direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Oldebroek, Lage Weide
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0269.OB119-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend plan maakt de realisatie van 16 nieuwe woningen mogelijk aan de Lage Weide 16 t/m 22 in Oldebroek. Op deze locatie is nu een touringcarbedrijf gevestigd.

De voorgaande ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt aan de Lage Weide, in de bebouwde kom van de kern Oldebroek. De onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OB119-VG01_0002.png"

Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Oldebroek, Lage Weide" bestaat uit de volgende stukken:

  • Verbeelding (tek. nr NL.IMRO.0269.OB119-VG01 en een renvooi);
  • Regels (met bijhorende bijlagen).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding (hoofdstuk 1) wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande en gewenste situatie in het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Oldebroek beschreven. Vervolgens passeren in hoofdstuk 4 alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. In de hoofdstukken 5 en 6 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/ planverantwoording en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 7 gaat tot slot in op het vooroverleg en de inspraak.

Hoofdstuk 2 De huidige en gewenste situatie

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied is gelegen aan de Lage Weide 16 t/m 22, in het zuidelijke deel van de kern Oldebroek. Rondom het plangebied ligt een woonwijk. Op de locatie is in de huidige situatie een touringcarbedrijf gevestigd. In het plangebied staat een groot bedrijfsgebouw met daarin een woning. Ten noorden van het grote bedrijfsgebouw staan drie vrijstaande (schuur)woningen. Het zuidelijk deel van het plangebied is nagenoeg geheel verhard. Het noordelijke deel betreft grasland. Het plangebied wordt voor een deel omsloten door een houtwal. De locatie wordt aan de westzijde ontsloten via de Lage Weide en aan de zuidoostzijde via de Luiting Matenlaan. De navolgende afbeelding toont een luchtfoto van de bestaande situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OB119-VG01_0003.png"

Luchtfoto bestaande situatie (bron: PDOK viewer)

2.2 Geldend planologische regime

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Oldebroek Dorp 2009", vastgesteld op 28 juni 2011. Het plangebied heeft de bestemming 'Bedrijf - 1' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - rijschool' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. De onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OB119-VG01_0004.png"

Uitsnede bestemmingsplan "Oldebroek Dorp 2009" (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het realiseren van 16 nieuwe woningen is niet toegestaan binnen de bestemming 'Bedrijf -1'. Omdat het initiatief in strijd is met het geldende bestemmingsplan, is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

2.3 Gewenste situatie

Met het plan wordt de locatie getransformeerd tot woningbouwlocatie. Het bedrijfsgebouw met daarin een woning wordt gesloopt. De drie bestaande vrijstaande (schuur)woningen blijven behouden. In het plangebied worden 16 nieuwe woningen gerealiseerd. De woningen zijn verdeeld over drie clusters met elk een eigen ontsluiting. Het type woningen zal bestaan uit rijwoningen, twee-onder-één-kap- woningen en vrijstaande woningen. Het plan biedt ter plaatse van de bestaande woningen ruimte voor flexibiliteit door daar verschillende type woningen toe te staan voor als de bestaande woningen ooit worden gesloopt en hier bijvoorbeeld rijwoningen worden teruggebouwd.

De navolgende afbeelding geeft een uitsnede van het voorlopige ontwerp en groenplan. Hierop zijn 16 nieuwe woningen en de 3 bestaande woningen ingetekend. Het volledige groenplan is toegevoegd als bijlage 1 bij de regels. De woningtypen en -aantallen zijn als volgt verdeeld:

  • 3 vrijstaande woningen;
  • 6 twee-onder-één-kap woningen;
  • 4 tussen/hoekwoningen;
  • 3 kleine rijwoningen;
  • 3 bestaande (schuur)woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OB119-VG01_0005.png"

Impressie toekomstige situatie

Het plangebied behoudt de bestaande ontsluitingen via de Luiting Matenlaan (zuidoost) en de Lage Weide (west) en krijgt een derde ontsluiting via de Weegbree (noordwest). Bij de vrijstaande woningen en twee-onder-één-kapwoningen is ruimte om op eigen terrein te parkeren. Tevens worden in het plangebied openbare parkeerplaatsen gerealiseerd. De openbare ruimte wordt tevens ingericht met openbaar groen en bomen. De woonpercelen worden deels omsloten door hagen en struweel.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Algemeen

Bij ruimtelijke plannen moet worden weergegeven hoe rekening is gehouden met relevant beleid. In de volgende paragrafen wordt het relevante beleid op nationaal, provinciaal en lokaal schaalniveau en de relatie van dit beleid met de relatie van dit beleid met de voorgenomen ontwikkeling behandeld.

3.1.2 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.

De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.

3.1.2.1 De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van het rijksbeleid het ruimtelijke consequenties.

3.1.2.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland:
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruikers voorop staat:
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbinding (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost-Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeven van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de Ijsselvecht delta (deelprogramma's's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw.
  • Het tot stand brengen en beschermen van de NNN, inclusief de Natura-2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

3.1.2.3 Besluit Algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: het Barro), beter bekend als de AmvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op de doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. De volgende nationale belangen kunnen binnen de gemeente Oldebroek relevant zijn:

  • 1. Defensie
    • a. Militaire laagvliegroutes jachtvliegtuigen en transportvliegtuigen
    • b. militaire terreinen
  • 2. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen
  • 3. Natuurnetwerk Nederland
  • 4. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • 5. IJsselmeergebied

Defensie:

  • Militaire laagvliegroutes jachtvliegtuigen en transportvliegtuigen
    In het Barro worden regels gesteld voor militaire laagvliegroutes jachtvliegtuigen en transportvliegtuigen. In nieuwe bestemmingsplannen mogen geen nieuwe bestemmingen opgenomen worden die het oprichten van bouwwerken met een hoogte van meer dan 40 meter meten vanaf het maaiveld mogelijk maken. In het besluit zijn twee laagvliegroutes aangewezen, waarvan er één over de gemeente Oldebroek ligt.
  • Militaire terreinen
    In het Barro worden regels gesteld ten aanzien van militaire terreinen, veiligheidszones en munitieopslagen. Binnen de gemeente Oldebroek liggen het Artillerie Schietkamp en de Prinses Margrietkazerne. De functies van deze terreinen mogen op basis van het Barro niet worden belemmerd.

Hoofdwegen en landelijke spoorwegen:

Voord de aanleg of uitbreiding van een hoofdweg of landelijke spoorweg zijn reserveringengebieden aangewezen. voor bestemmingsplannen die betrekking hebben op een reserveringsgebied zijn in het Barro bepaling opgenomen, waaraan moet worden voldaan.

Natuurnetwerk Nederland:

In het Barro worden onder andere regels gesteld omtrent de planologische bescherming van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) bij provinciale verordening. Het plan mag geen negatieve effecten met zich meebrengen ten aanzien van het NNN.

IJsselmeergebied:

De Veluwerandmeren behoren tot het IJsselmeergebied. Een bestemmingsplan mag geen ontwikkelingen bevatten die bebouwing en/ of landaanwinning binnen het IJsselmeergebied mogelijk maken.

3.1.2.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneide een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

  • bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culture voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
  • stedelijke ontwikkeling: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaven terrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

3.1.2.5 Toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid

Voorliggend plan valt niet binnen de reikwijdte van één van de onderwerpen uit het Barro. Het plan is hierdoor niet strijdig met het Barro.

Ladder duurzame verstedelijking

Met voorliggend plan worden 16 nieuwe woningen gerealiseerd. Hiermee is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarom dient de ladder voor duurzame verstedelijking te worden doorlopen.

Behoefte

Ten eerste dient de behoefte aan de woningen te worden onderbouwd.

Wat betreft de kwantitatieve behoefte blijkt uit een woningmarktonderzoek voor de gemeente Oldebroek (2017) dat de gemeente in de periode 2017-2030 groeit met 785 huishoudens. Op basis van de provinciale prognose neemt het aantal huishoudens in gemeente Oldebroek in de periode tot en met 2025 toe met +645 huishoudens en in de periode tot en met 2030 met +785 huishoudens. Daarna neemt de groei met circa 50 woningen toe. In het woningmarktonderzoek voor de regio Noord-Veluwe (2019) wordt voor de regio in 2030 een toename van 6.100 huishoudens verwacht. Dat komt overeen met een bouwtempo van zo'n 500 woningen netto per jaar.

Wat betreft de kwalitatieve opgave blijkt uit het woningmarktonderzoek voor de regio Noord-Veluwe (2019) dat er op korte termijn vooral behoefte is aan veel eengezinskoopwoningen. Specifiek voor Oldebroek richt ongeveer een derde van de gezinnen in Oldebroek zich op de huursector, waarvan het grootste deel op een grondgebonden huurwoning. In de koopsector is er onder gezinnen veel vraag naar vrijstaande woningen (23%), maar ook naar rijwoningen (21%). De vraag naar tweekappers is aanzienlijk (18%), maar kleiner dan de vraag naar de andere twee categorieën grondgebonden woningen. De additionele woningvraag richt zich in de komende jaren in hoge mate op grondgebonden woningen, zowel in de huursector als in de koopsector. Ook senioren geven in Oldebroek sterk de voorkeur voor een grondgebonden woning boven een (huur)appartement. In de koopsector ligt het zwaartepunt van de vraag bij middeldure tweekappers (€ 200.000 - € 300.0000) en middeldure en (in wat mindere mate) dure (vanaf € 300.000) vrijstaande woningen. Daarnaast is er een aanvullende vraag naar rijwoningen in de koopsector, met name in het goedkope (tot € 200.000) en middeldure segment.

Uit het bovenstaande blijkt dat er zowel kwantitatief als kwalitatief behoefte is aan verschillende type grondgebonden koop (en huur) woningen. Voorliggend plan voorziet met 16 grondgebonden koopwoningen, waaronder vrijstaande, twee-onder-één-kap- en rijwoningen (deels voor starters/jongeren), in deze behoefte.

Daarnaast dient te worden ingegaan op de locatie van het initiatief. De locatie bevindt zich in bestaand stedelijk gebied binnen de bebouwde kom van de kern Oldebroek. Hiermee is er sprake van duurzaam ruimtegebruik. De ladder voor duurzame verstedelijking is hiermee succesvol doorlopen.

3.1.3 Conclusie toetsing aan het rijksbeleid

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro. Vanuit nationaal beleid zijn er geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan. Het initiatief voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Hiermee past het plan binnen het rijksbeleid

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland
3.2.1.1 Algemeen

Op 19 december 2018 is de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. Op 1 maart 2019 is deze in werking getreden. De provincie wil Gelderland in de toekomst 'gaaf' houden, en vindt dat we daar nu wat voor moeten doen. De provincie staat voor stevige uitdagingen. Er zijn grote, verscheidene ontwikkelingen die ook Gelderland raken.

Hierbij staan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. De focus ligt op Duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie als werkende bestanddelen voor een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland.

Om de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland uit te werken, streeft de provincie zeven samenhangende ambities na. Met behulp van deze zeven ambities geeft de provincie hier uitvoering aan:

  • Energietransitie, van fossiel naar duurzaam;
  • Klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer;
  • circulaire economie: het sluiten van kringlopen;
  • biodiversiteit: werken met de natuur;
  • bereikbaarheid: duurzaam verbonden;
  • Vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame top regio;
  • Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.

3.2.1.2 Continuering ruimtelijk beleid

Een vijftal wettelijke verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving gaat sinds 2014 op in de Omgevingsvisie. Dit gaat over planfiguren voor ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Vanuit de Omgevingsvisie 2014 vinden wij de volgende zaken van belang. Deze worden door de provincie Gelderland gecontinueerd. Het gaat om de thema's:

  • Ruimtelijk beleid;
  • Waterbeleid;
  • Milieubeleid;
  • Natuur- en landschapsbeleid;
  • Verkeers- en vervoerbeleid.
3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
3.2.2.1 Algemeen

Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke plannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan op deze regels afstemmen.

3.2.3 Toetsing initiatief aan het provinciaal beleid

Voorliggend initiatief betreft het realiseren van 16 nieuwe woningen op de locatie van een voormalig touringcarbedrijf in de bebouwde kom van Oldebroek. Met het plan is sprake van herontwikkeling / transformatie van een binnenstedelijke locatie. Hiermee is sprake van zuinig en duurzaam ruimtegebruik. Uit de onderbouwing van de ladder voor duurzame verstedelijking blijkt de behoefte aan woningen in de gemeente Oldebroek (zie paragraaf 3.1.2.5). De nieuwe woningen worden stedenbouwkundig ingepast in de omgeving en zullen voldoen aan de nieuwe eisen met betrekking tot energie en conform het Bouwbesluit gasloos worden gebouwd. Hiermee draagt het initiatief bij aan een dynamische, diverse en duurzame woon- en leefomgeving, zoals omschreven in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.

Het plan is passend binnen het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Oldebroek 2030
3.3.1.1 Algemeen

De gemeente Oldebroek heeft op 13 december 2018 de Omgevingsvisie Oldebroek vastgesteld. De Omgevingsvisie Oldebroek heeft betrekking op het hele grondgebied van de gemeente Oldebroek. De visie geeft weer wat de ambitie van de gemeente Oldebroek is: optimaal inspelen op de kracht van de mensen, de pracht van het landschap, de unieke ligging en de ondernemingsgeest. De visie is opgesteld in samenspraak met belanghebbenden, bedrijven en inwoners. In de visie zijn de gebiedsgerichte en thematische visies opgenomen.

De Omgevingsvisie is opgesteld in de geest van de Omgevingswet. Volgens deze wet is het voor iedere overheid verplicht om een Omgevingsvisie op te stellen. Oldebroek kiest er voor om deze visie zo breed mogelijk op te pakken en hierbij te kijken naar economische-, sociale-, milieu- en openbare orde & veiligheid gerelateerde thema's.

3.3.1.2 Visie

De gemeente Oldebroek zet in op de volgende koers:

  • 1. Rustige, groene woongemeente in een dynamische omgeving
  • 2. Ieder dorp een aantrekkelijk hart, daar werken we samen aan
  • 3. Oldebroek: een groen, sportief en compleet fiets-, wandelgebied
  • 4. Werkgelegenheid is onmisbaar in een aantrekkelijke woongemeente
  • 5. Goede bereikbaarheid is noodzakelijk basisvoorwaarde voor leefbaarheid en vitaliteit
  • 6. Oldebroek klimaatneutraal

In de Omgevingsvisie wordt onderscheid gemaakt in een thematische uitwerking en een gebiedsgerichte uitwerking, waarbij de Idee-kaarten een belangrijk onderdeel zijn.

Thematisch:

  • Thema 1: Leefbare dorpen met een actieve samenleving
  • Thema 2: Aantrekkelijke omgevingskwaliteit en identiteit
  • Thema 3: Een vitaal economisch klimaat
  • Thema 4: Duurzaam, Energieneutraal en klimaatbestendig.
  • Thema 5: Bereikbaar, nabij en toegankelijk

Gebiedsgericht:

  • 1. Grootschalig open landschap/Randmerengebied
  • 2. Gemengd kleinschalig overgangsgebied
  • 3. Natura-2000 gebied Veluwe

3.3.1.3 Toetsing

Met voorliggend plan worden 16 woningen gerealiseerd in bestaand stedelijk gebied in de kern Oldebroek. Het plan maakt verschillende typen woningen mogelijk waar behoefte aan is. De woningen worden stedenbouwkundig ingepast in de omgeving tussen openbaar groen en bomen. Hiermee draagt het plan bij aan de thema's 'leefbare dorpen' en 'een aantrekkelijke omgevingskwaliteit en identiteit' uit de Omgevingsvisie. Het initiatief past binnen de Omgevingsvisie Oldebroek.

3.3.2 Volkshuisvesting
3.3.2.1 Woonprogramma gemeente Oldebroek 2021

Ter voorbereiding op de woningbehoefte van de (toekomstige) inwoners heeft de gemeente Oldebroek in 2021 een woonprogramma opgesteld. Dit is een vervolg op de Woonvisie van 2016-2020. In het Woonprogramma staat waar gebouwd zal worden, welk typen woningen toegevoegd worden en voor wie er gebouwd wordt. Het Woonprogramma vormt de basis voor gesprekken met woningcorporaties, zorgpartijen en ontwikkelaars om tot concrete (nieuwbouw) plannen te komen. Het Woonprogramma is door de gemeenteraad op 30 september 2021 vastgesteld.

Het aantal huishoudens in de gemeente Oldebroek blijft toenemen. De verwachting is dat de woningvoorraad groeit met 743 woningen, waarna de groei afzwakt. De groei van het aantal huishoudens komt voornamelijk door gezinsverdunning bij de doelgroep van 65 jaar en ouder. Doordat het aantal ouderen stijgt, zal de druk op de zorg toenemen. Met name vanwege de stijging van het aantal 80-plussers. In totaal zullen er tot 2030 circa 125 woonzorgplaatsen moeten worden gerealiseerd om aan de huidige en toekomstige vraag te voldoen.

De woningvoorraad in de gemeente Oldebroek bestaat voor het grootste deel uit grondgebonden eengezinswoningen. Veel van deze woningen zijn aanpasbaar. Daardoor zullen veel ouderen langer in hun

woning kunnen blijven wonen.

Jongeren kunnen binnen de gemeente steeds moeilijker aan een geschikte woning komen. De betaalbaarheid speelt daarbij ook een belangrijke rol. Om aan de onderkant van de markt voldoende goedkope woningen vrij te maken is doorstroming noodzakelijk. Dit begint met het toevoegen van geschikte woningen in het middel dure of dure segment. Het nadeel is dat dit tijd vergt. Het kost tijd om nieuwe woningen te bouwen en daarna

moeten er meerdere verhuisbewegingen op gang komen om de starterswoningen vrij te spelen. Door direct voor starters woningen te bouwen wordt er tijd gewonnen. Het nadeel daarvan is dat deze woningen concurreren met de goedkope woningen in de bestaande voorraad. Deze zullen dan moeilijker verkocht of verhuurd worden waardoor doorstroming kan worden belemmerd. Nieuwbouw van starterswoningen zal dan ook gedoseerd plaats moeten vinden.

De verwachting is dat er circa 950 woningen gerealiseerd zullen worden in de periode 2020-2030. Daarvan zullen er 350 worden gebouwd in de periode 2020-2025 en circa 600 woningen in de periode 2025-2030.

De plancapaciteit is voldoende om in de toekomende vraag (2020-2030) te voorzien.

Op korte termijn (2020-2025) kunnen er voldoende woningen worden ontwikkeld om de spanning op de woningmarkt te laten afnemen. Het College van B&W van de gemeente Oldebroek heef de ambitie om, uitgaande van het scenario dat tot 2040 er 80.000 woningen in de regio Zwolle worden gebouwd, in te zetten op 900 extra woningen in de gemeente Oldebroek.

3.3.2.2 Kwalitatief woonprogramma

Op gemeentelijk niveau wordt jaarlijks het Kwalitatief Programma (KWP) opgesteld waarbij het gemeentelijke woningbouwprogramma naast het provinciale beleid en de vertaling daarvan in regionale afspraken wordt gelegd. Het KWP bevat een omschrijving van de huidige marktomstandigheden, de doelstellingen op het gebied van woningbouw en het woningbouwprogramma.

3.3.2.3 Toetsing

Met onderhavig initiatief worden 16 woningen gerealiseerd in de kern Oldebroek, waaronder vrijstaande, twee-onder-één-kap- en (kleine) rijwoningen. Hiermee worden woningen gerealiseerd voor verschillende doelgroepen, zoals starters en doorstromers. Het plan levert daarmee een bijdrage aan zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve woonbehoefte in de gemeente Oldebroek. Het plan past daarmee binnen het volkshuisvestelijk beleid.

3.3.3 Welstandsnota 2014
3.3.3.1 Algemeen

Het behoud van de ruimtelijke kwaliteit wordt mede bepaald door het welstandsbeleid dat is vastgelegd in de Welstandsnota Gemeente Oldebroek. In de nota staan criteria die worden gebruikt bij de beoordeling of een bouwplan redelijkerwijs voldoet aan de eis van welstand. Het welstandsbeleid is gericht op het handhaven, herstellen en versterken van gewaardeerde of gewenste ruimtelijke karakteristieken en de samenhang binnen het gebied of object In de welstandsnota wordt de gemeente onderverdeeld in een aantal deelgebieden. Aan elk gebied is een 'welstandsniveau' toebedeeld. Dit welstandsniveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht het plan krijgt en in welke mate welstand wordt ingezet om er ruimtelijke kwaliteit te bevorderen.

3.3.3.2 Toetsing

Voorliggend plan betreft het mogelijk maken van 16 nieuwe grondgebonden woningen. Qua bebouwing zal worden aangesloten bij de bebouwing in de omgeving en rekening worden gehouden met de welstandscriteria.

3.3.4 Klimaatneutraal Oldebroek
3.3.4.1 Algemeen

De aarde warmt op door toename van broeikasgassen in de atmosfeer. Door deze opwarming verandert het klimaat, wat gevolgen heeft voor de fysieke leefomgeving. Om verdere opwarming van de aarde te voorkomen moet er een transitie plaatsvinden naar een duurzame energiehuishouding. De gemeente Oldebroek wil daaraan bijdragen. In 2017 stelde de gemeenteraad daartoe de Routekaart Klimaat Neutraal Oldebroek vast. Hierin is de ambitie geformuleerd dat de energievoorziening in Oldebroek klimaat neutraal is, uiterlijk in 2050. Dit betekent dat alle energie die binnen de gemeente Oldebroek wordt gebruikt ook in de gemeente duurzaam wordt opgewekt. Hierdoor zal de uitstoot van broeikasgassen afnemen.

Gemeente Oldebroek werkt samen met inwoners, bedrijven, verenigingen en andere partijen aan deze grote opgave. Op deze energie transitie te laten slagen is inzet van iedereen in Oldebroek nodig. Ten aanzien van grootschalige duurzame energieopwekking is Oldebroek geeft de gemeenteraad in 2018 de Verkenning grootschalige duurzame energieopwekking vastgesteld. Met de verkenning zijn de energie-opgave, energiepotentie, kansrijke gebieden en -projecten en afwegingskaders in beeld gebracht. De afwegingskaders bestaan uit ruimtelijke en maatschappelijke kaders die de gemeente Oldebroek belangrijk vindt bij het ontwikkelen van grootschalige duurzame energieprojecten.

3.3.4.2 Toetsing

Onderhavig initiatief omvat het bouwen van 16 woningen. De nieuwe woningen zullen voldoen aan de nieuwe eisen met betrekking tot energie en conform het Bouwbesluit gasloos worden gebouwd. Hiermee draagt het plan bij aan de ambitie van de gemeente Oldebroek met betrekking tot energievoorziening en sluit het initiatief aan bij de Routekaart Klimaatneutraal Oldebroek.

3.3.5 Energieneutraal
3.3.5.1 Algemeen

De ambitie binnen de gemeente Oldebroek is om in 2050 - en bij voorkeur eerder- klimaat neutraal te zijn. Dat wil zeggen dat er in de gemeente dan evenveel energie duurzaam wordt opgewekt als wordt verbruikt. In 2015 heeft Oldebroek het Gelders Energieakkoord ondertekend. De Routekaart Klimaatneutrale Regio Noord-Veluwe is vertrekpunt voor het lokale beleid. Deze routekaart volgt zeven scenario's. Eén van de scenario's is "al het vastgoed duurzaam". Vanaf 2020 zal het energieneutraal bouwen in het Bouwbesluit worden opgenomen als voorschrift. Daarop inspelend wordt de eis gesteld dat nieuwbouwwoningen in het kader van het VAB-beleid energieneutraal worden opgeleverd.

3.3.5.2 Toetsing

Onderhavig initiatief omvat het bouwen van 16 woningen. De nieuwe woningen zullen voldoen aan de nieuwe eisen met betrekking tot energie en conform het Bouwbesluit gasloos worden gebouwd. Hiermee draagt het plan bij aan de ambitie van de gemeente Oldebroek met betrekking tot energievoorziening en sluit het initiatief aan bij de Routekaart Klimaatneutraal Oldebroek.

3.3.6 Parkeernota Oldebroek 2014
3.3.6.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid ten behoeve van de functie. In het bestemmingsplan is een algemene bepaling die voorziet in de juridische borging van het aanleggen van voldoende parkeergelegenheid. Deze bepaling is gekoppeld aan de Parkeernota Oldebroek 2014.

3.3.6.2 Toetsing

Met voorliggend plan is bij de vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen ruimte om op eigen terrein te parkeren. Tevens worden parkeerplaatsen in de openbare ruimte aangelegd. Het aanleggen van voldoende parkeerplaatsen is geborgd in de regels van dit bestemmingsplan. In paragraaf 4.10 wordt nader ingegaan op het aspect parkeren.

3.3.7 Afvalwaterketenplan
3.3.7.1 Algemeen

Het Afvalwaterketen Plan vormt het beleidskader riolering en water op gemeentelijk niveau. Het beleid met betrekking tot de zorgplicht stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater zijn eveneens vastgelegd in het Afvalwaterketen Plan van de gemeente Oldebroek.

De gemeente wil een robuust en verantwoord watersysteem realiseren met het oog op een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving. Klimaatsveranderingen (regenbuien met een extremer karakter, hitte een droogte) worden hierin meegenomen. Onderdeel hiervan is het gemeentelijk beleid ten aanzien van duurzaam watergebruik dat erop is gericht om zo weinig mogelijk schoon hemelwater via de riolering af te voeren. Het is wenselijk dat het hemelwater wordt afgekoppeld en vertraagd wordt geïnfiltreerd in de bodem. Zodoende kan duurzaam worden omgegaan met hemelwater en kan bovendien hitte en droogte worden tegengegaan.

De Riool aansluit- en afkoppelverordening schrijft voor dat hemelwaterafvoer bij nieuw - of verbouw van het object dient te worden afgekoppeld en geïnfiltreerd te worden in de grond. Om het hemelwaterafvoer af te koppelen en op eigen terrein te infiltreren of af te voeren het oppervlaktewater zullen voorzieningen getroffen moeten worden. Deze voorziening moet voldoen aan een capaciteit van 60mm over het gehele afvoerend verhard oppervlak. Vuilwater wordt, indien mogelijk, afgevoerd naar het gemeentelijk rioolstelsel. Contact met de gemeente kan uitwijzen wat de kosten en mogelijkheden hiervoor zijn.

3.3.7.2 Toetsing

Op het aspect water wordt nader ingegaan in paragraaf 4.8.

3.3.8 Geluidbeleid bij ruimtelijke ontwikkeling/beleid hogere waarden geluid
3.3.8.1 Algemeen

De gemeente Oldebroek heeft in samenwerking met de andere gemeente in de regio Noord-Veluwe een eigen geluidbeleid vastgesteld. De grondslag van het Geluidbeleid is gelegen in de Wet geluidhinder. Het doel van de Wet geluidhinder is voorkomen of beperken van geluidhinder. Hiertoe worden geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) beschermd tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering en normering. De normering gaat uit van de te n hoogste toelaatbare geluidbelasting op een geluidgevoelige bestemming. Van deze ten hoogste toelaatbare geluidbelasting kan worden afgeweken en kan door het bevoegd gezag een hogere waarde worden vastgesteld. Het bevoegd gezag is in de meeste situaties het college van burgemeester en wethouders (art. 110a Wgh).


Bij elke hogere waarde moet worden gemotiveerd waarom deze toelaatbaar wordt geacht en onder welke voorwaarden. De grondslag hiervoor is de 'motivatieplicht', zoals opgenomen in art. 110a Wgh. De gemeente moet als bevoegd gezag elke hogere waarden aanvraag gelijk behandelen en beoordelen. Daartoe is het geluidbeleid (2012) opgesteld.

Een hogere waarde kan slechts worden vastgesteld als de maatregelen om de geluidbelasting terug te brengen niet doeltreffend zijn of als hiertegen grote bezwaren van stedenbouwkundige, vervoerkundige, landschappelijke of financiële aard zijn (art 110a Wgh). Daarnaast kan een hogere waarde alleen worden toegestaan als de gecumuleerde geluidbelasting niet leidt tot een onaanvaardbare situatie.

In het akoestisch onderzoek dienen maatregelen te zij onderzocht waarmee de gevelbelasting kan worden teruggebracht tot de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting. Bij het onderzoeken van de maatregelen worden allereerst bronmaatregelen onderzocht; vervolgens overdrachtmaatregelen. Maatregelen bij de ontvanger zijn maatregelen om het geluidniveau in de woningen te reduceren. Deze maatregelen komen pas in beeld als het terugbrengen van de gevelbelasting tot de ten hoogte toelaatbare geluidbelasting onvoldoende doeltreffend is.

3.3.8.2 Toetsing

Op het aspect geluid wordt nader ingegaan in paragraaf 4.5.

3.3.9 Toetsing van het initiatief aan het gemeentelijk beleid

Het plan is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid zoals omschreven in voorgaande paragrafen.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven) gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft thema's cultuurhistorie, archeologie, bodem, ecologie, externe veiligheid, geluid, luchtkwaliteit, milieuzonering, geur, water, het Besluit milieueffectrapportage en verkeer en parkeren.

4.1 Cultuurhistorie

4.1.1 Cultuurhistorie
4.1.1.1 Algemeen

Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als 'sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uit maken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling'. Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwwerken, al dan niet met een status als monument. Bepaalde landschappelijke elementen als houtwallen, bosjes, bomen, waterlopen etc., kunnen een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen in verband met de ontstaans-, bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de streek. IN het bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen om deze geschiedenis te behouden en de waarden te beschermen.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan "een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden" dient te bevatten.

4.1.1.2 Situatie plangebied

In het plangebied is nu een busbedrijf gevestigd. Een grote loods met daarin een woning wordt gesloopt. De drie overige bestaande (schuur)woningen blijven met onderhavig plan behouden. In het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorisch waardevolle objecten waar het initiatief een effect op kan hebben.

4.1.1.3 Toetsing plangebied aan de cultuurhistorie

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect cultuurhistorie.

4.1.2 Archeologie
4.1.2.1 Algemeen

Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische resten in de bodem kunnen aantasten moeten rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden

Erfgoedwet

Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologische onderzoek. Als blijkt dat in het plan gebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Aanwezige archeologische waarden

Uitgangspunten binnen het bestemmingsplan is het veiligstellen van de aanwezige (en aangetoonde) archeologische waarden. De gebieden waar het daarbij concreet om gaat staan aangegeven op het archeologische waardenkaart, die als bijlage is opgenomen bij het archeologiebeleid van de gemeente Oldebroek. Deze beleidskaart is tevens verwerkt in de archeologische dubbelbestemming, die is opgenomen in het 'paraplubestemmingsplan Oldebroek'.

4.1.2.2 Situatie plangebied

Op de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de archeologische beleidskaart van de gemeente Oldebroek weergegeven. Hierop is te zien dat in het plangebied een plangebied een middelhoge archeologische verwachtingswaarde geldt. Hierbij geldt een onderzoeksplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen met een verstoringsoppervlak groter dan 500 m2 en dieper dan 50 centimeter onder het maaiveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OB119-VG01_0006.png"

Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Oldebroek

Voor het aspect archeologie is een regioarcheoloog geraadpleegd. Archeologische onderzoeken in de directe omgeving van het plangebied hebben geen aanleiding gegeven voor vervolgonderzoek. Tevens is in de zuidelijke helft van het plangebied de bodem verstoord door bebouwing. De aanleg van de gehele wijk rondom het plangebied heeft de ondergrond flink aangetast. Hoewel de vrijstellingsgrens voor ontwikkelingen op 500 m² ligt, worden hier vanwege de verstoringen en de te lage ligging voor historische bewoning geen archeologische waarden verwacht (zie bijlage 1). Er wordt zodoende geen archeologisch onderzoek aanbevolen. Een archeologisch onderzoek is daarom niet nodig.

4.1.3 Conclusie

Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek verricht conform de richtlijnen NEN 5740 en NEN 5707.

4.2.2 Toetsing

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 2. Hierin wordt geconcludeerd dat in de bovengrond zintuiglijk zwakke bijmengingen met puin zijn waargenomen. In de bodem is zintuiglijk en analytisch geen asbest aangetroffen. Zintuiglijk zijn in de vaste bodem, ter plaatse van de oliebar, smeerkuil, wasplaats met OBAS en (voormalige) bovengrondse tanks, geen oliecomponenten waargenomen. Met uitzondering van een licht verhoogd gehalte aan minerale olie in de bovengrond ter plaatse van een voormalige bovengrondse olietank, zijn in de vaste bodem geen gehalten aangetoond boven de achtergrondwaarden. Het aangetoonde gehalte aan minerale olie overschrijdt in geringe mate de achtergrondwaarde en geeft geen aanleiding tot nader onderzoek. In het grondwater zijn, met uitzondering van licht verhoogde gehalten aan barium en chroom, geen gehalten aangetoond boven de streefwaarden. De licht verhoogd aangetoonde gehalten vormen geen aanleiding tot nader onderzoek. Op basis van de onderzoeksresultaten is de actuele bodemkwaliteit afdoende vastgelegd en bestaan er geen bezwaren voor de voorgenomen herontwikkeling van de locatie.

4.2.3 Conclusie

De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Ecologie

4.3.1 Wettelijk kader

In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met het Europees en nationaal beleid en wetgeving ten aanzien van de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming en het Gelderse Natuur Netwerk (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Gelders Natuurnetwerk (voorheen Ecologische Hoofdstructuur)

Het Gelderse Natuurnetwerk (GNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De GNN is in de Omgevingsvisie Gelderland uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de GNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

4.3.2 Situatie plangebied

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. De volledige rapportage is toegevoegd als bijlage 3. De belangrijkste conclusies ten aanzien van gebiedsbescherming en soortenbescherming worden hieronder beschreven.

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een beschermd gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied in de omgeving van het plangebied is 'De Veluwe'. Dit gebied ligt op een afstand van circa 1,5 kilometer ten zuiden de planlocatie. Door de omvang van de ontwikkeling (realiseren 16 woningen, gasloos gebouwd) en de afstand tot het te beschermen gebied, kan het optreden van significante negatieve effecten worden uitgesloten. Om het effect van stikstofuitstoot door het plan te bepalen is een voortoets stikstofdepositie uitgevoerd (zie bijlage 5). Hierin wordt geconcludeerd dat de stikstofdepositie als gevolg van de ontwikkeling in zowel de gebruiksfase als de aanlegfase niet toeneemt. Er is dus geen sprake van mogelijke negatieve effecten op beschermde Natura 2000-gebieden. Het aanvragen van een Wnb-vergunning is daarom niet nodig voor dit project.

Soortenbescherming

In de quickscan Wet natuurbescherming wordt geconcludeerd dat de te saneren bebouwing geen functie heeft voor beschermde soorten. Voorafgaand aan de mogelijke kapwerkzaamheden van een deel van de houtwal dient met aanvullend onderzoek te worden vastgesteld of er sprake is van een relevante functie voor boombewonende vleermuizen en kleine marterachtigen (bunzing en wezel). Dit aanvullende onderzoek is uitgevoerd en toegevoegd als bijlage 4. Hierin wordt geconcludeerd dat de aanwezigheid van kleine marterachtigen uitgesloten kan worden. Tijdens het onderzoek zijn een aantal verblijfplaatsen van vleermuizen vastgesteld. Deze verblijfplaatsen zijn allemaal (ruim) buiten de begrenzing van de planlocatie waargenomen. Het onderzoek heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van essentiële foerageerlocaties of vliegroutes binnen de begrenzing van de planlocatie. Hierdoor is er geen sprake van overtreding van een verbodsbepaling van de Wet natuurbescherming. Derhalve is het niet noodzakelijk een ontheffing van de Wet natuurbescherming voorhanden te hebben alvorens de beoogde ingreep uitgevoerd kan worden.

4.3.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichting en tijdens het transport ervan. OP basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichting (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen zoals buisleidingen, spoor-, auto-, waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid geeft tot doel zowel individuele burger s als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet Milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van de risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid van een risicobron op zijn omgeving beoordelen. Daartoe wordt innen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. de oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichting (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichting (Bevi) met de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichting (Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Circulaire effectafstanden LPG tankstations

In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijhorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleiding

Voor d beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijhorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleiding.

Beleidsvisie externe veiligheid

in 2015 is de Beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Oldebroek vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.

4.4.2 Situatie plangebied

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website met het plangebied blauw omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OB119-VG01_0007.png"

Uitsnede risicokaart

Uit de risicokaart is op te maken dat in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen, transportroutes en/of buisleiding voor het vervoer van gevaarlijke stoffen liggen. Met voorliggend plan wordt bovendien geen (beperkt) kwetsbaar object aan het plangebied toegevoegd.

4.4.3 Conclusie

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.

4.5 Geluid

4.5.1 Algemeen

Ter beperking van geluidshinder zijn in de Wet geluidshinder (Wgh) geluidszones gedefinieerd rondom belangrijke geluidsbronnen (gezoneerde industrieterreinen, verkeerswegen en spoorwegen). Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied, waar voor bestemmingsplannen een akoestische toetsing dient te worden uitgevoerd. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan, indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de ten hoogste toelaatbare waarde op de geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de hoogste toelaatbare waarde te voldoen.

Naast de toetsing aan de wettelijke normen, dient aangetoond te worden dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

4.5.2 Situatie plangebied

Onderhavig plangebied ligt aan de Lage Weide in de bebouwde kom van Oldebroek. Spoorweglawaai en industrielawaai zijn hier niet aan de orde. Het plangebied ligt in een woonwijk met 30 en 15 km zones. Dergelijke wegen hebben volgens artikel 74 lid 2 van de Wgh geen geluidszone en zijn daarmee niet onderzoeksplichtig. Gezien er sprake is van rustige wegen en rustige woonerven kan worden aangenomen dat er ook sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

4.5.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Algemeen

In het kader van ruimtelijke planvorming moet aandacht besteed worden aan de luchtkwaliteit. Hierbij moet enerzijds beoordeeld worden of het plan (negatief) effect heeft op de luchtkwaliteit; anderzijds moet beoordeeld worden of de luchtkwaliteit ter plaatse geschikt is voor realisatie van het plan.

Naast dat aangetoond moet worden dat voldaan wordt aan de wet- en regelgeving, moet in het kader van een goede ruimtelijk ordening eveneens aangetoond worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bij deze beoordeling gaat het om de mate van blootstelling van toekomstige gebruikers of bewoners van het plangebied.

In de Wet milieubeheer zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen bij wegen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10, PM2,5). De achtergrondconcentraties van deze twee stoffen liggen het dichtst bij de grenswaarden. Overschrijdingen van de grenswaarden van de andere genoemde stoffen komen in Nederland nagenoeg niet voor.

Op grond van artikel 5.16 Wet milieubeheer kan een ruimtelijke ontwikkeling doorgang vinden als aannemelijk is gemaakt dat:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; of
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt; of
  • een project 'niet in betekenende mate'' bijdraagt aan de luchtverontreiniging; of
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate bijdragen' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die 'niet in betekende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Het betreft de volgende categorieën:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd wordt staat in de regeling NIBM dat deze nog steeds in niet betekenden mate kan bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor NO2 en PM10.

Bij het beoordelen van de blootstelling ter plaatse van het plan in het kader van een goede ruimtelijke ordening, het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) relevant. Daarnaast heeft de GGD een advies opgesteld voor de beoordeling van de luchtkwaliteit.

4.6.2 Situatie plangebied

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15554943 (aan de Zuiderzeestraatweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 
(stikstofdioxide)  
PM10
(fijnstof)  
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3)   15,2 µg/m3   16,2 µg/m3   9,5 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (toevoegen 16 woningen) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, toevoegen 1.500 woningen). Tevens verdwijnt er met onderhavig plan een busbedrijf uit het plangebied. Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Tot slot wordt geconcludeerd dat het plangebied niet gelegen is binnen deze zones zoals opgenomen in het Besluit gevoelige bestemmingen.

4.6.3 Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

4.7.1 Algemeen

Om bedrijfsvestigingen te kunnen toetsen op milieuhygiënische aspecten wordt het instrument milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichting en anderzijds hindergevoelige functies, zoals woningen.

Algemeen wordt hiervoor de handreiking 'bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten gebruikt. Hierin zijn aan bedrijven milieucategorieën toegekend. Per bedrijf is aangegeven wat de gewenste afstand is tot een rustige woonwijk. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. De feitelijke emissies (geluid, geur, stof et cetera) van een bedrijf kunnen aanleiding zijn om een andere afstand aan te houden.

4.7.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' wordt een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. langs de randen is weinig verstoring van verkeer.

Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemening. Direct naast woningen komen ander functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor bijvoorbeeld geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activisten veel bepalend.

4.7.3 Situatie plangebied

Het plangebied ligt midden in een woonwijk met rondom geen andere functies dan wonen. Een nadere toetsing aan het aspect milieuzonering is daarom niet nodig.

4.7.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.8 Water

4.8.1 Vigerend beleid
4.8.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water(2000/60/EG) is op 22 september 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan). kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebieden plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedenbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

4.8.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgesteld in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld op 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijk beleid. de belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater, en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

4.8.1.3 Provinciaal beleid

De Omgevingsvisie Gelderland is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. Het waterplan is beschreven aan de hand van een aantal thema's zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Hierbij is rekening gehouden met de Europese kaderrichtlijn water en het beleid.

4.8.1.4 Beleid Vallei en Veluwe

Op 30 september 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. De afgelopen jaren is veel bereikt, maar tegelijk staan er voor de komende jaren nieuwe uitdagingen. In het waterbeheerprogramma beschrijft het waterschap haar ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van de vele samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Het Waterbeheerprogramma (WBP) geeft de koers aan die het waterschap wil gaan varen en beoogt daarmee twee dingen. Ten eerste inzicht geven aan alle gebruikers en partners in het werkgebied in de doelen en maatregelen die het waterschap de komende zes jaar gaat bereiken. Ten tweede de koers intern bij het waterschap, als spoorboekje, expliciet maken en vastleggen.

4.8.1.5 Beleid gemeente Oldebroek

Zie voor het beleid van de gemeente Oldebroek ten aanzien van water paragraaf 3.3.7.

4.8.2 Waterparagraaf
4.8.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozing op oppervlaktewater).

4.8.2.2 Waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied

Algemeen

Het waterschap Vallei en Veluwe is geïnformeerd over voorliggend initiatief door gebruik te maken van de digitale watertoets. Het resultaat hiervan is toegevoegd als bijlage 6. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. Daarnaast is ten behoeve van de ontwikkeling een watertoets opgesteld (vindbaar in bijlage 7). Het doel van deze watertoets is om de belangen van het watersysteem te borgen en invulling te geven aan een duurzame waterhuishouding.

Waterkeringen/watergangen

In het plangebied liggen geen beschermde waterkeringen en /of watergangen. Aan de zuidzijde van het plangebied is een watergang aanwezig. Deze watergang heeft aan de zijde van het plangebied een onderhoudsstrook van 1 m. Hier is in het ontwerp een groenstrook opgenomen.

Hemelwater

In de huidige situatie is het plangebied grotendeels verhard en bebouwd (2.663 m2). Als gevolg van de ontwikkeling neemt de hoeveelheid verharding in het plangebied toe tot 4.275 m2. Dit betreft daarmee een toename van het verhard oppervlak met 1.612 m2. Op grond van het gemeentelijk beleid dient de toekomstige verharding van 4.275 m2 gecompenseerd te worden. Daarmee wordt direct voldaan aan de bergingseisen van het waterschap. De benodigde compensatie bedraagt: 4.272 * 60 mm = 257 m3.

Uitgangspunt van het plan is dat waterberging in eerste instantie op eigen terrein gerealiseerd wordt. Navolgende tabel geeft een totaaloverzicht van de voorziene waterberging:

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.OB119-VG01_0008.png"

Uit de voorgaande tabel volgt dat het initiatief voldoet aan de benodigde waterbergingsvoorzieningen.

Afvalwater

Het vuilwater wordt aangesloten op de gemeentelijke riolering. Hiervoor is voldoende capaciteit beschikbaar.

Overig

Uit de watertoets blijkt verder dat het initiatief aan alle (rand)voorwaarden voor afwatering, grondwater en overige watergerelateerde zaken kan voldoen. Er zijn geen belemmeringen vanuit het aspect water.

4.8.3 Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.

4.9 Besluit milieueffectrapportage (MER)

4.9.1 Algemeen

De milieurapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op die manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een M.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieurapportage (bestemming in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor de activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieurapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r- (beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen c en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van he besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevaldefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.

4.9.2 Situatie plangebied
4.9.2.1 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Dit bestemmingsplan voorziet in de planologische kaders voor de realisatie van 16 woningen en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Daarom dient te worden getoetst of er sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden.

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied van 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag of er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijke ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

Gelet op kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de verwachte milieuhinder en cumulatie met andere projecten), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Deze paragraaf wordt in dit geval beschouwd als de vormvrije m.e.r.-toets.

4.9.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.10 Verkeer en parkeren

4.10.1 Parkeren

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van parkeerkencijfers van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Deze voorgenoemde CROW-kencijfers zijn doorvertaald in de gemeentelijke parkeernota 2014.

Voor het berekenen van de parkeerbehoefte is uitgegaan van de woningentypen en -aantallen, zoals aangegeven in paragraaf 2.3. Het plan voorziet in de realisatie van 3 vrijstaande woningen, 6 tweekappers, 4 tussen/hoekwoningen en 3 kleine rijwoningen. In onderstaande tabel is de parkeerbehoefte bepaald door het aantal woningen te vermenigvuldigen met de parkeernorm zoals die in de gemeentelijke parkeernota is vastgesteld. Dit resulteert in een parkeerbehoefte van 36,1 parkeerplaatsen, afgerond 37 parkeerplaatsen.

Woningtype
 
aantal woningen   parkeernorm   parkeerbehoefte  
Koop, vrijstaand   3   2,5   7,5  
Koop, twee-onder-een-kap   6   2,4   14,4  
Koop, tussen/hoek   4   2,2   8,8  
Kleine rijwoning*   3   1,8   5,4  
       
Totaal   36,1  
Totale parkeerbehoefte (afgerond)   37  

* voor een kleine rijwoning is aangesloten bij de parkeernorm voor een sociale huurwoning, omdat de parkeerbehoefte van deze woningen vergelijkbaar is

In bovengenoemde parkeerbehoefte wordt deels voorzien op eigen terrein en deels in het openbaar gebied.

Met voorliggend plan worden bij de vrijstaande woningen en tweekappers 2 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. De praktijk leert dat deze 2 parkeerplaatsen niet volledig benut worden en daarmee niet volledig meetellen bij het invullen van de parkeerbehoefte. Het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein dat meegeteld wordt ligt lager, namelijk 16,2 parkeerplaatsen in plaats van 18. Omdat de opritten overal 4,5 m bij 5,5 m zijn wordt gerekend met 1,8 parkeerplaats per woning, er zijn 9 vrijstaande of twee-onder-een-kap woningen = 1,8 * 9. Daarnaast worden verplicht 23 parkeerplaatsen in de openbare ruimte aangelegd (zie bijlage 1 bij de regels). Zoals uit onderstaande tabel blijkt, betekent dit dat hiermee in een aanbod van 39,2 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Afgerond naar beneden levert dit 39 parkeerplaatsen op.

Woningtype   aantal woningen   mee te rekenen parkeerplaats   Aantal parkeerplaatsen  
Koop, vrijstaand   3   1,8   5,4  
Koop, twee-onder-een-kap   6   1,8   10,8  
Totaal parkeren op eigen terrein   16,2  
       
Totaal parkeren in openbare ruimte       23  
       
Totaal   39,2  
Totaal te realiseren parkeerplaatsen (afgerond)   39  

Met voorliggend initiatief wordt voorzien in de verwachte parkeerbehoefte van 37 parkeerplaatsen door de aanleg van afgerond 39 parkeerplaatsen. In de regels van dit plan is het aanleggen van voldoende parkeerplaatsen geborgd.

4.10.2 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het plangebied ligt in de bebouwde kom in een woonerf (15 km/u zone). Het initiatief betreft de bouw van 16 woningen. De woningen worden verdeeld in drie hofjes/clusters met elk een eigen ontsluiting: via de Lage Weide, Luiting Matenlaan en Weegbree. Hierdoor worden de nieuwe verkeersbewegingen verdeeld over de wijk. Met het plan verdwijnt er ook een woning en een touringcarbedrijf met bijbehorende verkeersbewegingen uit het plangebied Hierdoor kan het aantal verkeersbewegingen in de nieuwe situatie nog steeds iets toenemen, maar niet in die mate dat het problemen zou kunnen opleveren. De ontsluitingswegen en omliggende wegen hebben voldoende capaciteit om deze beperkte verkeerstoename op te vangen.

4.10.3 Conclusie

Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Plansystematiek

5.1 Toelichting op de plansystematiek

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

5.2 Opzet van de regels

5.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijhorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
5.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen (artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

  • Wijze van meten (artikel 2)

Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze bouwhoogtes, afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

5.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • 1. Bestemmingsomschrijving
    Hierin staat voor welke functie(s) de gronden mogen worden gebruikte en hoe de onderlinge rangorde van functies is.
  • 2. Bouwregels
    Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.
  • 3. Nadere eisen
    Hierbij is bepaald dat het college nadere eisen kan stellen aan de afmetingen en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
    • a. De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:
      Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden binnen andere bestemmingen, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed;
    • b. De milieusituatie:
      Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de milieu-aspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking;
    • c. Een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld:
      Ten aanzien van de situering en de vormgeving van bouwwerken, dient gestreefd te worden naar de instandhouding of het tot stand brengen van een in stedenbouwkundig opzicht, harmonieus straat- en bebouwingsbeeld;
    • d. De sociale veiligheid:
      Uit het oogpunt van sociale veiligheid is het beleid om oriëntatie van de verblijfsgebieden van) gebouwen zoveel mogelijk op de openbare ruimte (straatzijde) te richten en het aanleggen van zichtbelemmerende groenvoorzieningen tegen te gaan;
    • e. De verkeersveiligheid:
      Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de instandhouding of het tot stand brengen van een verkeersveilige situatie:
    • f. De woonsituatie
      Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening te worden gehouden met het in stand houden en/of het garanderen van een goede woonsituatie zoals de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte en uitzicht.
  • 4. Afwijken van de bouwregels
    In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen die thans nog niet voorzien zijn, waaruit blijkt dat de bouwregels niet toereikend zijn. Daarom kan het college voor ondergeschikte aspecten binnen een bestemming bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels.
    Van gevalt tot geval zal een afweging moeten worden gemaakt. Het afwijken van de basisregels is bedoeld voor uitzonderingssituaties waarbij bepaalde criteria zijn opgenomen. In eerste instantie zal echter gestreefd worden naar het laten voldoen van de plannen aan de basisregeling.
    Bij toepassing van de bevoegdheid om af te wijken van het plan, gelden specifieke procedureregels die zijn opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
  • 5. Specifieke gebruiksregels
    In principe moeten de gronden en de gebouwen worden gebruikte overeenkomstig de bestemming. Waar nodig zijn voor de duidelijkheid en ten behoeve van het aangeven van de reikwijdte van de bestemming gebruiksvormen vermeld, die in ieder geval als strijdig met de bestemming moeten worden aangemerkt.
  • 6. Afwijken van de gebruiksregels
    Omdat van een aantal gebruiksvormen niet op voorhand gezegd kan worden of ze aanvaardbaar zijn of niet, is het college bevoegd om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de specifieke gebruiksregels. Deze omgevingsvergunning wordt verleend na een zorgvuldige afweging van functies en waarden binnen de bestemming.
  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
    Deze omgevingsvergunning kan worden verleend voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, die anders zijn dan bouwen. Hiermee kan de gemeente ook ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen tegenhouden, zoals het ophogen van gronden, het dempen van sloten, het scheuren van grasland en het aanleggen van riolering.
5.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel: Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
  • Algemene bouwregels;
  • Algemene gebruiksregels;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Algemene wijzigingsregels;
  • overige regels.
5.2.5 Overige regelingen

In dit bestemmingsplan worden de gronden in het plangebied voor verschillende doeleinden bestemd. Daarbij worden regels gegeven voor het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken en gebouwen, voor zover dat in het belang van een goede ruimtelijke ordening nodig is.

Het college kan binnen de grenzen die in het plan zijn aangegeven, bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels en/of van de specifieke gebruiksregels.

Een bestemmingsplan bevat niet alle regels die het bouwen op en het gebruik van de grond regelen. Zo zijn er bijvoorbeeld nog andere gemeentelijke verordeningen, de milieuwetten en de waterschapkeur, waarin eisen en beperkingen kunnen voorkomen, waarover het bestemmingsplan zich niet uitspreekt. Bij een procedure waarbij vergunningen (bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor het bouwen) worden verleend, kunnen die andere regels beperkingen opleggen op andere gronden dan planologische.

5.2.6 Overgangs- en slotregels

Het overgangsrecht geldt voor bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu vanwege een stemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijke zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming komt met de gegeven bestemming.

In beginsel mogen de bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Meestal is dat een eenmalige handeling aan het bouwwerk. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.

5.3 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Groen', mede bestemd voor beplanting, bermen en groenvoorzieningen.
  • 'Verkeer', ten behoeve van de ontsluitingen en parkeren.
  • 'Wonen', ter plaatse van de bestaande woningen en ten behoeve van het realiseren van nieuwe rijwoningen en/of (half)vrijstaande woningen. Binnen deze bestemming zijn maximaal 5 woningen toegestaan.
  • 'Wonen - 3', voor het realiseren van de vrijstaande woningen. Woningen mogen uitsluitend vrijstaand worden gebouwd. Voor de situering van de woningen zijn bouwstroken opgenomen.
  • 'Wonen - 6', voor het realiseren van de halfvrijstaande woningen. Woningen mogen uitsluitend halfvrijstaand worden gebouwd. Voor de situering van de woningen zijn bouwstroken opgenomen.
  • 'Wonen - 7', voor het realiseren van de rijwoningen. Voor de situering van de woningen zijn bouwstroken opgenomen. Woningen mogen uitsluitend aaneengebouwd worden gebouwd. Voor de situering van de woningen zijn bouwstroken opgenomen.

5.4 Handhaving

Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt dat de gemeente haar handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waarvan alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

In de gemeentelijke beleidsnota 'Integrale handhaving gemeente Oldebroek 2009' neemt naleving van bestemmingsplannen een belangrijke plaats in. Handhaving is voor de gemeente meer dan alleen met bestuurlijke sancties optreden tegen overtredingen. Er wordt ook grote waarde gehecht aan preventie door middel van communicatie en voorlichting naar burgers en bedrijven, advisering, stimulering, toezicht en zichtbaar optreden.

Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente zo vroeg mogelijk op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beëindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar ter beschikking staande handhavingsinstrumenten. Van handhaving kan alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten.

Blijkens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Een overtreding hiervan is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook in overtreding die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid van het plan

6.1 Algemeen

Op basis van de voorgaande hoofdstukken kan worden geconcludeerd dat het initiatief, gelet op het planologische beleid en de omgevingssituatie ter plaatse uitvoerbaar kan worden geacht. Geconcludeerd wordt dat voor de gewenste ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

Op grond van artikel 6.12 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Van een dergelijk project of ontwikkeling is in dit geval geen sprake, omdat het niet voldoet aan onder andere het begrip bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening en zoals aangewezen in artikel 6.2.1 van Besluit ruimtelijke ordening.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Deze overeenkomst zal als een separate rapportage worden opgenomen.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling wordt afgezien van het houden van inspraak. Het bestemmingsplan wordt direct als ontwerp ter inzage gelegd. De initiatiefnemer heeft de omwonenden van de voorgenomen plannen op de hoogte gebracht middels een informatieavond. Zie het verslag hiervan in bijlage 8.

Hoofdstuk 7 Inspraak, overleg en zienswijzen

7.1 Vooroverleg

7.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationaal belang schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

7.1.2 Provincie Gelderland

Het plan is in het kader van vooroverleg naar de provincie toegezonden.

7.1.3 Waterschap Vallei & Veluwe

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl Op basis van deze toets is de 'korte procedure' van toepassing. Het watertoetsresultaat is opgenomen als bijlage 6 van deze toelichting. Het waterschap geeft een positief wateradvies.

7.2 Inspraak

Gelet op de manier van het betrekken van omwonenden en de geringe planologische betekenis (zie paragraaf 6.3) wordt geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. De omwonenden zijn met een informatieavond geïnformeerd over het plan. Zie het verslag hiervan in bijlage 8.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 19 april 2023 tot en met 30 mei 2023 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er 11 zienswijzen ingediend. Een samenvatting van de zienswijzen en de ambtelijke beantwoording van deze zienswijzen is vindbaar in de zienswijzennota in bijlage 9. Naar aanleiding van de zienswijzen hebben een extra bijeenkomst en gesprekken met omwonenden plaatsgevonden, waarbij in samenspraak o.a. het groenplan is opgesteld dat bij dit bestemmingsplan is gevoegd.