direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Noordeinde, Zomerdijk 88
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0269.NE102-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is het voornemen om op de locatie Zomerdijk 88 te Noordeinde het aanwezige (school)gebouw in gebruik te nemen als woning. Dit gebruik is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan 'Noordeinde 2008', waarin de locatie is voorzien van de bestemming 'Cultuur en Ontspanning'. Binnen deze bestemming is het niet toegestaan om het gebouw in gebruik te nemen voor de functie wonen. Het toekomstige gebruik van dit gebouw is daardoor strijdig met het geldende bestemmingsplan. Om die reden is een herziening van het bestemmingsplan nodig. Het voorliggende bestemmingsplan 'Noordeinde, Zomerdijk 88' voorziet hierin.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied bevindt zich aan de noordoostelijke zijde van de kern Noordeinde, in de gemeente Oldebroek. Het betreft het perceel Zomerdijk 88 en het ten noorden daarvan gelegen perceel wat hiermee in relatie is. Het perceel aan de Zomerdijk 88 wordt (aan de westelijke zijde) begrensd door woonpercelen. Aan de oostelijke en zuidelijke zijde loopt het plangebied over in het agrarisch buitengebied van de gemeente Oldebroek. De begrenzing van het plangebied is weergeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.NE102-ON01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied (globaal met rood omlijnd)

1.3 Opzet toelichting

Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande- en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 bevat het relevante beleidskader. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van relevant onderzoek naar onder andere milieuaspecten. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

In 1887 is in het plangebied een gebouw gerealiseerd dat tot 1990 dienst heeft gedaan als schoolgebouw. Het gebouw met bijbehorende gronden is vervolgens in 1990 gekocht door de vorige eigenaar, die er in het verleden koorrepetities heeft gehouden.

Het gebouw is slecht onderhouden, het dak lekt en ter plaatse is ernstige schimmelgroei waarneembaar. Iedere vorm van gebruik is in de huidige situatie onwenselijk en gevaarlijk, niet in de laatste plaats voor de gezondheid van eventuele gebruikers. Hierdoor wordt het gebouw in de huidige situatie dan ook niet meer in gebruik genomen. In figuur 2.1 is een foto opgenomen van het gebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.NE102-ON01_0002.png"

Figuur 2.1: Foto huidige situatie schoolgebouw

Het noordelijk gelegen perceel (overtuin)

De niet bebouwde delen op het perceel Zomerdijk 88 en het daarvan noorden gelegen perceel (de overtuin) worden in gebruik genomen als tuin en parkeerplaats. De tuin is niet onderhouden en er groeien een aantal bomen dusdanig dicht op het pand, dat een lichte storm al aanzienlijke schade aan het pand kan veroorzaken. Op de kadastrale kaart is te zien dat op de overtuin bebouwing aanwezig is, maar in de feitelijke situatie is dit niet aangetroffen (zie figuur 2.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.NE102-ON01_0003.png"

Figuur 2.2: Uitsnede Kadastrale kaart (waarin het plangebied een zwarte omlijning heeft en de aanwezige bebouwing een rode omlijning)

2.2 Toekomstige situatie

Bebouwing

De gewenste situatie wijkt wat betreft de bebouwing niet af van de huidige situatie. Dit omdat de initiatiefnemer het bestaande pand wilt restaureren, door het aanzicht van het pand in volle glorie en ere te herstellen. Zo zal bijvoorbeeld aan de zijkant van het pand, daar waar meerdere ramen hebben gezeten en deze raampartijen vervolgens zijn dicht gemetseld, weer worden teruggeplaatst.

Intern zal het pand wel aan verbouwingen ondergaan om op deze wijze het pand te moderniseren en geschikt te maken voor bewoning.

Daarop aanvullend is de wens aanwezig om in de nabije toekomst een bijgebouw te realiseren ter plaatse van de overtuin. Het zal een bijgebouw bedragen met een oppervlakte van maximaal 80 m2, wat uit het zicht zal worden genomen door groenstructuren.

Groen

Het dorp heeft in de huidige situatie een landelijk karakter. Daar zal dit plan dan ook op aansluiten. Aan de Zomerdijk staan veelal boerderijen en dijkwoningen met de aanwezigheid van erfbeplanting.

In de toekomstige situatie zal dit in het plangebied vorm krijgen door aan te sluiten op het landschappelijke karakter van het dorp. Dit door langs de rand van het perceel beplanting aan te brengen, in aansluiten op de omliggende erfbeplantingen.

2.3 Geldende bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt nu het bestemmingsplan 'Noordeinde 2008' (onherroepelijk 30 december 2009). Het plangebied heeft op basis van het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Cultuur en ontspanning' en de functieaanduiding 'relatie'. Met de functieaanduiding wordt aangegeven dat de twee bestemmingsvlakken als één geheel beschouwd moeten worden. Figuur 2.3 geeft een uitsnede van het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.NE102-ON01_0004.png"

Figuur 2.3: Uitsnede bestemmingsplan Noordeinde 2008

Strijdigheid met geldende bestemmingsplan

Conform het geldende bestemmingsplan is het niet toegestaan om de gronden voorzien van de bestemming 'Cultuur en ontspanning' in gebruik te nemen ten behoeve van een woonfunctie. Het transformeren van het schoolgebouw tot woning past niet binnen het geldende plan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (2012) en Barro

Voor deze woningbouwlocatie is het van belang dat het Rijk ervoor kiest om de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk te brengen bij degenen die het aangaat en daarom meer over te laten aan gemeenten en provincies. Voor een goed werkende woningmarkt blijft het Rijk de rijksdoelstellingen voor heel Nederland benoemen: de zorg voor voldoende omvang, kwaliteit en differentiatie van de woningvoorraad. De programmering wordt overgelaten aan provincies en (samenwerkende) gemeenten. (Samenwerkende) gemeenten zorgen voor de bovenregionale afstemming van woning bouwprogrammering, binnen de provinciale kaders, en uitvoering van de woningbouwprogramma's.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen.

Het Barro en de SVIR bevatten, naast de hieronder uitgewerkte ladder voor duurzame verstedelijking, geen relevante passages en artikelen voor de ontwikkeling in het plangebied.

3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (2012)

Om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren is in het Besluit ruimtelijke ordening de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen (artikel 3.1.6 lid 2). Op 1 juli 2017 is de regeling gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek van toepassing is.

Voor binnenstedelijke projecten moet de behoefte in de relevante regio worden beschreven. Voor een stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied moet worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. In de algemene bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 1.1.1 lid 1 onder h) is de volgende definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Dit bestemmingsplan maakt geen (nieuwe) stedelijke ontwikkeling mogelijk. Het plan richt zich op een functiewijziging van een bestaand gebouw, die in de toekomstige situatie als woning zal worden gebruikt. Het mogelijk maken van één woning wordt vanwege de relatieve kleinschaligheid niet gezien als een stedelijke ontwikkeling (Raad van State, 27 augustus 2014, 201311233/1/R4, r.o. 3.3). De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Uit jurisprudentie blijkt dat wanneer een plan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie kunnen worden aangemerkt, deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt.

3.1.3 Conclusie rijksbeleid

De beoogde functiewijziging vindt plaats binnen de kaders van het rijksbeleid. Concrete nationale ruimtelijke belangen spelen in het plangebied niet.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland (2017)

De wijze waarop wordt omgegaan met ruimtelijke opgaven komt in de Omgevingsvisie Gelderland aan bod, waarbij de provincie partijen uitnodigt om deel te nemen.

De provincie wil minder sturen en meer begeleiden, inspireren en verbinden. De geldende afspraken over wonen en bedrijventerreinen in regionaal verband blijven bestaan. Verder zijn specifieke aandachtspunten: de leegstand en overcapaciteit, krimpgebieden, energietransitie, verblijfsrecreatie en de herijking van de EHS (Ecologische hoofdstructuur), die nu is opgedeeld naar een Gelders Natuurnetwerk (GNN) en een Gelderse Groene Ontwikkelingszone (GO). Ook de landbouwsector verandert en er zijn ambities op het gebied van mobiliteit en openbaar vervoer. De hoofddoelstellingen zijn:

  • 1. Het versterken van een duurzame economische structuur;
  • 2. Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Wat dit laatste betreft komt de nadruk meer te liggen op gezondheidseffecten. Specifieke gebiedskwaliteiten worden vastgelegd in een Gebiedsatlas en de provincie organiseert kwaliteitsateliers.

Vanuit de provinciale visie worden geen concrete uitgangspunten benoemd die betrekking hebben tot dit bestemmingsplan.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland (2017)

In de Omgevingsverordening Gelderland worden regels gesteld waaraan ontwikkelingen moeten voldoen. In de toelichting op een bestemmingsplan of de ruimtelijke onderbouwing dient te worden beoordeeld of aan gestelde regels wordt voldaan.

Met betrekking tot dit bestemmingsplan wordt in artikel 2 lid 2.1.1. van de Omgevingsverordening beschreven dat nieuwe woonlocaties zijn toegestaan wanneer dit in het 'kwalitatieve opgave t/m 2024' is opgenomen.

Door de provincie is berekend dat er voor de periode tot en met 2024 een behoefte is aan een netto toevoeging van 8.850 woningen in de regio Noord-Veluwe. Op basis van dit aantal is er een binnenregionale verdeling gemaakt. Voor de gemeente Oldebroek is voor de genoemde periode een behoefte opgenomen van 776 woningen. Op dit moment is de bouw van circa 705 woningen in de gemeente in voorbereiding voor de periode 2013-2024.

Het mogelijk maken van één woning past binnen de 'kwalitatieve opgave t/m 2024' en voldoet daarmee aan de uitgangspunten die gesteld worden vanuit de provinciale verordening.

3.2.3 Conclusie provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt in lijn is met het gestelde vanuit het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Toekomstvisie Oldebroek 2030

In 2011 is de Toekomstvisie Oldebroek 2030 vastgesteld door de gemeenteraad van Oldebroek. Kwaliteit in plaats van kwantiteit en het behoud van de kernwaarden zijn voor de toekomst van Oldebroek belangrijk. Oldebroek is een woongemeente die optimaal wil inspelen op de kracht van de mensen, de pracht van het landschap, de unieke ligging en de ondernemingsgeest. Een divers en kwalitatief woonaanbod is een van de ontwikkellijnen waar de gemeente Oldebroek aandacht aan besteedt. Oldebroek heeft meer onderscheid in woonmilieus nodig om een evenwichtige bevolkingsopbouw te waarborgen. De focus op de toekomst ligt op het verhogen van de kwaliteit en het bedienen van enkele specifieke doelgroepen.

De beoogde ontwikkeling draagt hier aan bij en past binnen de uitgangspunten van de gemeentelijke toekomstvisie. Het plan voorziet in de transformatie van een leegstand pand, waarbij de initiatiefnemer in de toekomstige situatie het pand zal bewonen.

3.3.2 Woonvisie Oldebroek 2016-2020

De Woonvisie voor de gemeente Oldebroek is op 7 juli 2016 vastgesteld. Met deze woonvisie stelt de gemeente Oldebroek haar woonbeleid vast voor de periode 2016-2020. Hierbij wordt aangesloten op de regionale afspraken zoals die zijn benoemd in de Woonvisie Regio Noord-Veluwe. Tot aan de vaststelling beschikte de gemeente over een Actieprogramma Wonen. Hierin werden verschillende onderwerpen in relatie tot het wonen beknopt in beeld gebracht en voorzien van concrete actiepunten voor de korte termijn. Wat ontbrak was de koers: een helder kader voor de lange en middellange termijn. In deze Woonvisie is de koers verwoord en worden de volgende uitgangspunten beschreven:

  • grotere betrokkenheid en samenhang in de samenleving;
  • grote mate van eigen en gezamenlijke regie en inzet van inwoners;
  • verschuiving van eigenaarschap van taken en aandachtsvelden van gemeente naar groepen van burgers/burgerorganisaties;
  • aansluiten bij de agenda en de initiatieven van inwoners (productiekracht);
  • bieden van ruimte aan inwoners door beperking overheidsregels;
  • verandering van rollen van raad, college en organisatie.

De beoogde ontwikkeling is in lijn met het gestelde in de gemeentelijke woonvisie. Zo is het initiatief ontstaan door betrokkenheid van een bewoner uit de regio. Middels particulier opdrachtgeverschap wenst de initiatiefnemer het bestaande pand te transformeren en het vervolgens voor woondoeleinden te gebruiken. Dit zorgvuldige ruimtegebruik sluit aan op de uitgangspunten die benoemd worden in de visie.

3.3.3 Welstandsnota

Het behoud van de ruimtelijke kwaliteit wordt mede bepaald door het welstandsbeleid van de gemeente Oldebroek, dat is vastgelegd in de Welstandsnota Gemeente Oldebroek (2014). In de nota staan welstandscriteria die burgemeester en wethouders gebruiken bij de beoordeling of een bouwplan redelijkerwijs voldoet aan de eis van welstand, met als doel een bijdrage te leveren aan het behoud en de verbetering van het woonmilieu en de aantrekkelijkheid. Deze criteria zijn algemeen en gaan niet in op specifieke kenmerken van locaties waar nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden.

Het welstandsbeleid is gericht op het handhaven, herstellen en versterken van gewaardeerde of gewenste ruimtelijke karakteristieken en de samenhang binnen het gebied of object. In de Welstandsnota wordt de gemeente onderverdeeld in een aantal deelgebieden. Aan elk gebied is een 'welstandsniveau' toebedeeld. Dit welstandsniveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht de gemeente aan een gebied zal geven en in welke mate de gemeente welstand zal inzetten om er de ruimtelijke kwaliteit te bevorderen.

Het plangebied is gelegen in het deelgebied 'Secundaire bebouwingslinten'. Dit gebied bepaald van diverse (kleine) kernen de uitstraling. Veelal is het wegenpatroon, waaraan de kernen zijn ontstaan, wat betreft het straatbeeld nog in tact. Ze onderscheiden zich, soms nadrukkelijk, van de achterliggende wijken door de bebouwingsrichting. De gemeente wenst dit beeld in stand te houden, het gebied onderscheidt zich met name door de criteria. Het beleid is gericht op het behouden van het variërende bebouwingsbeeld. Op plaatsen waar het mogelijk is zal de relatie met het landelijk gebied versterkt worden

Naast de hierboven genoemde kenmerken wordt er ook onderscheid gemaakt in de 'strengheid' van beoordelen van de bouwplannen. Dat is geregeld met de welstandsniveaus 1 of 4, waarbij het plangebied is aangemerkt als welstandsniveau 4 (welstandsvrij). Dit betekent dat bouwplannen bij de aanvraag niet worden getoetst aan welstandscriteria.

3.3.4 Conclusie gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt in lijn is met het gestelde vanuit het provinciaal beleid.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Vormvrije-merbeoordeling

Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Toetsing en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling blijft ruimschoots onder de drempelwaarde.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan (op ruime afstand van Natura 2000-gebieden en de EHS/NNN waardoor deze door de ontwikkeling niet worden beïnvloed) en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

4.2 Cultuurhistorie en archeologie

Cultuurhistorie

Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als 'sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling'. Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwwerken, al dan niet met een status als monument. Bepaalde landschappelijke elementen als houtwallen, bosjes, bomen, waterlopen etc., kunnen een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen in verband met de ontstaans-, bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de streek. In het bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen om deze geschiedenis te behouden c.q. de waarden te beschermen.

Toetsing en conclusie

In het plangebied is geen sprake van de aanwezigheid van cultuurhistorische waarden. In de directe omgeving van het plangebied is eveneens geen sprake van cultuurhistorische waarden waar met de ontwikkeling van het plangebied rekening mee dient te worden gehouden of waarop de beoogde ontwikkeling mogelijk van invloed kan zijn.

Hoewel het aanwezige pand niet is opgenomen in de gemeentelijke monumentenlijst, is het binnen de kern Noordeinde wel van cultuurhistorische waarde. Met dit initiatief zal het pand in stand worden gehouden en blijft het op deze wijze herkenbaar voor het dorp.

Archeologie

Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische resten in de bodem kunnen aantasten moeten rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.

Erfgoedwet

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Aanwezige archeologische waarden

Uitgangspunt binnen het bestemmingsplan is het veiligstellen van de aanwezige (en aangetoonde) archeologische waarden. De gebieden waar het daarbij concreet om gaat staan aangegeven op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) die de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) samen met de provincie Gelderland heeft opgesteld.

Toetsing en conclusie

In de Archeologische Monumentenkaart is het plangebied aangemerkt als een gebied met een lage trefkans van archeologische waarden. Dit blijkt ook uit het geldende bestemmingsplan Noordeinde 2008. Voor het perceel is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen. Deze archeologische dubbelbestemming maakt het verplicht om bij bodemroerende werkzaamheden die een grotere oppervlakte bevatten dan 100 m2 en/of voor bodemingrepen dieper dan 50 cm, archeologisch onderzoek uit te voeren.

Dit bestemmingsplan voorziet uitsluitend in een functiewijziging waarbij het bestaande pand enkel intern aan verbouwingen zal ondergaan. Daar gaan geen bodemroerende werkzaamheden mee gepaard. Middels de functiewijziging is het in de toekomstige situatie wel mogelijk om aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen te realiseren tot een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 100 m2. Hiermee wordt de uitzonderingsbepaling niet overschreden en is voor de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook geen archeologisch onderzoek noodzakelijk. De betreffende dubbelbestemming blijft met dit bestemmingsplan wel in stand.

4.3 Bodem

Normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen naar functies waar langdurig of frequent mensen verblijven, dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak.

In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoen aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Toetsing en conclusie

In het plangebied zullen geen bodemingrepen plaatsvinden. Het plan beoogt een functiewijziging van het voormalige schoolgebouw naar de functie wonen. Het voormalige schoolgebouw kan worden aangemerkt als een functie waar langdurig en frequent mensen verblijven. Dit zal in de toekomstige situatie niet wijziging. Hierdoor wordt aanvullend onderzoek naar dit aspect niet nodig geacht. Het aspect bodem vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.4 Ecologie

Normstelling

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.

De nieuwe Wet Natuurbescherming vervangt sinds 1 januari 2017 de Flora- en Faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998. De Wet Natuurbescherming beschermt Nederlandse natuurgebieden en planten- en diersoorten. De basis wordt gevormd door de zorgplicht (artikel 1.11) waarin gesteld wordt dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor alle in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

Toetsing

Gebiedsbescherming

Het plangebied is niet gelegen binnen de invloedssfeer van een Natura-2000 gebied.

Op circa 1,1 km afstand van het plangebied is natuurgebied de Veluwerandmeren gelegen. Gelet op de aard van de ontwikkeling en de afstand tot het natuurgebied zal dit niet leiden tot een aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van dit gebieden.

Soortenbescherming

Dit plan voorziet niet in sloop- en/of bouwwerkzaamheden, maar uitsluitend in een functiewijziging van een bestaand pand. Daarom kan worden aangenomen dat deze ontwikkeling geen significante effecten zal hebben op de flora en fauna op het perceel en de naaste omgeving.

Conclusie

Op grond van bovenstaande analyses worden effecten op beschermde plant- en diersoorten en beschermde gebieden uitgesloten. Wel geldt de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.

De uitvoering van dit plan is niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.

4.5 Externe veiligheid

Normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Toetsing en conclusie

Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen zijn gelegen. Ook worden hier geen gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen vervoerd.

4.6 Luchtkwaliteit

Normstelling

De Europese Unie heeft luchtkwaliteitsnormen vastgesteld, die het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging tot doel hebben. Nederland heeft deze luchtkwaliteitsnormen opgenomen in de nationale wetgeving. De Nederlandse wet- en regelgeving voor de luchtkwaliteit in de buitenlucht vloeit voort uit titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm).

Indien het uitoefenen van bevoegdheden (zoals het vaststellen van bestemmingsplannen en het nemen van projectbesluiten) gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat sprake is van één van onderstaande gronden (artikel 5.16 Wm):

  • er wordt voldaan aan de in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarden;
  • een besluit (per saldo) niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een besluit 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de concentratie van een stof;
  • het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Er is gekeken of de bijdrage van het voorliggende bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreinigingen, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen. Hiervoor wordt een grens gehanteerd van 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Dit betekent dat voor NO2 en PM10 projectbijdragen zijn toegestaan van maximaal 1,2 µg/m³.

Voor een aantal functies geeft de ministeriële regeling “niet in betekenende mate bijdragen” hier een cijfermatige invulling aan. Volgens deze regeling kan de bijdrage van minder dan 1.500 woningen bij 1 ontsluitingsweg als NIBM aangemerkt worden.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening (artikel 3:1 Wet ruimtelijke ordening) dient bij het opstellen van ruimtelijke plannen gemotiveerd te worden op welke wijze rekening is gehouden met de luchtkwaliteit. Voor het voorliggende plan is uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied.

Toetsing en conclusie

De ontwikkeling betreft een functiewijziging ten behoeve van één woningen. Deze ontwikkeling is aangemerkt als niet in betekende mate, omdat het minder dan 1.500 woningen betreft. Toetsen aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer is daarom niet noodzakelijk. Vanuit de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor het vaststellen van het voorliggende bestemmingsplan. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse en is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.7 Milieuzonering

Normstelling 

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Toetsing en conclusie

Rondom het plangebied zijn voornamelijk woningen en agrarische cultuurgronden gelegen. Nabij het plangebied bevinden zich geen bedrijven die van invloed kunnen zijn. Het aspect milieuzonering staat daarmee de ontwikkeling van het plangebied niet in de weg.

4.8 Verkeer en parkeren

Verkeer

De bestaande functie maakt gebouwen en overkappingen ten behoeve van een atelier en/of een creativiteitscentrum mogelijk. In de nieuwe situatie zal het aanwezige gebouw in gebruik genomen worden als woning. Feitelijk is er sprake van een vermindering van de verkeersintensiteit.

Parkeren

In de nieuwe situatie zal het plangebied in gebruik worden genomen voor woondoeleinden. Het bestaande schoolgebouw zal getransformeerd worden tot één woning, die vervolgens aangemerkt kan worden als een vrijstaande koopwoning. Conform het gemeentelijk beleid (Parkeernota 2014) moet er worden voorzien in 2,5 parkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen zullen gerealiseerd worden op eigen terrein. Daar is dan ook voldoende ruimte voor aanwezig.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.9 Water

Normstelling

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Vallei en Veluwe, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.

Waterschapsbeleid

Sinds 1 januari 2013 zijn de waterschappen Vallei & Eem en Veluwe gefuseerd. In het Waterbeheerprogramma (WPB) 2016 - 2021 heeft Waterschap Vallei & Veluwe zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd voor de periode 2016 tot en met 2021. Om de ambities te kunnen vertalen naar een programma worden drie bestuurlijke programma's benoemd, te weten als Waterveiligheid, Watersysteem (voldoende en schoon) en Waterketen.

Met deze bestuurlijke programma's wordt bereikt dat het beheersgebied wordt beschermd tegen overstromingen, dat er voldoende en schoon water (oppervlakte en grondwater) is waar dit nodig is en dat het afvalwater wordt ingezameld en behandeld.

Gemeentelijk beleid

Het Afvalwaterketenplan 2015-2019 (AWP) is één integraal plan voor de gemeenten Hattem, Heerde, Oldebroek en het waterschap Vallei en Veluwe (de kring H2OW). Het AWP is een integraal beleidsplan voor riolering en zuivering in de kring H2OW. Hiermee wordt beoogd het beleid op de zorgplichten in het gebied op elkaar af te stemmen met als neveneffect winst op het gebied van kwetsbaarheid, kwaliteit en minder meerkosten.

In het AWP zijn beleidskaders opgenomen die zich richten op verschillende thema's. Beleidskaders zijn opgenomen voor een doelmatig rioolbeheer en omgang met regenwater, afvalwater en grondwater. Bij nieuwbouw is het uitgangspunt dat het hemelwater op eigen terrein verwerkt wordt. Indien hier geen mogelijkheid tot is mag overtollig hemelwater worden afgevoerd naar de openbare ruimte.

Digitale watertoets

Op 21 juli 2017 is de digitale watertoets doorlopen. Daaruit is gebleken dat zowel voor het perceel Zomerdijk 88 (zie bijlage 1) als het ten noorden daarvan gelegen perceel (zie bijlage 2), geen waterschapsbelangen in het geding zijn. De motivatie daarvoor is dat de beoogde functiewijziging nauwelijks tot geen effect zal hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentieel waterbelang wordt geraakt. Het waterschap geeft op basis daarvan dan ook een positief wateradvies en verder overleg is niet nodig.  

4.10 Geluid

Normstelling

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buiten stedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Toetsing en conclusie

Het plangebied is gelegen aan de Zomerdijk 88, waar 30 km/h mag worden gereden ten behoeve van het bestemmingsverkeer. Hierdoor wordt geconcludeerd dat in de toekomstige situatie sprake is van een goed woon- en leefklimaat en wordt nader onderzoek naar dit aspect niet noodzakelijk geacht.

4.11 Kabels en leidingen

Normstelling

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

Toetsing en conclusie

In (de omgeving van) het plangebied liggen geen kabels en leidingen die van invloed zijn op de planvorming en dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Plansystematiek

5.1 Toelichting op de plansystematiek

Als opzet voor de planologische regeling van dit gebied, is gekozen voor een verbeelding met flexibele bestemmings- en bouwregels, waarin het door de gemeente vastgestelde beleid wordt omschreven.

5.2 Indeling regels per bestemming

De regels zijn als volgt ingedeeld:

  • 1. Bestemmingsomschrijving. Hierin staat voor welke functie(s) de gronden mogen worden gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van de functies is.
  • 2. Bouwregels. Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.
  • 3. Nadere eisen. Hierbij is bepaald dat het college nadere eisen kan stellen aan de afmetingen en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
    • a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden: ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden binnen andere bestemmingen, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed;
    • b. de milieusituatie: ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de milieu-aspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking;
    • c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld: ten aanzien van de situering en de vormgeving van bouwwerken, dient gestreefd te worden naar de instandhouding of het tot stand brengen van een in stedenbouwkundig opzicht, harmonieus straat- en bebouwingsbeeld;
    • d. de sociale veiligheid: uit het oogpunt van sociale veiligheid is het beleid om de oriëntatie van de (verblijfsgebieden van) gebouwen zoveel mogelijk op de openbare ruimte (straatzijde) te richten en het aanleggen van zichtbelemmerende groenvoorzieningen tegen te gaan;
    • e. de verkeersveiligheid: ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de instandhouding of het tot stand brengen van een verkeersveilige situatie;
    • f. de woonsituatie: ten aanzien van de woonsituatie dient rekening te worden gehouden met het in stand houden en/of het garanderen van een goede woonsituatie zoals de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte en het uitzicht.
  • 4. Afwijken van de bouwregels. In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen die thans nog niet voorzien zijn, waaruit blijkt dat de bouwregels niet toereikend zijn. Daarom kan het college voor ondergeschikte aspecten binnen een bestemming bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels. Van geval tot geval zal een afweging moeten worden gemaakt. Het afwijken van de basisregels is bedoeld voor uitzonderingssituaties waarbij bepaalde criteria zijn opgenomen. In eerste instantie zal echter gestreefd worden naar het laten voldoen van de plannen aan de basisregeling. Bij toepassing van de bevoegdheid om af te wijken van het plan, gelden specifieke procedureregels die zijn opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
  • 5. Specifieke gebruiksregels. In principe moeten de gronden en de gebouwen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming. Waar nodig zijn voor de duidelijkheid en ten behoeve van het aangeven van de reikwijdte van de bestemming gebruiksvormen vermeld, die in ieder geval als strijdig met de bestemming moeten worden aangemerkt.
  • 6. Afwijken van de gebruiksregels. Omdat van een aantal gebruiksvormen niet op voorhand gezegd kan worden of ze aanvaardbaar zijn of niet, is het college bevoegd om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de specifieke gebruiksregels. Deze omgevingsvergunning wordt verleend na een zorgvuldige afweging van functies en waarden binnen de bestemming.
  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Deze omgevingsvergunning kan worden verleend voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, die anders zijn dan bouwen. Hiermee kan de gemeente ook ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen tegenhouden, zoals het ophogen van gronden, het dempen van sloten, het scheuren van grasland en het aanleggen van rioleringen.

5.3 Bestemmingen

Tuin (Artikel 3)

De gedeelte van de percelen waar de realisatie van (bij)gebouwen niet gewenst is, is voorzien van

deze bestemming. Het betreft de gronden tussen de voorgevel van het gebouw en de openbare weg.

De in de aangrenzende bestemming toegelaten overkappingen mogen worden gebouwd tot 1,00 meter voor het verlengde van de voorgevel, waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 5 m² en waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3,00 meter mag zijn.

Wonen (Artikel 4)

Het plangebied is (grotendeels) ondergebracht in deze bestemming om het bestaande pand in gebruik te kunnen nemen als woning. Daarbij is gebruik gemaakt van het geldende bestemmingsplan.

Voor de woning is een bouwvlakdiepte van vijftien meter opgenomen. Daarbij mag de woning een maximale bouwhoogte bedragen van 10 meter, waarbij de goothoogte tussen de 4,5 meter en 6,00 meter dient te bedragen.

Bijgebouwen

Binnen deze bestemming mogen ook aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gerealiseerd. Dit met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 100 m2, mits het gezamenlijk bebouwde oppervlakte niet meer dan 60% van het perceel bedraagt. Omdat het plangebied feitelijk bestaat uit twee bestemmingsvlakken zijn deze vlakken voorzien van de aanduiding 'relatie'. Hiermee wordt aangegeven dat twee bestemmingsvlakken als één geheel worden beschouwd. Op deze wijze wordt voorkomen dat er meer dan 100 m2 aan bijgebouwen, overkappingen en aan- en uitbouwen gerealiseerd kunnen worden.

Waarde - Archeologie 2 (Artikel 5)

Het plangebied is in het geldende bestemmingsplan aangemerkt als een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde. Daarom zijn deze gronden voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' en zijn mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van archeologische waarden in de bodem. Hiermee wordt voorkomen dat men bij bodemverstorende activiteiten voor verrassingen komt te staan wat betreft archeologische waarden.

In de bouwregels is bepaald dat het verboden is om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bebouwing op te (laten) richten. Er moet eerst duidelijkheid zijn over de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

Er is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (voorheen: aanlegvergunningstelsel). Ook is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk te laten vervallen.

5.4 Overige regelingen

In dit bestemmingsplan worden de gronden in het plangebied voor verschillende doeleinden bestemd. Daarbij worden regels gegeven voor het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken en gebouwen, voor zover dat in het belang van een goede ruimtelijke ordening nodig is. Het college kan binnen de grenzen die in het plan zijn aangegeven, bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels en/of van de specifieke gebruiksregels. Een bestemmingsplan bevat niet alle regels die het bouwen op en het gebruik van de grond regelen. Zo zijn er bijvoorbeeld nog andere gemeentelijke verordeningen, de milieuwetten en de waterschapskeur, waarin eisen en beperkingen kunnen voorkomen, waarover het bestemmingsplan zich niet uitspreekt. Bij een procedure waarbij vergunningen (bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor het bouwen) worden verleend, kunnen die andere regels beperkingen opleggen op andere gronden dan planologische.

Parkeergelegenheid

Dit is een regeling ter waarborging van voldoende parkeerruimte bij bouwwerken. De parkeernorm wordt bepaald door de beleidsnota van de gemeente die op gebied van parkeren is vastgesteld.

5.5 Overgangsrecht

Het overgangsrecht geldt voor bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming komt met de gegeven bestemming.

In beginsel mogen de bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Meestal is dat een eenmalige handeling aan het bouwwerk. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.

5.6 Handhaving

Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt dat de gemeente haar handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waarvan alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. In de gemeentelijke beleidsnota 'Integrale handhaving gemeente Oldebroek 2009' neemt naleving van bestemmingsplannen een belangrijke plaats in.

Handhaving is voor de gemeente meer dan alleen met bestuurlijke sancties optreden tegen overtredingen. Er wordt ook grote waarde gehecht aan preventie door middel van communicatie en voorlichting naar burgers en bedrijven, advisering, stimulering, toezicht en zichtbaar optreden. Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente zo vroeg mogelijk op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beëindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar ter beschikking staande handhavingsinstrumenten.

Van handhaving kan alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten. Blijkens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Een overtreding hiervan is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook bij overtredingen die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid van het plan

Op basis van de voorgaande hoofdstukken kan worden geconcludeerd dat de beoogde functiewijziging, gelet op het planologisch beleid, de omgevingssituatie ter plaatse uitvoerbaar kan worden geacht. Geconcludeerd kan worden dat voor de gewenste ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting, waarin ook inzicht wordt gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Het uitvoeren van het plan heeft mogelijk financiële gevolgen. Deze gevolgen komen voor rekening van de initiatiefnemer. De economische uitvoerbaarheid hoeft derhalve niet te worden aangetoond. Er zal een planschade overeenkomst met de initiatiefnemers worden afgesloten zodat er geen financiële gevolgen voor de gemeente zijn. Doordat voor dit plan een planschade overeenkomst is opgesteld en afgesloten, is de economische uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan niet in het geding.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Met betrekking tot de inspraak bevat de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geen procedureregels en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld.

Het betreft een ontwikkeling op slechts één perceel, die passend is binnen het provinciaal en gemeentelijk beleid. Het onderhavig plangebied is gering van omvang en de ruimtelijke consequenties zijn beperkt. Tevens raakt het plan geen (beleids)belangen van ketenpartners, zoals de provincie of het waterschap. Daarom is geen gelegenheid tot inspraak overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening geboden.

Besloten is om het bestemmingsplan als ontwerp ter inzage te leggen, met behoud van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen. Ook wordt het plan voorgelegd aan de overlegpartners in het kader van art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Van de te doorlopen procedure en daaraan verbonden terinzagetermijn wordt op basis van de wettelijke voorgeschreven wijze kennis gegeven.

Op 31 december 2016 heeft er een kennisgeving plaatsgevonden. Daarbij zijn alle omwonenden geïnformeerd over het voornemen en is een ieder persoonlijk uitgenodigd om hierover is gesprek te gaan met de initiatiefnemer. Ook het ontwerpbestemmingsplan zal ter kennisgeving aan omwonenden worden gepresenteerd, waarbij een ieder wederom een persoonlijke uitnodiging zal krijgen om over het ontwerp in gesprek te gaan met de initiatiefnemer.

Overleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Gelderland

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het plan aan de hand van het erfadviesrapport van het Gelders Genootschap als vooroverleg voorgelegd aan de provincie Gelderland. De provincie Gelderland heeft een positief advies uitgebracht over het plangebied met het daaraan gekoppelde erftransformatierapport. Het plan zal als ontwerpbestemmingsplan tevens ter beoordeling worden aangeboden aan de provincie.

Waterschap Vallei en Veluwe

In dit geval is de digitale watertoets uitgevoerd voor het plan. Hieruit komt naar voren dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan is door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven. Dit advies is als bijlage 1 en bijlage 2 toegevoegd bij dit bestemmingsplan.

Zienswijze

Gezien de geringe planologische betekenis van dit plan is afgezien van het ter visie leggen van het voorontwerpbestemmingsplan en is besloten om het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen. Tijdens de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is het uiteraard mogelijk zienswijzen in te dienen.