Plan: | Oldebroek, Zuiderzeestraatweg 124 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0269.OB117-VG01 |
In april 2019 heeft de initiatiefnemer een principeverzoek ingediend voor het wijzigen van de bestemming van het perceel Zuiderzeestraatweg 124 in Oldebroek, ten behoeve van het realiseren van zes grondgebonden levensloopbestendige woningen. Op 1 juli 2020 heeft de gemeente aangegeven in principe planologisch medewerking te willen verlenen aan het wijzigen van de bestemming naar een woonbestemming voor het realiseren van zes grondgebonden levensloopbestendige woningen. De centrumbestemming van de woning aan de straatzijde wordt gewijzigd naar een woonbestemming.
Aan de Zuiderzeestraatweg 124 in Oldebroek is er een mogelijkheid ontstaan om een aantal woningen te realiseren. In april 2019 heeft de Gemeente Oldebroek haar medewerking verleent middels een principe verzoek om een kleinschalig appartementencomplex neer te zetten met 9 woningen. Dit bleek gegeven de situatie niet mogelijk en is een ander plan ontwikkeld.
Met onderhavig initiatief wordt een open locatie binnen de bebouwde kom van bebouwing voorzien, dit volgens en in overeenstemming met de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Ook stellen de vigerende gemeentelijke Woonvisie en het Woningmarktonderzoek gemeente Oldebroek 2017 heldere kaders voor het woonbeleid.
Met het plan voor de Zuiderzeestraatweg 124 meent de initiatiefnemer een bescheiden bijdrage te doen aan de doelstellingen die o.a. genoemd worden in de Woonvisie en het Woningmarktonderzoek met o.a. het bevorderen van de doorstroming op de woningmarkt en om woningen aantrekkelijke woningen te realiseren voor o.a. de senioren.
Met het voorliggende plan meent de initiatiefnemer dat de ontwikkeling aan de Zuiderzeestraatweg inspeelt op de verwachte marktvraag dat de gekozen opzet en indeling van het terrein goed past in de omgeving En dat deze ontwikkeling een goede aansluiting is ten opzichte van de omliggende bebouwing en hiermee passend is en voorziet in een behoefte van Oldebroek en haar (toekomstige) inwoners.
De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan en hierdoor is er een herziening noodzakelijk. Om dit mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.
De locatie van het plangebied is gelegen in de lintbebouwing, het noorden van de Zuiderzeestraatweg aan de rand van het dorpscentrum.
Afbeelding 1.1: Luchtfoto (plangebied rode cirkel)
Aan de oostzijde van het plangebied bevindt zich de BONI, aan de westzijde woningen en een bed and breakfast en aan de achterzijde een kerk met verenigingsgebouw en een uitvaartcentrum. Verder zijn er in de nabije omgeving onder andere winkels, een kerk en woningen gelegen.
Afbeelding 1.2: Luchtfoto (plangebied rode lijn)
Op de onderstaande foto is ingezoomd op het plangebied.
Afbeelding 1.3: Luchtfoto met globale plangrens
Kadastraal
Het plangebied staat kadastraal bekend als Gemeente Oldebroek, sectie AH, Perceelnummers 372, 710 en 729. :
Het totale gebied heeft een oppervlakte van circa 1.600 m2.
Het bestemmingsplan "Oldebroek, Zuiderzeestraatweg 124" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Na deze inleiding (Hoofdstuk 1) wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande en gewenste situatie in het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Oldebroek beschreven. Vervolgens passeren in hoofdstuk 4 alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. In de hoofdstukken 5 en 6 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 7 gaat tot slot in op het vooroverleg en de inspraak.
Op het huidige perceel staan veelal bijgebouwen die in slechte staat verkeren en die een negatieve uitstraling hebben richting de omgeving. (zie afbeelding 1.3). Het perceel heeft in het verleden een agrarisch functie gehad. Het perceel bevindt zich naast de Boni. Verder bevinden zich in de omgevingen o.a. een kerl, winkels en woningen. Het perceel is gelegen aan de doorgaande weg Zuiderzeestraatweg, vanouds de rour\te van Harderwijk naar Zwolle.
Aan de voorzijde aan de Zuiderzeestraatweg bevindt zich een woning met daaraan vast het achterhuis.
Afbeelding 2.1: Foto van het huis met daarachter het achterhuis (begroeid met groen)
Voor het plan is het geldende bestemmingsplan 'Oldebroek Dorp 2009', welk is vastgesteld op 28 juni 2011. Het plangebied heeft de bestemmingen 'Centrum - 3' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.
De bestemming 'Centrum - 3' is bestemd voor o.a.:
De maximum goothoogte bedraagt 7 meter en de maximum bouwhoogte bedraagt 10 meter. 80% van het bouwvlak mag bebouwd zijn.
De bestemming 'Waarde - Archeologie' geldt voor het gehele plangebied en is bestemd voor:
Afbeelding 2.2: Uitsnede geldend bestemmingsplan
De realisatie van zes grondgebonden levensloopbestendige woningen is volgens dit geldende bestemmingsplan niet mogelijk. Om dit wel mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.
Op het perceel aan de Zuiderzeestraatweg 124 in Oldebroek worden alle aanwezige opstallen verwijderd. Alleen het voorhuis aan de Zuiderzeestraatweg blijft bestaan. Dit pand wordt bestemd ten behoeve van een vrijstaande woning. Op het perceel worden twee rijen van drie grondgebonden levensloopbestendige gerealiseerd. De ligging van het plangebied nabij verschillende voorzieningen maakt het een zeer geschikte locatie voor seniorenwoningen. Voor de verkeersafwikkeling is overleg geweest met de eigenaar van de naastgelegen supermarkt.
Afbeelding 2.3: Gevelaanzichten (indicatief)
De twee rijen van elk drie woningen komen tegenover elkaar te liggen aan een plein. In het midden van het plein worden enkele parkeerplaatsen en groen met bomen aangelegd, waardoor een groene uitstraling ontstaat. De bewoners van de zes seniorenwoningen kunnen gebruik maken van de bestaande faciliteiten in de directe omgeving. Doordat de bestaande woning grenzend aan de Zuiderzeestraatweg blijft bestaan, wordt de bestaande lintbebouwing niet doorbroken.
Verkeer en Parkeren
In paragraaf 4.12 wordt nader ingegaan op verkeer en parkeren.
Duurzaamheid
De woningen wordt volledig volgens bouwbesluitnormen en bouwverordening uitgevoerd. De verwarming vindt plaats door middel van een warmtepomp en er wordt gebruikt gemaakt van zonnepanelen. Er wordt gestreefd naar bijna energie neutraal.
Bij ruimtelijke plannen moet worden weergegeven hoe rekening is gehouden met relevant beleid. In de volgende paragrafen wordt het relevante beleid op nationaal, provinciaal en lokaal schaalniveau en de relatie van dit beleid met de voorgenomen ontwikkeling behandeld.
Aansluitend is bij de woningbehoefte gewenst dat de woningvoorraad van het dorp Oldebroek als geheel toe zal nemen, waarbij met name de aandacht uitgaat naar specifieke doelgroepen en daarop afgestemde woningtypen. Een dergelijke vergroting dient echter wel te passen binnen het rijksbeleid en het provinciale beleid.
Het Rijksbeleid omvat twee onderdelen waaraan het plan getoetst is; De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit Algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna; SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteit Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.
Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
Ladder voor duurzame verstedelijking
in de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Zo heeft de Afdeling uitgemaakt dat de bouw van meer dan 11 woningen als stedelijke ontwikkeling wordt gezien (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724).
Het voorliggend bestemmingsplan biedt de planologische kaders voor zes woningen Nadere toetsing aan de ladder is daarom niet noodzakelijk.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: het Barro), beter bekend als de AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op de doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. De volgende nationale belangen kunnen binnen de gemeente Oldebroek relevant zijn:
1 Defensie:
In het Barro worden regels gesteld voor militaire laagvliegroutes jachtvliegtuigen en transportvliegtuigen. In nieuwe bestemmingsplannen mogen geen nieuwe bestemmingen opgenomen worden die het oprichten van bouwwerken met een hoogte van meer dan 40 meter te meten vanaf het maaiveld mogelijk maken. In het besluit worden twee laagvliegroutes aangewezen, waarvan er één over de gemeente Oldebroek ligt.
In het Barro worden regels gesteld ten aanzien van militaire terreinen, veiligheidszonen en munitieopslagen. Binnen de gemeente Oldebroek liggen het Artillerie Schietkamp en de Prinses Margrietkazerne. De functies van deze terreinen mogen op basis van het Barro niet worden belemmerd.
2 Hoofdwegen en landelijke spoorwegen:
Voor de aanleg of uitbreiding van een hoofdweg of landelijke spoorweg zijn reserveringsgebieden aangewezen. Voor bestemmingsplannen die betrekking hebben op een reserveringsgebied zijn in het Barro bepalingen opgenomen, waaraan moet worden voldaan.
3 Natuurnetwerk Nederland:
In het Barro worden onder andere regels gesteld omtrent de planologische bescherming van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) bij provinciale verordening. Het plan mag geen negatieve effecten met zich meebrengen ten aanzien van het NNN.
4 IJsselmeergebied:
De Veluwerandmeren behoren tot het IJsselmeergebied. Een bestemmingsplan mag geen ontwikkelingen die bebouwing en/of landaanwinning mogelijk maakt binnen het IJsselmeergebied.
Het voorliggende plan voor de realisatie van 6 grondgebonden levensloopbestendige woningen aan de Zuiderzeestraatweg 124 is niet van directe invloed op de beleidsdoelstellingen vanuit het Rijk en kent geen uitgangspunten die in strijd met de Rijksbelangen.
Op 19 december 2018 is de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. Op 1 maart 2019 is deze in werking getreden. De provincie wil Gelderland in de toekomst 'gaaf' houden, en vindt dat we daar nu wat voor moeten doen. De provincie staat voor stevige uitdagingen. Er zijn grote, verscheidene ontwikkelingen die ook Gelderland raken.
Hierbij staan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. De focus ligt op duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie als werkende bestanddelen voor een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland.
Om de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland uit te werken, streeft de provincie zeven samenhangende ambities na. Met behulp van deze zeven ambities geeft de provincie hier uitvoering aan:
De Omgevingsvisie is verder uitgewerkt in vier zogenaamde 'doe-principes'. De provincie wil ontwikkelingen stimuleren, ruimte maken voor nieuwe technologieën en werkgelegenheid, kansen pakken op het terrein van duurzaamheid, economische kracht en verbondenheid. In het kort betreffen deze principes:
Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke plannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan op deze regels afstemmen.
Afdeling 2.1: Woningbouw
In afdeling 2.1 zijn artikelen met (instructie)regels voor de regionale woonagenda opgenomen. Ook bevat de afdeling een drietal artikelen met instructieregels voor recreatiewoningen.
Het plangebied heeft geen overlap met relevante zoneringen in de Omgevingsvisie. Op grond van de bepalingen opgenomen in de omgevingsverordening gelden er geen restricties of specifieke regels ten aanzien van de uitvoering van dit plan. Het provinciaal beleid werpt geen belemmeringen op voor de uitvoering van dit plan.
De gemeente Oldebroek heeft op 13 december 2018 de Omgevingsvisie Oldebroek vastgesteld. De Omgevingsvisie Oldebroek heeft betrekking op het hele grondgebied van de gemeente Oldebroek. De visie geeft weer wat de ambitie van de gemeente Oldebroek is: optimaal inspelen op de kracht van de mensen, de pracht van het landschap, de unieke ligging en de ondernemingsgeest. De visie is opgesteld in samenspraak met belanghebbenden, bedrijven en inwoners. In de visie zijn gebiedsgerichte en thematische visies opgenomen.
De Omgevingsvisie is opgesteld in de geest van de Omgevingswet. Volgens deze wet is het voor iedere overheid verplicht om een Omgevingsvisie op te stellen. Oldebroek kiest er voor om deze visie zo breed mogelijk op te pakken en hierbij te kijken naar economische-, sociale-, ruimtelijke-, milieu- en openbare orde & veiligheid gerelateerde thema's.
De gemeente Oldebroek zet in op de volgende koers:
In de omgevingsvisie wordt onderscheid gemaakt in een thematische uitwerking en een gebiedsgerichte uitwerking, waarbij de IDee-kaarten een belangrijk onderdeel zijn.
Thematisch:
Gebiedsgericht:
IDee-kaarten:
De Omgevingsvisie heeft een belangrijke rol in het op gang brengen van investeringen die leiden tot kwaliteitsversterking en het dichterbij brengen van ambities. De IDee-kaarten hebben hierin een belangrijke rol. De deelgebieden waarvoor de gemeenten IDee-kaarten hebben opgesteld, zijn afgebakend op basis van de gebiedsindeling op het regionale 'NEO-niveau'. Leidend daarvoor zijn de ontstaansgeschiedenis, de morfologische samenstelling, het functionele gebruik en de beleving van het gebied. Voor de locatie geldt IDee-kaart 'Kern Oldebroek'.
Idee-kaart Kern Oldebroek
Ontwikkelingsrichting:
De gemeente Oldebroek gaat aan de slag met een tweede fase voor het centrumgebied, welke gericht is op het bundelen van de centrumfuncties langs de Zuiderzeestraatweg, tussen de Spronksweg, Stationsweg, Van Asseltsweg en het Lambertusplein. Een aantrekkelijk verblijfsmilieu staat voorop.
Er zijn herontwikkelingslocaties nabij het centrum. Hier is er behoefte aan levensloopbestendige woningen en woningen voor jongeren. Oldebroek heeft ruimte voor uitbreiding in Oldebroek-West. Beleid is inbreiding voor uitbreiding. Het bedrijventerrein Oude Dijk is vol, er vindt geen uitbreiding plaats. Nieuwe bedrijfsinitiatieven en bedrijven die willen uitbreiden vinden op het bedrijventerrein H2O in Wezep ruimte.
Aandachts-/uitgangspunten kwaliteit en leefbaarheid
Bij de realisatie van zes senioren woningen is sprake van inbreiding en levensloopbestendige woningen en sluit dus goed aan op de Omgevingsvisie Oldebroek. Door de nieuwbouw verdwijnen de in slechte staat verkerende verpauperde gebouwtjes op het perceel, waardoor de ruimtelijke kwaliteit wordt verbeterd. Doordat de bestaande woning blijft bestaan wordt het bebouwingslint aan de Zuiderzeestraatweg niet aangetast.
De realisatie van de zes woningen komt de vitaliteit en het economische klimaat van Oldebroek ten goede.
De Woonvisie gemeente Oldebroek 2016-2020 is vastgesteld in de raadsvergadering van 7 juli 2016.
De visie op het wonen in de toekomst is gericht op 4 hoofdthema's. Dit betreffen:
Op gemeentelijk niveau wordt jaarlijks het Kwalitatief Woningbouw Programma (KWP) opgesteld waarbij het gemeentelijke woningbouwprogramma naast het provinciale beleid en de vertaling daarvan in regionale afspraken wordt gelegd. Het KWP bevat een omschrijving van de huidige marktomstandigheden, de doelstellingen op het gebied van woningbouw en het woningbouwprogramma.
In 2017 is door Companen een woningmarktonderzoek uitgevoerd. In het onderzoek is ook gekeken naar de geschiktheid van de woningvoorraad naar leeftijd van de hoofdbewoner tevens dient er een goede verhouding te zijn tussen de verschillende woningtypen zodat er een doorstroming kan ontstaan waardoor de woningbehoefte van alle doelgroepen ingevuld kan worden, zie navolgende tabel.
(Bron: BRP en WOZ-registratie gemeente Oldebroek (2017))
Uit het onderzoek blijkt het aandeel ouderen in de sociale huur dat in een niet-geschikte woning woont een punt van aandacht is. Dit zijn vaak kleinere rijwoningen die zich moeilijk lenen voor aanpassing. Ouderen met een koopwoningen wonen in veel gevallen in een niet-geschikte woning. Maar omdat de koopwoningen in Oldebroek veelal ruime (half) vrijstaande woningen zijn, is het aandeel ouderen dat in een potentieel geschikte woning woont dan weer groot. Dit betekent tegelijkertijd dat hier een opgave ligt. Om een potentieel geschikte woning daadwerkelijk geschikt te maken, dient de eigenaar-bewoner namelijk zelf in actie te komen.
Uit het woningmarktonderzoek blijkt dat er een duidelijke behoefte is aan senioren woningen. Doordat de senioren een woning achterlaten ontstaat doorstroming.
Uit het woningmarktonderzoek blijkt dat er behoefte is aan senioren woningen die daar ook geschikt om met minimale aanpassingen geschikt te maken zijn Het voorliggende plan omvat het realiseren van 6 levensloopbestendige woningen en draagt hierdoor direct aan bij de woningbehoefte van de senioren.
Het behoud van de ruimtelijke kwaliteit wordt mede bepaald door het welstandsbeleid dat is vastgelegd in de Welstandsnota Gemeente Oldebroek. In de nota staan criteria die worden gebruikt bij de beoordeling of een bouwplan redelijkerwijs voldoet aan de eis van welstand. Het welstandsbeleid is gericht op het handhaven, herstellen en versterken van gewaardeerde of gewenste ruimtelijke karakteristieken en de samenhang binnen het gebied of object. In de Welstandsnota wordt de gemeente onderverdeeld in een aantal deelgebieden. Aan elk gebied is een 'welstandsniveau' toebedeeld. Dit welstandsniveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht het plan krijgt en in welke mate welstand wordt ingezet om er de ruimtelijke kwaliteit te bevorderen.
Welstandsniveau
Met gebiedsgericht welstandsbeleid dat zich uitstrekt over de totale lengte van de Zuiderzeestraatweg, kunnen de betrokken gemeenten bij toekomstige ontwikkelingen grip houden op de kwaliteit van deze belangrijke beelddrager. De Zuiderzeestraatweg valt als hoofdstructuur van de gemeente onder welstandsniveau 1.
Welstandsniveau 1
zware toetsing
Dit welstandsniveau geldt voor structuren, gebieden en objecten, die van cruciale betekenis zijn voor het totaalbeeld van de gemeente Oldebroek. Ook gebieden met bijzondere cultuurhistorische, architectonische, landschappelijke of stedenbouwkundige karakteristieken krijgen een zware toetsing. Dit welstandsniveau kan verder worden toegekend aan ontwikkelingsgebieden en herstructurerings-gebieden; daar waar nieuwe kwaliteit moet ontstaan.
Het bouwplan zal ter beoordeling worden voorgelegd aan de welstandscommissie.
De aarde warmt op door toename van broeikasgassen in de atmosfeer. Door deze opwarming verandert het klimaat, wat gevolgen heeft voor de fysieke leefomgeving. Om verdere opwarming van de aarde te voorkomen moet er een transitie plaatsvinden naar een duurzame energiehuishouding. De gemeente Oldebroek wil daaraan bijdragen. In 2017 stelde de gemeenteraad daartoe de Routekaart Klimaat Neutraal Oldebroek vast. Hierin is de ambitie geformuleerd dat de energievoorziening in Oldebroek klimaat neutraal is, uiterlijk in 2050. Dit betekent dat alle energie die binnen de gemeente Oldebroek wordt gebruikt ook in de gemeente duurzaam wordt opgewekt. Hierdoor zal de uitstoot van broeikasgassen afnemen.
Gemeente Oldebroek werkt samen met inwoners, bedrijven, verenigingen en andere partijen aan deze grote opgave. Om deze energietransitie te laten slagen is inzet van iedereen in Oldebroek nodig. Ten aanzien van grootschalige duurzame energieopwekking in Oldebroek heeft de gemeenteraad in 2018 de Verkenning grootschalige duurzame energieopwekking vastgesteld. Met de verkenning zijn de energie-opgave, energiepotentie, kansrijke gebieden en -projecten en afwegingskaders in beeld gebracht. De afwegingskaders bestaan uit ruimtelijke en maatschappelijke kaders die de gemeente Oldebroek belangrijk vindt bij het ontwikkelen van grootschalige duurzame energieprojecten.
Onderhavig initiatief omvat het realiseren van zes seniorenwoningen en een vrijstaande woning. De nieuwe woningen zullen voldoen aan de geldende eisen met betrekking tot energie en conform het Bouwbesluit gasloos worden gebouwd. Hiermee draagt het plan bij aan de ambitie van de gemeente Oldebroek met betrekking tot energievoorziening en sluit het initiatief aan bij de Routekaart Klimaatneutraal Oldebroek.
De ambitie binnen de gemeente Oldebroek is om in 2050 – en bij voorkeur eerder- klimaatneutraal te zijn. Dat wil zeggen dat er in de gemeente dan evenveel energie duurzaam wordt opgewekt als wordt verbruikt. In 2015 heeft Oldebroek het Gelders Energieakkoord ondertekend. De Routekaart Klimaat neutrale Regio Noord-Veluwe is vertrekpunt voor het lokale beleid. Deze routekaart volgt zeven scenario's. Eén van de scenario's is “Al het vastgoed duurzaam”. Op 1 januari 2020 zal het energieneutraal bouwen in het Bouwbesluit worden opgenomen als voorschrift. Daarop inspelend wordt de eis gesteld dat nieuwbouwwoningen energieneutraal worden opgeleverd.
Het bouwplan zal ter toetsing worden voorgelegd.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid ten behoeve van de functie. In het bestemmingplan is een algemene bepaling opgenomen die voorziet in de juridische borging van het aanleggen van voldoende parkeergelegenheid. Deze bepaling is gekoppeld aan de Parkeernota Oldebroek 2014.
In dit plan wordt voldaan aan de Parkeernota Oldebroek 2014 (zie 2.3). Het bouwplan zal ter toetsing worden voorgelegd.
Het Afvalwaterketen Plan vormt het beleidskader riolering en water op gemeentelijk niveau. Het beleid met betrekking tot de zorgplicht stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater zijn eveneens vastgelegd in het Afvalwaterketen Plan van de gemeente Oldebroek.
De gemeente wil een robuust en verantwoord watersysteem realiseren met het oog op een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving. Klimaatsveranderingen (regenbuien met een extremer karakter, hitte en droogte) worden hierin meegenomen. Onderdeel hiervan is het gemeentelijk beleid ten aanzien van duurzaam watergebruik dat erop is gericht om zo weinig mogelijk schoon hemelwater via de riolering af te voeren. Het is wenselijk dat het hemelwater wordt afgekoppeld en vertraagd wordt geïnfiltreerd in de bodem. Zodoende kan duurzaam worden omgegaan met hemelwater en kan bovendien hitte en droogte worden tegengegaan.
De Riool aansluit- en afkoppelverordening schrijft voor dat hemelwaterafvoer bij nieuw - of verbouw van het object dient te worden afgekoppeld en geïnfiltreerd te worden in de grond. Om het hemelwaterafvoer af te koppelen en op eigen terrein te infiltreren of af te voeren naar het oppervlaktewater zullen voorzieningen getroffen moeten worden. Deze voorziening moet voldoen aan een capaciteit van 60 mm over het gehele afvoerend verhard oppervlak. Vuilwater wordt, indien mogelijk, afgevoerd naar het gemeentelijke rioolstelstel. Contact met de gemeente kan uitwijzen wat de kosten en mogelijkheden hiervoor zijn.
Zie paragraaf 4.10.
De gemeente Oldebroek heeft in samenwerking met de andere gemeenten in de regio Noord-Veluwe een eigen geluidbeleid vastgesteld. De grondslag van het Geluidbeleid is gelegen in de Wet geluidhinder. Het doel van de Wet geluidhinder is het voorkomen of beperken van geluidhinder. Hiertoe worden geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) beschermd tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering en normering. De normering gaat uit van de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting op een geluidgevoelige bestemming. Van deze ten hoogste toelaatbare geluidbelasting kan worden afgeweken en kan door het bevoegd gezag een hogere waarde worden vastgesteld. Het bevoegd gezag is in de meeste situaties het college van burgemeester en wethouders (art. 110a Wgh).
Wanneer er sprake is van een hogere waarde moet worden gemotiveerd waarom deze toelaatbaar wordt geacht en onder welke voorwaarden. De grondslag hiervoor is de 'motiveringsplicht', zoals opgenomen in art. 110a Wgh. De gemeente moet als bevoegd gezag elke hogere waarden aanvraag gelijk behandelen en beoordelen. Daartoe is het geluidbeleid (2012) opgesteld.
In het akoestisch onderzoek dienen maatregelen te zijn onderzocht waarmee de gevelbelasting kan worden teruggebracht tot de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting.
Bij het onderzoeken van potentiële maatregelen worden allereerst bronmaatregelen onderzocht; vervolgens overdracht maatregelen. Maatregelen bij de ontvanger zijn maatregelen om het geluidniveau in de woningen te reduceren. Deze maatregelen komen pas in beeld als het terugbrengen van de gevelbelasting tot de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting onvoldoende doeltreffend is.
Een hogere waarde kan slechts worden vastgesteld als de mitigerende maatregelen niet doeltreffend zijn of als hiertegen grote bezwaren vanuit een stedenbouwkundige, vervoerkundige, landschappelijke of financiële aard zijn (artikel 110a Wgh). Daarnaast kan een hogere waarde alleen worden toegestaan als de gecumuleerde geluidbelasting niet leidt tot een onaanvaardbare situatie.
Het plan is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid zoals omschreven in voorgaande paragrafen.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het beste-mingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's cultuurhistorie, archeologie, bodem, ecologie, externe veiligheid, geluid, luchtkwaliteit, milieuzonering, geur, water, het Besluit milieueffectrapportage en verkeer en parkeren.
Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als 'sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling'. Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwwerken, al dan niet met een status als monument. Bepaalde landschappelijke elementen als houtwallen, bosjes, bomen, waterlopen etc., kunnen een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen in verband met de ontstaans-, bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de streek. In het bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen om deze geschiedenis te behouden en de waarden te beschermen.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan "een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden" dient te bevatten.
Afbeelding 4.1: Uitsnede cultuurhistorische waarden kaart
Voor het plangebied geldt cultuurhistorisch vlak: nederzetting. Het woonhuis, grenzend aan de Zuiderzeestraatweg blijft ongemoeid en de bebouwing die gesloopt wordt heeft geen cultuurhistorische waarden.
Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de gemeente Oldebroek, in het plangebied geen rijks- en/of gemeentelijke monumenten. In en in de omgeving van het plangebied is wel sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Het plan heeft geen negatieve invloed op de cultuurhistorische waarden. Vanaf de Zuiderzeestraatweg zijn de aanwezige cultuurhistorische waarden zichtbaar. Deze waarden blijven intact en worden niet geschaad door de realisatie van de zes woningen.
Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische resten in de bodem kunnen aantasten moeten rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
Erfgoedwet
Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudens waardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Aanwezige archeologische waarden
Uitgangspunt binnen het bestemmingsplan is het veiligstellen van de aanwezige (en aangetoonde) archeologische waarden. De gebieden waar het daarbij concreet om gaat staan aangegeven op de archeologische waardenkaart, die als bijlage is opgenomen bij het archeologiebeleid van de gemeente Oldebroek. Deze beleidskaart is tevens verwerkt in de archeologische dubbelbestemming, die is opgenomen in het 'paraplubestemmingsplan Oldebroek'.
Voor het plangebied geldt een middelhoge verwachting (geel), waarvoor een vrijstellingsgrens geldt van 500 m2.
Afbeelding 4.2: Uitsnede archeologische waardenkaart (plangebied rode cirkel)
Door de regio archeoloog is naar het plangebied gekeken, hieronder worden zijn bevindingen weergegeven.
In 2016 is er een archeologisch booronderzoek uitgevoerd op locatie 126/128. Het beeld dat daar uit de boringen kwam, gaat ook op voor deze locatie. Vanaf 80/90 cm -Mv bevindt zich een dikke veenlaag die op een diepte van 120/150 cm -Mv overgaat in het gele zand, dat nog plantenresten bevat. Al met al een redelijk natte context, waarin historische bewoning niet voor de hand ligt. Omdat er een middelhoge verwachting geldt, is er een vrijstellingsgrens van 500 m2. Weliswaar overschrijdt het huidige plangebied deze grens, het onderzoek op het ernaast gelegen kavel is ook tekenend voor dit plangebied. Met deze constateringen hoeft er geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. |
Het aspect 'archeologie' is geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Ook voor het vrijgegeven plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016, dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de gemeente, provincie of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek verricht te worden conform de richtlijnen NEN 5740 en NEN 5707.
In september 2020 is door Eco Reest een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd om een indruk te verkrijgen over de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater van het onderzoeksterrein. Dit gebeurt teneinde te bepalen of er vanuit milieu hygiënisch oogpunt belemmeringen bestaan voor het toekomstige gebruik van de locatie (wonen met tuin). Doel van het asbestonderzoek is om met een relatief geringe onderzoeksinspanning na te gaan of de verdenking op verontreiniging van de bodem met asbest terecht is en een indicatieve uitspraak te doen over het asbestgehalte in de bodem ter plaatse van de druppelzone van de schuur.
Vooronderzoek
Op het terrein bevindt zich een schuur met aan de westzijde asbest golfplaten dakbedekking. Aan deze zijde is geen dakgoot aanwezig, het dak watert hier af op onverharde grond. Aan de oostzijde is de schuur voorzien van blikken dakbedekking.
Bij een verkennend / nul situatie en actualisatie bodemonderzoek (Hunneman Milieu-Advies BV, september 2011, kenmerk: 2011470/lvh/sh) ter plaatse van de naastgelegen locatie Zuiderzeestraatweg 126 is een verontreiniging met sterk verhoogde gehalten aan zware metalen aangetroffen ter plaatse van een voormalig sloottracé op het perceel. Deze verontreiniging is gesaneerd volgens het BUS.
Veldwerkzaamheden
Uit de veldwerkzaamheden blijkt dat de bodem van de onderzochte locatie tot circa 2,5 m-mv opgebouwd is uit zwak ziltig, matig fijn zand of zwak tot sterk zandig veen, plaatselijk matig humus. Het grondwaterniveau is tijdens het onderzoek vastgesteld op 1,3 m-mv. Tijdens het veldwerk zijn geen voor het onderzoek van belang zijnde waarnemingen naar voren gekomen.
Uit de chemische analyses is het volgende naar voren gekomen:
In de geanalyseerde mengmonsters van de bovengrond overschrijden de gehalten aan koper, kwik, lood, zink, minerale olie en/of PAK de achtergrondwaarden. In het geanalyseerde mengmonster van de ondergrond overschrijdt het gehalte aan minerale olie de achtergrondwaarde.
In het geanalyseerde grondwatermonster overschrijdt geen van de onderzochte parameters de streefwaarden en/of detectiegrenzen.
Uit de asbestanalyses is het volgende naar voren gekomen:
In het geanalyseerde mengmonster van de toplaag van de bodem is een gehalte aan asbest aangetoond beneden de helft van de interventiewaarde.
Uit het onderzoek blijkt dat er geen milieu hygiënische belemmering zijn in relatie tot de woonbestemming van het terrein en dat met betrekking tot de onverharde druppelzone er geen nader asbestonderzoek noodzakelijk is. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 1 Verkennend bodem- en asbestonderzoek toegevoegd aan dit plan.
In juli 2020 is door Gebouwen Inspectie Nederland een asbestinventarisatie van het achterhuis, de opstallen en het terrein uitgevoerd (zie Bijlage 2). Het achterhuis en de opstallen worden gesloopt. Het doel van het onderzoek is het identificeren, registreren, kwantificeren en intekenen van de in het achterhuis, de opstallen en het terrein aanwezige asbesthoudende en asbestverdachte materialen en objecten.
Het onderzoek is uitgevoerd conform het 'Werkveldspecifiek certificatieschema voor de Procescertificaten Asbestinventarisatie en Asbestverwijdering.'
Uit het onderzoek blijkt dat er asbesthoudende materialen zijn aangetroffen. Het aangetroffen asbest dient verwijderd te worden door een gecertificeerd asbestverwijderingbedrijf. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de in de bronbladen aangegeven risicoklasse.
Het asbestverwijderingsbedrijf is vrij om, naar eigen inzicht, het te saneren gebied of ruimte af te bakenen, binnen de onderzochte locatie.
Een aanvullende asbestinventarisatie is van toepassing indien er ter plaatse van de locaties genoemd in paragraaf 3.3 werkzaamheden worden uitgevoerd.
Het rapport is geschikt voor uitsluitend het verwijderen van het in dit rapport genoemde asbesthoudende materiaal.
In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met het Europees en nationaal beleid en wetgeving ten aanzien van de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming en het Gelders Natuur Netwerk (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
Natura 2000-gebieden
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
Gelders Natuurnetwerk (voorheen Ecologische Hoofdstructuur)
Het Natuur Netwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. De provincie Gelderland heeft hiervoor het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het GNN is in de Omgevingsvisie Gelderland uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de GNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
In september 2020 is door Eco Reest een Quickscan natuurtoets uitgevoerd (zie Bijlage 3 Quickscan natuurtoets). Het doel van de Quickscan is inzicht verkrijgen in de mogelijke effecten op beschermde natuurwaarden als gevolg van het plan.
Gebiedsbescherming
Natura 2000
Het plangebied ligt buiten de begrenzing van een Natura 2000-gebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden betreffen Veluwe en Veluwerandmeren, op respectievelijk 2.14 en 4.57 kilometer afstand.
Afbeelding 4.3: Globale ligging plangebied (zwarte asterisk) ten opzichte van de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden
Vanwege de afstand tot de meest nabij gelegen Natura 2000-gebieden (>2 kilometer), de potentiële effecten, bekende dosis-effectrelaties (Cardinaals et al. 2019, Vegte et al. 2014, Broekmeyer et al. 2014 en Krijgsveld et al. 2008) en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, zijn negatieve effecten – met uitzondering van stikstofdepositie – op voorhand uitgesloten.
Door Ecofect is in april 2023 is nagegaan of er sprake is van stikstofdepositie op Natura-2000 gebieden (zie Bijlage 4). Uit de AERIUS-berekeningen voor het beschouwde plan komt naar voren dat, zowel in de aanleg- als de gebruiksfase, géén sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden (<0,00 mol/ha/jr).
Het beoogde plan voor de beoogde sloop en nieuwbouw heeft géén negatief effect als gevolg van stikstofdepositie op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden. Het stikstofaspect staat vaststelling van het plan in het kader van de Wet natuurbescherming daarmee niet in de weg. Voor de uitvoering van het plan geldt ten aanzien van het aspect stikstof in het kader van de Wet natuurbescherming geen vergunningplicht.
Natuurnetwerk Nederland
Gezien de ruime afstand (>2 kilometer), de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van aantasting van wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN. Vervolgstappen ten aanzien van het NNN zijn niet aan de orde.
Afbeelding 4.4: Globale ligging plangebied (blauwe marker) ten opzichte van het GNN
Natuur buiten het NNN
In navolgende afbeelding is te zien dat het plangebied niet binnen dergelijke gebieden ligt. Het dichtstbijzijnde deel ligt op ongeveer 50 meter afstand en betreft weidevogelgebied. De voorgenomen plannen hebben gezien de afstand, de ligging binnen bebouwde kom, bestaande verstoringsbonnen (parkeerveld)en de lokale aard en beperkte omvang van het plan geen effect op het nabijgelegen aangewezen weidevogelgebied en andere Gelderse natuur gebieden. Vervolgstappen zijn niet aan de orde.
Afbeelding 4.5: Globale ligging plangebied (grijze marker) ten opzichte van de natuurgebieden buiten het NNN
Houtopstanden
Op basis van de ligging van het plangebied in relatie tot de Wet natuurbescherming, wordt geconcludeerd dat het beschermingsregime van de Wet natuurbescherming ten aanzien van houtopstanden niet geldt. Vervolgstappen in het kader van de Wnb zijn zodoende niet aan de orde. Wel kunnen vervolgstappen (zoals een omgevingsvergunning) in het kader van het gemeentelijke beleid ten aanzien van kap van bomen aan de orde zijn.
Soortenbescherming
Uit het onderzoek blijkt dat bij renovatiewerkzaamheden van de bestaande woning mogelijk nader soortgericht onderzoek nodig is naar vleermuizen, huismussen en gierzwaluwen. De woning wordt door de initiatiefnemer van dit plan niet gerenoveerd maar verkocht in de huidige toestand, waardoor dit niet uitgevoerd hoeft te worden.
Binnen en in de directe omgeving van het plangebied kunnen algemene vogelsoorten tot broeden komen.
De tuin en schuren bieden mogelijk een geschikte habitat voor steenmarter. Nader soortgericht onderzoek is nodig om de aanwezigheid aan te tonen of uit te sluiten.
In het plangebied zijn enkele algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren zoals muizen en egel en te verwachten. Voor deze soorten geldt bij ruimtelijke ontwikkeling een vrijstelling van artikel 3.10. De zorgplicht blijft wel te allen tijde gelden voor deze soorten.
Groei- en verblijfplaatsen van beschermde flora, vissen, amfibieën, reptielen en ongewervelden zijn gezien de terreinkenmerken, habitateisen en bekende verspreidingsgegevens uitgesloten.
Marter onderzoek
In november 2020 is door Bureau Natuurlijk een nader onderzoek betreffende de steenmarter uitgevoerd (zie Bijlage 5 Marter onderzoek).
Bevindingen marter-onderzoek
Gedurende de periode van het marteronderzoek september tot november zijn er cameravallen geplaatst om de functie van het plangebied betreffende de marter te kunnen beoordelen. Het gebied heeft potentie als (netwerk)leefgebied voor de marter. Diverse databanken (NDFF en waarneming.nl) geven aanwezigheid weer van de marter in dit gebied. Er zijn in een straal van 150 meter rondom de planlocatie geen latrineputjes of andere sporen van aanwezigheid aangetroffen. De cameravallen zijn zo opgesteld dat een eventuele vaste (trek)route in beeld zou worden gebracht. In de maanden van het onderzoek is geen enkele marter in beeld gevangen. Wel ‘bijvangsten’ zoals vogels, katten en een rat. Tijdens de bezoeken aan de planlocatie om de cameravallen te plaatsen dan wel op te halen zijn er geen sporen van marterachtigen aangetroffen. Er is gekeken naar prooiresten, poep en krabsporen. Urinepleken (UV-lamp) zijn ook niet aangetroffen. Er is sprake van een gebied waar zich geen duurzame populatie kan bevinden, maar het gebied kan wel deel uitmaken van een netwerk aan gebieden, die gezamenlijk wel een op langere termijn duurzame populatie mogelijk maken.
Conclusie
Tijdens het onderzoek zijn geen (beeld)waarnemingen geweest van de marter. Ook heeft het onderzoek uitgewezen dat er geen aanwijzingen zijn dat de planlocatie een essentiële functie heeft. De gunstige staat van instandhouding van de steenmarter wordt niet beïnvloed door de planontwikkeling. Een ontheffing wet Natuurbescherming is niet nodig betreffende artikel 3.10. Artikel 1.11 blijft onverkort van toepassing (zorgvuldig handelen).
Dit aspect is geen belemmering voor de realisatie van de zes woningen.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) met de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire effectafstanden LPG tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Beleidsvisie externe veiligheid
In 2015 is de Beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Oldebroek vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.
In het plangebied wordt woningbouw gerealiseerd. Het geheel wordt beschouwd als een beperkt kwetsbaar object.
Onderzoek
Afbeelding 4.6: Uitsnede risicokaart
Transport over water
Het maximale invloed gebied van gevaarlijke stoffen die over water worden getransporteerd bedraagt 1.070 m. Binnen deze afstand van het plangebied vindt geen structureel transport van gevaarlijke stoffen over water plaats. De risico’s als gevolg van transporten van gevaarlijke stoffen over waterwegen vormen geen aandachtspunt voor het plan.
Transport over de weg
A28
Op een afstand van circa 3 km is de rijksweg A28 (wegvak G62) gelegen. Deze weg is opgenomen in het Basisnet. Aangezien de ruimtelijke ontwikkeling op meer dan 200 meter afstand van de basisnetroute is gesitueerd, is het plaatsgebonden risico en het PAG van deze weg geen aandachtspunt voor de planvorming. Gelet op de ruimtelijke scheiding van meer dan 200 meter, is het niet noodzakelijk om de invloed van de planvorming op de hoogte van het groepsrisico kwantitatief inzichtelijk te maken.
De risico’s als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over deze weg (toxisch scenario) dienen te worden meegenomen in een verantwoording van het groepsrisico. Conform de beleidsvisie van de regio Noord-Veluwe, valt het plangebied binnen zone 3, waardoor volstaan kan worden met de standaardverantwoording uit de beleidsvisie
Transport over het spoor
Ten zuiden van het plangebied is de spoorlijn Amersfoort - Zwolle gelegen. Conform Bijlage II Tabel Basisnet spoor van de Regeling basisnet betreft het een Basisnetroute. De afstand tot het plangebied bedraagt ruim 3 km meter. Op grond van deze afstand is het plaatsgebonden risico (PR 10-6 -risicocontour) en plasbrandaandachtsgebied van deze spoorlijn geen aandachtspunt voor de planvorming.
Gezien de afstand (groter dan 200 meter) is het niet noodzakelijk om de invloed van de planvorming op de hoogte van het groepsrisico kwantitatief inzichtelijk te maken. Het plangebied bevindt zich wel binnen het gebied van deze spoorlijn, aangezien hier bulktransporten van A, B2, C3, D3 en D4-stoffen plaatsvindt. Het plangebied ligt binnen het invloed gebied (brand- en toxisch scenario) van deze spoorlijn. Conform de beleidsvisie van de regio Noord-Veluwe, valt het plangebied binnen zone 3, waardoor volstaan kan worden met de standaardverantwoording uit de beleidsvisie.
Transport door buisleidingen
Het plangebied ligt op ruim 1,5 km meter afstand van diverse buisleidingen. In de onderstaande tabel zijn de eigenschappen van deze leidingen samengevat.
Tabel Leidinggegevens
Buisleiding | Diameter | Druk | 100 % letaliteitsafstand | 1 % letaliteitsafstand | Afstand tot plangebied |
N-570-20 | 12 inch | 40 bar | 70 m | 140 m | ca. 1.500 m |
Uit bovenstaande tabel blijkt dat het plangebied niet binnen de 1% letaliteitsafstand van de buisleidingen ligt. De risico’s als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormen derhalve geen aandachtspunt voor het planvoornemen.
Inrichtingen
Het plangebied bevindt zich niet binnen de PR 10-6 risicocontouren en invloed gebieden/effectafstanden 1% letaliteit van de inrichtingen in de omgeving van het plangebied. De risico’s als gevolg van inrichtingen vormen derhalve geen aandachtspunt voor het planvoornemen.
Het aspect externe veiligheid is geen belemmering voor de plannen.
Ter beperking van geluidshinder zijn in de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones gedefinieerd rondom belangrijke geluidsbronnen (gezoneerde industrieterreinen, verkeerswegen en spoorwegen). Het ge-bied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied, waar voor bestemmingsplannen een akoestische toetsing dient te worden uitgevoerd. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan, indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de ten hoogste toelaat-bare waarde op de geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de hoogst toelaatbare waarde te voldoen.
Naast de toetsing aan de wettelijke normen, dient aangetoond te worden dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Wegverkeerslawaai
In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft. Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/h-gebied of in een woonerf. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg.
Het onderhavige perceel ligt aan de Zuiderzeestraatweg binnen de bebouwde kom, waar 50 km/h mag worden gereden.
In september 2020 is door VOBRU een akoestisch onderzoek uitgevoerd om de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de Zuiderzeestraatweg (N308) inzichtelijk te maken en te toetsen ter plaatse van de gevel(s) van de twee woonblokken, bestaand uit drie geschakelde woningen.
Uit de resultaten van het onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
Ten gevolge van de Zuiderzeestraatweg is de geluidbelasting bepaald. De hoogst berekende geluidbelasting treedt op bij het zuidoost gelegen bouwblok, ter plaatse van rekenpunt 009 t/m 011 en 017.
Afbeelding 4.7: Rekenpunten op de gevels van de woningen
De berekende geluidbelasting bedraagt maximaal 50 dB en is hiermee hoger dan de voorkeurswaarde, maar lager dan de maximaal toegestane grenswaarde. Op alle overige rekenpunten is de berekende geluidbelasting gelijk aan of lager dan de voorkeurswaarde van Lden 48 dB, waarmee tevens wordt voldaan aan het criterium geluidluwe gevel/buitenruimte.
Daar maatregelen om de geluidbelasting te verlagen niet doelmatig zijn en stuiten op overwegende bezwaren van Stedenbouwkundige en financiële aard kan bij de gemeente Oldebroek een hogere waarde worden aangevraagd.
Het woon- en leefklimaat ter plaatse kan worden gekwalificeerd als goed tot redelijk. In kader van de Wet geluidhinder is geen belemmering aanwezig voor realisatie van het bouwplan.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling onder voorwaarde dat de hogere grenswaarde procedure wordt gevoerd. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 6 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai toegevoegd aan dit plan.
In het kader van nieuwe ontwikkelingen van geluidsgevoelige functies nabij bedrijven(terreinen) wordt de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering, editie 2009" gehanteerd als hulpmiddel. Deze handreiking geeft o.a. richtafstanden en stappenplannen om te komen tot het verantwoord inpassen van geluidgevoelige functies nabij bedrijven. Het toetsingskader voor geluid bestaat uit een aantal stappen waarbij per stap de geluidbelasting groter wordt.
Stap 1
Toetsen aan de richtafstanden voor het aspect geluid. Indien deze niet wordt overschreden kan een verdere beoordeling van geluid in beginsel achterwege blijven.
Stap 2
Indien stap 1 niet toereikend is, is een geluidonderzoek noodzakelijk en dient bij het omgevingstype 'rustige woonwijk' voldaan te worden aan de volgende richtwaarden:
Bij het omgevingstype 'gemengd gebied' dient voldaan te worden aan de volgende richtwaarden:
Stap 3
Indien stap 2 niet toereikend is, is voor woningen gelegen in een 'rustige woonwijk' een maximale geluidbelasting mogelijk van:
Bij het omgevingstype 'gemengd gebied' is een maximale geluidbelasting mogelijk van:
Als voldaan wordt aan de bovenstaande richtwaarden dient het bevoegd gezag te motiveren waarom in deze concrete situatie de geluidbelasting acceptabel is.
Stap 4
Bij een hogere geluidbelasting dan aangegeven in stap 3 zal het doorgaans niet mogelijk zijn om medewerking te verlenen aan een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling.
Indien het bevoegd gezag toch van mening is dat medewerking aanvaardbaar is, dan dient dit grondig onderzocht, onderbouwd en gemotiveerd te worden.
In januari 2023 is door VOBRU onderzoek gedaan naar de geluidbelasting van de supermarkt Boni op de woningen (zie Bijlage 7 Akoestisch onderzoek industrielawaai). In de directe omgeving van de planlocatie zijn twee bedrijven gelegen nl;
In kader van de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering, editie 2009" is voor deze bedrijven een richtafstand van toepassing van 10 meter, uitgaande van een gemengd gebied. Van de twee bouwblokken ligt het noordelijk gelegen woningblok binnen de richtafstand van de supermarkt Boni en van het verenigingsgebouw. De afstand van de gevel van het woningblok tot de gevel van de bedrijven bedraagt respectievelijk 6 en 7 meter.
In kader van de bestemmingsplanwijziging en goede ruimtelijke ordening heeft het bevoegd gezag een akoestisch onderzoek verlangd met als doel het inzichtelijk maken van de geluidbelasting van de supermarkt Boni, Zuiderzeestraatweg 126 en van het Kerkelijk verenigingsgebouw op de gevels van de toekomstige woningen binnen het plangebied Zuiderzeestraatweg 124, gemeente Oldebroek.
Boni
Uit gesprekken met de BONI over de locatie van het laden en lossen is er een richtafstand vanaf deze locatie tot aan het plan een afstand van 10 meter gedefinieerd (zie navolgende afbeelding).
Afbeelding 4.8: Routering voertuigen supermarkt Boni.
Kerkelijk Verenigingsgebouw
Het verenigingsgebouw is gelegen aan de Kerkstraat 10 te Oldebroek. De voertuigen van de bezoekers worden geparkeerd aan de noord en noordwestzijde van het verenigingsgebouw welke bereikbaar is vanaf de Zuiderzeestraatweg via de Kerkstraat.In afbeelding 4.9 is de routering van de voertuigen weergegeven.
Afbeelding 4.9: Routering voertuigen Kerkelijk verenigingsgebouw
Uit het onderzoek blijkt dat in kader van de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering, editie 2009", ter plaatse van de twee woonblokken van elks drie geschakelde woningen wordt voldaan aan goede ruimtelijk ordening. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat en er is geen belemmering aanwezig voor realisatie van het bouwplan.
Voor de afweging goede ruimtelijke ordening op basis van het ongecorrigeerde gecumuleerde geluidsniveau van industrielawaai en verkeerslawaai verwijzen wij bijlage VI, waarin de LCUM berekening van het industrielawaai en verkeerslawaai is opgenomen.
Uit de GES-score gebaseerd op industrielawaai (bijlage VI) is het woon- en leefklimaat beoordeeld. Hieruit blijkt dat ter plaatse van een paar geveldelen een GES-score is bepaald van vrij matig. Voor de meeste gevels is een GES-score bepaald van goed tot zeer goed.
Uitgaande van het bouwbesluit waarin een minimale eis is gesteld van 20 dB(A) voor de karakteristieke gevelwering, dient in kader van industrielawaai nader onderzoek plaats te vinden bij de woningen met een geluidbelasting van = 55 dB(A), (35 + 20). Hierbij dient voor de woning ter plaatse van de geluiddove gevel te worden uitgegaan van het maximaal optredende geluidsniveau.
Om aan bovenstaande te kunnen voldoen dienen de volgende maatregelen getroffen te worden:
Vanuit industrielawaai is sprake van een goed woon- en leefklimaat en geen belemmering aanwezig is voor realisatie van het bouwplan.
In het kader van ruimtelijke planvorming moet aandacht besteed worden aan de luchtkwaliteit. Hierbij moet enerzijds beoordeeld worden of het plan een (negatief) effect heeft op de luchtkwaliteit; anderzijds moet beoordeeld worden of de luchtkwaliteit ter plaatse geschikt is voor realisatie van het plan.
Naast dat aangetoond moet worden dat voldaan wordt aan de wet- en regelgeving, moet in het kader van een goede ruimtelijk ordening eveneens aangetoond worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bij deze beoordeling gaat het om de mate van blootstelling van toekomstige gebruikers of bewoners van het plangebied.
In de Wet milieubeheer zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen bij wegen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10, PM2,5). De achtergrondconcentraties van deze twee stoffen liggen het dichtst bij de grenswaarden. Overschrijdingen van de grenswaarden van de andere genoemde stoffen komen in Nederland nagenoeg niet voor.
Op grond van artikel 5.16 Wet milieubeheer kan een ruimtelijke ontwikkeling doorgang vinden als aannemelijk is gemaakt dat:
In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate bijdragen' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die 'niet in betekende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Het betreft de volgende categorieën:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd wordt staat in de regeling NIBM dat deze nog steeds in niet betekenende mate kan bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor NO2 en PM10.
Bij het beoordelen van de blootstelling ter plaatse van het plan in het kader van een goede ruimtelijke ordening, is het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) relevant.
In paragraaf 4.8.1 zijn voorbeelden van de lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggende ontwikkeling 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
Het vorenstaande wordt tevens bevestigd door de NIBM-tool. In paragraaf 2.3 wordt de toename van het aantal verkeersbewegingen berekend op afgerond 47 verkeersbewegingen per weekdag. Op basis hiervan is een berekening gemaakt met de NIBM-tool, waarvan het resultaat in afbeelding 4.3 is weergegeven. Opgemerkt wordt dat het aandeel vrachtverkeer op 0% is gezet, aangezien het voornemen uitsluitend de functie ‘wonen’ betreft.
Berekening NIBM-tool luchtkwaliteit
Uit de berekening blijkt dat voorliggend plan 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Vervolgonderzoek naar effecten op de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Tot slot wordt geconcludeerd dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling, zoals opgenomen in dit bestemmingsplan.
Om bedrijfsvestigingen te kunnen toetsen op milieu hygiënische aspecten wordt het instrument milieu-zonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds hindergevoelige functies, zoals woningen.
Algemeen wordt hiervoor de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten gebruikt. Hierin zijn aan bedrijven milieucategorieën toegekend. Per bedrijf is aangegeven wat de gewenste afstand is tot een rustige woonwijk. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. De feitelijke emissies (geluid, geur, stof et cetera) van een bedrijf kunnen aanleiding zijn om een andere afstand aan te houden.
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' wordt een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Het plan aan de Zuiderzeestraatweg 124 vertoont zeer sterke overeenkomsten volgens deze definitie. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor bijvoorbeeld geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Er wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe milieugevoelige functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving.
In het kader van onderhavig plan is uitgegaan van het omgevingstype gemengd gebied vanwege de ligging van het bouwplan in de omgeving van winkels en dergelijke.
Voor de aanwezige winkels in de directe omgeving mag de afstand dus verkleind worden van 10 meter naar 0 meter.
In de omgeving zijn geen bedrijven aanwezig die een belemmering zijn voor de woningen. Omgekeerd blijkt uit onderzoek dat de woningen geen belemmering zijn voor de naastgelegen supermarkt (zie 4.7).
Voor het kerkelijk centrum aan de Kerkstraat 8, aan de noordzijde van het plangebied geldt een afstand van 10 meter. Aangezien deze afstand minder is wordt na overleg met VOBRU, op de scheiding van het plangebied ter hoogte van het kerkelijk centrum een geluidscherm aangebracht met een hoogte van 1,80 meter en een gewicht van 10kg/m2. Hierdoor is het kerkelijk centrum geen belemmering voor de realisatie van de woningen.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebied beheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
De Omgevingsvisie Gelderland is mede kaderstellend waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. Het waterplan is beschreven aan de hand van een aantal thema's zoals landbouw, water-overlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Hierbij is rekening gehouden met de Europese kaderrichtlijn water en het beleid.
Op 30 september 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. De afgelopen jaren is veel bereikt, maar tegelijk staan er voor de komende jaren nieuwe uitdagingen. In het waterbeheerprogramma beschrijft het waterschap haar ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van de vele samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Het Waterbeheerprogramma (WBP) geeft de koers aan die het waterschap wil gaan varen en beoogt daarmee twee dingen. Ten eerste inzicht geven aan alle gebruikers en partners in het werkgebied in de doelen en maatregelen die het waterschap de komende zes jaar gaat bereiken. Ten tweede de koers intern bij het waterschap, als spoorboekje, expliciet maken en vastleggen.
Zie paragraaf 3.4.7
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Vallei en Veluwe is geïnformeerd over voorliggend initiatief door gebruik te maken van de digitale watertoets. Op 10 augustus 2020 is de watertoets uitgevoerd. Op basis hiervan is door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Het aspect water is geen belemmering voor de realisatie van de plannen. De watertoets en de samenvatting watertoets is als Bijlage 8 toegevoegd aan dit plan.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffect-rapportage in aanraking komen:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.
Bij elke activiteit die een extra stikstofdepositie met zich meebrengt, dient te worden getoetst of er sprake is van significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden. In dit geval gaat het om de ontwikkeling van zes woningen, welke circa 42 extra verkeersbewegingen met zich meebrengt. Wanneer er verwacht wordt dat er sprake is van significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, dient een passende beoordeling te worden opgesteld. Tevens zal er dan een berekening naar de stikstofdepositie benodigd zijn.
In dit geval ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ' Veluwe op een afstand van circa 2,14 kilometer.
In oktober 2020 is daarom door Eco Reest nagegaan of er sprake is van stikstofdepositie op Natura-2000 gebieden (zie Bijlage 4). Uit de AERIUS-berekeningen voor het beschouwde plan komt naar voren dat, zowel in de aanleg- als de gebruiksfase, géén sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden (<0,00 mol/ha/jr).
In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
Daarom dient te worden getoetst of er sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:
Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag of er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de verwachte milieuhinder en cumulatie met andere projecten), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in Hoofdstuk 4 opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Deze paragraaf wordt in dit geval beschouwd als de vormvrije m.e.r.-toets.
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van parkeerkencijfers van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Deze voorgenoemde CROW-kencijfers zijn doorvertaald in de gemeentelijke parkeernota 2014:
Ten behoeve van de 6 seniorenwoningen geldt volgens de Parkeernota 2014 een norm van 2,2 per woning en voor de vrijstaande woning 2,5 parkeerplaatsen per woning. Dit is inclusief 0,3 parkeerplaats voor bezoekers. In totaal zijn dus 15,7 parkeerplaatsen nodig. In totaal worden 16 parkeerplaatsen aangelegd, waardoor wordt voldaan aan de Parkeernota 2014 (zie navolgende afbeelding)
Afbeelding 2.4: Overzicht parkeren
In deze paragraaf is aangetoond dat wordt voldaan aan de Parkeernota 2014.
Voor de verkeersafwikkeling is overleg geweest met de eigenaar van de naastgelegen supermarkt en is overeenstemming bereikt betreffende de ontsluiting van de zes woningen. De zes woningen zijn bereikbaar via de eigen privé weg vanaf de Zuiderzeestraatweg bereikbaar. De ontsluiting vindt plaats via de uitrit aan de andere zijde van de Boni. De genoemde bereikbaarheid van de woningen, is gezamenlijk met de eigenaar van de naastgelegen Boni besproken. De eigenaar heeft aangegeven geen bezwaren te hebben tegen de komst van de zes woningen en de ontsluiting daarvan.
Op basis van de CROW publicatie-381, is voor de woningen de verkeersgeneratie bepaald. In het plangebied vindt de realisatie van 6 grondgebonden woningen plaats. Voor dit bouwplan geldt:
Verkeersgeneratie van maximaal 7,8 motorvoertuigbewegingen per etmaal per woning.
De realisatie van 6 nieuwe woningen draagt dan ook bij aan een verkeersgeneratie van 47 mvt/etmaal. Uitgaande van 10% tijdens de spits resulteert dit in 1 auto per 12 minuten. Dit is voor de verkeersintensiteit van de omliggende wegen geen enkel probleem.
Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
In Artikel 1 zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Artikel 2 geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze bouwhoogtes, afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
1. Bestemmingsomschrijving
Hierin staat voor welke functie(s) de gronden mogen worden gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van de functies is.
2. Bouwregels
Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.
3. Nadere eisen
Hierbij is bepaald dat het college nadere eisen kan stellen aan de afmetingen en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
a de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden binnen andere bestemmingen, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed;
b de milieusituatie:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de milieu-aspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking;
c een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld:
ten aanzien van de situering en de vormgeving van bouwwerken, dient gestreefd te worden naar de instandhouding of het tot stand brengen van een in stedenbouwkundig opzicht, harmonieus straat- en bebouwingsbeeld;
d de sociale veiligheid:
uit het oogpunt van sociale veiligheid is het beleid om de oriëntatie van de (verblijfsgebieden van) ge-bouwen zoveel mogelijk op de openbare ruimte (straatzijde) te richten en het aanleggen van zichtbelemmerende groenvoorzieningen tegen te gaan;
e de verkeersveiligheid:
ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de instandhouding of het tot stand brengen van een verkeersveilige situatie;
f de woonsituatie:
ten aanzien van de woonsituatie dient rekening te worden gehouden met het in stand houden en/of het garanderen van een goede woonsituatie zoals de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte en het uitzicht.
4. Afwijken van de bouwregels
In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen die thans nog niet voorzien zijn, waaruit blijkt dat de bouwregels niet toereikend zijn. Daarom kan het college voor ondergeschikte aspecten binnen een bestemming bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels.
Van geval tot geval zal een afweging moeten worden gemaakt. Het afwijken van de basisregels is bedoeld voor uitzonderingssituaties waarbij bepaalde criteria zijn opgenomen. In eerste instantie zal echter gestreefd worden naar het laten voldoen van de plannen aan de basisregeling.
Bij toepassing van de bevoegdheid om af te wijken van het plan, gelden specifieke procedureregels die zijn opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
5. Specifieke gebruiksregels
In principe moeten de gronden en de gebouwen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming. Waar nodig zijn voor de duidelijkheid en ten behoeve van het aangeven van de reikwijdte van de bestemming gebruiksvormen vermeld, die in ieder geval als strijdig met de bestemming moeten worden aangemerkt.
6. Afwijken van de gebruiksregels
Omdat van een aantal gebruiksvormen niet op voorhand gezegd kan worden of ze aanvaardbaar zijn of niet, is het college bevoegd om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de specifieke gebruiksregels. Deze omgevingsvergunning wordt verleend na een zorgvuldige afweging van functies en waarden binnen de bestemming.
7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Deze omgevingsvergunning kan worden verleend voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, die anders zijn dan bouwen. Hiermee kan de gemeente ook ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen tegenhouden, zoals het ophogen van gronden, het dempen van sloten, het scheuren van grasland en het aanleggen van rioleringen.
Bestemmingen
Tuin ( Artikel 3)
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, parkeren en (delen van) overkappingen en ondergeschikte bouwedelen (waaronder erkers).
In of op deze gronden mogen geen gebouwen of delen daarvan worden gebouwd, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, waaronder erkers en (delen van) overkappingen behorende bij het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming.
Verkeer (Artikel 4)
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor groenvoorzieningen, paden, pleinen, straten, wegen en parkeervoorzieningen. In of op deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5,00 meter bedragen, met uitzondering van bouwwerken die benodigd zijn voor de beveiliging, voor de geleiding en voor de regeling van het verkeer, geluidsschermen, lichtmasten en vlaggenmasten.
Wonen (Artikel 5)
Deze bestemming is toegekend aan de beoogde locatie van het naastgelegen appartementengebouw, de aaneengebouwde woningen en de vrijstaande woning. De voor ‘Wonen’ aanwezen gronden zijn bestemd voor woningen (al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit) en aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen.
In de bouwregels is onder andere bepaald dat hoofdgebouwen uitsluitend binnen een bouwvlak mogen worden gebouwd, met dien verstande dat er maximaal 7 woningen mogen worden gebouwd.
Daarnaast is door middel van aanduidingen aangegeven welke type woningen er per bouwvlak zijn toegestaan. Er is hierbij een onderscheid gemaakt in ‘vrijstaand’ en ‘aaneengebouwd’.
De maximum goot- en bouwhoogte van de hoofdgebouwen zijn op de verbeelding weergegeven.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
In dit bestemmingsplan worden de gronden in het plangebied voor verschillende doeleinden bestemd. Daarbij worden regels gegeven voor het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouw-werken en gebouwen, voor zover dat in het belang van een goede ruimtelijke ordening nodig is.
Het college kan binnen de grenzen die in het plan zijn aangegeven, bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels en/of van de specifieke gebruiksregels.
Een bestemmingsplan bevat niet alle regels die het bouwen op en het gebruik van de grond regelen. Zo zijn er bijvoorbeeld nog andere gemeentelijke verordeningen, de milieuwetten en de waterschapskeur, waarin eisen en beperkingen kunnen voorkomen, waarover het bestemmingsplan zich niet uitspreekt. Bij een procedure waarbij vergunningen (bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor het bouwen) worden verleend, kunnen die andere regels beperkingen opleggen op andere gronden dan planologische.
Het overgangsrecht geldt voor bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming komt met de gegeven bestemming.
In beginsel mogen de bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Meestal is dat een eenmalige handeling aan het bouwwerk. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt dat de gemeente haar handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waarvan alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
In de gemeentelijke beleidsnota 'Integrale handhaving gemeente Oldebroek 2009' neemt naleving van bestemmingsplannen een belangrijke plaats in. Handhaving is voor de gemeente meer dan alleen met bestuurlijke sancties optreden tegen overtredingen. Er wordt ook grote waarde gehecht aan preventie door middel van communicatie en voorlichting naar burgers en bedrijven, advisering, stimulering, toezicht en zichtbaar optreden.
Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente zo vroeg mogelijk op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beëindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar ter beschikking staande handhavingsinstrumenten. Van handhaving kan alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten.
Blijkens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Een overtreding hiervan is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook bij overtredingen die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.
Op basis van de voorgaande hoofdstukken kan worden geconcludeerd dat het initiatief, gelet op het planologische beleid en de omgevingssituatie ter plaatse uitvoerbaar kan worden geacht. Geconcludeerd wordt dat voor de gewenste ontwikkeling sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. In de anterieure overeenkomst wordt tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
De directe omgeving is door middel van een brief op de hoogte gesteld van het plan. Per mail kon men een reactie geven op het plan. De reacties waren positief. Het verslag zal worden toegevoegd aan dit plan.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Dit bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg besproken met de provincie. Het waterschap is middels de digitale watertoets op de hoogte gesteld van het plan. Beide hebben aangegeven geen bezwaren tegen de plannen te hebben.
Het plan wordt direct als ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd en gedurende zes weken wordt een ieder in de gelegenheid gesteld zijn of haar zienswijze in te dienen.
Het plan is voorgelegd aan de omwonenden, zij hebben positief gereageerd op de plannen.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen vanaf 5 juli 2023 tot en met 15 augustus 2023. Een ieder heeft de gelegenheid gehad om een zienswijze in te dienen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ontvangen. Het plan is ongewijzigd vastgesteld.