden LPG tankstations

In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Beleidsvisie externe veiligheid

In 2015 is de Beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Oldebroek vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.

4.5.2 Situatie plangebied

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Hieronder worden de relevante risicobronnen behandeld.

Inrichtingen

In het plangebied worden geen nieuwe risicobronnen mogelijk gemaakt. In het bestemmingsplan is een specifieke gebruiksregel opgenomen dat risicovolle inrichtingen (waar een LPG-LNG-tankstation onder valt) niet zijn toegestaan. Verder zijn in en rond het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Rond het plangebied zijn verschillende risicobronnen aanwezig: de Spoorlijn Weesp-Hattem, Rijkswegen A28/A50 en aardgasleiding N-570-20.

Spoorlijn Amersfoort- Zwolle

Het plangebied ligt op een afstand van 980 meter tot de spoorlijn. Dit is een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Over dit spoor worden brandbare vloeistoffen, brandbaar gas, toxische vloeistoffen en toxisch gas vervoerd. Er is een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter gemeten vanaf de buitenste spoorstaven van de spoorbundel voor het doorgaand verkeer. Het plangebied ligt buiten de PR 10-6 contour en buiten het plasbrandaandachtsgebied (PAG) maar binnen het invloedsgebied van 4 kilometer. Het plangebied ligt verder dan 200 meter waardoor een uitgebreide berekening van het groepsrisico niet noodzakelijk is. Wel dient gezien de ligging in het invloedsgebied een beknopte verantwoording van het groepsrisico gegeven te worden.

A28

De A28 ligt ten noordwesten van het plangebied op een afstand van circa 60 meter. De A28 is een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Er is een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter gemeten vanaf de buitenste kantstrepen. Het plangebied ligt buiten de PR 10-6 contour en ligt buiten het PAG van 30 meter gemeten vanaf de buitenste kantstreep. Wel ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van de transportroute. Een beknopte verantwoording van het groepsrisico dient opgesteld te worden.

A50

Het plangebied ligt op een afstand van circa 1,5 kilometer van de A50 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het plangebied ligt buiten de PR 10-6 contour (0 meter), PAG (30 meter) en invloedsgebied (880 meter). De A50 vormt dan ook geen belemmering voor het plangebied op het gebied van externe veiligheid.

Aardgasleiding N-570-20

In het zuidoosten van het plangebied ligt de aardgasleiding N-570-20. De aardgasleiding heeft een invloedsgebied van 140 meter waar het plangebied binnen valt. De 100% letaliteitscontour is 70 meter. Het plangebied ligt binnen de belemmeringenstrook van de buisleiding N-570-20. Er moet bij de verdere planvorming rekening gehouden worden met de bebouwing op ‘Kavel Zuid’, gezien binnen de belemmeringenstrook geen bebouwing is toegestaan. Ook moet in kaart gebracht worden wat de plaatsgebonden risicocontour van de buisleiding.

Wegens bovenstaande risicobronnen is advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio Noord- en Oost- Gelderland en de Omgevingsdienst Noord- Veluwe. Uit de beoordeling van de Veiligheidsregio blijkt dat het voornemen past binnen de normen van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Er wordt geadviseerd in te gaan op de kwetsbaarheid van het initiatief, de risico situatie verder in kaart te brengen, de verantwoording van het groepsrisico uit te werken en in te gaan op de zelfredzaamheid en calamiteiten bestrijding. De rest van de paragraaf en bijlage 9 voorziet hierin.

4.5.3 Veiligheidsregion Noord- Oost- Gelderland

De veiligheidsregio Noord- Oost- Gelderland heeft geadviseerd op het gebied van externe veiligheid voor de voorgenomen ontwikkeling. Dit advies is opgenomen in bijlage 8. In het advies worden mogelijke scenario's toegelicht bij bovenstaande risicobronnen. Ook noemt de veiligheidsregio de maatregelen die genomen kunnen worden om de risico's te beperken en de hulpverlening te ondersteunen bij het bestrijden van de gevolgen van een incident. Als laatste wordt het groepsrisico verantwoord.

4.5.3.1 Scenario's

Busleiding

Vanwege (graaf)werkzaamheden kan een breuk ontstaan in een hogedruk aardgastransportleiding. Het brandbare gas ontsteekt waardoor een fakkelbrand optreedt. De effecten van een fakkelbrand zijn hoge warmtestraling en rook. Afhankelijk van de afstand tot het ongeval en de bescherming van bijvoorbeeld gebouwen komen mensen te overlijden of raken ze gewond: van zeer zwaargewond tot lichtgewond.

Spoorlijn of Wegtransport

  • Warme BLEVE: Een warme BLEVE kan worden veroorzaakt doordat een aanwezige brand de druk doet oplopen. LPG komt vrij en ontsteekt. Er ontstaat een vuurbal en een drukgolf. De effecten van een warme BLEVE zijn warmtestraling, overdruk en scherfwerking.
  • Toxische wolk: Door een ongeval op het spoor of weg kan bij een ketelwagen of tankauto gevuld met een toxisch gas of toxisch vloeistof de aansluiting van de afsluiter afbreken. Alle vrijgekomen toxische stof verdampt direct en er ontstaat een giftige wolk die zich snel met de wind mee verspreidt. Hogere concentraties veroorzaken vergiftiging.

4.5.3.2 Maatregelen

De maatregelen die genomen kunnen worden om de risico's te beperken en de hulpverlening te ondersteunen bij het bestrijden van de gevolgen van een incident kunnen worden onderverdeeld in bronmaatregelen, effectmaatregelen en maatregelen ten behoeve van de zelfredzaamheid.

Bronmaatregelen

Bronmaatregelen zijn de meest effectieve maatregelen die kunnen worden genomen om het risico te beperken, echter zijn deze maatregelen vaak niet mogelijk of gewenst. Met betrekking tot het transport van aardgas door de buisleidingen is het verminderen van het transport een maatregel.

Met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen over de weg en over het spoor kunnen door de gemeente geen bronmaatregelen worden genomen. De bronmaatregelen die mogelijk zijn worden reeds getroffen in het kader van het Basisnet. In het basisnet wordt een risicoplafond vastgesteld waardoor het vervoer van gevaarlijke stoffen niet onbeperkt kan groeien. Tevens worden veiligheidszones vastgesteld waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen worden beperkt en worden er veiligheidsmaatregelen getroffen zoals het verkleinen van de kans op een warme BLEVE door het uitsluiten van bepaalde vervoerscombinaties.

Effectmaatregelen

Effectmaatregelen zijn maatregelen waardoor de effecten van een ongevalscenario op de omgeving beperkt kunnen worden. Het gaat dan vooral om mogelijke bouwkundige en installatietechnische maatregelen. Een algemeen effect beperkende maatregel kan bestaan uit het vergroten van de afstand tussen de risicobronnen en de beoogde bedrijven. Dit zou betekenen dat een zone langs de A28, de spoorwegen en de aardgasleiding niet zou kunnen worden benut als ontwikkeling van bedrijventerrein. Daarnaast zijn er per scenario verschillende effectmaatregelen, namelijk:

Fakkelbrandscenario

  • Het plaatsen van betonplaten of een waarschuwingslint boven de gasleiding. Hierdoor wordt de kans op het raken van de leiding bij werkzaamheden geminimaliseerd;
  • De gasleiding dieper aanleggen, of uitvoeren met een grotere wanddikte, zo wordt de kans op een incident kleiner.

Toxisch scenario

  • Het realiseren van een “Safe-Heaven”, door de ventilatie met één druk op de knop uit te kunnen schakelen en lekken bij de ramen te voorkomen door goed afsluitende kitten te gebruiken;
  • Alarmeren door middel van geluidswagens, of alarmering met behulp van Smartphones, of de BHV-organisaties.

Het koude BLEVI scenario

  • Bedrijfspanden voorzien van (nood)uitgangen die van de A28 en A50, de hoge druk aardgasleidingen en het LPG station af zijn gericht en deze aan te laten sluiten op de infrastructuur.
  • Het zoveel mogelijk beperken van geveldelen met glas aan de risicozijdes;
  • De infrastructuur zo inrichtingen dat vluchten van de bron ten alle tijden mogelijk is.

Bestrijdbaarheid

De bestrijdbaarheid is afhankelijke van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren en om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Ten aanzien van de aspecten bereikbaarheid en

bluswatervoorziening hanteert de regionale brandweer de richtlijnen zoals beschreven in de NVBR publicatie “Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid”.

Uit bovengenoemde handreiking volgt het advies dat het plangebied goed bereikbaar moet zijn voor de hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke aanvalswegen, waardoor in geval van werkzaamheden of calamiteiten het plangebied bereikbaar is. De hoofdontsluiting van het plandeel Oldebroek wordt gevormd door

de Duurzaamheidstraat die aansluit op de Zuiderzeestraatweg en vervolgens op de A28. Het plandeel Hattem wordt ontsloten door de Hilsdijk en Zuiderzeestraatweg. De wegen voldoen aan de normen van de Brandweer.

Bluswatervoorziening

Het beschikbaar hebben van voldoende bluswater is voor het bestrijden van de brandrisico’s van bijzonder belang en zijn reeds aanwezig. De benodigde hoeveelheid bluswater is afhankelijk van het risico en het mogelijke scenario. Naast de rijksweg A28 is op een aantal plekken open water aanwezig. Mogelijk kan dit water dienen als bluswatervoorziening. In de realisatiefase van het plan zal gedetailleerd advies gevraagd worden aan brandweercluster Veluwe Noord over bluswatervoorziening op de bedrijventerreinen.

Zelfredzaamheid

Het uitgangspunt is dat op het bedrijventerrein zelfredzame personen komen te werken. In het kader van een effectieve zelfredzaamheid kan het hulpsysteem ‘Hartveilig Wonen’ gehanteerd worden waarbij vrijwilligers opgeroepen kunnen worden om iemand te reanimeren in afwachting van een ambulance. Dit aspect kan eveneens worden toegepast op een bedrijventerrein.

Verder moeten de eigenaren van de bedrijfspanden en het personeel er op worden gewezen dat de BHV-organisaties goed geïnformeerd moeten zijn over de mogelijk optredende scenario's.

4.5.4 Verantwoording groepsrisico

Voor de beoogde ontwikkeling dient het groepsrisico verantwoord te worden. Voor de voorgaande bestemmingsplannen die eerder opgesteld zijn ten behoeve van de afslag en het gehele bedrijvenpark H2O is een verantwoording van het groepsrisico opgesteld. Deze verantwoording van het groepsrisico is ook relevant voor dit bestemmingsplan en is daarom opnieuw opgenomen in bijlage 9.

Bij deze verantwoording is aandacht besteed aan de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid van calamiteiten en bereikbaarheid van het plangebied. In het kader van het wettelijk vooroverleg zal advies gevraagd worden aan de Brandweercluster Veluwe Noord. Hierbij zal specifiek aandacht gevraagd moeten worden ten aanzien van de horeca functie ter plaatse.

4.5.5 Conclusie

Uit risicoberekeningen ten behoeve van de bestemmingsplannen voor het volledige bedrijventerrein H20 en het MER dat voor de realisatie van het bedrijventerrein is uitgevoerd, blijkt dat het plaatsgebonden risico en het groepsrisico de vaststelling van de bestemmingsplannen niet in de weg staan.

4.6 Geluid

4.6.1 Algemeen

Ter beperking van geluidshinder zijn in de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones gedefinieerd rondom belangrijke geluidsbronnen (gezoneerde industrieterreinen, verkeerswegen en spoorwegen). Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied, waar voor bestemmingsplannen een akoestische toetsing dient te worden uitgevoerd. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan, indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de ten hoogste toelaatbare waarde op degeluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de hoogst toelaatbare waarde te voldoen.

Naast de toetsing aan de wettelijke normen, dient aangetoond te worden dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

4.6.2 Situatie plangebied

Met de beoogde ontwikkeling worden geen geluidsgevoelige objecten mogelijk gemaakt. Ook worden met het voorliggend plan planologisch geen hogere milieucategoriën toegestaan. De horeca functie valt onder een lagere categorie bedrijf dan categorie 3.1.

4.6.3 Conclusie

Het aspect geluid staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.

4.7 Luchtkwaliteit

4.7.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.HB112-ON01_0012.png"

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
4.7.2 Situatie plangebied

Uit paragraaf 4.1.1 blijkt dat de extra verkeersgeneratie die door de beoogde veranderingen van de ontwikkeling ontstaat maximaal 225 mvt per etmaal bedragen. Middels de NIBM-tool is berekend of de toename niet in betekenende mate is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.HB112-ON01_0013.png"

Figuur 4.1 Uitsnede NIBM-tool

Uit de nibm-tool (versie 2022) blijkt dat bij een dergelijke verkeersgeneratie de maximale bijdrage NO2 0,35µg/m³ bedraagt en de maximale bijdrage voor PM10 0,05 µg/m³ (figuur 4.1). Dit effect is ruimschoots minder dan 1,2 µg/m³ (= 3 %). De beoogde ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekende mate' bij aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen en is vrijgesteld aan het toetsen aan de grenswaarden. Voldaan wordt aan de Wet milieubeheer.

4.7.3 Conclusie

Ten behoeve van het onderhavige bestemmingsplan is het uitvoeren van berekeningen niet nodig omdat het plan niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging ter plaatse (conform besluit NIBM). De luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

4.8.1 Algemeen

Om bedrijfsvestigingen te kunnen toetsen op milieuhygiënische aspecten wordt het instrument milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds hindergevoelige functies, zoals woningen.

Algemeen wordt hiervoor de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten gebruikt. Hierin zijn aan bedrijven milieucategorieën toegekend. Per bedrijf is aangegeven wat de gewenste afstand is tot een rustige woonwijk. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. De feitelijke emissies (geluid, geur, stof et cetera) van een bedrijf kunnen aanleiding zijn om een andere afstand aan te houden.

4.8.2 Situatie plangebied

Het plan maakt geen nieuwe milieugevoelige functies mogelijk. Met het plan worden geen hogere milieucategoriën bedrijven toegestaan. De planologisch toegestane type bedrijfscategorieen (3.2 en 3.1) blijven geldenden. Het plan past binnen de bestaande milieuzonering. Ter plaatse van omliggende woningen kan daarmee een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gegarandeerd. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

4.8.3 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.9 Water

4.9.1 Vigerend beleid
4.9.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

4.9.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, het Bestuursakkoord Water en de Waterwet.

4.9.1.3 Provinciaal beleid

De Omgevingsvisie Gelderland is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. Het waterplan is beschreven aan de hand van een aantal thema's zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Hierbij is rekening gehouden met de Europese kaderrichtlijn water en het beleid.

4.9.1.4 Beleid waterschap Vallei en Veluwe

In november 2021 is het Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027 vastgesteld door het waterschap Vallei en Veluwe. In het waterbeheerprogramma beschrijft het waterschap haar ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van de vele samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Het programma geeft de koers aan die het waterschap wil gaan varen en beoogt daarmee een duurzame en waardevolle leefomgeving te bouwen. Hierin wordt per gebied inzicht gegeven welke doelen en maatregelen het waterschap de komende zes jaar gaat bereiken. Oldebroek valt onder het gebiedsprogramma Noord Veluwe.

4.9.1.5 Beleid gemeente Oldebroek

In het Beleids- en beheerplan Water en Riolering zijn in samenwerking met het waterschap voor onder andere de gemeente Oldebroek opgesteld. Hierin staat de visie, ambitie van de gemeente beschreven in vier thema's: Gezondheid, klimaat adaptatie, communicatie & educatie en energie & grondstoffen. Dit is vervolgens uitgewerkt in een strategie op het gebied van afvalwaterketen, hemelwater en grondwater waaruit concrete maatregelen voortkomen.

4.9.2 Waterparagraaf
4.9.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.9.2.2 Waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied

Met het voorliggend bestemmingsplan worden de bouwregels van het geldende bestemmingsplan verruimd om een landmark van minimaal 15 meter en maximaal 25 meter hoog te realiseren. Tevens wordt zelfstandige horeca mogelijk gemaakt en een carpoolplaats binnen het plangebied. Voor de waterhuishoudkundige situatie wordt aangesloten op het bestemmingsplan 'Buitengebied, Aansluiting A28' (2018).

Waterkwantiteit

Met de beoogde ontwikkeling zal er sprake zijn van een toename aan verharding. De toename aan verharding moet in relatie met het bestemmingsplan 'Buitengebied, Aansluiting A28' (2018) gezien worden waarbinnen de bedrijfsbestemming al reeds mogelijk is gemaakt. Voor het uitgeefbaar terrein binnen het plangebied geldt een gezamenlijk oppervlak van 7.000 m2 inclusief carpool. Naast de toename in verharding wordt 750 m2 aan watergangen gedempt. Voor de ontwikkeling dient dan ook 800 m3 aan water compensatie gerealiseerd te worden. Door middel van de regels van het bestemmingsplan wordt geborgd dat de watercompensatie evenredig aan de realisatie van de verhardingen gerealiseerd zal worden.

Bij het plan ontwerp wordt rekening gehouden met de te realiseren wateropgave. De watercompensatie zal binnen het plangebied gerealiseerd worden middels watergangen en/of wadi's. Hierbij wordt rekening gehouden met de eis van het waterschap dat de compensatie tenminste 60 mm per m² verharding conform de Leidraad Inrichten en Ontwerpen Openbare Ruimte 2023 bedraagt.

Waterkwaliteit

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Waterveiligheid

Binnen het plangebied en in de omgeving zijn geen waterkeringen aanwezig. De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Het hemelwater wordt voor zover mogelijk geïnfiltreerd binnen het plangebied ter plaatse van gronden die niet verhard zijn. Bij een overschot aan hemelwater wordt dit geloosd op het oppervlaktewater.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de Keur. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap mag worden gebouwd, geplant of opgeslagen. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd.

Voor de toename aan verharding en het aanleggen en dempen van waterpartijen i een vergunning op basis van de Keur noodzakelijk.

4.9.3 Conclusie

Met het uitvoeren van de watercompensatie heeft het plan geen negatieve effecten op de waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Wel dient een vergunning op basis van de Keur aangevraagd te worden voor de toename aan verharding en het aanleggen en dempen van waterpartijen.

4.10 Besluit milieueffectrapportage (MER)

4.10.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.

4.10.2 Situatie plangebied
4.10.2.1 Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Bij elke activiteit die een extra stikstofdepositie met zich meebrengt, dient te worden getoetst of er sprake is van significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden. In dit geval gaat het om de aanpassing van de bouwmogelijkheden, mogelijk maken van de horeca activiteit en de realisatie van een carpoolplaats, welke circa 2.285 extra verkeersbewegingen met zich meebrengt. Wanneer verwacht wordt dat sprake is van significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, dient een passende beoordeling te worden opgesteld. Tevens zal dan een berekening naar de stikstofdepositie benodigd zijn.

In dit geval gaat het echter om een ontwikkeling die een relatief beperkte verkeersgeneratie met zich meebrengt. Daarnaast ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Veluwe' op een afstand van circa 1 kilometer. Door middel van een stikstofdepositieberekening zal worden aangetoond dat er geen negatieve invloeden zijn op Natura -2000 gebieden.

4.10.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Dit bestemmingsplan voorziet in de planologische kaders voor twee bedrijfskavels (met carpoolplaatsen) en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Daarom dient te worden getoetst of er sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag of er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de verwachte milieuhinder en cumulatie met andere projecten), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Deze paragraaf wordt in dit geval beschouwd als de vormvrije m.e.r.-toets.

4.10.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Plansystematiek

5.1 Toelichting op de plansystematiek

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

5.2 Opzet van de regels

5.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
5.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

  • Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze bouwhoogtes, afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

5.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • 1. Bestemmingsomschrijving
    Hierin staat voor welke functie(s) de gronden mogen worden gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van de functies is.
  • 2. Bouwregels
    Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.
  • 3. Nadere eisen
    Hierbij is bepaald dat het college nadere eisen kan stellen aan de afmetingen en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
    • a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:
      • ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden binnen andere bestemmingen, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed;
    • b. de milieusituatie:
      • ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de milieuaspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking;
    • c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld:
      • ten aanzien van de situering en de vormgeving van bouwwerken, dient gestreefd te worden naar de instandhouding of het tot stand brengen van een in stedenbouwkundig opzicht, harmonieus straat- en bebouwingsbeeld;
    • d. de sociale veiligheid:
      • uit het oogpunt van sociale veiligheid is het beleid om de oriëntatie van de (verblijfsgebieden van) gebouwen zoveel mogelijk op de openbare ruimte (straatzijde) te richten en het aanleggen van zichtbelemmerende groenvoorzieningen tegen te gaan;
    • e. de verkeersveiligheid:
      • ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de instandhouding of het tot stand brengen van een verkeersveilige situatie;
    • f. de woonsituatie:
      • ten aanzien van de woonsituatie dient rekening te worden gehouden met het in stand houden en/of het garanderen van een goede woonsituatie zoals de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte en het uitzicht.

  • 4. Afwijken van de bouwregels
    In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen die thans nog niet voorzien zijn, waaruit blijkt dat de bouwregels niet toereikend zijn. Daarom kan het college voor ondergeschikte aspecten binnen een bestemming bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels.

    Van geval tot geval zal een afweging moeten worden gemaakt. Het afwijken van de basisregels is bedoeld voor uitzonderingssituaties waarbij bepaalde criteria zijn opgenomen. In eerste instantie zal echter gestreefd worden naar het laten voldoen van de plannen aan de basisregeling.
    Bij toepassing van de bevoegdheid om af te wijken van het plan, gelden specifieke procedureregels die zijn opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

  • 5. Specifieke gebruiksregels
    In principe moeten de gronden en de gebouwen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming. Waar nodig zijn voor de duidelijkheid en ten behoeve van het aangeven van de reikwijdte van de bestemming gebruiksvormen vermeld, die in ieder geval als strijdig met de bestemming moeten worden aangemerkt.

  • 6. Afwijken van de gebruiksregels
    Omdat van een aantal gebruiksvormen niet op voorhand gezegd kan worden of ze aanvaardbaar zijn of niet, is het college bevoegd om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de specifieke gebruiksregels. Deze omgevingsvergunning wordt verleend na een zorgvuldige afweging van functies en waarden binnen de bestemming.

  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
    Deze omgevingsvergunning kan worden verleend voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, die anders zijn dan bouwen. Hiermee kan de gemeente ook ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen tegenhouden, zoals het ophogen van gronden, het dempen van sloten, het scheuren van grasland en het aanleggen van rioleringen.
5.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel: Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
  • Algemene bouwregels;
  • Algemene gebruiksregels;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Algemene wijzigingsregels;
  • Overige regels.
5.2.5 Overige regelingen

In dit bestemmingsplan worden de gronden in het plangebied voor verschillende doeleinden bestemd. Daarbij worden regels gegeven voor het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken en gebouwen, voor zover dat in het belang van een goede ruimtelijke ordening nodig is.

Het college kan binnen de grenzen die in het plan zijn aangegeven, bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels en/of van de specifieke gebruiksregels.

Een bestemmingsplan bevat niet alle regels die het bouwen op en het gebruik van de grond regelen. Zo zijn er bijvoorbeeld nog andere gemeentelijke verordeningen, de milieuwetten en de waterschapskeur, waarin eisen en beperkingen kunnen voorkomen, waarover het bestemmingsplan zich niet uitspreekt. Bij een procedure waarbij vergunningen (bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor het bouwen) worden verleend, kunnen die andere regels beperkingen opleggen op andere gronden dan planologische.

5.2.6 Overgangs- en slotregels

Het overgangsrecht geldt voor bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming komt met de gegeven bestemming.

In beginsel mogen de bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Meestal is dat een eenmalige handeling aan het bouwwerk. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.

5.3 Verantwoording regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

Bedrijventerrein

Het gehele plangebied is reeds bestemd met de bestemming Bedrijventerrein. De bestemming blijft gelijk waarbij binnen de bestemming Bedrijventerrein ruimte blijft voor bedrijven van de milieucategorieën 1, 2, 3.1 en 3.2. Maar ook de functie horeca is toegestaan. Tenslotte is de maximum bebouwingspercentage gelijk gebleven op 60%. De bouwhoogte voor de kavel aan de kant van de A28 is echter aanpast naar minimaal 15 meter en maximaal 25 meter. De bouwhoogte op de andere kavel blijft maximaal 9 meter.

Groen

De gronden rondom de bestemming bedrijventerrein en verkeer krijgt de bestemming groen. Hiermee worden de groenstroken en waterpartijen binnen het plangebied bestemd.

Verkeer

Op de plaatsen waar sprake is van nieuwe wegen en de carpoolplaats is de bestemming "Verkeer" gelegd. Binnen de verkeersbestemming zijn in beginsel geen gebouwen toegestaan, bushokjes wel. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de verkeersfunctie mogen wel worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 12 meter. Hiermee wordt aangesloten op de bestaande regelingen uit het geldende bestemmingsplan.

5.4 Handhaving

Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt dat de gemeente haar handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waarvan alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

In de gemeentelijke beleidsnota 'Integrale handhaving gemeente Oldebroek 2009' neemt naleving van bestemmingsplannen een belangrijke plaats in. Handhaving is voor de gemeente meer dan alleen met bestuurlijke sancties optreden tegen overtredingen. Er wordt ook grote waarde gehecht aan preventie door middel van communicatie en voorlichting naar burgers en bedrijven, advisering, stimulering, toezicht en zichtbaar optreden.

Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente zo vroeg mogelijk op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beëindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar ter beschikking staande handhavingsinstrumenten. Van handhaving kan alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten.

Blijkens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Een overtreding hiervan is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook bij overtredingen die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid van het plan

6.1 Algemeen

Op basis van de voorgaande hoofdstukken kan worden geconcludeerd dat het initiatief, gelet op het planologische beleid en de omgevingssituatie ter plaatse uitvoerbaar kan worden geacht. Geconcludeerd wordt dat voor de gewenste ontwikkeling sprake van een goede ruimtelijke ordening.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

Op grond van artikel 6.12 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Van een dergelijk project of ontwikkeling is in dit geval geen sprake, omdat het niet voldoet aan onder andere het begrip bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening en zoals aangewezen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

In het voorliggend geval zijn de gronden in het plangebied in eigendom van de gemeente Oldebroek. De kosten die gemaakt moeten worden voor de aankoop van de gronden en plankosten worden hierdoor gedekt. Het kostenverhaal vindt plaats via de gronduitgifte.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De gemeente Oldebroek hecht grote waarde aan het vroegtijdig betrekken van burgers bij de planvorming. Om dat te bewerkstelligen wordt ten behoeve van de aanpassing van het bestemmingsplan een participatieavond georganiseerd.

Hoofdstuk 7 Inspraak, overleg en zienswijzen

7.1 Vooroverleg

7.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

7.1.2 Provincie Gelderland

In het kader van het vooroverleg wordt het plan toegezonden aan de provincie Gelderland het resultaat van het vooroverleg wordt hier in de volgende versie van het bestemmingsplan bijgevoegd.

7.1.3 Waterschap Vallei & Veluwe

In het kader van het vooroverleg wordt het plan toegezonden aan het waterschap het resultaat van het vooroverleg wordt hier in de volgende versie van het bestemmingsplan bijgevoegd.

7.2 Inspraak

Gelet op de manier van het betrekken van omwonenden en de geringe planologische betekenis wordt geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Voor aanvang van de bestemmingsplanprocedure is in maart 2023 een informatie avond georganiseerd waarin de visie nogmaals is gedeeld met inwoners en ondernemers. Tijdens de avond zijn reacties verzameld als input voor voorliggend bestemmingsplan. Hieronder zijn de uitkomsten van deze informatieavond relevant voor dit bestemmingsplan samengevat.

Tijdens de informatieavond kwamen de volgende positieve argumenten voor de ontwikkeling naar voren:

  • Door het verplaatsen van de parkeerzone is er zicht op het terrein en kan de veiligheid in het gebied verbeteren;
  • Er is vraag naar Horeca in de omgeving;
  • Wezep heeft niet veel horeca meer dus het is wenselijk om dit weer uit te breiden;
  • Horeca zorgt voor reuring en sociale veiligheid;
  • Netter en mooier aanzicht.

Daarnaast werden de volgende vragen gesteld:

  • Hoe kan de sociale veiligheid van de parkeerplaatsen worden verbeterd?
  • Kan het cameratoezicht van H2O worden uitgebreid naar Wezep Noord?
  • Is er een mogelijkheid voor park/terrein management?
  • Hoe kan de gemeente de ambities voor kwaliteit waarmaken?
  • Is het een optie om alsnog een beeldkwaliteitsplan vast te stellen?
  • Komt er een loopbrug en wie is hier verantwoordelijk voor?
  • Hoe wordt er omgegaan met gevelreclame?

En de volgende zorgen geuit:

  • De carpoolplaats zorgt op dit moment al voor overlast;
  • Criminaliteit langs de Rondweg is een probleem, veel inbraken;
  • Hoogbouw past niet bij het landelijk karakter;
  • De plannen gaan ten koste van het vrije uitzicht;
  • De ambities voor groen en duurzaamheid zijn niet haalbaar.

Een belangrijke conclusie uit de informatie avond is de wens om het gebouw op de noordelijke kavel zo veel mogelijk haaks op A28 te laten staan en niet haaks op de Voskuilerdijk. Aan deze voorkeur wordt invulling gegeven: de bebouwing op kavel noord wordt zo veel mogelijk langs de toegangsweg richting A28 geplaatst, dus volume haaks op de A28.

7.3 Zienswijzen

Deze paragraaf wordt ingevuld nadat het ontwerp bestemmingsplan ter inzage heeft gelegen.